Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 4.
(1997)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet boek behouden
[pagina 75]
| |
Jos van Heel
| |
[pagina 76]
| |
1824.Ga naar voetnoot4 In dit artikel komt alleen de periode van Gerard Meerman aan de orde. De opbouw en ontwikkeling van zijn bibliotheek worden geschetst tegen de achtergrond van zijn leven. Met een aantal voorbeelden wordt duidelijk gemaakt op welke manier en met welk doel hij boeken en handschriften verzamelde, hoe hij die voor zijn eigen wetenschappelijk werk gebruikte en hoe hij ze aan anderen ter beschikking stelde. Uit deze voorbeelden, die gemakkelijk met tientallen andere vermeerderd zouden kunnen worden, blijkt dat de bibliotheek voor Meerman geen doel op zich was. Het was voor hem een instrument om zoveel in zijn vermogen lag de wetenschap (de ‘letteren’) te bevorderen en de beoefenaren ervan te helpen.Ga naar voetnoot5 In de ontwikkeling van de Meermanbibliotheek is de periode van Gerard Meerman zeker de meest belangrijke en interessante. Gelukkig is hij ook de best gedocumenteerde. Niet alleen is de catalogus van Meermans bibliotheek bewaard gebleven, maar ook het grootste deel van diens wetenschappelijke briefwisseling.Ga naar voetnoot6 Bovendien leveren de talrijke publicaties waarbij Meerman betrokken was een schat aan aanvullende gegevens op. | |
Het leven van Gerard Meerman in vogelvluchtGerard Meerman werd op 6 december 1722 te Leiden geboren als zoon van mr. Johan Meerman (1687-1746), telg uit een oud regentengeslacht, en Catharina Adriana de la | |
[pagina 77]
| |
Court (1690-1752), dochter van een rijke textielfabrikant.Ga naar voetnoot7 Gerard was de vierde van vijf kinderen. (Ill. p. 87) De sfeer waarin hij opgroeide was verre van aangenaam. Politiek isolement, een financieel conflict met de familie van zijn vrouw en een slepende rechtszaak over een erfenis zorgden ervoor dat vader Johan ‘die vroeger tyd seer vrolyk was, en veel met menschen omging (schoon van syn jeugd af wel wat imperieus) hoe langs hoe meer hypochonder, afgetrocken van de menschen, en zoo onverdraegelyk van humeur, dat naeuwelyx met hem, voornamelyk de laetste jaren synes leevens, was om te gaen.’Ga naar voetnoot8 Gerard Meerman werd volgens eigen zeggen ‘seer rigide en afgesondert van de menschen opgevoed door syn vader. Wierd van verscheyde leermeesters voornam[elyk] syn vader selfs geinstrueert in de Latiniteit.’Ga naar voetnoot9 Het Grieks had hij al spoedig moeten opgeven, omdat zijn vader dat per se wilde.Ga naar voetnoot10 In 1734 liet hij zich aan de Leidse universiteit inschrijven, waar hij op 22 juni 1741 tot doctor in de rechten promoveerde. Voor zijn proefschrift had hij een onderwerp gekozen dat vanuit de antieke staatsinstellingen en letterkunde opgehelderd kon worden.Ga naar voetnoot11 Een jaar later verscheen van zijn hand een verhandeling over de differentiaalrekening.Ga naar voetnoot12 In 1743 publiceerde hij weer een rechtshistorisch werk, kritische kanttekeningen bij de tekst van de Institutiones van Gajus.Ga naar voetnoot13 In hetzelfde jaar verhuisde Meerman naar Den Haag om zich in de juridische praktijk te oefenen. In januari 1745 woonde hij daar bij de boekhandelaar Pierre Gosse.Ga naar voetnoot14 In het voorjaar van 1744 maakte hij een tocht van acht weken door de Zuidelijke Nederlanden en het prinsdom Luik. In juli 1745 vertrok hij met zijn broer Pieter voor een reis van vier maanden door Noord- en Midden-Duitsland. Op deze reis werden vele | |
[pagina 78]
| |
contacten gelegd, onder andere met de rechtsgeleerden Otto (Bremen), Trekell (Hamburg) en Grupen (Hannover). Na het overlijden van zijn vader en het regelen van diens zaken vertrok Meerman op 20 januari 1747 naar Frankrijk en hij keerde pas op i8 november van dat jaar terug. Zonder twijfel hadden deze verschillende reizen enigszins het karakter van een verlate en gefragmenteerde Grand Tour, de postacademiale educatiereis. De reiziger moest op maatschappelijk gebied inderdaad zijn weg nog vinden. Maar aan de andere kant was hier iemand op pad die een duidelijke wetenschappelijke ambitie koesterde. In Parijs zocht Meerman de voornaamste staatslieden en geleerden op. Geen bibliotheek werd overgeslagen, al ging zo'n bezoek soms met grote teleurstelling gepaard. Zo had hij in de Bibliothèque royale te maken met een volstrekt ondeskundige begeleider en kreeg hij daar geen toestemming om handschriften in te zien.Ga naar voetnoot15 Verschillende bibliotheken die hij bezocht, zoals die van de kardinaal de Rohan, zouden later, onder de hamer gekomen, boeken aan de zijne leveren. Na een half jaar Parijs werd de reis richting Zuid-Frankrijk voortgezet, vanwaar hij naar Italië wilde doorreizen. In Lyon maakte Meerman kennis met de boekhandelaren Roque en Pierre Deville, die nauwe contacten met Spanje onderhielden.Ga naar voetnoot16 Met een aanbeveling van hen schreef hij zijn eerste brief aan Gregorio Mayans y Siscar (1699-1781), een Spaanse rechtsgeleerde die hij hogelijk bewonderde.Ga naar voetnoot17 Mayans, van 1723 tot 1733 hoogleraar in de rechten te Valencia en vervolgens bibliothecaris des konings, leefde sinds 1739 als ambteloos burger te Oliva bij Valencia. De briefwisseling met Mayans, gevoerd in een fraai Latijn, zou tot Meermans dood voortgaan. Hij is verreweg de belangrijkste uit Meermans gehele brievencollectie.Ga naar voetnoot18 Het contact van de voornaamste vertegenwoordiger van de Spaanse Verlichting, die zijn maatschappelijke carrière al had afgesloten, met de veel jongere Meerman, die aan het begin van zijn loopbaan stond, had voor beiden een grote betekenis. Via Meerman kreeg Mayans gelegenheid eigen werken in de Republiek of Duitsland te publiceren en de Spaanse cultuur in Europa bekend te maken. Ook | |
[pagina 79]
| |
kon hij zich voorzien van boeken die in Spanje niet te krijgen waren. Mayans van zijn kant zond Meerman talrijke Iberische publicaties, diende hem van advies bij de opbouw van diens bibliotheek, vooral waar het werken betrof die waren uitgegeven in Spanje of in het Spaans, zond hem boeken en manuscripten, en schreef verscheidene biografische inleidingen bij de (her)uitgaven van Spaanse rechtsgeleerden die door toedoen van Meerman tot stand kwamen. Tijdens Meermans afwezigheid deden zich in de Republiek belangrijke politieke veranderingen voor. Bij de talrijke personele veranderingen die het herstel van de macht van de stadhouder in 1747 ongetwijfeld teweeg zou brengen, had Meerman wellicht ook een kans een positie te veroveren. Daarom drong zijn moeder erop aan dat hij van zijn reis naar Italië zou afzien. Niet zonder tegenzin keerde hij huiswaarts. In maart 1748 ontstond een vacature voor de post van pensionaris van Rotterdam. Prins Willem IV had echter veel personen te belonen en te vriend te houden. Het gevolg was dat de Rotterdamse vroedschap op 12 augustus 1748 op aanbeveling van de stadhouder Nicolaus Montauban tot eerste pensionaris benoemde, terwijl Meerman, die daarvoor meer geschikt was, tot tweede pensionaris werd aangesteld. Toen Montauban in 1753 overleed, werd Meerman de enige pensionaris.Ga naar voetnoot19 Hij volgde Montauban ook op als curator van de Latijnse school.Ga naar voetnoot20 Na zijn aanstelling als pensionaris ging Meerman te Rotterdam wonen, al moest hij ambtshalve zeer vaak in Den Haag zijn. In 1750 trad hij in het huwelijk met Maria Catharina Buys, enige dochter van de secretaris van de generaliteitsrekenkamer Abraham Buys. In 1753 werd zijn zoon Johan geboren, die zijn bibliotheek verder zou uitbouwen. Meerman oefende zijn functie van pensionaris uit tot 1766. In die periode bracht hij tweemaal een bezoek aan Engeland als lid van een bijzonder gezantschap namens de Republiek. Politiek gezien waren de gezantschappen van 1756 en 1759 niet erg geslaagd, maar voor Meerman betekenden zij ook een kennismaking met talrijke Engelse geleerden, bibliofielen en bibliotheken. In 1766 legde hij zijn ambt neer, enerzijds als gevolg van ernstige gezondheidsproblemen, anderzijds om zich volledig aan zijn geliefde studiën te kunnen wijden. Een jaar later verhuisde hij naar Den Haag, waar hij het ‘Huis aan den Boschkant’ betrok, een stadspaleis op de hoek van de Prinsessegracht en het Korte Voorhout. Maar hoezeer zijn gezondheidstoestand ook verslechterde, hij voelde niets voor het advies van zijn medicus om een buiten in de buurt van Maastricht te kopen en daar geruime tijd door te brengen. ‘In 't laetste hebbe ik geen sin, omdat ik daer niet gaerne in myn eenigheid soude willen passeeren, verafgeleegen van alle Bibliothec- | |
[pagina 80]
| |
quen.’Ga naar voetnoot21 Op 15 december 1771 overleed Gerard Meerman te Aken, waar hij voor een kuur verbleef. Hij was pas 49 jaar oud. | |
Meerman en zijn bibliotheekOver het begin van de Meermanbibliotheek tasten wij enigszins in het duister. Vermoedelijk bouwde Gerard Meerman zijn bibliotheek zelfstandig op en viel hij niet terug op een bestaande familiecollectie. Gerards vader, de Leidse vroedschap Johan Meerman, moet ongetwijfeld boeken hebben bezeten, maar er zijn geen aanwijzingen dat hij over een belangrijke of omvangrijke bibliotheek beschikte. Noch in zijn testament, noch bij de verdeling en herverdeling van zijn nalatenschap tussen zijn kinderen wordt uitdrukkelijk van boeken gewag gemaakt. Alleen het buiten ‘Stadwijk’ en de juwelen van zijn vrouw komen als familiestukken in de akten voor.Ga naar voetnoot22 Na de dood van zijn weduwe en haar zoon Pieter vond er in 1754 in Leiden een veiling van haar schilderijen en in hetzelfde jaar in Den Haag een veiling van Pieters boeken plaats.Ga naar voetnoot23 Schijnbaar hiermee in strijd is de mededeling in de catalogus van de handschriften van het Museum van het Boek/Museum Meermanno-Westreenianum dat één handschrift (Jean de Courcy's Le livre de la Bouqechardière) afkomstig zou zijn van Johan Meerman de Oude en via Gerard en Johan Meerman zijn huidige bewaarplaats zou hebben bereikt.Ga naar voetnoot24 Deze mededeling is echter onjuist. Het bedoelde handschrift werd door Gerard Meerman gekocht op de veiling van de bibliotheek van Van Wassenaer in 1750.Ga naar voetnoot25 (Ill. p. 88) Meerman verzamelde aanvankelijk vooral rechtshistorische bronnen en studies en werken op het gebied van de wis- en natuurkunde. Dat hij zich daartoe echter niet zou beperken, blijkt onder meer uit het eerste boek waarvan de datum van verwerving bekend is. In november 1743 kwam hij voor f 70, - in het bezit van een convoluut waarin zich een exemplaar van de eerste Nederlandse uitgave van De spiegel der menselijker behoudenisse bevond.Ga naar voetnoot26 Hij liet de Haagse boekbinder Christiaan Micke het | |
[pagina 81]
| |
convoluut demonteren en de Spiegel in een luxe band steken.Ga naar voetnoot27 Op het voorplat kwam de tekst ‘Dat speghel onser behoudenisse gedrukt te Haerlem by Laurens Coster MCCCCXLIII’ en op het achterplat ‘Uyt de bibliotheek van Mr G. Meerman advocaet MDCCXLIII’.Ga naar voetnoot28 (Ill. p. 87) In 1743 werd de bibliotheek van baron Von Schomberg (ook Schönberg genoemd)Ga naar voetnoot29 anoniem te Amsterdam geveild. Meerman deed daar belangrijke aankopen van zeldzame werken van Spaanse rechtsgeleerden.Ga naar voetnoot30 Op zijn diverse reizen kocht hij veel boeken, soms kreeg hij ze ook ten geschenke. Tijdens zijn reis door Frankrijk in 1747 ontving hij te Dijon van de jezuïet François Oudin een manuscript met Salmasius' aantekeningen bij de Anthologia Graeca; gravin Marie Gabrielle de Praslain Rochechouart schonk hem niet alleen haar genegenheid, maar ook een fraai verlucht geschreven getijdenboek en te Genève kocht hij bij de boekhandelaren Cramer en Philibert voor f 120, - een oud manuscript van één van de bestanddelen van het Romeinse Corpus Juris, de Pandecten.Ga naar voetnoot31 In 1745 legde Meerman eigenhandig een catalogus van zijn boekverzameling aan, de Catalogus bibliothecae Meermannianae. Hij bestaat uit drie gebonden delen, waarvan het eerste de juridische werken bevat, het tweede de theologie, genees-, wis- en natuurkunde, aardrijkskunde en geschiedenis, en het derde de letterkunde, dichtkunst, staatsinstellingen, numismatiek en de verboden boeken. Binnen de hoofdrubrieken volgt eerst een verdeling naar formaat en dan weer een systematische indeling. Aanvankelijk noteerde Meerman zijn boeken op de rectozijden van de bladen en voorzag ze | |
[pagina 82]
| |
Beschrijving van De spiegel der menselijker behoudenisse in Meermans eigenhandig bijgehouden catalogus (nr. 286). (MMW S 145.2, fol. 1r.).
van een doorlopende nummering per formaat. Aanwinsten voegde hij tussen de bestaande titels of schreef hij op de tegenoverliggende versozijde. Al snel zag hij zich genoodzaakt het nummeren op te geven. Wanneer men aanneemt dat de boeken die van een nummer zijn voorzien zijn bibliotheek van omstreeks 1745 weerspiegelen (en de eenheid van het schrift wijst daarop), dan bestond zijn bibliotheek omstreeks die tijd voor meer dan de helft uit juridische werken (1397 nummers op een totaal van 2566).Ga naar voetnoot32 De groei van zijn bibliotheek noodzaakte hem tweemaal, in 1748 en 1756, een omvangrijk supplement in gebruik te nemen. Beide supplementen hebben een gewijzigde indeling. De belangrijkste veranderingen zijn dat de theologie nu de eerste plaats inneemt en de geneeskunde een zelfstandige rubriek vormt, die aan de filosofie en wiskunde | |
[pagina 83]
| |
voorafgaat.Ga naar voetnoot33 Ook hier zijn de hoofdrubrieken naar formaat onderverdeeld, maar een nadere onderverdeling is niet expliciet aangegeven. In alle delen van de catalogus zijn de handschriften tussen de gedrukte werken gevoegd, op hun plaats binnen de systematische ordening. Als men nu met behulp van deze vijf catalogusbanden de ontwikkeling van de Meermanbibliotheek eenvoudig over drie tijdvakken zou willen verdelen, komt men bedrogen uit. Meerman bleef ook na de invoering van een supplement een deel van zijn aanwinsten in oudere catalogusdelen noteren, zoals onder meer uit het jaar van publicatie is af te leiden. Zo vinden we op fol. 6v van deel i een werk dat in 1766 werd uitgegeven. Men kan alleen zeggen dat boeken genoteerd in supplement I of II niet veel eerder dan 1748 resp. 1756 verworven zullen zijn; boeken zonder volgnummer genoteerd in de delen 1-3 kunnen heel goed pas na 1748 of 1756 in de bibliotheek gekomen zijn. De catalogus is bijgehouden tot in 1771, het sterfjaar van Meerman. Hij geeft dus een goed beeld van de samenstelling van de bibliotheek, maar is lastig te hanteren als men de ontwikkeling ervan in de tijd wil reconstrueren. In zijn rechtshistorisch bronnenwerk, de Novus thesaurus waren verscheidene nog onuitgegeven juridische werken van Spaanse herkomst opgenomen.Ga naar voetnoot34 Meerman maakte in die gevallen gebruik van afschriften die Mayans had geleverd, bijvoorbeeld bij Nicolaus Antonius, De exilio, of van handschriften die eerder deel hadden uitgemaakt van de collectie Hansen von Ehrencron (geveild in Den Haag in 1718), zoals bij verscheidene verhandelingen van Franciscus Ramos del Manzano. Deze teksten werden door Gerard Meerman in zijn bibliotheekcatalogus als handschriften opgenomen, maar kort na het verschijnen van het zevende en laatste deel van de Thesaurus in 1753 weer doorgehaald en van de hand gedaan. Dit was een gevolg van de in de achttiende eeuw gangbare opvatting dat handschriften vooral zolang zij niet waren uitgegeven waarde bezaten. Ze duiken weer op in de veilingcatalogus van de bibliotheek van Meermans in 1754 overleden broer Pieter. Het titelblad meldt al dat er enkele boeken zijn ingestoken die door J.V.D.B. waren gebruikt. Deze J.V.D.B. (misschien op te vatten als ‘des Juris Utriusque Doctors Broeder’) is niemand minder dan Gerard Meerman, zoals blijkt uit diens eigen exemplaar van de catalogus.Ga naar voetnoot35 Op het titelblad daarvan noteerde hij: ‘NB. Hier op myne boeken aangetekendt.’ Bij verschillende nummers schreef hij de prijs die | |
[pagina 84]
| |
Titelblad van de veilingcatalogus van de bibliotheek van Pieter Meerman uit 1754. Aan de voet noteerde Gerard Meerman: ‘NB. Hier op myne boeken aangetekendt.’ (MMW 141 E 12:10).
ze zouden moeten opbrengen. Langs deze weg deed hij overbodig geworden manuscripten van de hand, maar ook drukken, waaronder incunabelen.Ga naar voetnoot36 De Novus thesaurus betekende de bekroning en de afsluiting van een periode waarin de rechtsgeschiedenis bij Meerman de boventoon had gevoerd, zowel in de praktijk van het verzamelen als in de correspondentie en studie. Tijdens zijn Franse reis van 1747 had hij kennis kunnen maken met de Franse bibliofilie en Franse particuliere | |
[pagina 85]
| |
bibliotheken. Nu verbreedde hij zijn verzamelterrein. Hij streefde naar een bibliotheek die alle terreinen van de menselijke kennis zou omvatten.Ga naar voetnoot37 De veranderde indeling van de supplementen van de catalogus (1748, 1756) wijst ook in die richting. Tegelijkertijd echter werd het bibliofiele en bibliografische aspect sterker. In een brief aan Mayans uit 1748 zette hij uiteen wat zijn criteria waren: Omdat ik mijn bibliotheek samenstel uit de beste en de zeldzaamste boeken en vele daarvan meer om hun schoonheid en zeldzaamheid dan voor het dagelijks gebruik zijn aangeschaft, doe ik alle moeite om, zover doenlijk, vooral bij boeken van enige waarde de prachtigste exemplaren te verwerven. Mochten er bij u ook handschriften te krijgen zijn, vooral goede en oude van klassieke Griekse en Latijnse schrijvers, dan zou ik graag willen dat u die ook voor mij kocht.Ga naar voetnoot38 Bezoeken aan Engelse verzamelaars en bibliotheken in 1756 en 1759 zullen zeker een extra stimulans zijn geweest om de bibliotheek verder op te luisteren. Meerman verkeerde door zijn vermogen, het inkomen uit zijn functie en door zijn huwelijk in een gunstige materiële positie. Die werd in betrekkelijk korte tijd nog versterkt door een reeks van erfenissen, onder meer toen zijn moeder (1752), zijn broer (1754) en zijn zus (1759) overleden. Daardoor kon de boekenaankoop aanzienlijk worden opgevoerd. In 1755 kocht hij een monumentaal koopmanshuis aan de Boompjes te Rotterdam, met een pakhuis en achterpakhuis, groot genoeg om later een hotel te herbergen. De bovenverdieping van het pakhuis dat achter aan het huis grensde, liet Meerman in een grote boekenzaal veranderen en daar werd de inmiddels fors gegroeide bibliotheek ondergebracht.Ga naar voetnoot39 Vooral voor de uitbouw van de rubriek geschiedenis en rechtsgeschiedenis, die een belangrijke plaats moest innemen, riep hij de hulp van Mayans in. Mayans was zijn ‘veilige anker’ bij de keuze van schrijvers over Spanje, Portugal en hun koloniën die in het Spaans of Portugees hadden gepubliceerd.Ga naar voetnoot40 In 1758 kocht hij de complete bibliotheek van een vriend van Mayans, Francisco Pascual Chiva, kanunnik van de kerk van St. Johannes van Jerusalem te Valencia. De boeken die hij niet wilde behouden, werden geveild. Wie echter weet dat de bibliotheek van Chiva 636 nummers telde, zal vreemd opkijken dat de catalogus van het restant 1323 nummers telt! Meerman bestelde echter | |
[pagina 86]
| |
tegelijk met deze bibliotheek een grote partij contemporaine Spaanse uitgaven om de veiling als geheel aantrekkelijker te maken en een betere prijs te kunnen realiseren.Ga naar voetnoot41 In het midden van de jaren zestig sloeg Meerman de slag van zijn leven. In 1763 was in Frankrijk de jezuïetenorde opgeheven. Een jaar later werd de beroemde handschriftencollectie van hun Parijse Collège de Clermont te koop aangeboden.Ga naar voetnoot42 De handschriften zouden geveild worden, tenzij tevoren een acceptabel bod voor het geheel werd gedaan. Meerman bood 15.000 Louis d'or (in guldens van toen ongeveer f 166.500, -)Ga naar voetnoot43 en werd daarmee de eigenaar. De handschriften werden ingepakt en naar Rouen verzonden om vandaar naar Nederland te worden vervoerd. In Rouen werden ze echter namens de Franse kroon in beslag genomen, omdat er zich materiaal bij zou bevinden dat van grote betekenis was voor de Franse geschiedenis. Langs diplomatieke weg werd een oplossing gevonden die erop neerkwam dat de kisten met handschriften naar Nederland verzonden zouden worden, dat Gerard Meerman vrijwillig een veertigtal handschriften (vermeld op een verlanglijst) aan de Franse koning zou afstaan en dat de Franse koning Meerman tot ridder in de orde van St. Michel zou verheffen. En zo geschiedde, al hield Meerman zich niet in alle gevallen aan de nummers van de lijst.Ga naar voetnoot44 Toen Meerman naar Den Haag verhuisde, werd de bibliotheek ondergebracht in vier vertrekken op de eerste verdieping aan de voorzijde van zijn nieuwe huis. Meerman vatte het plan op de collectie handschriften te schiften en te ordenen om vervolgens een nieuwe, verbeterde catalogus uit te brengen.Ga naar voetnoot45 Verscheidene handschriften of gedeelten ervan die beschadigd of in zijn ogen onbelangrijk waren (bijvoorbeeld omdat ze al uitgegeven waren), werden uit de collectie verwijderd. Van het splitsen, samenvoegen en verwijderen zijn in Meermans werkexemplaar van de veilingcatalogus talrijke sporen te zien: doorhalingen en notities als ‘bon’, ‘garder’ en ‘posset deleri’.Ga naar voetnoot46 De handschriften die hij bewaarde werden, indien nodig, opnieuw geordend en gebonden. Door zijn ziekte en ten slotte zijn overlijden heeft Meerman de catalogus niet kunnen voltooien. Na zijn overlijden kwam de bibliotheek volgens de uitdrukkelijke bepaling in zijn testament aan zijn zoon Johan. | |
[pagina 87]
| |
Gerard Meerman door Jean Baptiste Perronneau (ca. 1761). MMW.
Achterplat van De spiegel der menselijker behoudenisse, door Meerman in 1743 verworven. (MMW 36 A 2).
| |
[pagina 88]
| |
Dido geeft aanwijzingen bij de bouw van Carthago. Fol. 133v in: Jean de Courcy, Le livre de la Bouqechardière (MMW 10 A 17), een Frans handschrift uit het laatste kwart van de vijftiende eeuw.
| |
[pagina 89]
| |
Dienstverlening aan derdenIn de achttiende eeuw speelden particuliere bibliotheken een cruciale rol bij het wetenschappelijk onderzoek. Bibliotheken in openbaar bezit zoals stadsbibliotheken of universiteitsbibliotheken waren niet zonder meer toegankelijk. De universiteitsbibliotheken bijvoorbeeld waren er in de eerste plaats voor de professoren. Dit soort bibliotheken was doorgaans niet voorzien van recente literatuur. Onderzoekers waren daardoor aangewezen op de grote bibliotheken van particulieren. De mate waarin men echter toegang kreeg tot de bronnen, of het nu particuliere of openbare bibliotheken betrof, werd in hoge mate bepaald door de relaties die men had.Ga naar voetnoot47 In het geval van de Meermanbibliotheek zijn wij in staat ons een beeld te vormen van het gebruik ervan door derden. De intensieve briefwisseling die Meerman met geleerden in heel West-Europa voerde, laat duidelijk zien hoe de opbouw van de bibliotheek, Meermans publicatiebeleid en de dienstverlening aan derden met elkaar samenhangen. Van deze brievenverzameling is nog betrekkelijk weinig gebruik gemaakt. Alleen twee kleinere briefwisselingen, die met Reiske en met Huydecoper, zijn gepubliceerd.Ga naar voetnoot48 Een eerste voorbeeld van het gebruik dat derden van de bibliotheek maakten is Willem Otto Reitz (1702-1768), rector van de Latijnse school te Middelburg en tevens lector juris aan de illustre school aldaar. In het midden van de jaren veertig werkte hij aan een nieuwe tekstkritische editie van Theophilus en vroeg in verband daarmee Meerman boeken te leen. Meerman voldeed niet alleen aan zijn verzoek, maar schonk hem bovendien nog enkele boeken en verschafte hem relevante uittreksels, lijsten met vindplaatsen en eigen kanttekeningen bij de tekst.Ga naar voetnoot49 Reitz zou later als tekstbewerker een belangrijk aandeel hebben in de voorbereiding van Meermans Thesaurus.Ga naar voetnoot50 In 1747 verschenen te Leiden de Opera minora varii argumenti van de zestiende-eeuwse Franse jurist Barnabé Brisson. Uitgever Langerak had zich in 1744 op advies van Ruhnkenius tot Meerman gewend om Albert Dietrich Trekell als tekstbewerker te | |
[pagina 90]
| |
vragen. Trekell was een Hamburgse rechtsgeleerde met wie Meerman al enige jaren een briefwisseling onderhield en die hij tijdens zijn reis van 1745 zou ontmoeten. Trekell ging op het voorstel in. Als grondslag van de tekst diende de Parijse uitgave van 1606Ga naar voetnoot51, waarvan Meerman Trekell een exemplaar had geschonken.Ga naar voetnoot52 Wellicht was ook het verschijnen van Trekells hoofdwerk, de Selectae antiquitates Romanae, in Den Haag in 1744, aan de bemiddeling van Meerman te danken geweest.Ga naar voetnoot53 De Hannoverse burgemeester Christian Ulrich Grupen die Meerman tijdens zijn reis in 1745 had ontmoet, werkte aan een overzicht van alle handschriften en drukken van de Saksenspiegel. Eenmaal terug in Den Haag zond Meerman hem een exemplaar van een Nederlandse Saksenspiegel uit 1479 te leen.Ga naar voetnoot54 Het was afkomstig uit de bibliotheek van de Amsterdamse verzamelaar Jacobus Marcus, die er twee exemplaren van bezat. Dit exemplaar was in de zeventiende eeuw in het bezit geweest van Pancras van Castricum uit Alkmaar en van diens verklarende aantekeningen voorzien. Pancras had het ook met de Leidse editie van 1512 gecollationeerd en een ontbrekend blad in handschrift aangevuld.Ga naar voetnoot55 Vele jaren later, in 1763, liet Grupen een nieuwe uitgave van deze Leeu-editie verschijnen met toelichtingen van Meerman en hemzelf.Ga naar voetnoot56 Pieter Bondam (1727-1800), rector van de Latijnse school te Kampen, werkte aan een Corpus veterum grammaticorum latinorum.Ga naar voetnoot57 Omstreeks 1750 kon hij op voorspraak van Ruhnkenius een oude Priscianuseditie van Meerman lenen.Ga naar voetnoot58 In 1759, toen hij al enige jaren conrector en tevens professor juris civilis aan de Latijnse school te Zutphen was, pakte hij de draad weer op en vroeg hij Meerman daartoe boeken te leen. Meerman zond hem onder meer drie incunabelen en drie postincunabelen voor langdurig gebruik en deed hem twee incunabelen cadeau. Bondam had echter moeite om afstand te doen van geleende boeken.Ga naar voetnoot59 Meerman was beslist niet gesteld op slechte leners, maar hij bleef Bondam helpen. Toen deze klaagde over de moeite een uitgever te vinden, ried Meerman hem aan een specimen te publiceren om zo belangstelling van een uitgever te wekken en hij bood hem eigener beweging het gebruik van de kort tevoren | |
[pagina 91]
| |
verworven Clermonthandschriften aan.Ga naar voetnoot60 Bondam maakte dankbaar van dit aanbod gebruik en liet op eigen kosten een specimen drukken, maar zonder resultaat. Het werk bleef onuitgegeven.Ga naar voetnoot61 | |
Meermans bemoeienis met de uitgave van tekstenIn het begin van de achttiende eeuw had de Utrechtse hoogleraar Everhard Otto een Thesaurus juris Romani gepubliceerd, een verzameling van moeilijk vindbare commentaren van belangrijke rechtsgeleerden.Ga naar voetnoot62 Al in 1741 waren er plannen geweest om een aanvulling te publiceren, vooral omdat de grote Spaanse rechtsgeleerden bij Otto geheel ontbraken, maar die plannen waren op niets uitgelopen.Ga naar voetnoot63 Kort na het begin van hun briefwisseling ontvouwde Meerman voor Mayans zijn plan een vervolg op Otto te publiceren, onder de titel Novus thesaurus juris civilis et canonici.Ga naar voetnoot64 Mayans reageerde enthousiast en zegde zijn hulp toe. In 1750 verscheen de prospectus, die uitnodigde tot intekening.Ga naar voetnoot65 Hij was aan Mayans opgedragen, wiens hulp en advies immers van doorslaggevende betekenis waren geweest bij het gehele project. Het werk, oorspronkelijk begroot op vijf delen folio, dijde gaandeweg uit tot zeven delen die tussen 1751 en 1753 in Den Haag verschenen. In het woord vooraf vertelt Meerman dat zijn nieuwe Thesaurus die van Otto overtreft in omvang en zeldzaamheid van het gebodene; bovendien stamden de meeste teksten uit zijn eigen collectie: ‘ex collectione et museo Gerardi Meerman’, zoals het titelblad laat weten.Ga naar voetnoot66 Hier overschrijdt Meerman de grens van het strikt inhoudelijke en laat hij zich kennen als een trotse bibliofiel. Interessant voor Meermans visie op zijn eigen rol is het vignet dat hij op het titelblad liet plaatsen: het stelt keizer Justinianus voor die, op een troon gezeten, aan twee rechtsgeleerden | |
[pagina 92]
| |
Detail van het titelblad van de Novus thesaurus met het vignet. Keizer Justinianus geeft twee rechtsgeleerden instructies voor het bijeenbrengen van het Corpus juris. Op de banderol de tekst ‘Sparsas collegit undique leges’. (MMW 150 A 1).
die hem een uitgerolde papyrus laten zien, instructies geeft voor het verzamelen van de wetten. In de wand achter de twee geleerden bevindt zich een nis met een beeld van vrouwe Justitia. Op een banderol boven de voorstelling staat: SPARSAS COLLIGIT UNDIQUE LEGES (overal vandaan brengt hij de verstrooide wetten bijeen). Kennelijk vergeleek Meerman zijn rol met die van de codificerende keizer; zoals Justinianus de talloze verspreide wetten in één corpus verenigde, zo bracht Meerman de verspreide, voor een deel nog onuitgegeven en voor een deel moeilijke vindbare toelichtingen op het burgerlijk en kerkelijk recht in zijn Thesaurus bijeen.Ga naar voetnoot67 De uitvoerige titel geeft Meermans oriëntatie nauwkeurig aan: verbetering, verklaring en | |
[pagina 93]
| |
toelichting van de tekst van het burgerlijk en kerkelijk recht vanuit kennis van de taalen letterkunde, staatsinstellingen en inscripties. De meeste opgenomen werken zijn van Franse en Spaanse auteurs uit de zestiende eeuw. Daarnaast bevat het werk echter enkele uitgaven van laatantieke Griekse rechtsgeleerden, zoals de reeds genoemde editio princeps van vier boeken van de Basilica door Reitz (deel V) en de uitgave van commentaren op De procuratoribus et defensoribus naar een Leids handschrift verzorgd door David Ruhnkenius (deel III en V).Ga naar voetnoot68 Ook enkele geschriften van recente datum werden opgenomen, zoals een herziene versie van Meermans geschrift over Gajus (deel VII). Deel VI werd besloten met een brief van Willem Otto Reitz over de Synopsis van de Codex van Justinianus toegeschreven aan Theodorus Hermopolites. De tekst van de Synopsis, door Godfried van Swieten in opdracht van zijn vader Gerard van Swieten voor Meerman gekopieerd naar twee handschriften van de Keizerlijke Bibliotheek te Wenen, werd niet belangrijk genoeg gevonden voor een integrale weergave. Maar het venijn zat in de staart. Toen Van Swieten jr. het afschrift aan zijn vader zond, voegde hij er een in het Grieks gestelde bedelbrief bij omdat hij geld nodig had voor paardrijles. De brief was in het afschrift blijven steken en werd, weliswaar met grote vraagtekens, door Reitz aan het eind van zijn inhoudsopgave van het handschrift afgedrukt (p. 872), voorzien van een Latijnse vertaling, alsof het een deel van het handschrift was.Ga naar voetnoot69 Omstreeks 1758 besloot Meerman een supplement op de Novus thesaurus uit te geven. Dit moest in de eerste plaats een register bevatten op alle auteurs en wetten die in de Novus thesaurus waren behandeld en het bood tevens de gelegenheid nog enkele teksten te publiceren, zoals het Promtuarium van Constantinus Harmenopulus. Het verscheen echter postuum in 1780, onder redactie van Johan Meerman. In het woord vooraf behandelt Meerman jr. het juridisch werk van zijn vader.Ga naar voetnoot70 Meerman bekleedde sinds 1754 de functie van curator van de Latijnse school te Rotterdam. Als zodanig was hij nauw betrokken bij de keuze van nieuwe docenten (praeceptores). Doorgaans viel de keuze op veelbelovende studenten die binnen niet al te lange tijd zouden promoveren. Om vooruit te komen moesten deze docenten hun eruditie laten zien en dus ontzettend veel studeren. Aan de andere kant waren zij voor het materiaal van hun studie in hoge mate aangewezen op particuliere bibliotheken.Ga naar voetnoot71 Het docentencorps van de Rotterdamse Latijnse school was daarmee voor Meerman een interessante groep waaruit hij medewerkers aan uitgaven kon betrekken. Op 26 februari 1760 werd in de vergadering van curatoren de Utrechtse student Adriaan Kluit (1735-1807) aangesteld tot praeceptor van de onderste klas. Hij zou op 10 | |
[pagina 94]
| |
maart met zijn lessen beginnen.Ga naar voetnoot72 Nauwelijks een maand in dienst schreef Kluit een dankbrief aan zijn leermeester Petrus Wesseling, hoogleraar te Utrecht:Ga naar voetnoot73 De wijze waarop het UEd. belieft heeft, mij smaakelijk te maken aan mannen van naam, geleertheit en vermogen, doet mij dit dag aan dag gewaar worden. Onbekent kwam ik hier, onbekent nu niet meer. De H.r Meerman, wiens beleeftheden jegens mij groot zijn, en die vereischen liefst niet geroert dan te weinich genoemt te worden, strekt mij in deze Stadt, zoo ik uit vele zaken moge opmaken, ten Meceen. Ik hebbe reets 3 maal in dezen korten tijt op eene gemeenzame wijze Zijne tafel gehad: nu laatst ook met den Heer Ruhnkenius die ten huize van zijn Weled. Gestr. zich bevont. Zijne bibliotheek is voor mij geopent en hebbe ik daar reets enige proeven van gehad. Zijn Weled. Gestr. heeft mij onder anderen de eere gedaan, mij mede te deelen een MS. ten inhout hebbende het Chronicon Egmondanum.Ga naar voetnoot74 Meerman deed hem het voorstel dit handschrift uit te geven. Kluit aanvaardde de opdracht, maar bedong dat hij zou mogen wachten totdat Huydecopers Rijmkroniek van Melis Stoke zou zijn verschenen.Ga naar voetnoot75 De uitgave liet lang op zich wachten. Nog op 27 maart 1770 moest Kluit, inmiddels rector te Middelburg, de ontvangst berichten van een brief van Meerman: my manende op de uitgaaf van 't Chron[icon] Holland[dicum], waaromtrent uwe klacht billyk is, en my beschaamd maakt. UEd. heeft meer geklaagt, dat ook anderen vertraagden, om de taak hun gegeeven aftedoen.Ga naar voetnoot76 Meerman moet hier ongetwijfeld gedacht hebben aan Kluits voorganger te Middelburg, de in 1768 overleden Reitz, die omstreeks 1758 op zich genomen had de tekst van Constantinus Harmenopulus' Promtuarium te bewerken voor het supplement van de Novus thesaurus.Ga naar voetnoot77 Meerman zou Kluits werk niet meer zien. De prospectus ervan verscheen in 1773, de uitgave zelf in 1777.Ga naar voetnoot78 Kluit was niet langer dan een jaar aan de Latijnse school te Rotterdam verbonden. | |
[pagina 95]
| |
In zijn plaats werd op 23 april 1761 Jacobus van Vaassen benoemd, student te Franeker. Hij zou tot 1769 in Rotterdam blijven.Ga naar voetnoot79 Van Vaassen had de eerste anderhalf jaar Meermans zoon Johan als leerling in de klas, die jaren later nog vol lof was over zijn onderwijs.Ga naar voetnoot80 Te Rotterdam verrichtte Van Vaassen naast zijn onderwijstaken allerlei werkzaamheden voor Meerman. Hij was de redacteur van twee belangrijke, door Meerman georganiseerde uitgaven, namelijk de verzamelde werken van de Spaanse rechtsgeleerde Antonio de Gouvea (Antonius Goveanus)Ga naar voetnoot81 en een bundel bijdragen over de oorsprong van het lompenpapier.Ga naar voetnoot82 Ook schreef hij de inleidingen bij beide werken. In het woord vooraf bij de Goveanus-uitgave vermeldt Van Vaassen dat Meerman Goveanus' uiterst zeldzame juridische en filologische werken van jongs af in zijn bibliotheek bijeen had gebracht met het oog op een heruitgave. De meeste juridische werken waren naar de eerste drukken uit de Meermanbibliotheek herdrukt. Eén verhandeling uit 1545 werd via Meerman van Mayans geleend. Bij de letterkundige werken waren ook onuitgegeven verzen naar een handschrift uit de Vaticaanse bibliotheek, waarvan de Vaticaanse archivaris Guiseppe Garampi op Meermans verzoek een afschrift had vervaardigd. Enkele werken, hoewel gedrukt, bleven onvindbaar, ondanks alle inspanningen van Meerman om ze te pakken te krijgen. Uit de correspondentie van Van Vaassen met vader en zoon Meerman blijkt een grote mate van waardering en vertrouwelijkheid.Ga naar voetnoot83 In de opdracht van de Goveani opera aan stadhouder Willem V zegt Meerman de uitgave toevertrouwd te hebben aan Van Vaassen om deze geleerde en ijverige jongeman, ‘die een betere post verdient dan hij nu vervult, aan U, aan de geletterde wereld bekend te maken’.Ga naar voetnoot84 Drie jaar later, in 1769, werd Van Vaassen op aanbeveling van Meerman benoemd tot rector te Alkmaar, als opvolger van Kluit.Ga naar voetnoot85 Na het overlijden van Gerard Meerman schreef Van Vaassen dan ook aan diens zoon over de ‘byzondere betrekking, die ik op de nu zaligen als myn groten weldoender en vriend gehad heb’.Ga naar voetnoot86 Na de aankomst van de Clermont-handschriften te Rotterdam ontplooide Meer- | |
[pagina 96]
| |
man een koortsachtige activiteit om het gebruik van de schatten van zijn collectie te stimuleren. Zo kregen Jacobus de Rhoer en Gisbertus Koen, beiden al vrij ver gevorderd met de editie van een Griekse tekst, handschriften te leen aangeboden.Ga naar voetnoot87 | |
Meerman en het oude boekEen Waals predikant te Hannover, David Clement, ondernam in 1750 de publicatie van een omvangrijk bibliografisch naslagwerk voor zeldzame drukken, de Bibliothèque curieuse.Ga naar voetnoot88 Meerman zond hem op eigen initiatief een lijst van zeldzame drukken uit zijn bibliotheek. Vanaf deel 3 komen wij zijn naam in de aantekeningen van dit werk regelmatig tegen, vergezeld van grotere en kleinere bijdragen van zijn hand.Ga naar voetnoot89 Meerman leende Clement ook boeken.Ga naar voetnoot90 Hij bracht Clement tevens in contact met Mayans, die voor Clement een beredeneerde catalogus vervaardigde van een deel van zijn eigen bibliotheek. Het betrof werken op het gebied van de grammatica en de retorica die door Spanjaarden waren geschreven.Ga naar voetnoot91 Een veel grotere verzameling ‘verstopte’ bijdragen van Meermans hand treffen wij aan in het tweede deel van Burmans Anthologia veterum Latinorum epigrammatum.Ga naar voetnoot92 Meerman was bij deze uitgave, vooral die van het tweede deel, op velerlei wijzen betrokken. Hij zorgde ervoor dat Mayans voor Burman de in Spanje bekende metrische Latijnse inscripties verzamelde en naar Nederland zond.Ga naar voetnoot93 Verder stelde Meerman boeken en handschriften ter beschikking.Ga naar voetnoot94 Maar bovenal leverde Meerman tientallen toelichtingen op epigrammen. Deze lopen uiteen van detailopmerkingen tot hele verhandelingen en bestrijken een grote verscheidenheid aan onderwerpen. Naast een commentaar op een epigram over de wereldkaart van keizer Theodosius en de Tabula | |
[pagina 97]
| |
Peutingeriana (II, 392-397) staat een verklaring van een wiskundig epigram (II, 402-404). Een blik in het zaakregister volstaat om te zien hoe talrijk die bijdragen zijn.Ga naar voetnoot95 Meerman had onder meer door de Novus thesaurus en zijn bijdragen aan de Bibliothèque curieuse van Clement niet alleen als boekverzamelaar maar ook als kenner van het oude boek naam gemaakt. Aan het eind van de jaren vijftig namen zijn ambtelijke beslommeringen hem steeds meer in beslag en dreigden de studie in de verdrukking te brengen. Niettemin schreef hij in 1757 aan Mayans dat hij bezig was het een en ander op papier te zetten over de beginperiode van de boekdrukkunst en vroeg hij Mayans materiaal te leveren over de boekdrukkunst in Spanje tot 1470.Ga naar voetnoot96 Meerman opperde de mogelijkheid dat Mayans' bijdrage toegevoegd zou worden aan de tweede sterk vermeerderde druk van Prosper Marchands geschiedenis van de boekdrukkunst, die weldra bij De Hondt zou verschijnen.Ga naar voetnoot97 De status van Meermans eigen verhandeling over de boekddrukkunst bleef daarbij enigszins in het ongewisse.Ga naar voetnoot98 Was hij soms bedoeld als inleiding bij de herziene uitgave van Marchands werk?Ga naar voetnoot99 Het lijkt mij niet onaannemelijk dat hier het beginpunt ligt van Meermans werk over de oorsprong van de boekdrukkunst (de Origines typographicae). Hoe het ook zij, de herziene uitgave van Marchand kwam niet tot stand en Meerman vatte het plan op een zelfstandige studie aan de oorsprong van de boekdrukkunst te wijden. In 1757 nog volop aanhanger van GutenbergGa naar voetnoot100, was hij in 1760 weer geheel Costeriaan.Ga naar voetnoot101 Een jaar later verscheen de prospectusGa naar voetnoot102 vier jaar later pas gevogd door het werk zelf.Ga naar voetnoot103 Het boek is onder meer door zijn uitvoering, ingewikkelde wordings- | |
[pagina 98]
| |
geschiedenis, bronnengebruik en boekhistorische methodiek voor een boekhistoricus heel interessant, maar het moet hier verder buiten beschouwing blijven.Ga naar voetnoot104 Bij het schrijven ervan had Meerman gegevens nodig over twee blokboeken uit de Bodleian Library te Oxford. Hij maakte toen handig gebruik van het feit dat Benjamin Kennicott in Oxford bezig was met het collationeren van alle hem bekende Hebreeuwse bijbelhandschriften voor een varianteneditie.Ga naar voetnoot105 Meerman verklaarde zich bereid de twee Hebreeuwse bijbelhandschriften die hij bezat uit te lenen. Tezelfdertijd zond hij Kennicott een lijst met bijzonderheden en varianten van twee blokboeken (de Apocalyps uit de Haarlemse stadsbibliotheek en uit de collectie van de Antwerpse verzamelaar Verdussen) om ze met de exemplaren in Oxford te vergelijken. Op 15 september 1761 en 23 november 1761 zond Kennicott de gevraagde informatie over de blokboeken. In de laatste brief bedankte hij Meerman tevens voor het zenden van de Hebreeuwse manuscripten naar Londen, waar hij ze zelf zou ophalen. Op 6 juli 1762 waren ze weer in Londen terug.Ga naar voetnoot106 Maar Meerman ontving ook ongevraagd bijdragen. Toen hij in 1761 zijn uitvoerige prospectus van de Origines typographicae aan Bondam zond, antwoordde die op 10 april dat hij deze: met het uyterste genoegen gelezen [had]. Op pag. 60 van dezelve zie ik, dat UHoogEd. van de beide uytgaven der Donatus handelt.Ga naar voetnoot107 Uyt de Bibliotheecq van Deventer heb ik onlangs eenen Donatus ter leen gekregen, gebonden in eene band met Gemma Gemmarum, en eenige Collectanea Grammaticalia MSS. Op de geschrevene cataloog van die Bibliotheecq staat de Donatus als een MSS. Toen ik dezelve sag, meende ik eerst het zelve. Dog hem eindelyk gekregen hebbende, sag ik dat het een der eerste drukken moest zyn. Ik neme de vryheid een blad, dat in het exemplaar los is, hier nevens over te sturen, ten einde UHoogEd. er over oordelen moogt. Mogelyk is het een dier twee drukken van Laurens Coster. Mogelyk niet. De Donatus is er compleet, en niets is aan het einde, dan dese gewoone woorden | |
[pagina 99]
| |
Explicit Donatus. So UHoogEd. het gehele exemplaar mogt requireren, sal ik het met het uyterste genoegen terstond UHoogEd. Gestr. toezenden.Ga naar voetnoot108 Op 27 april zond Bondam Meerman op diens verzoek de gehele band: UHoogEd. Gestr. kan hetselve egter zo lange houden, als goedvind; terwyl het niet nodig is of het in het eerste halve jaar of maand of wat weder bezorgt word.Ga naar voetnoot109 Op 30 oktober was de Deventer Donaat weer bij Bondam in Zutphen terug.Ga naar voetnoot110 De spectaculaire ontdekking van deze complete xylografische Donaat had zeker bijgedragen tot de versterking van Bondams reputatie bij Meerman.Ga naar voetnoot111 Ook Kluit was Meermans hulp en bescherming allerminst vergeten. In 1764 was hij rector van de Latijnse school te Alkmaar en als zodanig belast met de zorg voor de librije.Ga naar voetnoot112 Daar deed hij op vrijdag 9 maart een ontdekking die, zoals hij vermoedde, voor Meerman van belang zou kunnen zijn. Reeds de volgende dag schreef hij: Sedert enige dagen bezig zynde, om de Stadsbibliotheek alhier in goede orde te brengen en de boeken doorsnuffelende, vinde ik onder anderen een foliant, wiens een schutblad, (aan de achterzijde geplaatst,) myn oogen gisteren nademiddag tot zich trok. Hetzelve was een gedrukt pergamenten folieblad, bevattende vier breede 8.o colommen druks, van wederzyde bedrukt, en dus acht colommen uitmakende. Den inhout er van inziende, las ik niet dan Coniugatien van lego en audio, ik merkte verder op, dat het zeer eenvoudig, en lomp van letteren was, ook boven aan 't hooft geen aanwyzing van pagg. hadde. Dit en meer andere speculatien deeden myne aandacht vallen, of het wel de Donatus, door UEd. beschreven en naaukeurig opgegeven, zyn mogt. In die zelfde gedachten worde ik gehouden, en zal er in blyven, tot dat ik nadere verlichting zal ontvangen. Ten dezen einde zoude ik verzoeken, of UEd. my het genoegen wilde bezorgen, dat ik de Tabul. II enz., waar op UEd. de Donatus hebt laten afbeelden, hier mogte overkrygen, te einde in staat te zyn, om met meer grond van | |
[pagina 100]
| |
de gelykheit of ongelykheit te kunnen oordeelen, en UEd. de decouverte van een tweede exemplaar van den eersten door UEd. beschreven Donatus te communiceeren.Ga naar voetnoot113 Vervolgens gaf Kluit een gedetailleerde beschrijving van het blad. Toen het boek aan Meerman ter inzage was gezonden, zag hij onmiddellijk dat het niet een zeer oud fragment was. Uit het feit dat de hoofdletters gedrukt waren en uit hun vorm leidde hij af dat het fragment in Duitsland gedrukt moest zijn en misschien zelfs een uitgave van Holtzel te Neurenberg was. Deze mededeling kon nog net op tijd in de Origines typographicae worden opgenomen: zij staat te lezen op de laatste bladzijde, vlak boven het colofon.Ga naar voetnoot114 | |
BesluitIn dit artikel stond niet alleen de ontwikkeling van de Meermanbibliotheek, maar ook het gebruik ervan op de voorgrond. Voorbeelden van publicaties waarbij Meerman betrokken was - als auteur, als redacteur, als informant of als leverancier van de bronnen - laten zien hoe de informatievoorziening werkte in een tijdperk waarin nog geen openbare wetenschappelijke bibliotheken bestonden. Het bezit van of toegang tot een grote particuliere bibliotheek en een netwerk van contacten vormden de noodzakelijke voorwaarden om wetenschappelijk werk te kunnen verrichten. Ondanks hun grote verscheidenheid kunnen Meermans activiteiten onder enkele algemene noemers worden samengevat. Ten eerste het verzamelen van bronnen en studies (de opbouw van de bibliotheek). Ten tweede het ter beschikking stellen van dit materiaal aan anderen (via publicaties, eigen bijdragen aan geschriften van anderen, brieven, edities door hem geïnitieerd en uitleen of schenking van boeken). Ten derde het bemiddelen bij de informatievoorziening ten behoeve van derden (door te zorgen voor afschriften van handschriften die zich elders bevonden, door voor anderen boeken te lenen of in commissie te kopen). Vervolgens het organiseren van en deelnemen aan het wetenschappelijk debat en ten slotte het zorgen voor of bemiddelen bij de publicatie van geschriften van derden. Het onderzoek van een aantal gevallen waarin Gerard Meerman zich als bibliofiel, geleerde en mecenas manifesteerde, levert een boeiend beeld op van de rol van het particulier initiatief in het intellectuele leven van de achttiende eeuw. |
|