Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 4.
(1997)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet boek behouden
[pagina 9]
| |
J.A. Gruys, Ad Leerintveld, J. Mateboer & Reinder Storm
| |
[pagina 10]
| |
De taak van de KB werd in 1993, toen de KB een zelfstandig bestuursorgaan werd, nader uitgewerkt. Het belangrijkste daarvan is de zorg voor het gedrukte en geschreven Nederlands erfgoed door dit te verzamelen, te beheren en te ontsluiten. Daar horen ook de verzorging van de lopende en van de oude Nederlandse bibliografie bij. Verder fungeert de KB, als vele andere nationale bibliotheken, als een wetenschappelijke bibliotheek voor landelijke literatuurvoorziening en heeft zij specifieke landelijke taken als de Nederlandse centrale catalogus, onderzoek en ontwikkeling, en ondersteuning van landelijke en internationale samenwerking. Zijn deze omschrijvingen in de eerste plaats de neerslag van wat op dit moment internationaal als behorend tot de taken van een nationale bibliotheek wordt gezien, zij vormen ook de vastlegging en bezegeling van een ontwikkeling uit het verleden. Het evolueren en uitbreiden van landelijke taken moet gezien worden als een nog steeds voortdurend proces. Het is wellicht goed om bij het tweehonderdjarig bestaan eens stil te staan bij deze ontwikkelingen uit het verleden en bij de vraag hoe die geleid hebben tot de huidige rol van de KB bij het instandhouden van het Nederlands cultureel erfgoed. Voor de KB-bijdrage aan dit jaarboek wordt vooral de boekhistorische invalshoek gekozen bij het beschouwen van de eenvoudige bibliotheek-trits: verzamelen, beheren, en beschikbaar stellen door ontsluiting en onderzoek. | |
VerzamelenDe omvang van de collectie van de KB wordt geschat op ongeveer 2.2 miljoen banden. Daar komen nog zo'n 15.000 kaarten, bijna 40.000 microfilms, ruim 400.000 microfiches en ongeveer 130.000 brieven bij. Daarmee behoort de KB bij de middelgrote nationale bibliotheken in Europa. In de collectie van de KB als geheel kunnen drie grote onderdelen worden onderscheiden: de algemene wetenschappelijke collectie, de bijzondere collecties en de collectie van het Depot van Nederlandse Publikaties. De collectie van het Depot, dat bestaat sinds 1974, neemt op dit moment ongeveer een derde van het totale bezit in beslag, maar groeit met 35.000 à 40.000 delen per jaar harder dan de andere collecties, die samen voor een aanwas van bijna 20.000 boeken per jaar zorgen. Voeg daarbij nog de jaarlijkse groei die ongeveer 17.000 abonnementen op tijdschriften teweegbrengen, en men kan zich voorstellen dat de verwerking, het beheer, de opslag en het beschikbaarstellen van de collecties een goed geoutilleerd, modern bedrijf vereisen. Het onderscheid tussen de algemene wetenschappelijke collectie en de bijzondere collecties is betrekkelijk recent. De bijzondere collecties zoals handschriften en oude en kostbare gedrukte werken maken ongeveer 10% van het totale bezit uit. De aandacht voor deze boeken is pas in de afgelopen vijfentwintig jaar duidelijker gedefinieerd als ‘zorg voor het boek als object’. Er wordt bij het verzamelen ook steeds nadrukkelijker gelet op ‘gedrukt en geschreven in Nederland’, waardoor een duidelijke parallel met de collectievorming voor het Depot bestaat en met het behoud van Nederlands erfgoed. Onttrekt de wetenschappelijke collectie zich nu aan dit begrip? Zeker niet: ook die is nader gedefinieerd in relatie tot het nationaal erfgoed en de Nederlandse cultuur. Maar | |
[pagina 11]
| |
ook zeker niet voor wie naar de geschiedenis van de collecties kijkt. Een aardig voorbeeld zijn de kranten. Al sinds de negentiende eeuw verzamelt de KB de belangrijkste Nederlandse (en trouwens ook een flink aantal buitenlandse) kranten en op dit moment heeft de KB met zo'n vijf kilometer kranten de grootste collectie in Nederland. De recente kranten komen, evenals alle andere Nederlandse publicaties, uiteraard binnen bij het Depot. Het streven naar behoud van het Nederlands erfgoed spreekt net zo duidelijk uit de verwerving van Nederlandse pamfletten in de negentiende eeuw als uit de verwerving van de collectie populair proza van Waller, de muziekboeken van Scheurleer of de verzameling van Willem Kloos. Hoewel het op het eerste gezicht minder evident lijkt, geldt ook voor de omvangrijke collectie buitenlandse wetenschappelijke literatuur dat er een constante in de collectievorming aanwezig is die te maken heeft met de Nederlandse cultuur. In de negentiende eeuw werd nog gestreefd naar een wetenschappelijke collectie op hoog niveau voor iedere ontwikkelde Nederlander. In de twintigste eeuw werd dit beleid meer gericht op de geesteswetenschappen en inmiddels is de relatie met de Nederlandse cultuur scherper afgebakend. De context daarvan is breed: natuurlijk horen daartoe de Italiaanse kunstgeschiedenis, de Islam, de politieke geschiedenis van Hongarije, of de Zuid-Franse letterkunde. Maar de verzuchting van de bibliothecaris uit de jaren zestig dat het onderdeel Zuid-Amerika in de collectie zwak is vertegenwoordigd, zou nu geen gevolg voor de aanschaf meer hebben. Collectievorming is dus niet: zoveel mogelijk binnen halen. Aan ieder boek dat binnenkomt, ligt een aantal selectiecriteria ten grondslag, en aan de collectievorming als geheel een beleid, dat past bij de taken en de positie van de instelling, ook ten opzichte van de overige Nederlandse bibliotheken.Ga naar voetnoot2 Dat op dit moment de taken en de positie van de KB helderder geformuleerd zijn dan ooit tevoren, is mede te danken aan een consistent beleid op verzamelgebied door onze voorgangers. | |
[pagina 12]
| |
De algemene wetenschappelijke collectieDe huidige algemene wetenschappelijke collectie op het gebied van de geesteswetenschappen is het resultaat van bijna honderd jaar gericht verzamelen.Ga naar voetnoot3 Aan het einde van de negentiende eeuw legde bibliothecaris Byvanck de grondslag ervoor. De leidraad daarbij vormde de ontwikkeling van de wetenschappen. Na een voorafgaande periode van ook bijna honderd jaar waarin de wetenschap zich voornamelijk als een coherent geheel voordeed, ontstond aan het einde van de negentiende eeuw een enorme opbloei die zich manifesteerde in een uitwaaiering van disciplines. De geesteswetenschappen gingen zich onderscheiden van natuurwetenschappelijke disciplines als scheikunde, techniek en natuurkunde. De KB richtte zich in dit veld van wetenschappelijk onderzoek op de geesteswetenschappen: kunst, geschiedenis, letterkunde, godsdienstwetenschap, filosofie en - in mindere mate - rechtswetenschap. Byvanck begon met het aanstellen van ‘vakreferenten’, naar het voorbeeld van Duitse bibliotheken, om met hulp van deskundigen de verschillende vakken gespecialiseerd uit te breiden. Ook werd het budget voor de aanschaf van actuele wetenschappelijke literatuur in het begin van de twintigste eeuw belangrijk verhoogd. De KB vestigde zich daarmee als een instelling met grote ambities en verstevigde het humaniora-karakter van haar collectie. Dit alles maakte deel uit van Byvancks plannen volgens welke de KB diende uit te groeien tot een cultuurcentrum met een overeenkomstige missie. Het bewuste collectievormingsbeleid werd door Byvancks opvolger Molhuysen krachtig voortgezet. Door verminderde aandacht voor het verwerven van bijzondere, unieke stukken en door forse bezuinigingen op drukkosten van catalogi wist Molhuysen te bereiken dat voor de collectievorming structureel ruimere middelen beschikbaar kwamen. In de eerste veertig jaren van de twintigste eeuw groeide de KB-collectie gestadig van enkele honderdduizenden exemplaren tot ruim over het miljoen. Na de Tweede Wereldoorlog trad ook voor de KB een nieuw tijdperk in. De omvang van de wetenschappelijke staf die verantwoordelijk was voor de collectievorming, werd in de daarop volgende jaren sterk uitgebreid. Deze situatie bleef min of meer gehandhaafd tot het midden van de jaren tachtig. Vanaf dat moment werden, door de financiële nood gedwongen, vertrekkende stafleden niet meer vervangen en kon de hoogte van het boekenbudget niet meer worden aangepast aan prijsstijgingen, inflatie en de aanzienlijke groei van het wereldaanbod aan boeken en tijdschriften. De teruggang van de collectievorming die hiervan het gevolg is geweest, is zo goed en zo kwaad als het ging opgevangen met creatieve aanpassingen of gerichte bezuinigingen. Begin jaren negentig echter is meer nadrukkelijk vastgelegd op welke terreinen van weten- | |
[pagina 13]
| |
schap de collectievorming zich beweegt. Er werd voorrang gegeven aan de West-Europese cultuur; de nadruk kwam te liggen op de van oudsher sterke vakken zoals algemene naslagwerken, boek- en bibliotheekwetenschap, kunst, taal- en letterkunde, geschiedenis, theologie, filosofie, en rechtswetenschappen. Bovendien kwam er meer aandacht voor de speciale collecties. In 1995 is dit beleid verder aangescherpt. Er werd een nauwere omschrijving van de wetenschappelijke collectievorming geformuleerd, in relatie tot het nationale erfgoed en de Nederlandse cultuur, en er werd een verdergaande bijstelling van de besteding van het budget voorgesteld waarbij de mens- en maatschappijwetenschappen, zoals psychologie, pedagogiek en de sociale wetenschappen, werden gekort ten gunste van de bovengenoemde vakken. Hiermee is de grondslag gelegd voor een beleid voor de collectievorming waarbij, uitgaande van een gelijkblijvend budget, noodgedwongen keuzes zijn gemaakt die de groei van de wetenschappelijke collectie en de middelen daarvoor met elkaar in evenwicht brengen.
Van het totale budget van de KB is ongeveer 10% bestemd voor collectievorming, inclusief die voor het Depot en de bijzondere collecties, en inclusief het budget voor het binden van boeken en tijdschriften. In vergelijking met andere instellingen is dit een heel behoorlijk percentage. Van die tien procent wordt per jaar ruim f 1.000.000, - besteed aan monografieën en seriewerken en f 800.000, - aan tijdschriften. Maar ook komen boeken soms kosteloos binnen als schenkingen, bruiklenen of legaten. Collectievorming of selectie kan gedrukt materiaal betreffen, maar ook microfiches, cd-rom's en elektronische bestanden. Op systematische wijze wordt het materiaal voor de wetenschappelijke collectie geselecteerd. Hiervoor worden de nationale bibliografieën doorgenomen van een flink aantal landen. Voorts worden titels geselecteerd uit enkele sterk bibliografisch gerichte, algemene tijdschriften. Ook meer gespecialiseerde vaktijdschriften leveren dikwijls onmisbare inhoudelijke en bibliografische gegevens voor bestellingen op. Ten slotte wordt ook nog actief gebruik gemaakt van diverse andere bronnen: folders, uitgeversprospectussen, Internet-bronnen, en veiling- en antiquariaatscatalogi. Het gaat dan natuurlijk niet alleen om nieuw materiaal, ook de bestaande collectie wordt retrospectief aangevuld. De dagelijkse selectie en aanschaf van boeken en ander materiaal wordt af en toe aangenaam afgewisseld door de verwerving van speciale, min of meer complete collecties. Een aantal van zulke collecties wordt in het volgende belicht. | |
Nederlandse letterkundeDat de KB nastreeft een complete collectie Nederlandse letterkunde bijeen te brengen, ligt voor de hand. Tegenwoordig gebeurt dit door het Depot van Nederlandse Publikaties, maar daarvóór werd hieraan op andere manieren gewerkt. Dit blijkt onder meer uit het feit dat verschillende speciale verzamelingen op dit terrein in de KB zijn ondergebracht. Zo verwierf de KB voor de oorlog de collectie-Waller, een verzameling populaire Nederlandse literatuur, bestaande uit bijna tweeduizend boeken, merendeels | |
[pagina 14]
| |
Willem Kloos en zijn echtgenote Jeanne Reyneke-van Stuwe tijdens het feestdiner van het PEN Congres (1932) in het Kurhaus te Scheveningen. Kloos was woedend omdat zij naast elkaar geplaatst waren. (KB 79 D 36).
in zeldzame uitgaven, meestal zonder auteursnaam verschenen en gedrukt tussen de vijftiende en het begin van de twintigste eeuw. Zij variëren van populaire romans, avonturenverhalen, reisverhalen, kluchten en verzamelingen grappen, tot almanakken en boeken vol goede raad en beschouwingen van zedelijke aard, over spelling, goede manieren, kookkunst en bijen. Behalve inhoudelijk was de collectie-Waller ook bibliografisch gezien een interessante aanvulling op de verzameling Nederlandse oude drukken.Ga naar voetnoot4 Een andere grote verzameling die door de KB is verworven, is een deel van de bibliotheek van Willem Kloos. Kloos was weliswaar een groot dichter, maar hij was het niet zo lang. Hij leefde echter wel tamelijk lang (1859-1938), en veel jaren van zijn leven bracht Kloos in moeilijke financiële omstandigheden door. De Nederlandse staat verplichtte zich voor een deel in Kloos' levensonderhoud te voorzien. Deze toelage werd na Kloos' dood onmiddellijk gestaakt, waardoor zijn weduwe in behoeftige omstandigheden geraakte. Ook haar werd vervolgens een geldbedrag toegekend in ruil voor duizend boeken uit het bezit van Willem Kloos en een verzameling handschriften, inclusief het archief van De Nieuwe Gids. Na Kloos' dood werd zijn particuliere correspondentie ondergebracht in de Letterkundige Verzameling van het Haags Gemeentearchief, thans het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum; zijn ‘letterkundige’ correspondentie en de duizend boeken gingen naar de KB. Hierdoor beschikt de KB over uniek materiaal met als hoogtepunt de collectie handschriften van Jacques Perk. Kloos' bibliotheek telde ook vele nummers Nederlandse, Duitse, Franse en Engelse literatuur die deels in de KB onderdak hebben gevonden.Ga naar voetnoot5 Een collectie waaraan veel aandacht wordt besteed, is die van clandestiene uitgaven uit de Tweede Wereldoorlog, inhoudelijk en bibliografisch interessant, en zeer ken- | |
[pagina 15]
| |
merkend voor een ingrijpende periode uit de recente geschiedenis. Ruim duizend van zulke publicaties zijn uitputtend beschreven in de bibliografie van Dirk de Jong, verschenen in 1958.Ga naar voetnoot6 De KB bezit een vierhonderdtal van de door De Jong beschreven boeken. Van twee toonaangevende twintigste-eeuwse Nederlandse auteurs bezit de KB uitzonderlijke collecties: E. du Perron en Gerrit Achterberg. De vrijwel complete Du Perron-collectie werd met steun van de Vereniging ‘Vrienden der Koninklijke Bibliotheek’ verworven in de jaren vijftig en is afkomstig uit het bezit van Du Perrons uitgever A.A.M. Stols. Du Perrons zeldzame privé-uitgaven en de in zeer kleine oplage gedrukte erotische poëzie maken deel uit van deze verzameling.Ga naar voetnoot7 In 1989 vermaakte de weduwe van Gerrit Achterberg bij testament een exemplaar van elke druk van elk boek van wijlen haar echtgenoot aan de KB. Hierdoor verwierf de KB een unieke en nagenoeg complete verzameling Achterbergiana uit het bezit van de dichter. Ook deze collectie bevat zeer zeldzame exemplaren, enkele met opdrachten van de dichter aan zijn vrouw.Ga naar voetnoot8 | |
Meer dan alleen voor onderwijs en onderzoekEen nationale bibliotheek richt zich bij de collectievorming ook op die gebieden die door universiteitsbibliotheken uit de aard van hun specifieke, aan onderwijs en onderzoek gerelateerde functie, niet of slechts in geringe mate kunnen worden bestreken. In het licht hiervan worden verzamelgebieden als kunstnijverheid, kinderboeken, kookboeken en sport en spel duidelijker. De voornaamste speciale verzameling in dit verband is zonder twijfel de collectie schaak- en damboeken. De grondslag voor deze verzameling wordt gevormd door de legaten van dr. A. van der Linde en dr. M. Niemeyer. De kleurrijke geleerde en bibliofiel Antonius van der Linde (1833-1897) werd omstreeks 1876 benoemd tot bibliothecaris in Wiesbaden. Voor zijn vertrek verkocht Van der Linde zijn 750 schaakboeken en -handschriften aan de KB, waarmee de grondslag voor de schaakcollectie was gelegd. De bankier Meindert Niemeyer (1902-1987) schonk zijn indrukwekkende verzameling schaak- en damboeken in 1948 aan de Staat der Nederlanden. Overeengekomen werd dat ze zou worden geplaatst in de KB. Samenvoeging van de beide collecties maakte de schaak- en damcollectie tot een der | |
[pagina 16]
| |
belangrijkste ter wereld. Tot op de huidige dag wordt deze collectie uitgebreid. In 1955 en 1974 zijn catalogi van de schaak- en damcollectie gepubliceerd.Ga naar voetnoot9 Nog een ongewoon onderwerp in een grote wetenschappelijke bibliotheek, maar niet in een nationale bibliotheek, is dat der occulte wetenschappen. De collectie van de KB omvat een groot aantal publicaties over hekserij, waarzegkunst en astrologie. Eind jaren dertig vermaakte dr. R.A. Reddingius aan de KB boeken en tijdschriften op het gebied der parapsychologie. Op dit terrein werd de KB begin jaren negentig nog een zeer aantrekkelijke collectie ten geschenke aangeboden, namelijk de boekerij van de parapsycholoog G. Zorab. Deze oorspronkelijk uit Armenië afkomstige geleerde had
Uit de collectie-Zorab. (KB ABT 720)
enige honderden, merendeels buitenlandse, publicaties bijeen gebracht over telepathie, magnetisme en helderziendheid. Het betrof hier een handbibliotheek, Zorab had niet de bedoeling een representatieve verzameling bijeen te brengen. Niettemin betekende de verwerving van zijn verzameling een belangrijke aanwinst. Gaandeweg de verwerking bleek dat het merendeel van Zorabs boeken in de KB ontbrak. Dit is gezien de rijkdom van de KB-collectie uitzonderlijk: zelfs van omvangrijke geschenken is vrijwel altijd een groot deel reeds in de KB aanwezig. In de twintigste eeuw heeft de KB bij stukjes en beetjes een eveneens indrukwekkende | |
[pagina 17]
| |
Het boek Sneeuw door A. Viruly uit de collectie van de Koninklijke Nederlandse Alpen Vereniging. (KB N.A.V.K 143).
Getijdenboek, Zuidelijke Nederlanden, ca. 1465 (KB 77 L 60). Op fol. 98r. bevinden zich 23 ingenaaide pelgrimstekens. In het midden het insigne uit 's-Gravensande: de Annunciatie met het randschrift SGRAVESAND en AVE ORA P(ro) N(obis) A(men).
| |
[pagina 18]
| |
Petrus de Abano, Expositio problematum Aristotelis cum textu. Venetië, Johannes Herbort de Seligenstadt, 25 februari 1482. (KB 169 D 2).
Portretminiatuur uit het Album Amicorum van Poppius à Feitsma met inscripties uit de jaren 1573-1576. (KB 79 J 20).
| |
[pagina 19]
| |
Henriette Roland Holst-Van der Schalk vermaakte in 1939 haar gehele bibliotheek aan de Koninklijke Bibliotheek. Daarin bevindt zich Flucht in den Norden van Klaus Mann (Amsterdam 1934), met uitgebreide opdracht van de auteur. (KB 24 H 41).
collectie kinderboeken opgebouwd. Voor dit genre bestond aanvankelijk weinig belangstelling. De eerste grote schenking, 125 titels, dateert uit 1927. Andere belangrijke aanwinsten waren kinderboeken uit de verzameling-Waller en de collectie-Boekenogen, geveild in 1943. Verreweg de belangrijkste uitbreiding van de kinderboekenverzameling vond eveneens in 1943 plaats, toen de KB de kinderboeken van de Openbare Bibliotheek van Den Haag onder haar hoede kreeg. De kinderboekencollectie omvat thans circa 18.000 stuks. De KB heeft ook een uitgebreide verzameling kookboeken. Op het gebied van culinaria wordt betrekkelijk actief verzameld sinds de KB in 1960 een deel van de verzameling van de dichter en gastronoom J.W.F. Werumeus Buning verwierf. De collectie bestaat voornamelijk uit werken uit de negentiende en twintigste eeuw en sloot daarmee mooi aan op het oudere bezit aan kookboeken. Speciale kookboeken, internationale en regionale kookboeken, fabrikantenkookboeken en publicaties over wijn en andere dranken zijn goed vertegenwoordigd.Ga naar voetnoot10 | |
Geschenken en bruiklenenEen zeer aantrekkelijke vorm van verzamelen is natuurlijk die vorm die geen geld kost: de verwerving van geschenken. Met de regelmaat van de klok krijgt de KB geschenken aangeboden, van enkele stuks tot enorme partijen, van uiterst waardevol en uniek tot volstrekt onbruikbaar, van particulieren, maar ook van instellingen, clubs en overheidsinstanties. Een recent voorbeeld is de emigratiebibliotheek. Deze bibliotheek, vele duizenden stuks groot, is in de jaren veertig en vijftig opgebouwd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ze bevat publicaties met alle mogelijke informatie die van | |
[pagina 20]
| |
belang kon zijn voor aspirant-emigranten over de beoogde landen van bestemming, met name Canada, Nieuw Zeeland en Australië. De animo voor emigreren is inmiddels sterk gedaald en uiteindelijk is door het ministerie besloten de collectie af te stoten. De KB heeft haar dankbaar aanvaard, onder voorwaarde dat er een zinvolle keuze zou kunnen worden gemaakt. Inmiddels zijn vele honderden publicaties verwerkt. Nog een voorbeeld van een in meer opzichten toepasselijk geschenk is de bibliotheek van het Nederlands Bureau voor Bibliotheekwezen en Informatieverzorging (NBBI). De NBBI-collectie is in haar geheel opgenomen in de wetenschappelijke collectie. In de KB is in 1990 een vakbibliotheek ingericht, in de eerste plaats bestemd voor de eigen medewerkers, waar boeken en tijdschriften over alle facetten van het bibliotheekwezen kunnen worden geraadpleegd. De NBBI-collectie betekende een welkome aanvulling, in de eerste plaats inhoudelijk, maar vooral ook omdat een doublure van een titel impliceerde dat een extra exemplaar voor uitlening beschikbaar kwam van een boek dat blijvend in de open opstelling was geplaatst. Vergelijkbaar is de overgang van een groot deel van de boekerij van de Theosofische vereniging naar de KB. De verzameling wordt stukje bij beetje naar de KB gezonden, en vergeleken met het eigen bezit. Wat reeds aanwezig is of in zeer slechte staat verkeert, wordt niet opgenomen. Wat behouden blijft, wordt voorzien van een herkomstaanduiding. Het moge duidelijk zijn dat deze collectie, die intussen ook al vele honderden titels omvat, voor een deel een inhoudelijke eenheid vormt met de al eerder genoemde occulte wetenschappen.
Aparte vermelding verdient hier de Vereniging ‘Vrienden der Koninklijke Bibliotheek’. Deze vereniging, opgericht in 1938, stelt zich ten doel middelen te verschaffen en steun te verlenen aan de instandhouding en uitbreiding van de KB. Vele waardevolle geschenken, soms hele collecties, soms enkele stukken, mocht de KB in de loop der jaren van deze vereniging ontvangen.Ga naar voetnoot11 Een recent voorbeeld hiervan is het unieke auteursexemplaar van de op zich al uiterst zeldzame bundel Naenia (1903) van P.C. Boutens.
Een andere vorm van collectievorming is die waarbij verzamelingen, die, dikwijls met een duidelijk afgebakend onderwerp, tot op een bepaald tijdstip elders zijn opgebouwd, door de belanghebbende instantie permanent of langdurig in de KB worden ondergebracht. De boeken worden niet zozeer eigendom van de KB als wel aan de zorg van de KB toevertrouwd. Soms geschiedt aanvulling van de collectie nog extern, maar wordt de verdere zorg ervoor geheel door de KB uitgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn de collectie van de Koninklijke Nederlandse Alpenvereniging (KNAV) (Ill. p. 17) en de Koninklijke Nederlandse Cricket Bond (KNCB). De collectie alpinisme in de KB is tot stand gekomen door een overeenkomst tussen de KB en de KNAV uit 1957. Daarmee | |
[pagina 21]
| |
heeft de KNAV haar bibliotheek over alpinisme en aanverwante zaken als bruikleen gedeponeerd in de KB. De verzameling omvat circa 38 meter tijdschriften en ruim anderhalf duizend boeken. De cricketcollectie is aan de KB in langdurige bruikleen afgestaan door de KNCB in 1941. Deze verzameling bestaat uit ongeveer 120 jaargangen van sporttijdschriften uit de jaren 1880-1930 en 1200 banden, meest gewijd aan cricket in de Angelsaksische wereld. De bond heeft de collectie enkele malen zelf aangevuld, maar de KB zorgt ook voor verdere aanvullingen.Ga naar voetnoot12 | |
LegatenNog aantrekkelijker dan geschenken zijn die legaten die - behalve boeken - ook een som gelds omvatten, waarvan de rente kan worden gebruikt voor het doen van nieuwe aanschaffingen. De KB herbergt twee van dit soort verzamelingen: de collectie-Koopman en de collectie-Roobol. De eerste contacten met de heer L.J. Koopman dateerden reeds van de jaren dertig. Na zijn dood, in 1968, is de collectie in haar geheel in de KB ondergebracht en sinds het begin van de jaren zeventig wordt de collectie zeer actief uitgebreid. Speciaal daartoe heeft Koopman de KB geld nagelaten, opdat de collectievorming voor ‘Koopman’ nooit in gevaar zou komen. De collectie telt thans circa 8000 delen. Het zwaartepunt ligt op de twintigste-eeuwse Franse roman. Een groot gedeelte bestaat uit teksten in bibliofiele uitvoering, dikwijls prachtig geïllustreerd en gebonden. Een ander deel is aanwezig in gewone uitgaven, soms genummerde exemplaren op beter papier, vaak eerste drukken met handgeschreven opdrachten van de auteur. Koopman wilde van bepaalde auteurs nu eenmaal al het werk bezitten. Andere schrijvers ontbraken volledig, zonder duidelijk achterhaalbare reden.Ga naar voetnoot13 Ds. J.W. Roobol verzamelde boeken op het gebied van Frans protestantisme. Na zijn overlijden in 1979 liet hij zijn collectie na aan de Openbare Bibliotheek Dordrecht, tezamen met een niet onaanzienlijk bedrag, waaruit nieuwe aankopen konden worden gefinancierd. Door een bruikleenovereenkomst tussen de KB en de Stichting Verenigde Openbare Bibliotheken Dordrecht zijn de collectie-Roobol én de zorg voor de collectievorming ten behoeve van de verzameling, in 1985 overgedragen aan de KB. De collectie omvat enige honderden boeken, merendeels gedrukt vóór 1800. | |
De relatie met het Depot van Nederlandse PublikatiesHet Depot van Nederlandse Publikaties benadrukt het specifiek Nederlandse karakter van de KB en bevestigt andermaal de positie van de KB als nationale bibliotheek. Het Depot werd ingesteld in 1974. Alle Nederlandse uitgevers werd verzocht vanaf dat | |
[pagina 22]
| |
moment gratis en vrijwillig één exemplaar van al hun uitgaven af te staan ten behoeve van de opbouw van het Depot. Vrijwel vanaf het begin is het Depot een succesvolle onderneming geweest en de groei bedraagt thans jaarlijks circa 35.000 à 40.000 exemplaren. Het betreft niet alleen Nederlandse publicaties maar ook Nederlandstalige buitenlandse uitgaven en vertalingen van Nederlandse publicaties. Verschillende belangrijke publicaties van de KB zijn gebaseerd op de toelevering aan het Depot: allereerst de ‘Brinkman’, de officiële Nederlandse bibliografie, die wekelijks in afleveringen wordt gepubliceerd in het Boekblad, maandelijks in voorafleveringen en jaarlijks in boekvorm verschijnt en eens in de vijf jaar in de vorm van een cumulatie. Inmiddels verschijnt deze bibliografie ook op cd-rom.Ga naar voetnoot14 Ten tweede de lijst van Nederlandse publicaties in vertaling.Ga naar voetnoot15 Ten derde de bibliografie van de Stichting Drukwerk in de Marge.Ga naar voetnoot16 Vanzelfsprekend wordt bij de gerichte collectievorming ten behoeve van de wetenschappelijke collectie terdege rekening gehouden met de beschikbaarheid van vrijwel alle Nederlandse publicaties in het Depot, ook al houdt die beschikbaarheid de beperking in, dat boeken en tijdschriften uit het Depot niet worden uitgeleend of in open opstelling in de leeszalen worden geplaatst. Daarvoor wordt dan ook incidenteel een tweede exemplaar gekocht. | |
De bijzondere collectiesGa naar voetnoot17Werden in de negentiende eeuw in het buitenland de nationale bibliotheken soms uitgebreid met kabinetten voor bijvoorbeeld prenten, munten, muziek, kaarten, foto's en postzegels, de KB is gedurende haar tweehonderdjarig bestaan een instelling gebleven die zich concentreerde op boeken en handschriften. Aan de KB is geen prentenkabinet verbonden, al scheelde het niet veel. Na de recuperatie van prenten en penningen uit Frankrijk werd in 1816 de verzameling prenten van de KB verenigd met de collectie van wat nu het Prentenkabinet van het Rijksmuseum heet.Ga naar voetnoot18 Sedertdien worden afzonderlijk via de plaatpers vervaardigde prenten niet meer verzameld. Toch is de KB-collectie zeer rijk aan gravures, etsen en litho's, alleen zijn deze ingebonden in handschriften of boeken, of worden ze bewaard als suites | |
[pagina 23]
| |
met een eigen titelblad. Ze worden, hoe bijzonder ze soms ook zijn, niet afzonderlijk geregistreerd.Ga naar voetnoot19 De verzameling kaarten die nu in de KB wordt beheerd, betreft voornamelijk moderne cartografische objecten die bij het Depot binnenkomen. De oude imposante historische verzameling losse gedrukte kaarten werd in 1858 overgedragen aan het Archief der Genie van het Ministerie van Oorlog en berust nu in het Algemeen Rijksarchief. De huidige historische kaartenverzameling bestaat voornamelijk uit kaarten in boeken, en is daarmee een onderdeel van de collectie oude drukken.Ga naar voetnoot20 Lange tijd, om precies te zijn van 1816 tot 1935, was het Koninklijk Kabinet van Munten, Penningen en Gesneden Stenen in de KB gevestigd. Dit strookte met de negentiende-eeuwse opvatting om aan een nationale bibliotheek museale functies te verbinden. Maar in de twintigste eeuw paste dit niet meer: het ontbreken van mogelijkheden de museale taken naar behoren uit te voeren, waren toen voor het Koninklijk Penningkabinet de drijfveren om de KB te verlaten.Ga naar voetnoot21 Ook een muziekafdeling is niet aan de KB verbonden. Toch kon bibliothecaris Molhuysen in zijn jaarverslag over 1933 melden dat ‘een groot en belangrijk gedeelte’ uit het ‘Muziekmuseum Scheurleer’ ‘de belangrijkste aanwinst is die de KB in deze eeuw heeft verkregen’. Hij doelde daarbij niet op de muziekinstrumenten of de gedrukte bladmuziek die door de gemeente Den Haag waren verworven. Molhuysen maakte melding van de ‘Nederlandsche Liedboeken’, een verzameling van ongeveer 4000 gedrukte liedboeken.Ga naar voetnoot22 De KB heeft ook geen filatelistische afdeling, al zou met behulp van de zegels op brieven uit de 130.000 stuks tellende collectie een interessant posthistorisch overzicht te maken zijn. Een nationaal museum van het boek is de KB niet geworden, ook niet nadat onder bibliothecaris Brummel de acquisitie van voornamelijk bibliofiele werken ten behoeve van een op te richten museum van het boek krachtig ter hand was genomen. Dit beoogde museum heeft in 1974 als Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum/Museum van het Boek zijn deuren heropend en is thans een zelfstandige instelling.
Wat zijn voor de KB dan wel ‘bijzondere collecties’? De KB is in de eerste plaats een bibliotheek en bezit dus boeken en handschriften, waaronder zeer bijzondere. De verschillende bibliothecarissen bekommerden zich allengs meer om de schatten die zij beheerden. De eerste bibliothecaris, Flament, bracht in drie kasten de fraaiste en zeldzaamste handschriften en oude drukken bijeen om ze gemakkelijk aan binnen- en bui- | |
[pagina 24]
| |
tenlandse bezoekers te tonen, maar ook om ze bij brand snel te kunnen redden. Zijn opvolgers breidden deze selectie uit tot wat bij de Parijse Bibliothèque Nationale de ‘réserve’ heet, een apart magazijn met de allerkostbaarste werken die alleen onder speciale condities geraadpleegd kunnen worden. Zo werden sinds het midden van de negentiende eeuw de handschriften, incunabelen en postincunabelen, boeken gedrukt op perkament of zijde, kostbare plaatwerken en dergelijke apart geplaatst. Maar pas door de verhuizing naar het huidige gebouw in 1982, werd het mogelijk alle boeken gedrukt vóór 1801 in één magazijn te plaatsen. Vlak bij dit magazijn is toen ook een goed geoutilleerde, aparte studiezaal ingericht. Tegenwoordig worden tot de bijzondere collecties gerekend: middeleeuwse handschriften, namiddeleeuwse handschriften, incunabelen en postincunabelen, oude drukken, zeldzame en kostbare werken uit de negentiende en twintigste eeuw, bijzondere boekbanden en papierhistorisch materiaal. Zij zijn toevertrouwd aan de zorgen van een eigen afdeling, niet alleen vanwege hun zeldzaamheid of kwetsbaarheid, maar vooral omdat er speciale deskundigheid voor nodig is. De collecties worden nog regelmatig door aankopen bij antiquaren en op veilingen aangevuld. Werden vroeger vaak hele bibliotheken ineens verworven, tegenwoordig kunnen door de exorbitant hoge prijzen veelal slechts individuele stukken aan de collecties worden toegevoegd, soms alleen met geldelijke steun van externe fondsen en de ‘Vereniging Vrienden der Koninklijke Bibliotheek’.Ga naar voetnoot23 Toch groeien de collecties als geheel nog jaarlijks met enkele honderden boeken. | |
Omvang en groei van de bijzondere collectiesDe KB tracht middeleeuwse handschriften te verwerven om voortbrengselen van de eigen middeleeuwse cultuur voor Nederland te behouden. De nadruk ligt hierbij op verluchte codices uit de Noordelijke Nederlanden en voorts op Middelnederlandse teksten en liturgische handschriften. Op dit moment bezit de KB 1100 middeleeuwse codices. In de negentiende eeuw werd een aantal grote bibliotheken verworven, ondermeer van de Leidse magistraat Joost Romswinckel (1807)Ga naar voetnoot24, de landsadvocaat Jacob Visser (1809)Ga naar voetnoot25, de Brusselse edelman Joseph Désiré Lupus (1823)Ga naar voetnoot26 en van de historicus en secretaris van de Belgische | |
[pagina 25]
| |
Academie G.-J. Gérard.Ga naar voetnoot27 Tijdens het bibliothecariaat van W.G.C. Byvanck (1895-1921) groeide de verzameling verluchte handschriften met niet minder dan 112.Ga naar voetnoot28 In 1937 werden de handschriften van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen in bruikleen afgestaan, die vier jaar eerder ter catalogisering naar de KB gestuurd waren.Ga naar voetnoot29 Hierdoor werd de collectie met enkele zeer belangrijke handschriften in het Middelnederlands uitgebreid, waaronder het enige geïllumineerde handschrift van Jacob van Maerlants Spiegel Historiael.Ga naar voetnoot30 De aankoop in 1965 van 12 codices uit het dominicanerklooster te Nijmegen betekende de laatste collectiegewijze uitbreiding.Ga naar voetnoot31 Het vijftigjarig bestaan van de Vereniging ‘Vrienden der Koninklijke Bibliotheek’ in 1988 werd door het bestuur aangegrepen om de verwerving (mede) mogelijk te maken van een middeleeuws getijdenboek dat nog in de originele zogenaamde chemise-band was gestoken.Ga naar voetnoot32 Een andere spectaculaire aanwinst van de laatste tijd is een Zuid-Nederlands getijdenboek uit het einde van de vijftiende eeuw waarin 23 zilveren pelgrimstekens zijn genaaid. (Ill. p. 17) Zijn dergelijke zilveren pelgrimstekens in handschriften al uiterst zeldzaam, het aantal van 23 in één handschrift is absoluut uniek. Dit lang in familiebezit bewaarde handschrift visualiseert op schitterende wijze een algemeen verbreid gebruiksaspect van getijdenboeken, dat bijna verloren is gegaan. De edelmetalen plaatjes werden namelijk door de rijke pelgrims in de bedevaartsoorden gekocht ten bewijze van de volbrachte tocht en in het getijdenboek genaaid om ook later nog onder de speciale hoede van de aanbeden heilige te kunnen verkeren. Onder de tekens in dit handschrift is er één afkomstig uit 's-Gravesande, het enige bewijs dat naar die plaats bedevaarten werden gehouden. In talloze andere handschriften verraden slechts de naaigaatjes dit gebruik nog.Ga naar voetnoot33
Met een omvang van ongeveer 2000 incunabelen en ongeveer 4000 postincunabelen herbergt de KB de grootste openbare verzameling vijftiende- en vroegzestiende-eeuwse drukken in Nederland.Ga naar voetnoot34 Telde de catalogus die Holtrop in 1856 liet verschijnen nog 569 Nederlandse incunabelen, thans bedraagt het aantal in de Nederlanden ge- | |
[pagina 26]
| |
drukte incunabelen in de KB 939.Ga naar voetnoot35 Daarnaast bezit de KB 1109 buiten de Nederlanden gedrukte wiegedrukken (in 1856 928).Ga naar voetnoot36 De basis voor de incunabelcollectie werd gelegd met de aankoop in 1809 van 615, voornamelijk Nederlandse, incunabelen uit de verzameling van de landsadvocaat en bibliofiel Jacob Visser.Ga naar voetnoot37 In 1828 werden er daar nog 72 aan toegevoegd door de acquisitie van de gedrukte werken uit de abdij van Tongerlo. Hierdoor werd de collectie onder andere verrijkt met een blokboek (een Biblia pauperum) en prachtig geïllumineerde Venetiaanse drukken van werken van Abano.Ga naar voetnoot38 (Ill. p. 18) Voor de Nederlandse postincunabelen fungeert de bibliografie van Nijhoff en Kronenberg als catalogus, de buitenlandse zijn gecatalogiseerd door Pennink.Ga naar voetnoot39 In de twintigste eeuw werden nog enkele grote collecties incunabelen en postincunabelen aan de verzameling toegevoegd. In 1937 gaf de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen 112 incunabelen en postincunabelen in permanente bruikleen.Ga naar voetnoot40 De Hervormde Kerkeraad van Edam bracht in 1935 de boeken uit de Latijnse school (waaronder incunabelen en postincunabelen) in bruikleen in de KB onder.Ga naar voetnoot41 Via het Rijksarchief te Arnhem ontving de bibliotheek in 1947 een aantal incunabelen ten geschenke dat afkomstig was uit Doesburg. Bij dit geschenk was een convoluut met 13 drukken uit de vijftiende en vroege zestiende eeuw, dat de KB al eens in 1920 uit Doesburg geleend had. Het werd toen teruggezonden met een begeleidende brief waarin de bibliothecaris ‘in alle bescheidenheid’ vroeg of het niet beter was het in de KB te laten. ‘De staat waarin de boeken verkeren maakt mijns inziens hun verblijf noodzakelijk in een bibliotheek waar alle zorg besteed zal worden aan hun reparatie en | |
[pagina 27]
| |
instandhouding.’ Het convoluut was echter zodanig ernstig gehavend dat de restauratie ervan pas in 1992 werd aangedurfd.Ga naar voetnoot42 Zowel voor de verwerving van incunabelen als postincunabelen geldt dat boeken gedrukt in de Nederlanden de hoogste prioriteit hebben, als ze tenminste niet al in een andere openbare collectie in Nederland aanwezig zijn. De laatste jaren zijn enkele belangwekkende stukken aangekocht. Met steun van de ‘Vereniging Vrienden’ kon een aantal bijzondere drukken worden aangeschaft. Zo slaagde de KB erin op een veiling in New York aan de reeds grote collectie drukken van Gerard Leeu een exemplaar toe te voegen van het laatste boek dat hij gedrukt heeft: The chronicles of England. Dit boek verscheen postuum te Antwerpen. In het colofon, dat in dit, ook verder incomplete, exemplaar helaas ontbreekt, wordt de dood van de drukker vermeld: maistir Gerard de Leew a man of grete wysedom in all manner of kunnyng: whych nowe is come from lyfe unto the deth, wich is grete harme for many a poure man Door deze aankoop is nu weer een exemplaar van een boek dat Leeu voor de export drukte, terug in de Lage Landen. De andere negen nog overgeleverde exemplaren bevinden zich in Engeland en Amerika. Uit de Goudse tijd van Gerard Leeu kon de KB in 1995 ook een exemplaar aankopen van het Breviarium Windeshemense, gedrukt in 1483 of 1484. Een latere druk van dit brevier, op de persen van het klooster De Hem bij Schoonhoven gedrukt in 1507, kon in hetzelfde jaar aan de collectie postincunabelen worden toegevoegd.
De collectie oude drukken, dat wil zeggen de boeken gedrukt tussen 1540 en 1800, bedraagt nu circa 150.000 banden. Daaronder zijn ook 159 boeken uit het oudste Oranje-Nassaubezit dat beschreven is in een lijst uit 1686.Ga naar voetnoot43 Maar de basis wordt gevormd door de collectie van ongeveer 10.000 boeken (waaronder ook middeleeuwse handschriften en vroegere drukken) en 20.000 pamfletten van de collectie Duncaniana, die stadhouder Willem V in 1798 achterliet bij zijn vertrek naar Engeland. Met de collectie-Romswinckel kwam in 1807 een verzameling binnen van meer dan 20.000 banden op het terrein van de geschiedenis.Ga naar voetnoot44 In de loop van de negentiende eeuw werden daaraan omvangrijke verzamelingen toegevoegd: De Wal (circa 16.000 banden op juridisch terrein), Bogaers (3500 banden op letterkundig en historisch gebied), De Witte van Citters (4000, geschiedenis en drama), Groen van Prinsterer (geschiedenis, verhouding kerk en staat), Van Dijk | |
[pagina 28]
| |
Nadruk in quarto van Jacob de Gheyns beroemde Wapenhandelinghe van Roers Musquetten enden Spiesen. Zutphen, André Janssen D' Aelst 1619. (KB 2212 A 15).
(1000, theologie), en Robidé van der Aa (atlassen en 3500 banden op geografisch terrein).Ga naar voetnoot45 Hierbij moet wel worden bedacht dat deze veramelingen ook een groot aantal negentiende-eeuwse boeken bevatten. Bijzondere deelcollecties vormen de verzamelingen pamfletten (30.000 stuks), plakkaten en gelegenheidsgedichten. Uitgangspunt bij de verwerving is de gedachte, dat van de totale Nederlandse boekproductie tenminste één exemplaar in een grote bibliotheek in Nederland aanwezig zou moeten zijn. In de praktijk betekent dit dat door de KB systematisch oude drukken worden verworven die in Den Haag zijn gedrukt of in andere plaatsen in Nederland dan Leiden, Utrecht of Amsterdam. De boekproductie van die laatste drie steden wordt namelijk door de respectieve universiteitsbibliotheken verzameld. Een voorbeeld van een in 1995 aangeschaft werk is een zeldzame Zutphense druk uit 1619 van Jacob de Gheyn, Waffenhandlung. Von der Röhren, Mussquetten und Spiessen door Andries Jansz van Aelst.
Met de aankoop in 1994 van de overgebleven brieven van en aan de beroemde cartograaf en humanist Abraham Ortelius kan het moderne aanschafbeleid op het terrein van | |
[pagina 29]
| |
de namiddeleeuwse handschriften uitstekend worden geïllustreerd. Met deze collectie breidde de KB haar verzameling brieven uit met een samenhangende correspondentie uit de zestiende eeuw, een periode die voordien slechts met enkele stukken vertegenwoordigd was. Hierdoor zijn particuliere bronnen die voor de geschiedenis der Nederlanden belangrijk zijn, in de nationale bibliotheek voor onderzoek beschikbaar gekomen. Dit nationale gezichtspunt heeft in de tweehonderdjarige geschiedenis steeds het aanschafbeleid van de handschriftenverzameling bepaald. Het accent ligt op Nederlandse geschiedenis en letterkunde. Aldus werden in de negentiende eeuw verworven: de verzameling-Cuper (1854, klassieke letterkunde en archeologie), de collectie-Sirtema van Grovestins (1874, geschiedenis), het leeuwendeel van de collectie-Beeldsnijder van Voshol (1887, 1500 brieven en andere autografen waaronder 30 alba amicorum)Ga naar voetnoot46 en de collectie-Bogaers (met de nagenoeg complete nalatenschap van Tollens). In de twintigste eeuw werd nog een aantal handschriftelijke collecties verworven, onder andere de eerder genoemde verzameling van Willem Kloos met het archief van De Nieuwe Gids en de nalatenschap van Jacques Perk, de nalatenschap van H. Marsman, de briefwisseling van Willem Witsen uit het Witsenhuis te Amsterdam en de handschriftelijke nalatenschap van Radermacher Schorer. Van de erfgenamen ontving de KB de bewaard gebleven manuscripten van de componist Willem Pijper.Ga naar voetnoot47 Door het al eerder genoemde bruikleen van de KNAW kreeg de KB in 1937 een belangwekkende uitbreiding op het gebied van de zeventiende-eeuwse letterkunde (Huygens, Hooft, Vondel). Hierdoor zijn belangrijke deelverzamelingen ontstaan. Een daarvan, de sinds de verwerving van de collectie-Beeldsnijder van Voshol actief uitgebreide verzameling alba amicorum, werd de afgelopen jaren spectaculair uitgebreid. Tussen 1980 en 1996 konden vier alba toegevoegd worden die aangelegd zijn door studenten (in één geval door een docent) aan de katholieke universiteit van Douai. (Ill. p. 18) Van de zes bekende alba van deze universiteit bevinden zich er thans vier in de KB: Bronckhorst van Batenburg, Gerardus ab Hacfort, Franck en Poppius à Feitsma. De verzameling namiddeleeuwse handschriften telt momenteel ongeveer 5000 boekhandschriften, waaronder circa 350 alba amicorum, en circa 130.000 brieven. Bij deze laatste zijn de brieven die de journalist Willem Oltmans in zijn dagboeken heeft opgenomen overigens niet meegeteld. Oltmans schenkt na voltooiing van de kopij van een deel van zijn Memoires de originele dagboeken waarop hij zijn levensverhaal baseert aan de KB. Het archief Oltmans beslaat nu ongeveer 70 meter.
De verzameling zeldzame en kostbare werken uit de negentiende en twintigste eeuw vormt zowel chronologisch als beheersmatig de jongste loot aan de bijzondere collecties. Pas in 1983 werd besloten de bijzondere boeken uit de negentiende en twintigste eeuw vanuit de algemene magazijnen over te brengen naar het speciale magazijn van de | |
[pagina 30]
| |
bijzondere collecties. Op basis van de praktijk bij andere grote bibliotheken, vooral in het buitenland, werd vastgesteld dat de volgende categorieën in ieder geval daarvoor in aanmerking kwamen: bibliofiele en private press uitgaven, kunstenaarsboeken, grote plaatwerken, inhoudelijk bijzondere uitgaven, boeken met handgekleurde illustraties, hoogtepunten in druk- of illustratietechniek, boeken gedrukt in kleine oplagen en zogenaamde ‘hel’-boeken, dat wil zeggen clandestiene uitgaven en erotica. Vervolgens is een aantal speciale collecties in zijn geheel overgebracht, zoals de bibliofiele werken uit het Depot, de collectie-Koopman, het fonds van de uitgeverij BrusseGa naar voetnoot48, de collectie negentiende-eeuwse kinderboeken en een verzameling affiches uit de Tweede Wereldoorlog afkomstig van het RIOD. Zo telt deze collectie inmiddels ongeveer 30.000 banden. De verzameling groeit langs verschillende wegen. Bibliofiele werken die aan het Depot worden aangeboden, worden na te zijn opgenomen in de Nederlandse bibliografie, in het magazijn voor de bijzondere collecties bewaard. Dat is ook het geval met bijzondere exemplaren die in eerste instantie om hun inhoud waren aangeschaft. Een goed voorbeeld hiervan is het eerder genoemde door Toorop ‘verluchte’ exemplaar van ‘het zeldzaamste boek uit de moderne Nederlandse letterkunde’: de dichtbundel Naenia van P.C. Boutens, die in slechts twaalf exemplaren door Enschedé te Haarlem werd gedrukt. (Ill. p. 35) Het werd de bibliotheek in 1995 geschonken door de ‘Vereniging Vrienden der Koninklijke Bibliotheek.’Ga naar voetnoot49 Ten slotte worden nog regelmatig werken uit de algemene magazijnen overgebracht naar het speciale magazijn. Boeken die in vroeger dagen zonder meer aan de algemene collectie waren toegevoegd, kunnen nu, bijvoorbeeld door de toen gebruikte illustratietechniekGa naar voetnoot50 of de manier van vervaardigen, uiterst kostbaar en zeldzaam zijn geworden.
De basis voor een afzonderlijk collectioneringsbeleid voor de luxe handgebonden boekband is gelegd in 1909. Bibliothecaris Byvanck kocht toen de verzameling boekbanden die de Amsterdamse veilinghouder Anton W.M. Mensing bijeen had gebracht.Ga naar voetnoot51 Deze collectie vormde de aanzet om de bijzondere banden die reeds in het bezit van de bibliotheek waren, bijvoorbeeld vanuit de Stadhouderlijke collectie of de verzameling-Romswinckel, in een apart magazijn bij elkaar te plaatsen. Banden om handschriften (circa 1000) en banden om incunabelen en postincunabelen (circa 1000) zijn echter niet overgeplaatst. Het aantal luxe boekbanden bedraagt nu circa 12.500. | |
[pagina 31]
| |
Bij het aanschafbeleid is de blik enerzijds gericht op het verleden en worden bijvoorbeeld achttiende-eeuwse Nederlandse banden en prijsbanden verworven, en anderzijds op het heden of zelfs op de toekomst, doordat werk van contemporaine boekbinders wordt aangekocht of opdrachten worden verstrekt. Van de buitenlandse boekbindkunst kan niet meer dan een representatieve collectie worden opgebouwd. De wedstrijd en de tentoonstelling ‘Europese boekbanden anno 1995’ vormden een uitgelezen mogelijkheid de moderne collectie te versterken. Van de ingezonden werken konden er 21 door de KB worden aangekocht.Ga naar voetnoot52
Net als bij de collectie boekbanden ligt aan de papierhistorische collectie een particuliere verzameling ten grondslag. In 1971 verwierf bibliothecaris Reedijk de omvangrijke collectie die de Haarlemse papierhistoricus Voorn had weten bijeen te brengen. De verzamelaar werd zelfde eerste conservator. De inhoud van deze collectie is tweeledig: enerzijds bevat zij duizenden originele specimina van papier, sierpapieren (marmers, sitsen en brokaten) en anderzijds bestaat zij uit een nagenoeg complete documentatie over de geschiedenis van het papiermaken in Nederland en daarbuiten. De papierhistorische collectie is een van de belangrijkste ter wereld geworden, mede door de verwerving van de grote verzameling sierpapieren van dr. Dessauer (1977) en de collectie watermerken van dr. Gerardy. Tot op de dag van vandaag wordt het dubbele aspect bij de collectievorming meegewogen. Zo wordt regelmatig werk van Nederlandse (sier) papiermakers aangekocht. Een recent voorbeeld vormen de werkboeken van Karli Frigge. En nog in 1992 konden door bemiddeling van een Duitse veilinghouder stukken aan de collectie-Gerardy worden toegevoegd. | |
BeheerHet verwerven van Nederlandse boeken, tijdschriften, kranten en handschriften, vormt dus één van de kerntaken van de KB. Met de verwerving van dit Nederlands papieren erfgoed hangt het beheer ten nauwste samen. Als onder beheren ‘geordend bewaren’ wordt verstaan, dan wordt die ordening zowel aangebracht door middel van catalogiseren als door plaatsing in de magazijnen, en deze magazijnen vormen meteen een belangrijk onderdeel van de notie bewaren. In het volgende wordt het bewaaraspect van beheren behandeld. Het moge duidelijk zijn, dat bij het bewaren van het geschreven en gedrukte erfgoed, en dus vooral van de oudere collectieonderdelen, meer komt kijken dan documenten na beschrijving op de plank zetten en af en toe zien, of alles er nog is. Om bibliotheekmateriaal optimaal te bewaren zijn geklimatiseerde ruimtes nodig, waarin temperatuur en luchtvochtigheid constant worden gehouden, waar zo mogelijk uit- | |
[pagina 32]
| |
sluitend gefilterde lucht wordt binnengelaten, waar daglicht afwezig is en kunstlicht slechts in beperkte mate wordt gebruikt. Dergelijke omstandigheden vormen een conditio sine qua non voor de bewaring van oudere documenten. Papier, perkament en leer zijn immers organische materialen die door de inwerking van luchtverontreiniging en licht aangetast worden, die kunnen scheuren door te grote temperatuurverschillen, en die als ze te vochtig worden, een ideale broedplaats voor allerlei schimmels vormen.Ga naar voetnoot53 Het gehele bezit van de KB staat opgesteld in zulke geklimatiseerde magazijnen. Het oudere en kostbare bezit wordt zelfs in een speciaal aangepast magazijn bewaard, het magazijn voor de bijzondere collecties, en kan uitsluitend op de leeszaal van deze afdeling ingezien worden. Voor zeer kwetsbaar materiaal, zoals sommige middeleeuwse handschriften, geldt bovendien dat het in principe niet meer uit de kast komt. De gebruiker dient een microfilm ervan te raadplegen en slechts indien het aantoonbaar noodzakelijk is het werk zelf ter hand te nemen, wordt dit ter inzage gegeven. Deze zogeheten beschermde bewaring en beperkte fysieke toegankelijkheid zijn de voornaamste hulpmiddelen in de strijd tegen verval. Daarnaast zijn er restauraties aan boekbanden of aan gescheurde en gevlekte bladen. Rigoureuze restauraties zoals die vroeger wel werden uitgevoerd, waarbij allerlei gebruikssporen verwijderd werden, en het boek of de codex soms geheel gedemonteerd en opnieuw genaaid en gebonden werden, vinden eigenlijk nooit meer plaats. In het herstellen van oud bibliotheekmateriaal is men veel terughoudender geworden, wat onder andere ook voor het boekhistorisch onderzoek van belang is: wat aangetroffen is en wat gerestaureerd is, wordt uitgebreid gedocumenteerd, liefst met foto's of tekeningen, zodat alles voor onderzoek beschikbaar blijft. Slechts het hoogstnoodzakelijke wordt nog gedaan, ervan uitgaand dat het boek of de codex hanteerbaar dienen te blijven. Van restauratie in de zin van ‘weer als nieuw maken’ is men overgegaan op conservering, het zo goed mogelijk consolideren van de huidige staat. Conservering gebeurt zo voorzichtig mogelijk, en liefst geheel handmatig. Scheuren en gaatjes in papier worden waar mogelijk gerepareerd met de traditionele middelen: stijfsel en Japans papier. Restauratie blijft een voortdurend schipperen tussen datgene wat minimaal nodig is om het werk in goede staat te houden, en datgene wat te veel een eigentijds stempel zou drukken op het oude materiaal.Ga naar voetnoot54 Het beheer van deze oude tot zeer oude documenten is natuurlijk arbeidsintensief, maar het materiaal kan over het algemeen onder de juiste fysische omstandigheden en na eventuele restauratie gedurende lange tijd in dezelfde staat bewaard worden. Hoe anders blijkt dit te liggen voor veel recentere publicaties: het negentiende- en twintigste-eeuwse papieren bibliotheekmateriaal, en met name materiaal uit de periode 1840-1950, vergaat in veel sneller tempo dan het papieren materiaal van vóór die tijd. In concreto: wordt een boek uit 1798 naast een boek uit 1898 gelegd, dan ziet het eerste er | |
[pagina 33]
| |
De gaten in het papier worden met op maat gemaakte stukjes handgeschept papier opgevuld.
Gangen en krochten in het papier van een incunabel, ontstaan door insectenvraat en schimmel.
| |
[pagina 34]
| |
over het algemeen stukken beter uit dan het tweede. Het papier is wit, voelt veerkrachtig aan, en de bladen zijn heel. Van het tweede boek is het papier vergeeld of verbruind, dunner en verhard, en vaak zijn de randen aan het afbrokkelen. (Ill. p. 35 en 36) Wordt zo'n negentiende-eeuws boek dichtgeslagen, dan liggen de ‘kruimels’ er naast. En helaas, die slechte staat van dergelijk papier strekt zich over de hele linie uit: van brieven en andere handschriften tot boeken en tijdschriften, met als dieptepunt de kranten. Wat is er met dit negentiende-eeuwse en twintigste-eeuwse papier aan de hand, hoe komt het dat het er zoveel slechter aan toe is dan het oudere papier, zijn er stadia in het verval aan te wijzen, en vooral: is er nog iets tegen dit verval te doen?
Tot in de eerste decennia van de negentiende eeuw drukte men op handpersen met gebruikmaking van lompenpapier. Dit lompenpapier vormt een prachtig voorbeeld van recycling, of, in de woorden van Jan Luyken ‘Dus word de oude vot, door vlyt, Tot nut van nieuw gebruick bereid.’Ga naar voetnoot55 Dit papier was van stevige kwaliteit, en, mits goed bewaard, vertoont het tot op heden niet of nauwelijks sporen van verval. De opkomst van de mechanische drukkerijen in het begin van de negentiende eeuw maakte grotere oplagen mogelijk, en door de hogere alfabetiseringsgraad van de bevolking nam ook de behoefte aan drukwerk toe. Door deze toegenomen behoefte ontstond er een vraag naar sneller te produceren en dus ook goedkoper papier. Het vervaardigen van lompenpapier was namelijk een tijdrovend proces, en de papierindustrie kon niet aan deze grotere vraag voldoen. Er werd daarom gezocht naar andere grondstoffen die sneller te verwerken zouden zijn dan lompen. Na enig geëxperimenteer met onder andere boombast, allerlei bladeren en bij voorbeeld bepaalde mossoorten, kwam men uit op cellulose, gemaakt uit tot vezels vermalen houtspaanders. Voordat deze houtvezels zijn omgevormd tot papier zijn er heel wat chemicaliën aan te pas gekomen: om de vezels open te breken, om ze te bleken, om de ontstane pulp te verlijmen en ten slotte om een laag aan te brengen die het geheel egaliseert. Dit zijn vrijwel alle ‘zure’ processen, die er toe leiden dat de zuurgraad van dit cellulosepapier te hoog is: hierdoor worden de celluloseketens aangetast, en wordt het papier als het ware ontbonden. Het resultaat is het al genoemde papierverval, dat nog kan worden versterkt door gebrekkige bewaaromstandigheden die versnelde aantasting mogelijk maken door lucht, licht en vocht.Ga naar voetnoot56 Zoals hierboven al gezegd is, is het voortschrijdende papierverval goed te zien door de verkleuring die het papier ondergaat: langzamerhand wordt het geler, later bruin. De randen brokkelen af, het papier voelt niet meer veerkrachtig aan, maar wordt stug, het is niet meer goed te vouwen. De mate van verval wordt uitgedrukt in het zogeheten handvouwgetal; kan een hoekje van het papier zes maal of minder worden omgevouwen, dan wordt het ‘bros’ (brittle) genoemd, kan het tussen zes en twintig maal worden omgevouwen, dan wordt het ‘verzwakt’ genoemd. Zo'n kwart van de papieren materialen | |
[pagina 35]
| |
P.C. Boutens, Naenia, Haarlem 1903. Dit exemplaar van de oplage van 12 is door de schilder Jan Toorop verfraaid met initialen en margeversieringen. (KB 2294 B 34).
Het papier van dit boek uit 1798, Nieuw printenboek voor kinderen [...]. Zutphen, H.C.A. Thieme, 1798, (KB 26 G 4) ziet er nog goed uit. De illustratie toont materiaal dat ook nu nog bij restauratie wordt gebruikt.
| |
[pagina 36]
| |
Dit boek uit 1898, Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven. Ontworpen in opdracht van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland door S. Muller Fz., J.A. Feith en R. Fruin Th. Az.. Groningen, Erven B. van der Kamp, 1898, (KB 791 H 21) is in slechte staat: het papier is verbruind en gescheurd, bovendien is er schade ontstaan door provisorische ‘reparatie’ met plakband.
De cd-rom Dutch Printer's Devices. De man met het peillood uit het merk van de Amsterdamse boekverkoper Caspar Lootsman werd het beeldmerk voor deze ‘pilot’.
| |
[pagina 37]
| |
uit de periode 1840-1950 in bibliotheken is nu al bros of verzwakt, en is dus op dit moment meer of minder hard bezig te vergaan. En het resterende driekwart loopt hetzelfde gevaar, maar op welke termijn is onbekend.
Kan er helemaal niets gedaan worden tegen het papierverval? Dit nu is afhankelijk van de mate waarin het verval reeds is voortgeschreden. Dit laatste hangt weer nauw samen met de bewaaromstandigheden; de magazijnruimten in de KB zijn goed geoutilleerd, en materiaal dat daar al langere tijd wordt bewaard zal in betere staat verkeren dan documenten uit de periode 1840-1950 die recentelijk uit bij voorbeeld particuliere handen zijn overgegaan naar de KB. De bovengenoemde boekerij van Kloos bevindt zich al sinds begin jaren veertig in de magazijnen van de KB. De boeken zien er, waarschijnlijk daardoor, over het algemeen goed uit, slechts een enkel exemplaar springt er in negatieve zin uit. Waar de invloed van de verzuring wel goed is te zien, is op de plaatsen waar een krantenknipsel in een boek is bewaard; het knipsel is verbruind, en duidelijk is de afdruk ervan terug te vinden op de tegenoverliggende bladzijde: ook die bladzijde is al verbruind en aangetast. Echt helemaal brosse boeken zijn in deze verzameling-Kloos niet of nauwelijks te vinden. Niet alle boeken in de KB zijn er zo goed aan toe als deze. Sinds 1993 loopt in de KB het ‘brittle books’-project, dat beoogt uit de boeken die voor uitlening worden aangevraagd, de brosse boeken te selecteren, en deze aan een conserverende behandeling te onderwerpen. En dat is hard nodig! Een boek dat bros is, kan eigenlijk niet meer gehanteerd worden; het kan elk moment uit elkaar vallen, en de informatie uit het boek is dan voorgoed verloren. Aangezien dit als het ware een passief project is - er wordt immers alleen gewerkt aan datgene wat langs de uitleenbalie komt - zijn het dan ook geen spectaculaire hoeveelheden die op deze manier worden aangepakt. Enige tientallen boeken, brochures en tijdschriftafleveringen zijn zo toch al voor behandeling geselecteerd. In het kader van dit project betekent behandeling verfilming, en niet meer uitlenen van het oorspronkelijke exemplaar. Het betreft zowel Nederlands als buitenlands materiaal, uit alle delen van de collectie. Wat kan er nu eigenlijk allemaal aan conserverende maatregelen genomen worden? Er kan onderscheid gemaakt worden tussen conservering van het fysieke object en conservering van de inhoud. Deze twee hoeven niet per se samen te gaan, het is mogelijk de inhoud te conserveren zonder het object zelf te conserveren. Bij conservering van het fysieke object worden maatregelen toegepast om het document voor verder verval te behoeden, zoals de hierboven al genoemde beperking bij de raadpleging, incidentele restauratie, en beschermde bewaring. Een aspect van beschermde bewaring dat nog niet aan de orde is geweest is het zuurvrij verpakken. Op alle mogelijke manieren kunnen documenten opgeborgen worden, maar hoe dat opbergen ook gebeurt, er moet voor gezorgd worden dat de verpakking het papier niet nadelig kan beïnvloeden. Gebonden papieren als boeken, tijdschriften of brochures kunnen simpelweg in zuurvrije kartonnen dozen verpakt worden en op de plank gezet, plano's worden liggend in laden bewaard, vaak voorzien van een zuurvrij omslag. Aan ongebonden materiaal, meestal handschriftelijk materiaal als brieven, aantekeningen, briefkaarten en dergelij- | |
[pagina 38]
| |
ke moet meer gedaan worden. Het gaat er om, dat àls dergelijke documenten nog aan iemand in handen worden gegeven, deze ze zo min mogelijk hoeft aan te raken. Al dat losse materiaal is natuurlijk uitermate kwetsbaar. Daarom worden losse vellen als brieven in zuurvrije blauwe mapjes gestoken en dan weer gezamenlijk in stofhoezen, en vervolgens in een doos. Briefkaarten en visitekaartjes worden in een opzetkarton in een blad gestoken, dit ziet er ongeveer uit als een blad uit een postzegelalbum: de inhoud is te raadplegen, maar de stukken zelf hoeven niet aangeraakt te worden. Heel fragiele papieren worden per stuk in doorzichtige, gedeeltelijk afgesloten polyester hoesjes (melinex) opgeborgen. Een enorme hoeveelheid werk, om elk los blaadje apart te verpakken. Van 1989 tot 1996 heeft in de KB het ‘brieven-project’ gelopen, waarin ruim 100.000 brieven en ander los handschriftelijk materiaal uit de oude (zure) verpakkingen zijn gehaald, stuk voor stuk geregistreerd, bekeken, waar nodig gerestaureerd, waar nodig ontzuurd, en opnieuw zuurvrij verpakt, zoals hiervoor aangegeven. Begonnen werd met de jongste brieven, de vroegtwintigste-eeuwse en negentiende-eeuwse, en zo werd steeds verder terug in de tijd gewerkt. Een bron van grote zorg voor conservatoren en restauratoren is het punt waar de twee belangrijkste bedreigingen voor documenten elkaar ontmoeten. Documenten uit het midden van de negentiende eeuw vertonen vaak de combinatie van sterk houthoudend papier met ijzergallusinkt, de veroorzaker van de beruchte inktvraat. Dergelijke papieren moeten per se ontzuurd worden, en daarnaast moet geprobeerd worden de door inktvraat ontstane gaten te dichten. Dit zijn zeer arbeidsintensieve restauraties, waarbij een dun laagje voorgelijmd papier (archibond) als het ware op het blad gestreken wordt. Goede voorbeelden hiervan zijn te vinden in het handschriftelijk gedeelte van de verzameling-Kloos, die het Nieuwe Gids-archief omvat en onder meer ook de manuscripten van Jacques Perk. Stuk voor stuk is dit gevarieerde materiaal verpakt, soms ontzuurd, soms gerestaureerd. Dit archief omvat allerlei soorten papier: brieven op fraai briefpapier, maar ook krabbeltjes op ruitjespapier, vaak niet meer dan vodjes, briefkaarten, visitekaartjes, notulenboeken, krantenknipsels al dan niet in schriftjes geplakt, kortom een ratjetoe aan zeer kwetsbaar materiaal.
Een paar maal is al het woord ontzuren gevallen. Het ontzuren van de documenten zelf lijkt een belangrijk middel in de strijd tegen het verval ervan. Ontzuren van papier door middel van een gas heeft als belangrijkste doel het aanbrengen van een alkalische reserve in het papier, waardoor het pH-gehalte hoger wordt, en het verval wordt vertraagd. Inderdaad, vertraagd en niet gestopt, want dit is bij de huidige stand van zaken niet mogelijk, en het lijkt onwaarschijnlijk dat het ooit wel mogelijk zal zijn: papier is als alle organisch materiaal aan verval onderhevig. Het valt misschien het best te vergelijken met een face-lift die een vertraging aanbrengt in het menselijke verouderingsproces, maar dit nooit kan stoppen. Dit ontzuren gebeurt in de KB incidenteel met de Bookkeeper-methode bij verzwakte documenten, vooral handschriftelijke, zoals hierboven is uiteen gezet; voor brosse documenten heeft ontzuren geen zin meer, omdat het papier al te ver is gedesintegreerd. Incidenteel en handmatig dus, maar er wordt al jaren gezocht naar een betrouwbare | |
[pagina 39]
| |
grootschaliger methode, opdat bibliotheken zouden kunnen overgaan tot massa-ontzuring van grote delen van hun bedreigde, en dan vooral hun gedrukte bezit. Op dit moment zijn er twee methoden bedrijfsklaar die voor massale ontzuring geschikt lijken, namelijk het Duitse Battelle-proces, en het Amerikaanse Bookkeeper-proces. Beide zijn echter niet zonder meer toe te passen op alle materialen, wat betekent dat er altijd geselecteerd moet worden binnen documenten die voor behandeling in aanmerking komen. Immers, het is niet de bedoeling dat het materiaal er slechter van wordt. Kunstdrukpapier reageert slecht op deze ontzuringstechnieken, bij voorbeeld door verkleuringen, en ook lederen banden kunnen erdoor beschadigd worden. Ondanks deze nadelen lijken de twee genoemde methoden bruikbaar genoeg om ze in de nabije toekomst toe te passen in omvangrijker conserveringsprogramma's.Ga naar voetnoot57
Zoals hierboven al is gezegd, brengt ontzuren voor bros materiaal geen uitkomst meer. Brosse documenten zijn als object verloren, het enige wat gedaan kan worden, is het conserveren van de inhoud, en in het bijzonder geldt dit voor de documenten-voor-één-dag: de kranten. Als nationale bibliotheek is de KB de aangewezen instelling voor het verzamelen van de producten van de dagbladpers, en zij beschikt dan ook over de grootste collectie dagbladen, zowel landelijke als regionale. Al in 1992 heeft de KB een plan voor de microverfilming van alle kranten in Nederland gelanceerd, waarbij een regionale, maar landelijk gecoördineerde aanpak werd bepleit.Ga naar voetnoot58 Van april 1993 tot oktober 1996 heeft de KB een proefproject uitgevoerd, dat gesponsord werd door het VSB-Fonds Den Haag en omstreken. Tijdens het project is ruim 31 meter krant verfilmd, allemaal dagbladen die in de regio Den Haag zijn uitgegeven, in welke taal dan ook. Zo zitten daar bekende bladen bij als ‘De Avondpost’ en ‘De Residentiebode’, maar ook het ‘Dagblad voor de Belgen’, een krant uitgegeven voor de Belgische vluchtelingen in de Eerste Wereldoorlog. Het verfilmen vereist een heleboel voorbereidend werk, waarbij getracht wordt de kranten compleet te krijgen, en het beste exemplaar uit te zoeken voor verfilming. Allerlei informatie over de betreffende krant moet ook meeverfilmd worden, opdat de gebruiker in ieder geval onmiddellijk kan zien wat eventueel ontbreekt, en welke jaargangen er op een film staan. Tijdens dit project bleek, dat juist door de landelijke bewaarfunctie voor kranten die de KB uitoefent, zij niet altijd beschikt over de beste kranten. Er was veel gebruiksschade aan de KB-exemplaren, en vaak moest voor een beter exemplaar een beroep gedaan worden op het Haagse Gemeentearchief, waarmee dan ook nauw is samengewerkt. Na verfilming zijn de kranten weer in de magazijnen teruggeplaatst. De vraag kan natuurlijk gesteld worden, of microverfilming de beste manier is om de inhoud van documenten van de ondergang te redden. Het antwoord moet genuanceerd zijn. Uit beheersoogpunt is het antwoord positief, bij de huidige stand van zaken is er geen enkele andere drager waarop de inhoud van documenten kan worden over- | |
[pagina 40]
| |
gezet die een zo lange levensverwachting heeft als een goede microfilm, enige honderden jaren bij optimale bewaarcondities. Uit gebruiksoogpunt echter is het antwoord negatief, geen enkele gebruiker houdt van ‘het gedoe’ met spoeltjes, of met leesapparaten die bovendien erg vermoeiend voor de ogen zijn. Menige gebruiker maakt dan ook eerst de nodige afdrukken van een film. Aangezien er als opslagmiddel momenteel geen beter, of zelfs maar een even goed alternatief is voor microfilms, pleit de KB bij alle conserveringsplannen telkens weer voor microverfilming. Zijn er in dit elektronische tijdperk dan geen prachtige digitale alternatieven? Natuurlijk zijn die er, en voor de gebruiker zijn ze ook veel makkelijker te hanteren, en aangenamer om te bekijken. Het scannen van documenten en die op cd-rom of ‘op het Web’ zetten is met de nieuwste technieken betrekkelijk eenvoudig, en met een scherm met hoge resolutie zien gedigitaliseerde documenten er soms zelfs beter uit dan in het echt. Het probleem zit in de korte levensduur van alle apparatuur en software. Bestanden van vijf jaar geleden zijn met de nieuwste pc's vaak al niet meer te lezen, wat zou betekenen dat digitale bestanden elke paar jaar zouden moeten worden geconverteerd naar de dan geldende standaarden in software. Een kostbare zaak, waartoe de KB zeker niet op korte termijn zal overgaan. Wel zijn inmiddels proeven begonnen met de digitalisering van uniek materiaal, en worden ook op beperkte schaal documenten op cd-rom aangeboden. Digitalisering neemt echter nog slechts een bescheiden plaats in in de grote conserveringsplannen van de KB.
Tot slot van dit onderdeel een woord over de verdere conserveringsplannen die het belang van alleen de KB te boven gaan, en uitgevoerd zouden moeten worden op landelijk niveau. In het bovenstaande is al geschetst dat allerlei conserveringsmaatregelen arbeidsintensief, en dus duur zijn. Wat hopelijk óók duidelijk is geworden, is dat ten minste alle documenten uit de periode 1840-1950 bedreigd worden door voortschrijdende verzuring en verval. De KB doet in huis aan de collectie wat ze kan, maar beschikt absoluut niet over een budget om tot massale conservering van al haar bedreigde bezit over te gaan. Hoewel het haar taak is het nationale papieren erfgoed te bewaren voor het nageslacht, zal ze die opdracht niet kunnen vervullen zonder de inzet van extra middelen. Aangezien de depotfunctie van de KB pas sinds 1974 bestaat, is de Nederlandse boek- en tijdschriftproductie niet volledig in de KB aanwezig. Als Nederland zijn boeken en tijdschriften uit de negentiende en twintigste eeuw wil bewaren, zal er daarom een landelijk conserveringsprogramma moeten worden opgezet waarin van elke in Nederland verschenen titel één exemplaar apart wordt opgeslagen en preventief verfilmd, teneinde ons gedrukte papieren erfgoed te kunnen beheren en doorgeven. Naast dit gedrukte erfgoed is er ook een grote hoeveelheid handschriftelijk papieren erfgoed, dat over een aantal grote oude bibliotheken verspreid is als losse documenten, of als onderdelen van archieven en verzamelingen van letterkundigen, kunstenaars en geleerden. De KB pleit ervoor, naast de conservering van de nationale boek- en tijdschriftproductie, ook de conservering ter hand te nemen van de belangrijke literaire collecties in Nederland, later gevolgd door de belangrijke cultuurhistorische collecties. Al deze voorstellen zijn in plannen uitgewerkt en aan de overheid voorgelegd, en de KB | |
[pagina 41]
| |
hoopt erop dat de uitvoering van deze plannen niet al te lang meer op zich zal laten wachten. Microverfilmen en zuurvrij verpakken zijn de belangrijkste onderdelen van deze plannen. Microverfilmen uiteraard gekoppeld aan een gecoördineerde registratie van zowel verfilmd als te verfilmen materiaal, waarvoor al een PICA-database is ontwikkeld, het zogeheten NROMM (Netherlands Register of Microform Masters). Decentrale uitvoering en centrale coördinatie van een groot landelijk conserveringsproject lijkt de beste manier om het overal ontstane verval van de negentiende- en twintigste-eeuwse collecties aan te pakken.Ga naar voetnoot59 | |
Onderzoek en ontsluitingHet laatste deel van dit drieluik behandelt de ontsluiting en het onderzoek van wat in de bibliotheek wordt verzameld en beheerd. Nu zal elke lezer zich bij de termen ‘onderzoek’ en ‘ontsluiting’ een bepaalde voorstelling maken. Hij kan zich bij onderzoek een studeerkamer voor de geest halen waarin een verstrooide geleerde te midden van boeken zit te schrijven. Bibliothecarissen vormden op dit beeld geen uitzondering. De boeken die zij hebben verzameld, leken wel ván hen en vóór hen. Maar deze voorstelling van onderzoek door wetenschappelijke bibliothecarissen is al lang door de tijd achterhaald. Onderzoek staat allereerst in dienst van anderen. Het begrip ‘ontsluiting’ is een mooie aanduiding voor ‘openleggen’, ‘voor verder onderzoek toegankelijk maken’. Dat nu is een wezenlijke taak van een bibliothecaris: aan ieder die dat weten wil, melden welke geschreven en gedrukte teksten er beschikbaar zijn. En natuurlijk is het daarbij erg praktisch als de bibliothecaris dan tevens meldt wat het precies is dat open ligt. Gegevens over de auteur, de titel, de datum van vervaardiging en dergelijke worden daarom op een afgesproken manier in een vaste volgorde gepresenteerd in een beschrijving. Tegenwoordig is zo'n beschrijving een samenstel van ‘velden’ of kenmerkcodes in een computerformat, vroeger werd dit genoteerd op een bibliotheekkaartje. Voordat een object zodanig beschreven is, met andere woorden van genoeg kenmerkcodes is voorzien, dat het door iemand die het met vrucht verder wil bestuderen, opgevraagd kan worden, is dikwijls onderzoek nodig. Vooral als het gaat om weerbarstig materiaal, dat niet onmiddellijk zijn geheimen prijs geeft. Een voorbeeld hiervan is een in 1992 op de boekenmarkt in de Leidse Pieterskerk gekocht plakkaat. Door onderzoek van de gebruikte lettertypen kon de conservator vaststellen dat het gedrukt moest zijn door Dirk Martens te Leuven en de watermerken in het papier leverden de datering | |
[pagina 42]
| |
Leo X. Dinhouden vander bullen vanden grooten ende volcommen aflaeten den gasthuyse des heyleghen gheest te Rome ende den leden des selfs verleent, [Leuven, Dirk Martens, 1514-1515]. Plano. KB, 171 A 34, bovenste gedeelte, verkleind.
‘1514 of 1515’.Ga naar voetnoot60 Ook ten behoeve van de ontsluiting van latere oude drukken is soms vergaand onderzoek nodig. Een boek uit de al eerder genoemde collectie-Scheurleer Stichtelycke rymen, om te lesen of te zingen, dat zonder naam van de auteur, zonder vermelding van plaats en naam van de drukker in 1624 verscheen, kon op grond van literatuur- en aanvullend archiefonderzoek met zekerheid beschreven worden als: D.R. Camphuysen, Stichtelijcke rymen. Hoorn, Isaac Willemsz. van der Beeck, 1624.Ga naar voetnoot61 Daarmee werd het de eerste druk van het populairste liedboek uit de zeventiende eeuw. Ontsluiting en onderzoek gaan dus samen en dienen hetzelfde doel: adequate beschikbaarstelling voor de gebruiker. In het vervolg worden enkele categorieën onder deze aspecten nader bekeken. | |
[pagina 43]
| |
Gedrukte boekenDe KB verzamelt boeken, natuurlijk nooit genoeg, en niet voor iedereen wat hij zoekt, maar binnen het bestaande beleid en de financiële beperkingen zo goed en zo veel mogelijk. De KB beheert deze boeken. Dat betekent een eeuwige strijd tussen zo goed mogelijk behoeden voor schade zo goed mogelijk ter beschikking stellen van de gebruiker. Van dit alles merkt deze gebruiker niet veel. Hij vindt het gezochte boek (of niet, en dan zoekt hij verder), en leent het, of bestelt kopieën, of raadpleegt het in een leeszaal van de Koninklijke of een andere bibliotheek.Ga naar voetnoot62 Elementaire ontsluiting betekende vroeger: een cataloguskaartje op die plaats in die catalogus waar de potentiële gebruiker het zou zoeken. Dat vereiste minimaal een alfabetische en een systematische catalogus, terwijl zeker voor oudere en bijzondere boeken een ‘typografische catalogus’ reeds in de nadagen van de kaartcatalogus als onmisbaar gold. In het boven reeds geciteerde Jaarverslag over 1933 schreef Molhuysen: Het is voor ons een groot gemak, en een groote besparing van tijd en geld, dat de Catalogus van het Museum SCHEURLEER gedrukt is, en dat er een voldoend aantal exemplaren van dien Catalogus, eenzijdig bedrukt, nog aanwezig was, welke voor de catalogi der Koninklijke Bibliotheek uitgeknipt en opgeplakt kunnen worden. In die tijd hield de KB vier kaartcatalogi bij: twee identieke exemplaren van een alfabetische, beide in ‘Leidse boekjes’; een systematische, in bakken; en, niet voor het publiek bedoeld, een standcatalogus, eveneens losse kaartjes in bakken. Voorzover er voldoende exemplaren voorhanden waren van oudere catalogi in boekvorm van het KB-bezit, waren de titels daaruit geknipt en op blanco kaartjes geplakt. Dat gold zowel voor de onder bibliothecaris Byvanck gepubliceerde catalogi Geschiedenis, Folklore, Kunst, en Franse taal en letterkunde, als voor Knuttels pamflettencatalogus. Waar zulke titels niet voorhanden waren of niet aan de norm voldeden, werden de boeken opnieuw gecatalogiseerd, en de resulterende titels werden op stroken papier gedrukt, om eveneens te worden uitgeknipt en opgeplakt. Zo voorzag Molhuysen in de periode 1921-1937 de KB van een nieuw uniform catalogusapparaat over haar gehele bezit, al waren de bouwstenen dus vaak oudere titels.Ga naar voetnoot63 Slechts de collecties plakkaten, gelegenheidsgedichten en boekhandelscatalogi waren niet volledig in Molhuysens algemene catalogus opgenomen. | |
[pagina 44]
| |
De collectie-Scheurleer in 1938. De kasten met glazen deuren in ‘Kamer XI’ vormden tot 1935 de behuizing van de handschriften van de KB. (Album Ebbinge Wubben. Archief KB).
De cataloguskamer van de KB in 1950, gestoffeerd met personeelsleden. Tegen de linkerwand eerst de alfabetische, en verderop de systematische catalogus. (Album Pennink. Archief KB).
| |
[pagina 45]
| |
Voor de plakkaten en veilingcatalogi werden aparte registers aangelegd.Ga naar voetnoot64 Het reeds bestaande afzonderlijke register op de gelegenheidsgedichten werd kennelijk toereikend geacht.Ga naar voetnoot65 Zo werd de KB in vijftien jaar tot de best ontsloten Nederlandse wetenschappelijke bibliotheek. Zowel de volledigheid van deze ontsluiting als de kwaliteit van de afzonderlijke beschrijvingen voldeed aan alle eisen die men toen kon stellen. En de interne organisatie van de catalogus bleef daarbij niet achter: in de systematische catalogus had ieder boek uit de KB-collectie haar plaats, terwijl in de alfabetische catalogus veel moeite werd besteed aan een heldere opbouw van de werken van ingewikkelde auteurs: een vaste volgorde van verzamelde werken, groepsverzamelingen, afzonderlijke titels in de oorspronkelijke taal en in vertaling, maakt het mogelijk om snel en met zekerheid vast te stellen of een bepaald werk in de KB aanwezig is of niet, ook als de precieze titel van bijvoorbeeld een vertaling of wetenschappelijke tekstuitgave niet bekend is. De in 1922 door de KB opgezette Centrale Catalogus, waaraan bijna alle grote Nederlandse wetenschappelijke en openbare bibliotheken deelnamen, verleende aan dit werk een extra dimensie. Onder Molhuysens opvolgers Brummel en Reedijk werd aan dit apparaat voortgebouwd. De techniek van de productie van cataloguskaartjes veranderde (in offsetdruk), het principe nog niet. Wel nieuw was, vanaf 1971, de toevoeging van een geheel ander catalogustype voor alle vóór 1801 gedrukte boeken: de typografische catalogus. Dat was voor Nederland tamelijk nieuw, zo nieuw zelfs dat de eigenlijk onjuiste term ‘drukkersregister’ ervoor in zwang kwam, die was ontleend aan Anglo-Amerikaanse gedrukte short-title catalogues met hun ‘Index of printers and publishers’. In de KB kreeg deze typografische catalogus de vorm van een extra kaartcatalogus, opgebouwd uit kopieën van de bestaande catalogustitels, maar dan geordend op land, plaats, en drukker/uitgever, en dat alles aanvankelijk slechts voor zover de gegevens vermeld in deze catalogustitels dat toelieten. Dat is sedertdien verbeterd. Nederland is inmiddels ‘klaar’, maar voor de niet-Nederlandse drukken is de toestand nog vrijwel dezelfde als bij de eerste voltooiing in 1975. Voor de achttiende eeuw is daar zelfs volstaan met chronologische ordening per plaats van uitgave. Alleen incunabelen en postincunabelen zijn sindsdien verwerkt met volledige gegevens. De voltooiing van de afdeling Nederland van het KB-drukkersregister is uitgevoerd in twee fasen: de periode tot 1700 in 1978-1979, en de achttiende eeuw in 1984-1987. Beide werden bekroond met de publicatie van een Thesaurus van Nederlandse | |
[pagina 46]
| |
boekdrukkers en boekverkopers tot respectievelijk 1700 (1980; 2800 namen) en 1800 (1989; 5730 namen).Ga naar voetnoot66 Dat de wetenschap sindsdien niet heeft stilgestaan, blijkt uit de sinds 1990 jaarlijks in Dokumentaal gepubliceerde Aanvullingen; een cumulatie daarvan zou zo'n 350 nieuwe namen te zien geven (tegen vijftien geschrapte) en bijna 550 gewijzigde lemma's.
Vanaf 1980 veranderde de situatie door de intrede van de bibliotheekautomatisering. Fungeerde PICA aanvankelijk nog slechts als centrale die cataloguskaartjes leverde, al spoedig verving de Online Publiekscatalogus (OPC) de kaartcatalogus; voor de KB geldt dat voor boeken die sinds 1979 zijn verworven. Alleen voor drukken tot 1800 wordt de kaartcatalogus nog bijgehouden. Wat dat allemaal betekent zal in het volgende kort worden geschetst. Hier past de waarschuwing dat dit volstrekt niet betekent dat de eerdere prestaties zijn achterhaald. Molhuysens catalogi, alfabetisch en systematisch, zijn er nog, en hebben niets van hun waarde verloren voor hen die niet allereerst uit zijn op een gedigitaliseerde toegang tot betrekkelijk recent aangeschafte boeken. Dit geldt nog meer voor het ‘drukkersregister’. Nog altijd vormen al deze kaartcatalogi de enige ontsluiting van het overgrote deel van het oudere bezit. Aan de invoering ‘in de computer’ van de nog resterende ongeveer 700.000 titels uit de negentiende en twintigste eeuw wordt thans gewerkt in een tienjarig project. Pas op het einde daarvan zal de periode voor 1800 ter hand worden genomen. De bibliotheekautomatisering bracht grote veranderingen. Het is hier niet de plaats om diep in te gaan op zo uiteenlopende fenomenen als een OPC (Online Publiekscatalogus), AIW (Alfa Informatie Werkplek) of het Internet. Wat het wezenlijke verschil is tussen het downloaden uit een geautomatiseerd bestand van (laten we zeggen) het fonds van de zeventiende-eeuwse Haagse boekverkoper Adriaan Vlacq en het overschrijven van dezelfde titels uit de typografische kaartcatalogi van enige grote bibliotheken, moge al niet aan iedereen direct duidelijk zijn, het voordeel van pas na het materiaal verzamelen te gaan nadenken in plaats van tijdens deze activiteit, springt nog minder in het oog. De winst van het gebruik van geautomatiseerde databestanden is natuurlijk dat dit vragen en antwoorden mogelijk maakt die daarvoor onzinnig waren - niet op zichzelf, maar omdat het eenvoudig onmogelijk was of te veel tijd en inspanning kostte om eraan te beginnen. Het is uit zeer betrouwbare bron bekend dat het mogelijk is om gedurende één treinreis van Groningen naar Den Haag en retour de hele Short-title catalogue van Pollard en Redgrave, de Engelse bibliografie voor de periode tot 1640, door te lezen en daarbij aan te tekenen wat je zoekt, maar wie heeft daarvoor nog tijd en geld, en wie heeft dat boek op zak? Het is evident dat de NS geen | |
[pagina 47]
| |
serieuze concurrentie kan vormen met een database die in weinige seconden dezelfde vraag afdoende beantwoordt. De inmiddels aan vele lezers vertrouwde geautomatiseerde bibliotheekcatalogus kan hier verder buiten beschouwing blijven, maar enige bibliografische databases van het bedoelde soort, die niet slechts door de KB ter beschikking worden gesteld aan haar gebruikers maar in de totstandkoming waarvan zij ook een substantiële inbreng heeft, mogen hier worden genoemd. De STCN (Short-Title Catalogue, Netherlands) is de retrospectieve Nederlandse bibliografie tot 1800 in opbouw. Na een moeizame voorgeschiedenis wordt deze onderneming thans geheel door de KB uitgevoerd. De STCN, die vanaf zijn begin in 1982 een ‘private file’ is binnen de grote PICA-database, bevat nu zo'n 55.000 beschrijvingen van voor 1700 gedrukte boeken uit de collecties van de KB, de Amsterdamse en Leidse universiteitsbibliotheken, en de Londense British Library; sinds kort wordt met een subsidie van NWO ook de Haagse collectie drukken uit de achttiende eeuw verwerkt. In 1997 wordt begonnen in de Utrechtse UB. In de STCN zijn met behulp van het PICA-ORS (Online Retrieval Systeem) niet slechts auteurs en titels te vinden (dat doet iedere OPC ook), maar ook, apart of in combinatie, boeken uit het door de onderzoeker gewenste jaar van uitgave of uit het fonds van de door hem onderzochte drukker, in de gezochte taal, in het bedoelde formaat, in een bepaald lettertype dan wel voorzien van illustraties, enzovoort.Ga naar voetnoot67 Enige bijproducten van de STCN zijn weliswaar nog niet landelijk on line toegankelijk, maar verdienen zeker vermelding. Wie het nog niet had gemerkt, moge er op dit punt trouwens op worden gewezen dat de grenslijn tussen speciale ontsluiting en onderzoek inmiddels royaal is overschreden. Sprak een vorige generatie dan wellicht over iets als osmose tussen deze activiteiten, de huidige noemt het liever interactiviteit, en voor een volgende zal, naar het zich laat aanzien, op bibliografisch gebied althans, dit verschil zijn geslonken tot ‘a distinction without a difference’. Andere traditionele onderscheidingen, zoals tussen catalogus en bibliografie, lijken al evenzeer aan herijking toe. Maar terug naar de STCN. Adressen en uithangborden van drukkers en uitgevers worden niet in de beschrijvingen geciteerd, maar wel in een thesaurus geregistreerd, met de jaren waarin ze voorkomen. Wie via het PICA-ORS de STCN raadpleegt, krijgt deze gegevens wel te zien, maar behalve via de persoonsnamen kan er niet in worden gezocht. Daarom wordt van deze thesaurus buiten PICA een database bijgehouden (in de KB raadpleegbaar) waarin ook kan worden gezocht op ‘Molensteeg’ of ‘in de Vijf Vocalen’. Vanaf het begin heeft de STCN met bepaalde verschijnselen die boekhistorisch van groot belang zijn, meer gedaan dan ze slechts in de beschrijving te signaleren. Het betreft hier boekenlijsten en drukkersmerken. In beide gevallen wordt niet alleen hun aanwezigheid in de beschrijving vastgelegd (op een wijze die het mogelijk maakt om op | |
[pagina 48]
| |
eenvoudige wijze deze boeken uit bijvoorbeeld het fonds van een drukker of uitgever te selecteren), maar ook wordt waar dat kan van deze lijsten en drukkersmerken een fotokopie gemaakt. Over allebei wat meer. Als een boekverkoper of uitgever aan het eind van een door hem uitgegeven werk als bladvulling een boekenlijstje laat afdrukken onder een opschrift als ‘Bij mij zijn verder uitgegeven’ of ‘Bij mij is tevens te koop’, is dat boekhistorisch materiaal van grote waarde. Afzonderlijk gepubliceerde fonds- en magazijncatalogi zijn uiterst zeldzaam. De hier bedoelde lijsten zijn echter veel vaker bewaard, maar zijn, door gebrek aan een systematische ontsluiting, moeilijk op te sporen. De verzameling kopieën van de STCN bestaat thans uit meer dan vijfhonderd stuks, en groeit (vooral voor de achttiende eeuw) snel. Een in de KB raadpleegbare database maakt ze toegankelijk.Ga naar voetnoot68 Ook van ieder aangetroffen drukkersmerk wordt niet slechts de aanwezigheid vastgelegd, maar ook een kopie gemaakt. Deze beslissing heeft verstrekkende gevolgen gehad. In het begin was het niemand duidelijk wat er met die steeds groeiende stapel kopieën moest gebeuren. Een kunsthistoricus begon in 1983 om ze volgens het ICONCLASS-systeem te ordenen en te ontsluiten, toen nog met behulp van kaartenbakken. Enige jaren later bouwde hij samen met een collega een heuse database, die wéér enige jaren later resulteerde in de van buitenaf gesubsidieerde cd-rom Dutch printer's devices: a pilot project (1991). (Ill. p. 36) Hierin waren de plaatjes, de bijbehorende motto's, het hele ICONCLASS-systeem en natuurlijk ook de namen met plaatsen en jaren van werkzaamheid van de betreffende drukkers en boekverkopers opgenomen op een wijze die het tot een veelbelovend prototype maakten van een toekomstige ontwikkeling. Het materiaal vroeg duidelijk om een dergelijke benadering, en gelukkig vraagt de kunsten cultuurgeschiedenis tegenwoordig ook meer en meer om dergelijk materiaal - en weet er wat mee te beginnen. Dat bleek uit het vervolg. Het was inmiddels al lang geen project van de KB meer maar een project in de KB. Het komt steeds vaker voor dat een wetenschappelijke onderneming door de KB wordt begonnen, om vervolgens naar elders te verhuizen. Ook van het omgekeerde zijn meerdere voorbeelden aan te wijzen; en natuurlijk bestaan er talloze varianten daar tussenin. Het zal voor toekomstige wetenschapshistorici een hele kluif zijn om enige lijn te ontdekken in het huidige Nederlandse financierings- en subsidiëringsbeleid van ‘alfa-onderzoekprojecten’. Een project dat in de KB begon, daarna elders financiering vond, maar ten slotte weer naar de KB terugkeerde, is de ontsluiting van de gelegenheidsgedichten. Begonnen als een actie om de in 1972 door de KB verworven collectie-Halwasse te beschrijven, was het eerste resultaat de fraai uitgevoerde catalogus Nederlandse gelegenheidsgedichten voor 1700 in de Koninklijke Bibliotheek (1982) van José Bouman. In een door NWO gesubsidieerd vervolgproject werden alle gelegenheidsgedichten tot 1800 in de KB en het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum (3616 + 48 stuks), in het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag (996 stuks), in het Gemeentearchief van | |
[pagina 49]
| |
Twee regels uit dit huwelijksgedicht van Joost van den Vondel (‘Geeft Tesselschade baet, sprack Adelaert, aen't land, mijn schip is dan te laet in Tessels schoot gestrand’) vormen het randschrift om deze titelgravure door Claes Jansz Visscher. (KB 853 G 121).
Amsterdam (1546 stuks), en in de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden in de Leidse universiteitsbibliotheek (1638 stuks) beschreven: gezamenlijk 6570 edities in 7844 exemplaren, en voor het overgrote deel dus vermoedelijk unica.Ga naar voetnoot69 De KB verleende huisvesting en ondersteuning aan de bewerkster, en had zich ook verplicht de uitgave van de catalogus te verzorgen. Een laatste controle- en correctieronde, uitgevoerd door de KB, nadert zijn voltooiing. Het thans binnen de muren van de KB uitgevoerde project Beeld en Woord van de vakgroep Computer en Letteren van de Universiteit Utrecht wordt door derden gesubsidieerd. Ten dele is dit een vervolg op en voortzetting van de bewerking van de drukkersmerken en de gelegenheidsgedichten. De bedoeling is ‘een systematisch onderzoek te verrichten naar relaties tussen beeld en woord in de Nederlandse cultuur van 1500 tot 1800’. Gekozen is voor drie onderwerpen: drukkersmerken (een vervolg op cd-rom | |
[pagina 50]
| |
Dutch printer's devices); illustraties van achttiende-eeuwse gelegenheidsgedichten (meestal titelprenten, die vaak vergezeld gaan van een berijmde Uitleg); en embleemboeken, dit laatste als een soort algemene achtergrond bij het bestuderen van de toenmalige verhouding van woord en beeld.Ga naar voetnoot70 In april 1996 werd een samenwerkingsovereenkomst getekend tussen de KB en de Vakgroep Computer en Letteren. Na twee in München gehouden conferenties over retrocatalogiseringGa naar voetnoot71, werd in 1992 het Consortium of European Research Libraries (CERL) opgericht. Het eerste doel van deze groep nationale en universiteitsbibliotheken is het creëren van één gemeenschappelijke Europese database van alle tot circa 1830 gedrukte boeken. De KB nam deel aan de Werkgroep die tussen de twee genoemde conferenties de aanbevelingen opstelde die tot de database leidden, en is lid van het Consortium. Aan de CERL-database zullen de STCN en de beschrijvingen van nieuwe KB-aanwinsten sinds omstreeks 1980 ter beschikking worden gesteld, en mogelijk ook de Bibliografie 1801-1832. Dit laatste is een project waarin de KB alle titels uit de Naamlijst van Saakes over deze jarenGa naar voetnoot72, aangevuld met verdere beschrijvingen, in PICA heeft ingevoerdGa naar voetnoot73, ter overbrugging van het gat tussen de STCN (die tot 1800 loopt) en Brinkmans Catalogus (die in 1833 begint; grotendeels nog te automatiseren). Weer een ander soort samenwerking vindt plaats rond de Book Sales Catalogues of the Dutch Republic, 1599-1800. Dit is een project van Bert van Selm dat beoogt alle Nederlandse boekhandelscatalogi tot 1800 (voornamelijk veiling-, fonds- en magazijn-catalogi) op te sporen, te beschrijven en op microfiche te publiceren. Het beschrijven gebeurt door een medewerker van de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden, die het project formeel onder haar hoede heeft; de verfilming en verspreiding van de microfiches is in handen van de Leidse ‘microform publishers’ Inter Documentation Company (IDC). De wetenschappelijke leiding van de onderneming is na Van Selms dood (1991) en op diens verzoek overgenomen door J.A. Gruys. Er zijn thans circa 4000 boekhandelscatalogi opgespoord, waarvan er inmiddels 1875 zijn gepubliceerd, vergezeld van een gedrukte Guide. De incunabelstudie is al sinds de negentiende eeuw bij uitstek het KB-specialisme op het gebied van de bibliografie van het gedrukte boek. In 1983 verscheen de in de KB vervaardigde lijst van incunabelen in Nederlandse bibliotheken (IDL).Ga naar voetnoot74 Deze bevat 7940 exemplaren in 4759 edities; ruim 2000 van deze edities zijn aanwezig in de KB. In | |
[pagina 51]
| |
De beste manier om watermerken af te beelden is door middel van elektronenradiografieën. Zachte röntgenstralen geven een haarscherp beeld van het watermerk omdat de tekst die op het blad gedrukt is niet zichtbaar wordt.
1997 zal een lijst verschijnen van de 2222 in de noordelijke en zuidelijke Nederlanden gedrukte incunabelen (ILC).Ga naar voetnoot75 Dit gebeurt in samenwerking met de ISTC (Incunabula Short Title Catalogue), een database van de British Library, die in Nederland toegankelijk is via het PICAORS. De ISTC bevat thans 27.000 titels. De beschrijvingen van in Nederland aanwezige en in de Nederlanden gedrukte edities zijn door de KB aangeleverd of aangevuld. De ISTC is sinds najaar 1996 ook raadpleegbaar op de cd-rom Incipit. Daarop gaan 2700 van de titels vergezeld van afbeeldingen van ‘keypages’ (titelpagina, begin van de tekst, colofon). Ten behoeve van een nieuwe bibliografie van de in de Nederlanden gedrukte incunabelen wordt voor een betere datering onderzoek gedaan naar het gebruikte papier.Ga naar voetnoot76 Van de ongeveer 2050 op papier gedrukte edities zijn er inmiddels zo'n 1500 onderzocht; de watermerken zijn gedocumenteerd in een bestand van ongeveer 9000 wrijfsels en 250 elektronenradiografieën. Zo al ergens, | |
[pagina 52]
| |
worden hier de voordelen gedemonstreerd van het samengaan van traditionele methoden met moderne technieken. | |
Handschriften, boekbanden en papierOnderzoek ten behoeve van de ontsluiting van handschriften is weer van geheel andere aard. De conservator zal zich ervan moeten vergewissen of een handschrift, bij voorbeeld een brief uit de collectie-Ortelius, door de afzender eigenhandig geschreven is of alleen door hem van een ondertekening is voorzien. Dezelfde vraag of een tekst een autograaf of een apograaf is, doet zich ook voor bij andere categorieën namiddeleeuwse handschriften als liedboeken en gedichten. Onderzoek naar de herkomst van per definitie uniek handschriftelijk materiaal is noodzakelijk om een handschrift te kunnen identificeren en de authenticiteit ervan vast te stellen. De bijeengebrachte literatuur over de handschriften uit de collectie is daarbij van groot nut. Het ontsluiten van alba amicorum is erop gericht de juiste namen en leeflaren te achterhalen van hen die aan zo'n album een bijdrage leverden en de plaatsen en data van de inscripties. Voor de ‘beschrijving’ van middeleeuwse handschriften zijn codicologie en paleografie onontbeerlijk. Door grondige bestudering van de fysieke, boektechnische aspecten van de codex en de kennis van het schrift, kunnen bijvoorbeeld de tijd en de plaats van vervaardiging worden achterhaald. Eenvoudige penwerkversieringen kunnen daarvoor ook een indicatie geven.Ga naar voetnoot77 De miniaturen en de verluchte initialen in geïllumineerde handschriften worden ook iconografisch ontsloten. De aldus ontsloten middeleeuwse boekschilderkunst vormt een belangrijke bijdrage aan de kunstgeschiedenis. Stijl en uitvoering van het verluchtingsprogramma wijzen daarnaast ook op tijd en plaats van ontstaan. De beschrijvingen van de handschriften zijn ter beschikking in de vorm van een kaartcatalogus met een alfabetische klapper daarop. Voor de jaren vanaf 1987 zijn de beschrijvingen in elektronische vorm beschikbaar. Aan een ook on line beschikbare Short Title Catalogus Handschriften wordt gewerkt. De brievencollectie is ontsloten via de CEN (Catalogus Epistolarum Neerlandicarum), een bestand dat via PICA toegankelijk is. Van een aantal samenhangende verzamelingen zijn Inventarissen verschenen.Ga naar voetnoot78 De liturgische handschriften zijn beschreven in een wetenschappelijke catalogus.Ga naar voetnoot79 Een eerste gedrukte toegang tot de verluchte middeleeuwse handschriften | |
[pagina 53]
| |
verscheen in 1985, bij de ontsluiting van miniaturen (en de houtsneden uit de incunabelen) met behulp van een beeldplaat.Ga naar voetnoot80
De ontsluiting van boekbanden en papierhistorisch materiaal stelt nog weer andere eisen. Er is hierbij geen sprake van een inhoudelijke beschrijving van publicaties, maar van objectbeschrijvingen. Voor de beschrijving van boekbanden werden door het ‘Belgisch-Nederlands Bandengenootschap’ in 1990 richtlijnen gepubliceerd, die twee jaar later werden gevolgd door Kneep en binding. Een terminologie voor de beschrijving van de constructies van oude boekbanden.Ga naar voetnoot81 Luxe boekbanden worden niet alleen met het oog op de constructie beschreven, ook wordt de versiering van de platten in de beschrijving opgenomen. Daartoe wordt de totale bandbestempeling ontleed en herleid tot de afzonderlijke afdrukken van het stempelmateriaal van de boekbinder. Van deze afdrukken worden wrijfsels gemaakt die systematisch in het zogenaamde ‘Wrijfselarchief der Nederlanden’ worden opgeborgen. De gebruikte stempels kunnen hetzij doordat zij uniek zijn, hetzij door een typerende combinatie, leiden naar het atelier of de binder die de band heeft gemaakt.Ga naar voetnoot82 De beschrijving van een ongesigneerde band zal dus altijd een opsomming van de belangrijkste gebruikte stempels bevatten, op grond waarvan groepen gevormd kunnen worden waaraan in het gunstigste geval, bijvoorbeeld door archivalische gegevens als rekeningen, de naam van een binder verbonden kan worden. Ruim een derde deel van de boekbanden is gepubliceerd in tentoonstellingscatalogi, afzonderlijke publicaties en jaarverslagen. Deze beschrijvingen zijn ook opgenomen in een database. Aan de beschrijving van de overige banden wordt gewerkt.
Aan de ontsluiting van de duizenden vellen sierpapier in de Papierhistorische Collectie is een terminologische studie voorafgegaan.Ga naar voetnoot83 De volgens objectieve criteria (gebaseerd op bijvoorbeeld techniek en patroon) in groepen ingedeelde vellen worden vervolgens gedetailleerd beschreven. De beschrijvingen worden successievelijk in een database ingevoerd, die ook on line raadpleegbaar zal zijn. Van de monsterboeken en andere specifieke specimina van papier is een inventaris gemaakt. | |
[pagina 54]
| |
Aparte vermelding verdienen hier nog twee bestanden op boekhistorisch terrein, de Annual Bibliography of the History of the printed Book and Libraries (ABHB) en de Bibliografie van het Gedrukte Boek in Nederland (BGBN). De BGBN, ooit begonnen op basis van de collectie overdrukken die mej. M.E. Kronenberg aan de KB naliet, bevat momenteel circa 10.000 titels op het terrein van de boekgeschiedenis in Nederland. De ABHB levert al meer dan 25 jaar op basis van internationale samenwerking jaarlijks een gedrukte bibliografie op het vakgebied. Sinds 1989 wordt de eindredactie gevoerd door medewerkers van de KB.Ga naar voetnoot84
De KB heeft zo dus een scala aan documentatiesystemen opgebouwd, en maakt daarbij gebruik van de extra faciliteiten die de elektronische beschikbaarstelling van dergelijke systemen biedt. Dit betekent voor de onderzoekers, dat zij meer mogelijkheden hebben bij hun boekhistorisch onderzoek. Naast de eigen systemen biedt de KB haar gebruikers ook toegang tot elders opgebouwde databestanden. Wereldwijd zijn dat er inmiddels zo veel geworden - en er komen er nog dagelijks bij - dat het overzicht gemakkelijk verloren kan raken. Daarom heeft de KB een zoeksysteem ontworpen, dat de gebruiker naar de bestanden brengt die van nut zijn bij zijn specifieke onderzoeksvraag. Tegelijk geeft dit systeem toegang tot de elektronische catalogus, de NCC, het Open Bibliotheeknetwerk, Surfnet, en bijvoorbeeld de cd-rom's in de KB. Ook biedt het systeem de mogelijkheid om de gevonden gegevens over te halen naar het eigen onderzoeksmateriaal. Deze zogeheten AIW (Alfa Informatie Werkplek), die zowel in de KB als via Alexicon, de Website van de KB gebruikt kan worden, is sinds 1996 beschikbaar voor gebruikers in een eerste versie, en wordt nog steeds verder ontwikkeld.Ga naar voetnoot85
Om bijzonder materiaal voldoende te ontsluiten is onderzoek nodig; zoveel zal intussen duidelijk zijn geworden. Dit onderzoek is dienstbaar, het wordt primair verricht om ervoor te zorgen dat rijke bronaders worden blootgelegd voor verdere exploratie door wetenschappers. Daarnaast wordt wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in het kader van de zorg voor het nationale culturele erfgoed. Maar vaak gaat dit samen. Met de KB-collectie als basis wordt dan gewerkt aan landelijke inventarissen. Dit geldt bijvoorbeeld de collectie incunabelen met de IDL en de ILC, de verluchte middeleeuwse handschriftenGa naar voetnoot86, de alba amicorum en, natuurlijk, de STCN. | |
[pagina 55]
| |
Ten slotteDe rol van de KB als nationale bibliotheek bij het behoud van het Nederlands erfgoed vertoont vele aspecten. Een groot aantal kon in deze bijdrage voor het voetlicht komen, maar andere, hoe belangrijk ook, blijven hier noodgedwongen op de achtergrond, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van het elektronisch depot van Nederlandse publicaties en de internationale samenwerking op het gebied van digitalisering van onderdelen van de collectie. Dat wij met dit brede overzicht over recente ontwikkelingen in de KB en de mogelijkheden voor boekhistorisch onderzoek, in dit jaar, voorafgaande aan het jubileumjaar 1998, te gast mochten zijn in het Jaarboek, is een reden tot dankbaarheid jegens de Nederlandse Boekhistorische Vereniging, waarmee de KB zulke goede betrekkingen onderhoudt.
eindredactie: clemens de wolf |
|