Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 2
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Censuur in stad en ommelanden van Groningen 1594-1795
| |
[pagina 14]
| |
deringen uit te maken. In Groningen deed zich de merkwaardige situatie voor, dat de Statenvergadering uit twee groepen afgevaardigden bestond: die van de Stad en die van de Ommelanden, van wie elk slechts één stem had. Wilden zij iets besluiten dan moesten zij tot overeenstemming komen; overstemming bij meerderheid van stemmen, zoals bijvoorbeeld in de Hollandse Staten mogelijk was, was hier per definitie uitgesloten. Een lastige manier van besturen.Ga naar eindnoot4 Ten derde hadden de stedelijke overheden en de bestuurders ten plattelande grote bevoegdheden, met name op strafrechtelijk terrein. Zij konden in hun eigen rechtsgebied strafwetten afkondigen en de naleving ervan met gerechtelijke sancties afdwingen. Hier was het de machtige stad Groningen die in haar jurisdictie - Stad en landelijke stadsbezittingen - haar plakkaten afkondigde en langs strafrechtelijke weg probeerde af te dwingen. Over de wetgeving in Stad en Ommelanden zijn wij goed ingelicht, maar de criminele vonnissen van Burgemeesters en Raad en van de landelijke rechters zijn nog niet systematisch toegankelijk gemaakt.Ga naar eindnoot5 Dat laatste geldt helaas ook voor de archieven van synode-, classis- en kerkeraadsvergaderingen.Ga naar eindnoot6 De hervormde kerk oefende immers de zeden- en leertucht over haar lidmaten uit. Daaronder viel natuurlijk ook het propageren van heterodoxe opvattingen. | |
Wetgeving in de eerste helft van de zeventiende eeuwNet als in HollandGa naar eindnoot7 gingen ook in Groningen de overheden er al spoedig toe over andere religieuze gezindten het publieke uitoefenen en uitdragen van hun godsdienstige gevoelens moeilijk te maken. Op aandrang van de provinciale synode vaardigde de Stad op 7 september 1601 een ordonnantie uit tegen de godsdienstuitoefening van niet-gereformeerden.Ga naar eindnoot8 Hoewel dit plakkaat op het eerste gezicht niet in een beschouwing over perscensuur lijkt te passen, dachten sommige tijdgenoten daar anders over. De anonieme auteur van een Tsamenspreeckinghe van drie persoonen over het regireus Placcaet van Groninghen uit 1602 ziet in het edict een onaanvaardbare vorm van ‘consciëntiedwang’.Ga naar eindnoot9 Hoewel de provinciale synodes hierop al eerder hadden aangedrongen, gingen de Groningse Staten pas in 1608 over tot meer concrete maatregelen tegen de pers.Ga naar eindnoot10 Zij publiceerden op 24 augustus van dat jaar het terzelfder tijd door de Staten-Generaal uitgevaardigde plakkaat tegen ‘libellen, refereynen, liedekens ende andere diffamatoire geschriften’.Ga naar eindnoot11 De aanleiding tot dit plakkaat was overigens niet zozeer van religieuze of binnenlandspolitieke als wel van buitenlandspolitieke aard: men vreesde door al te openlijke kritiek op vreemde staatshoofden in diplomatieke moeilijkheden te komen. Het verbod van de geïncrimineerde geschriften richtte zich tegen het maken, in druk uitgeven, verspreiden, kopen en verkopen ervan. Stadhouder en Staten gelastten aan de ‘jonkers, hovelingen, redgeren, richteren ende grietmannen der Ommelanden’ het plakkaat in hun jurisdicties te publiceren: vanaf de preekstoel in de kerk of van andere gebruikelijke plaatsen. | |
[pagina 15]
| |
Pas in 1629 komt het stadsbestuur in actie tegen de pers. Het gaat dan om een elders gedrukte Almanach voor het jaar 1630, vervaardigd door Herman de Werve Esensen uit Oost-Friesland, gedrukt te Bremen en vergezeld van een Practica of prognosticatie.Ga naar eindnoot12 Volgens Burgemeesters en Raad van Groningen bevatte deze laster en beledigingen van diverse personen, hetgeen ‘niet getolereert mach worden in een wellgestelde republicque’. Zij verboden daarom aan boekdrukkers, boekverkopers en boekhandelaren ter stede deze twee boeken na te drukken of te verhandelen op verbeurte van de eventuele in beslag genomen exemplaren en van een boete van vijf goudguldens voor elk exemplaar. In 1646 kwam de Groningse magistraat opnieuw in het geweer tegen een specifiek boek.Ga naar eindnoot13 Op 3 februari van dat jaar gelastte men de stadsbode bij de drukker Johan Clasen (Claessen) de afgedrukte bladen van een niet met name genoemd boek van Bernardus Alting mee te nemen en de afgewerkte exemplaren ervan ‘in verzekering te brengen tot gelegener tijd’.Ga naar eindnoot14 In datzelfde jaar besloten de Groninger Staten dat zij een plakkaat van de Staten-Generaal openbaar zouden afkondigen, gericht tegen ‘allerleije argerlijcke, seditieuse boecxkens ende liedekens’.Ga naar eindnoot15 Eigenlijk was dat plakkaat van 18 oktober 1646 een vernieuwing van het besluit van 1608 en de omstandigheden waren gelijksoortig: was men toen in Den Haag in onderhandeling over een bestand in de oorlog met Spanje, nu ging het om het diplomatieke overleg dat tot de Vrede van Westfalen zou leiden. De conclusie ligt voor de hand: de schrijflustige auteurs lieten zich niet gemakkelijk van het publiceren van (anonieme) pamfletten afbrengen. Vijf jaar later namen de Staten-Generaal opnieuw maatregelen tegen ‘oproerige’ persprodukten. Het waren de onrustige jaren na de onthoofding van de Engelse koning Karel I en van de binnenlandse politieke strijd tussen voor- en tegenstanders van de stadhouder Willem II, gehuwd met Mary Stuart. De Staten van Holland namen het initiatief en vaardigden op 17 januari 1650 een edict uit tegen opruiende publikaties; de Staten-Generaal volgden op 4 januari 1651.Ga naar eindnoot16 Conform dat laatste plakkaat waren het ditmaal Burgemeesters en Raad van Groningen die een ordonnantie uitvaardigden tegen ‘scandaleuse ende argerlijcke versen ofte pasquillen’. De magistraat meende eerlijke burgers in hun eer en goede naam te moeten beschermen. Zij liet het dit keer echter niet bij een algemeen verbod om zulke paskwillen te schrijven, drukken of verspreiden, maar beloofde zelfs aan de aanbrenger van de auteursnaam van dergelijke geschriften een beloning van vijftig guldens, benevens geheimhouding van de naam van de aanbrenger.Ga naar eindnoot17 Kort voor de publikatie hadden Burgemeesters en Raad alle boekdrukkers en -verkopers gelast zich te onthouden van het drukken en verspreiden van dergelijke ‘argerlicke en seditieuse boekiens’.Ga naar eindnoot18 | |
Boekdrukkers en boekhandelarenVoorzover thans bekend, was het Alle Pieters die in 1598 het eerste drukwerk in de stad Groningen verzorgde. Er waren maar enkele boekwinkels. In 1601, het | |
[pagina 16]
| |
jaar waarin het genoemde plakkaat tegen de uitoefening van andere religies dan de calvinistische werd uitgevaardigd, vestigde zich Gerard Ketel uit Franeker hier als ‘stadsdrukker’.Ga naar eindnoot19 De stichting van een provinciale academie te Groningen in 1614 betekende een krachtige impuls voor het intellectuele leven. Het jaar daarop werd er ook een academiebibliotheek gevestigd. De boekenmarkt werd er sterk door verbreedt.Ga naar eindnoot20 Een halve eeuw later waren er ongeveer twintig boekdrukkers.Ga naar eindnoot21 Evenals in andere steden hadden zij geprobeerd hun ambacht in een geprivilegieerd gilde te organiseren. Op 5 juni 1647 richtten de ‘gesamentlijcke boeckvercoopers’, zoals zij zich al in 1619 noemden, zich tot Burgemeesters en Raad met het verzoek hen op basis van een bijgesloten concept-reglement als gilde te erkennen.Ga naar eindnoot22 Hoewel zij niet door de magistraat werden erkend, traden de boekdrukkers c.s. wel op als waren zij een gilde: zij leefden volgens het informele reglement, hieven een intreegeld en noteerden leerjongens. En de magistraat sprak hen in censuurzaken gezamenlijk aan. Lastig was het voor de boekdrukkers en -verkopers dat zij ingeval van onderkruiperij zich telkens weer tot Burgemeesters en Raad moesten wenden en beleefd het oordeel van de magistraat dienden af te wachten, zonder zich op hun autonomie als gilde te kunnen beroepen.Ga naar eindnoot23 De boekproduktie in Groningen nam op den duur indrukwekkende proporties aan.Ga naar eindnoot24 | |
Wetgeving in de tweede helft van de zeventiende eeuwHet patroon van de perscensuur was geweven: in onrustige tijden moesten buitenlandse staatshoofden worden ontzien; de gewone strafwet voorzag in het handhaven van de eer en goede naam der burgers, maar in tijden van binnenlandse onrust vergde de bescherming der regenten extra-maatregelen. In het algemeen mocht dan het verbod gelden om drukwerk zonder naam van auteur, drukker en jaartal uit te geven, de praktijk leerde dat die preventieve maatregelen weinig effect sorteerden.Ga naar eindnoot25 Als dus aanstootgevende publikaties eenmaal waren verspreid, werden soms repressieve maatregelen genomen: inbeslagneming en belofte van een beloning om achter de namen van auteur en drukker te komen. In de loop van de zeventiende en de achttiende eeuw zijn enkele perioden aan te wijzen waarin de emoties zo hoog oplaaiden dat de overheid ingreep. In 1659 zag de magistraat van Groningen zich genoodzaakt haar plakkaat van 1651 te herhalen en de beloning voor aanbrengers te verhogen tot honderd rijksdaalders.Ga naar eindnoot26 Enkele jaren later kwamen de tegenstellingen tussen gildeleiders en de heersende oligarchie in Groningen tot een uitbarsting. De strijd werd ook met de, veelal anonieme, pen uitgevochten. In 1662 verbood de magistraat nog eens uitdrukkelijk alle lasterlijke pamfletten. Met name richtte men zich tegen het drukken van ‘propositien, Resolutien, Rapporten en andere verbalen, de saecken van Regieringhe toucherende’.Ga naar eindnoot27 Een concreet voorbeeld van een verboden boek in dit kader is het verweerschrift van Johan Schulenborch die wegens zijn steun aan de gildeleiders in 1662 bij verstek ter dood werd veroordeeld. Zijn Prodomus werd in 1663 door de magistraat verboden.Ga naar eindnoot28 | |
[pagina 17]
| |
Aan de Academie was het in de jaren zestig evenmin pais en vree. De theologische professor Samuel Maresius (1599-1673) kreeg het aan de stok met zijn Utrechtse collega Matthias Nethenus (1618-1686). Diens Necessaria defensio werd door de Groninger Staten wegens beledigingen aan het adres van Maresius verboden.Ga naar eindnoot29 De Statenvergadering drong er toen bij de Utrechtse vroedschap op aan Nethenus wegens laster en onrechtzinnigheid te ontslaan. Aldus geschiedde in april 1662. Nethenus verdedigde zich vanuit zijn ballingsoord Emmerik.Ga naar eindnoot30 Maresius bleef een lastig man. In 1668 raakte hij in conflict met zijn lokale collega in de theologie, Jacobus Alting (1618-1679), die hij van heresie betichtte. De Staten kwamen tussenbeide en beslisten dat Maresius diende te berusten in een verklaring die Alting had opgesteld. Zij droegen curatoren van de Academie op een verzoening tussen beide heren te bewerkstelligen.Ga naar eindnoot31 De professoren gingen er echter toe over hun standpunten alsnog te publiceren. Dat lokte een krachtige reactie van de Staten en de Stad uit, die op 30 april en 1 mei de boekjes van de hoogleraren verboden. Pas in augustus boekte de verzoeningscommissie van Statenleden en curatoren succes.Ga naar eindnoot32 Hoewel het rampjaar 1672 met zijn binnenlandse en buitenlandse onrust daartoe ruimschoots aanleiding leek te geven, zijn er toen geen nieuwe maatregelen tegen de drukpers uitgevaardigd.Ga naar eindnoot33 In 1689 werd dat anders. Stadhouder Willem III had zich met een succesvolle militaire expeditie tegen Engeland gericht en de legitieme vorst daar, ten eigen voordele, helpen verjagen. Zo'n ongehoorde actie bracht natuurlijk vele pennen in beweging. Kritiek was niet van de lucht. Terwijl de Staten-Generaal pas in 1691 een algemeen plakkaat tegen opruiende geschriften publiceerdenGa naar eindnoot34, kwamen de Staten van Groningen hiermee al op 6 maart 1689 voor de dag.Ga naar eindnoot35 Verboden werden alle geschriften waerin de eere en de waerdigheydt van Hoge en Laege slants-persoonen, op een seer schandaleuse en vilaine wijse wert bespot ende getraduceert, en veele verfoeylickheden en ergerlicke stellingen geposeert.Ga naar eindnoot36 Auteurs, drukkers en boekhandelaren werden met ‘arbitrale correctie’ bedreigd, maar zoals steeds had dit niet erg veel effect. De laatste drukpersaffaire in de zeventiende eeuw viel in Groningen in 1690. De jurist Herman A.F. Deusing (1654-1722), die zich aan theologische studiën wijdde, publiceerde in dat jaar een sterk allegorische interpretatie van de bijbel. Het was vooral zijn mystieke duiding van het dogma der drieëenheid die ergernis wekte. Dat leerstuk werd gedurende de zeventiende en achttiende eeuw door de wereldlijke overheden tegen Socinianen en andere heterodoxen verdedigd.Ga naar eindnoot37 Wij zullen er nog voorbeelden van tegenkomen. De Groningse kerkeraad stelde Deusing wegens zijn boek onder censuur. De auteur liet zich daardoor niet afschrikken en publiceerde een Korte Verantwoordinge.Ga naar eindnoot38 Zoals zo vaak greep de Groningse magistraat pas in toen het theologische twistgeschrijf in de openbaar- | |
[pagina 18]
| |
heid was gekomen - maar daartoe wel gemaand door de kerkeraad.Ga naar eindnoot39 Beide publikaties werden op 20 november 1690 verboden, omdat daarin ‘veele schaedelijcke, dwalende en oneerbiedige stellingen influeeren (omtrent de H. Drie-Eenigheyt) ende daerom in een welgestelde Republijcque niet te dulden’.Ga naar eindnoot40 Deusing liet zich overigens niet zo gemakkelijk van zijn ongelijk overtuigen. In 1692 publiceerde hij nog een Verdedinge syner rechtsinningheyt, welke verder geen overheidsingrijpen ten gevolge schijnt te hebben gehad.Ga naar eindnoot41
Zoals uit het bovenstaande genoegzaam blijkt, waren de Groningse autoriteiten doorgaans kennelijk niet in staat om via gepubliceerde wetgeving ongewenst drukwerk in het algemeen tegen te gaan noch specifieke boeken of pamfletten met een aanstotelijke politieke of theologische inhoud te onderdrukken. Wanneer de wetgeving niet wordt nageleefd, kan de naleving ervan in een gerechtelijke procedure worden afgedwongen. Wij hebben in de inleiding al opgemerkt dat de criminele archieven in Groningen nog niet systematisch toegankelijk zijn. Enkele incidenteel aan het licht gekomen vonnissen moeten hier dus volstaan. Op 21 november 1637 werd ene Mr. Hoekelum tot een zware boete veroordeeld wegens overtreding van het bovengenoemde plakkaat van 1608. De man had een niet nader gespecificeerd ‘fameus libel’ niet alleen in herbergen gezongen maar ook ‘genouchsaem gedivulgeert’.Ga naar eindnoot42 In 1669 namen Burgemeesters en Raad, op aandrang van de Hervormde kerkeraad, maatregelen tegen samenkomsten van de quakers in de stad. Van sommigen van hen werd in het strafvonnis uitdrukkelijk vermeld dat hun ten laste was gelegd het verspreiden van een ‘pasquilleus ende calumnieus’ pamflet tegen de Groningse magistraat.Ga naar eindnoot43 | |
Regulering van de drukpers in de achttiende eeuwHet patroon dat wij in het midden van de zeventiende eeuw al ontwaarden zien wij in de achttiende eeuw in versterkte mate voortgezet. Overwegingen om geschriften te veroordelen waren: het anoniem verschijnen ervan, godslastering, belediging van staatshoofden, regeringspersonen en van gewone ‘eerlijke’ burgers. Aan de perscensuur zitten nog meer kanten, zoals met name uit het overheidsoptreden in de achttiende eeuw blijkt. Allereerst kon de overheid preventief regulerend optreden door te eisen dat teksten vooraf zouden worden gecensureerd. Wij noemden die gewoonte al bij het publiceren van theologische werken. De praktische werking van het systeem ontgaat ons echter doorgaans: pas als er problemen over ontstonden laten de bronnen iets los. Ten tweede kon de overheid monopolies verlenen. Zo verleende men regelmatig octrooien aan drukkers om, gedurende een bepaalde periode, een werk met uitsluiting van anderen op de markt te mogen brengen. Rond de eeuwwisseling verleenden de Groninger Staten zo'n octrooi voor tien jaar aan Berent Taitsma om de ‘politijcque Almanacken’ te mogen drukken.Ga naar eindnoot44 Ten derde nam de stedelijke magistraat administratieve maatregelen ter regulering van de pers en ter bestrijding van persdelicten, dat wil zeggen: zon- | |
[pagina 19]
| |
der gerechtelijke procedure. De genoemde actie in 1646 tegen een boek van Bernardus Alting was daar een zeldzaam zeventiende-eeuws voorbeeld van. Deze maatregelen werden niet gepubliceerd (gedrukt en openlijk aangeslagen in de vorm van een plakkaat) maar slechts in de geschreven resolutieboeken geregistreerd. In de eeuw van de Verlichting vinden we daarvan een groter aantal gevallen, hetgeen waarschijnlijk verklaard kan worden uit de sterk toenemende publicistiek. | |
Gedrukte plakkatenEvenals in de voorgaande eeuw werden ook nu door de Staten en door de Stad zowel algemene plakkaten uitgevaardigd als specifieke die zich tegen een bepaalde publikatie richtten. In 1719 verboden de Staten, op verzoek van deputaten der Hervormde synode, het boekje van ene Didericus van Batenburg, Ouderlings protest, als ‘een Goddeloos, leugenachtig en lasterlijk geschrift’.Ga naar eindnoot45 Pas in 1742 kwamen de Staten opnieuw in het openbaar in actie. Nu ging het om een boekje met preken van de doopsgezinde leraar uit Harlingen Johannes Stinstra (1708-1790), die ook al elders stof had doen opwaaien. Het drukken en verspreiden van De natuure en gesteldheid van Christus Koningrijk werd op straffe van een boete van vijftig gulden verboden.Ga naar eindnoot46 Vijf jaar later verboden de Staten, op verzoek van de synode, de herdruk van de Franse bijbelvertaling van Charles le Cêne omdat daarin ‘genoegsaam alle de hooftplaatsen van veele der voornaeme pointen van Onse Gereformeerde Religie werden verdraeyt en verkeerdelijk vertaalt, duidelijk ingerigt na het model der Sociniaanse stellingen’. De boete was hier zelfs honderd daalders per verkocht exemplaar.Ga naar eindnoot47 Van geheel andere orde is het Historisch Verhaal dat de Staten in 1761 verboden wegens ‘verscheiden hatelyke, aanstotelijke, en onbehoorlijke perioden en expressien de Hoge Regeringe toucherende’. Het ging om een venijnig relaas over de van incest beschuldigde Onno Zwier van Haren.Ga naar eindnoot48 Tijdens de onrustige patriottenperiode vaardigden de Staten in 1781 opnieuw een algemeen plakkaat uit tegen het drukken en verspreiden van ‘kwaadaardige en eerrovende schot en lasterschriften’ die geschreven werden ten nadele van de goede naam van regeringspersonen en die gevaar opleverden voor de orde en rust.Ga naar eindnoot49 Dit plakkaat werd opnieuw gepubliceerd naar aanleiding van het verschijnen van het pamflet Brief over de waere oorzaak van 's Lands ongeval, waarin scherpe kritiek op de Engelsgezinde stadhouderlijke politiek werd uitgeoefend.Ga naar eindnoot50 In 1784 ten slotte verboden de Staten openlijk het zogenaamde Rapport van Gecommitteerdens, waarin ongezouten kritiek werd geleverd op de stadhouder en zijn politieke adviseurs wegens hun nalatigheid inzake de landsdefensie.Ga naar eindnoot51
De stad Groningen vaardigde in 1708 een plakkaat uit tegen allerlei pamfletten die onder de titel van ‘Samenspraken, Anmerckingen’ en dergelijke werden gedebiteerd naar aanleiding van de actuele controversen tussen Stad en Ommelanden | |
[pagina 20]
| |
in de Statenvergadering.Ga naar eindnoot52 Een jaar later vaardigde de Stad een beloning van honderd dukatons uit voor het aanbrengen van de namen van diegenen die in de nacht van 4 op 5 maart ‘calumnieuse billetten’ hadden aangeplakt die strekten ‘tot disrespect van de Regieringe’.Ga naar eindnoot53 Tien jaar later, in 1719, was het weer een theologische twist die de vroede vaderen tot ingrijpen noopte. In de eerste plaats verbood de magistraat twee anoniem verschenen ‘Brieven’ welke de theoloog professor Antonius Driessen (1684-1741) belasterden; wederom werden honderd dukatons uitgeloofd voor de aanbrenger van de auteur.Ga naar eindnoot54 Intussen had de hoogleraar zich verzoend met de beide predikanten, Bieruma en Blom, met wie hij in openlijke twist was geraakt. De Stad meldde bij plakkaat van 10 juni 1719 dat de heren zich van verder openbaar twistgeschrijf zouden onthouden.Ga naar eindnoot55 Desalniettemin publiceerde een anonieme onverlaat de Copie van een rekwest dat in het geschil tussen de drie heren had gediend. De magistraat reageerde furieus en verbood de verspreiding van de Copie op straffe van een boete van honderd daalders.Ga naar eindnoot56 In 1723 was de overheid weer eens te laat. Er was een geschrift verspreid onder de vreemde titel Voorloper van een Murus Aheneus, dat laster bevatte tegen enige regeringspersonen, met name tegen E.J. Lewe van Aduard. Auteur schijnt een andere heer van stand te zijn geweest, J.C. Schatter heer van Ehse. De magistraat beval een ieder die er een exemplaar van in zijn bezit had, dit binnen drie etmalen ter secretarie te bezorgen. Dat was een nieuwtje! Het drukken ervan werd beboet, met honderd zilveren dukatons, maar het kwaad was natuurlijk al geschied.Ga naar eindnoot57 Sinds 1730 vonden in vele gewesten van de Republiek vervolgingen van homoseksuele mannen (‘sodomieten’) plaats. Geen procedure was zo omvangrijk en heeft zozeer tot de verbeelding gesproken als het strafproces dat Jonker Rudolf de Mepsche als redger in de rechtstoel Oosterdeel-Langewold in 1731 tegen enkele tientallen verdachten voerde.Ga naar eindnoot58 De Mepsche werd al direct van machtsmisbruik beschuldigd. De Groningse magistraat zag zich genoopt een plakkaat uit te vaardigen waarin hij de bevolking aanmaande tot rust en zich ‘sorgvuldig te onthouden van alle licentieuse en ongeoorloofde discoursen’ en geen pamfletten rond te strooien met ongefundeerde beschuldigingen.Ga naar eindnoot59 Een vergelijkbare ingreep deden Burgemeesters en Raad in 1737 toen zij de bevolking opriepen te berusten in de omstreden kerkeraadskeuze van een nieuwe predikant. Zij moesten zelfs een nieuw plakkaat uitvaardigen tegen lieden die 's nachts heimelijk, aangeplakte ordonnanties afscheurden!Ga naar eindnoot60 Tegelijkertijd loofde de magistraat weer een beloning uit van honderd dukatons voor de aanbrenger van de auteur van ‘Drie brieven’ waarin Ds. Albertus Alberthoma (1687-1758) werd belasterd.Ga naar eindnoot61 De militaire commandant, kolonel M.H. Appius, was door de Raad van State veroordeeld op beschuldiging van vlucht, althans retireren zonder daartoe strekkende order, in de slag bij Fontenay (1745). Matthias Hayko Appius meende zich in druk te moeten verweren en daarbij hoge regeringspersonen te kunnen beledigen. Het betreffende geschrift werd door Burgemeesters en Raad verboden, | |
[pagina 21]
| |
op een boete van vijftig carolusguldens per exemplaar.Ga naar eindnoot62 De Groningse magistraat voegde hier nog eens aan het adres van de boekdrukkers en -verkopers uitdrukkelijk de last aan toe om alle geschriften die hun, anoniem of niet, zouden worden aangeboden, eerst aan de presiderend burgemeester voor te leggen. Van deze preventieve censuur schijnt niet veel te zijn terechtgekomen. Hoewel de magistraat in het oproerige jaar 1747 met vooruitziende blik alle ophitsende gesprekken en samenscholingen had verboden, werd in december toch een vlugschrift aangeplakt ‘opgevuld met verscheidene Godloose calanges en vervloekte onwaare betigtingen tegens eenige persoonen van de Hoge Regeeringe uitgebraakt’. Het niet bij titel genoemde stuk werd verboden en er werd een premie van honderd dukatons uitgeloofd voor de aanbrenger van de auteur.Ga naar eindnoot63 Grote woede en consternatie verzoorzaakte een pamflet dat op kerstmis 1772 in het collectezakje van de Martinikerk werd gestopt. Het droeg de veelzeggende titel Op het verkragten der Vryheid en het bekritiseerde de regenten wegens hun optreden tegen professor Frederik Adolf van der Marck (1719-1800) die uiteindelijk in 1773 wegens onrechtzinnigheid door curatoren werd ontslagen. De Groninger magistraat loofde een bedrag van duizend carolusguldens uit voor de aanbrenger van de auteur.Ga naar eindnoot64 Eenzelfde som hadden Burgemeesters en Raad vier jaar later over voor het ontdekken van de auteur van een smadelijk gedicht dat op zondagmorgen 22 juni 1777 op bordpapier hangend aan de galg werd gevonden. Het luidde volgens de gemaakte kopie: Bij de Gratie des Duivels
de 2de Alba Groninger Nero
Noorder Antichrist
Hier nu mijn verlangen
Triumph mijn Borgerie,
Van 't slaafsche juk nu vrie
De Bloedhond is gehangen.
Blijkens het plakkaat refereerde het gedicht aan een kort tevoren plaatsgevonden hebbende strafoefening, waarschijnlijk op gezag van het krijgsgerecht.Ga naar eindnoot65 In 1790 tenslotte vaardigde de stedelijke magistraat een beloning van honderd zilveren dukatons uit voor de aanbrenger van auteurs en verspreiders van enige niet nader gespecificeerde ‘schandelijke en pasquilleuse geschriften’ met kritiek op de regering, die een paar dagen tevoren bij diverse huizen in de stad waren aangeplakt.Ga naar eindnoot66 | |
Niet gepubliceerde besluitenZoals wel vanzelf spreekt, was het vooral de stedelijke overheid die zich op dit punt heeft geroerd: de boekdrukkers en boekverkopers in de stad en in de stads- | |
[pagina 22]
| |
bezittingen vielen immers onder haar jurisdictie.Ga naar eindnoot67 Op verzoek van de Hervormde synode besloot de magistraat te gelasten voortaan geen kluchten meer achter de almanakken mee te binden. Die teksten waren immers niet anders dan ‘seer onheuse, ergerlijke, jae blaspheme narrees, tot aanstoot van veelen’.Ga naar eindnoot68 In 1721 namen Burgemeesters en Raad op wel heel informele wijze het besluit dat er voortaan geen boeken gedrukt zouden mogen worden voordat de teksten zouden zijn gevisiteerd en geapprobeerd.Ga naar eindnoot69 Er zijn geen aanwijzingen dat de boekdrukkers zich hieraan hebben gehouden. Eerder lijkt het besluit als een wettelijke basis te hebben gediend om te gebruiken indien er onwelgevallige teksten waren - of zelfs dreigden te worden - gedrukt. Zo werd, net als in 1646 tegen een boek van Bernardus Alting, in 1727 ingegrepen toen de magistraat er lucht van had gekregen dat bij boekdrukker Jacobus Sipkes het derde (en vierde?) deel van de ‘Kerkelijke Historie’ van Godfried Arnold (1666-1714) ter perse lag. Een raadsdienaar kreeg opdracht de gedrukte vellen en eventuele volledige boeken op te halen. De Theologische Faculteit en de classis moesten de teksten eerst beoordelen, want men vreesde dat ze zouden behelzen ‘leerstukken van schadelijke gevoelens’. Uiteindelijk kwam het derde deel toch uit, volgens het titelblad gedrukt te Amsterdam en Groningen, en te bekomen bij P. en E. Visser, boekverkopers.Ga naar eindnoot70 Wat erg laat was men met ingrijpen tegen het populaire boek van Ds. Wilhelmus Schortinghuis (1700-1750). Hoewel diens Innig Christendom al in 1740 was verschenen, vergezeld van een approbatie van de Groningse professoren in de theologie Driessen, Van Velzen en Gerdes, en van een octrooi op 7 april door de magistraat voor vijftien jaar aan boekdrukker Jurgen Spandaw verleend, verboden Burgemeesters en Raad op 6 juni 1742 de verkoop ervan alsnog. Dit besluit was ingegeven door het verzet van de Hervormde synode tegen de piëtistische theologie van Schortinghuis.Ga naar eindnoot71 In het begin van de jaren veertig begonnen de kranten zich te roeren. Journalisten probeerden wat kritischer over de binnenlandse en buitenlandse politieke actualiteit te schrijven. De regenten maakten zich hierover grote zorgen.Ga naar eindnoot72 De Staten van Holland zonnen op maatregelen en vaardigden enige plakkaten uit. Ook de Staten van Groningen bogen zich over de ‘grote licentie van courantiers en andere nieuwsschrijvers’.Ga naar eindnoot73 Op 8 maart 1748 verscheen een bericht in de Groninger Courant over de vredesonderhandelingen (Aken), dat de ergernis van de magistraat opwekte. De kopij was, zoals bij de krant gebruikelijk, wel ten stadhuize bezorgd maar blijkbaar door de syndicus-censor niet nauwkeurig gelezen. De magistraat trok het octrooi dat hij in december 1742 aan de drukker-uitgever Jacobus Sipkes had verleend in. Pas in juni 1748 kreeg de krant weer toestemming te verschijnen.Ga naar eindnoot74 De affaire gaf Burgemeesters en Raad aanleiding om de ‘gesamentlijke boekverkopers en drukkers’ nog eens op het hart te drukken geen anonieme geschriften ter perse te leggen.Ga naar eindnoot75 Dat besluit werd herhaald in 1772, nadat er in 1763 nog eens op was | |
[pagina 23]
| |
(J.G. Faber) Bedenkingen en bezwaren ... (Knuttel nr. 19003), titelblad van een inbeslag genomen exemplaar, uit het dossier GAG r.a. III kk 4b.
Foto: Gemeentearchief Groningen In beslag genomen kopij van J.G. Faber ‘Bedenkingen en bezwaren’, uit dossier GAG r.a. III kk 4b.
Foto: Gemeentearchief Groningen gewezen dat theologische geschriften eerst behoorden te worden gevisiteerd.Ga naar eindnoot76 Achter de resolutie van 19 december 1772 gaat kennelijk een specifieke aanleiding schuil. Begin november was, naar later bleek vanuit de winkel van boekhandelaar hopman Hajo Spandaw, een pamflet verspreid getiteld Bedenkingen en bezwaren door de Weleerwaarde Classis van Rechtzinnighuizen. Het dreef de spot met de manier waarop de orthodoxie werd gehandhaafd in de ruzie rond professor Van der Marck, waarover in de vorige paragraaf al sprake was. Het gerecht liet het er niet bij zitten: men vond uit dat de proponent J.G. Faber, die gouverneur was van de kinderen van professor Petrus Camper, er de auteur van was geweest.Ga naar eindnoot77 In 1774 werd een pamflet in beslag genomen uit de voorraad van boekverkoper Huising. Het betrof het anonieme boekje Le partage de Pologne, waaruit ‘disrespect’ voor twee voorname gekroonde hoofden zou blijken.Ga naar eindnoot78 Vanzelfsprekend kon men in Groningen niet achterblijven toen elders in de Republiek, op verzoek van stadhouder Willem V, het ‘fameuse libel’ Aan het Volk van Nederland werd verboden, dat aan Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784) wordt toegeschreven.Ga naar eindnoot79 | |
[pagina 24]
| |
(Wilke Hommes) Register wegens den Raak-al, of; twaalv Oogen. Eerste deel, uit dossier GAG r.a. III kk 16b.
Foto: Gemeentearchief Groningen (Wilke Hommes) Den Raak-al, of twaalv oogen. No. 1, uit dossier GAG r.a. III kk 16b.
Foto: Gemeentearchief Groningen Nadat op 16 augustus 1786, vlak voor de Pruisische inval die een eind maakte aan het bewind der Patriotten, de uitgever van de Groninger Courant last had gekregen zich te onthouden van beledigingen,Ga naar eindnoot80 kwam de krant opnieuw in opspraak naar aanleiding van een in de nacht van 25 op 26 september 1787 aangekondigde ‘Extra Courant’ of ‘Na-Courant’. De kopij daarvoor werd opgehaald en het bericht - onder andere via Ds. G.J.G. Bacot te Eenrum en via professor Verschuir aangeleverd - over aanstaande militaire hulp van Franse zijde afgekeurd. Burgemeesters en Raad besloten op 26 september de ‘Extra-krant’ te verbieden en te supprimeren; de gedrukte exemplaren zouden bij de uitgeefster, de weduwe S. Hoitsema, worden opgehaald en vervolgens verbrand.Ga naar eindnoot81 In 1793 trad de Groningse magistraat een paar maal op. In februari verbood hij een pamflet ‘in de form van een preek’, gepubliceerd naar aanleiding van de executie van Lodewijk XVI.Ga naar eindnoot82 Een advertentie in de Groninger Courant van 26 juni 1793 trok de aandacht van de stedelijke advocaat-fiscaal: | |
[pagina 25]
| |
In beslag genomen kopij van Wilke Hommes ‘Den Raak-al. of, Twaalv Oogen’ No. 1, pag. 1, uit dossier GAG r.a. III kk 16g.
Foto: Gemeentearchief Groningen Op morgen zal bij L.S. Hovingh, (aan de Breede Markt,) en meer Boekverkopers in Groningen worden uitgegeven: de vier eerste Nos. van Den Raak-al, of Twaalv Oogen Deze officier van justitie vond de titel van het blaadje zo intrigerend dat hij op professioneel onderzoek uitging. De door hem opgehaalde nummers bevatten ‘vele afschuwelijke en Godslasterlijke uitdrukkingen’. Hij legde de zaak daarom voor aan het gerecht. Via de boekhandelaar was de auteur snel opgespoord: de 37-jarige, te Bellingwolde geboren Wilke Hommes, koopman in tabak en kruidenierswaren. De kopij werd, met enige andere geschriften in beslag genomen. Uit de ondervraging van de gearresteerde Hommes blijkt, dat men deze raaskal niet alleen zijn, waarschijnlijk uit godsdienstwaan voortvloeiende uitspraken kwalijk nam, maar ook een passage in het tweede nummer: | |
[pagina 26]
| |
In beslag genomen katern met twee liederen (van Wilke Hommes?); pag. 1 van het ‘Vrijheid-Lied’, uit dossier GAG r.a. III kk 166.
Foto: Gemeentearchief Groningen zij stil, ik zal u helpen; 't is beter dan met de vrouwen; gij loopt geen gevaar van nakwaalen: eet en drinkt: mijn vlees en bloed, 't is nuttig: zoekt ons deelgenooten: god wil het: sodomijtisch is verkeert veracht bij de menschen: want; wat zullen er meer menschen in de wereld doen Het gerecht besloot op 24 juni dat alle exemplaren moesten worden opgehaald; verkoop ervan werd verboden.Ga naar eindnoot83
Ongetwijfeld biedt dit overzicht nog geen compleet beeld van theorie en praktijk der perscensuur in Groningen. Zoals gezegd, ontbreekt de dimensie der gerechtelijke vervolging nog grotendeels. Uit de spaarzame gegevens die ons ter beschikking staan, blijkt dat in de jaren van restauratie na 1787 enkele processen zijn gevoerd voor de Hoge Justitiekamer. Enige lieden hadden beledigende rekwesten ondertekend of verspreid; Ds. B.W. Hoffman had een oproerige preek gehouden.Ga naar eindnoot84 Na 1795 barstten de vervolgingen los wegens het zingen van Oranjeliedjes of het houden van oproerige gesprekken.Ga naar eindnoot85 | |
BesluitBij plakkaat of administratieve maatregel hebben Staten en Stad van Groningen | |
[pagina 27]
| |
tijdens de Republiek opgetreden tegen dertig met name genoemde publikaties. Daarvan kunnen we er twaalf als theologische werken beschouwen, de rest als seculiere politieke geschriften. De wetgeving die beide overheden uitvaardigden, biedt weinig eigenaardigs in vergelijking met die van andere gewesten. Men conformeerde zich hier doorgaans aan de Staten-Generaal, had te lijden onder vrijwel dezelfde politieke beroeringen als elders plaatsvonden, en koesterde dezelfde oligarchische opvattingen over de wenselijkheid de arcana van het politieke bedrijf voor het publiek geheim te houden - met even weinig, of even veel - succes. Wat voor theologische werken doorgaans nog wel lukte - visitatie der tekst vooraf - slaagde kennelijk niet voor andere soorten publikaties, met uitzondering van de kopij voor de Groninger Courant. De Groningse algemene wetgeving lijkt het patroon van de federatiegenoten te volgen. Men probeerde buitenlandse staatshoofden te beschermen, de eer en goede naam van de eigen burgers te vrijwaren van laster en belediging en het verschijnen van anonieme pamfletten tegen te gaan. Ook in Groningen blijft men tot ver in de achttiende eeuw gebeten op het socinianisme of wat daarvoor doorging. Obscene boeken heb ik hier niet vermeld gevonden. Zoals we eerder ook voor andere gewesten konden constateren, kan men de perscensuur niet kennen - en dus de relatieve ‘tolerantie’ niet schatten - als men niet daarin de onderhandse administratieve maatregelen verdisconteert, krachtens welke bepaalde publikaties bij de boekhandelaren in beslag werden genomen.Ga naar eindnoot86 Opmerkelijk was slechts het de jure ontbreken van een boekdrukkersgilde in Groningen. Overigens paste de Stad - andere steden van betekenis waren er niet in de ‘ommelanden’ - met haar academie heel aardig in het intellectuele beeld van de Nederlandse Republiek.Ga naar eindnoot87 |
|