Jaarboek Letterkundig Museum 10
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Roosje Keyser
| |
[pagina 152]
| |
werk Literaire tijdschriften van 1885 tot heden zelfs een apart hoofdstuk aan het middelgrote tijdschrift uit Nijmegen. Volgens hem stond Het Venster vooraan in een reeks algemeen literaire tijdschriften: ‘De in 1931 in Het Venster gestarte ontwikkeling van ongebondenheid en eenvoudig taalgebruik onder de jongeren, heeft via De Litteraire Revue eerst met Werk de verdiende ruimere belangstelling gekregen.’Ga naar eind2 Verspreid over de periode 1931-1936 zijn er drie jaargangen van Het Venster verschenen. De door De Vries genoemde tijdschriften maakten toen de dienst uit. Een grote groep jongeren, voor wie de drempel van die bladen nog te hoog was, kreeg de mogelijkheid tot publiceren in Het Venster. Omslag van tijdschrift Het Venster, 1931. (Collectie Letterkundig Museum.)
| |
[pagina 153]
| |
Inleiding op Het VensterAlgemeen Litterair Maandblad Het Venster was een initiatief van een groep studenten aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, die voor en tijdens het bestaan van het tijdschrift gelieerd was aan het Nijmeegs studentenweekblad Vox Carolina. Waarschijnlijk zijn gedurende de medewerking aan dit weekblad plannen ontstaan tot het oprichten van een ‘echt’ literair maandblad. In de eerste redactie van Het Venster zaten Louis de Bourbon, Man Arnet (pseud. van Arnoldus Etman), Jan Gin (Wim Witkam) en Huub van der Grinten; jonge, actieve studenten aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Zij begonnen hun eigen tijdschrift omdat zij zich niet geheel konden vinden in het sterk levensbeschouwelijke programma van De Gemeenschap. Al bij het uitkomen van het vierde nummer werd de redactie uitgebreid met nog een katholieke student, Alex Campaert (Henri Morel). Bovendien werd er een protestant aangetrokken in de persoon van Gerrit Kamphuis. Kamphuis was al actief betrokken als jong-protestant bij het protestants-christelijke tijdschrift Opwaartsche Wegen (1923-1940), maar raakte in deze periode gebrouilleerd met de oudere protestantse auteurs binnen het blad.Ga naar eind3 De behoefte van de Nijmeegse studenten aan een tijdschrift met een ‘open karakter’, kan volgens hen niet worden bevredigd door de bestaande tijdschriften in 1931. De bladen met een open opzet, zoals Groot Nederland, De Vrije Bladen en een aantal maanden later Forum, zijn in beginsel apolitiek en areligieus, net als Het Venster, maar ze hebben, aldus de redactie van Het Venster, een te felle literair-kritische houding. Hierin ziet de redactie haar bestaansrecht gerechtvaardigd, aangezien de kritische houding de creatieve daad alleen maar in de weg zou staan. Bovendien kunnen, volgens de redactie, bij de andere bladen alleen medewerkers met gevestigde namen terecht. In het tweede nummer van de eerste jaargang geeft de redactie meteen commentaar op de eerste reacties die haar ter ore zijn gekomen: ‘Hoezeer de Hollandsche voorliefde voor orde en systeem en de door de groepjeskoorts geïnfecteerde publieke opinie zal blijven trachten ons tòch als een nieuwe groep te beschouwen - wij blijven een zoo objectief | |
[pagina 154]
| |
mogelijke publicatie-gelegenheid openstellen voor het werk dat heden aan den dag wordt voortgebracht - wij blijven aan de generatie van rond 1930 de gelegenheid geven, die ze elders niet krijgt, om zich vrij te maken van de epigonenkweek der “erkende” tijdschriften - wij blijven door onze zuiver creatieve instelling protesteeren tegen usurpatie van “litteraire” tijdschriften door politieke of sociologische journalistiek.’Ga naar eind4 Het enige (landelijke) tijdschrift dat op dat moment hetzelfde uitgangspunt hanteerde als Het Venster was Helikon, ware het niet dat het zich alleen met poëzie bezighield. De redactie van Het Venster zag Helikon als een ‘bureau voor erkende dichters’Ga naar eind5, waardoor de drempel voor de jongeren die er in wilden publiceren te hoog zou zijn.Ga naar eind6 Anton van Duinkerken, redacteur van De Gemeenschap, schrijft later over de open opstelling van Het Venster in vergelijking met het karakter van zijn blad: [Deze dichters spreken] ‘uit een andere levens-atmosfeer dan de dichters van De Gemeenschap. Ze zijn met opzet minder maatschappelijk, om dezelfde reden, waarom ze niet polemisch willen zijn, en ze vertalen her leven liever in symbolen, waaronder het symbool van het zwerverschap, als bijzonder eigentijdsch thema, het meest geliefd is. De dichters van De Gemeenschap daarentegen gedragen zich met stelligen nadruk als vertegenwoordigers eener maatschappij, die hun overigens dikwijls tegenstaat en het is juist daarom, dat hun maandblad vaak het karakter heeft van een strijdschrift.’Ga naar eind7 Het engagement van Het Venster bestaat dan ook in hoofdzaak uit het in de gaten houden van de andere tijdschriften en het verdedigen van de eigen positie. In de kritiek krijgt vooral Roeping van Gerard Knuvelder het zwaar te verduren, maar ook de redactie van De Gemeenschap komt niet zomaar weg met haar opmerkingen over Het Venster. In de tweede jaargang houdt de redactie zich ook een aantal keer bezig met De Nieuwe Gemeenschap. In november 1934 bespreekt ze het septembernummer van De Nieuwe Gemeenschap. In het artikel komt een duidelijke afwijzing naar voren ten opzichte van het nieuwe blad, maar niet van het creatieve werk: ‘Niettemin bevat dit nummer uiterst fraai proza van Albert Kuyle; voor de rest de gewone viezigheden tegen Engelman, [...].’Ga naar eind8 De ‘gewone viezigheden’ werden door de redactie subiet afgewe- | |
[pagina 155]
| |
Omslag van tijdschrift Het Venster, 1931. (Collectie Letterkundig Museum.)
zen en geven een duidelijke voorkeur weer in de tweestrijd tussen Kuyle en Engelman binnen de gelederen van De Gemeenschap. Kuyle's toetreding tot de redactie in 1930 ging vrijwel gepaard met het vertrek daaruit van Engelman; een persoonlijke controverse en de fascistische tendensen van Kuyle vormden onder andere de basis van dit besluit van Engelman. Eind 1933 keert Engelman terug in de redactie van het katholieke tijdschrift en verdwijnt Kuyle om vervolgens De Nieuwe Gemeenschap op te | |
[pagina 156]
| |
richtenGa naar eind9. In de recent verschenen biografie over Jan EngelmanGa naar eind10 is wederom gebleken dat hij één van de literatoren is geweest die begin jaren dertig een nieuwe weg in wilden slaan. Engelman had duidelijke ideeën over een nieuw op te richten algemeen maandblad, helemaal na zijn vertek uit de redactie van De Gemeenschap. De Vrije Bladen was begin jaren dertig in financiële problemen geraakt en zou mogelijk verdwijnen. Vanaf 1932 werd dit blad voortgezet in cahiervorm. Deze cahiers bestreken een breed scala aan onderwerpen op het gebied van kunst, wetenschap en cultuur. Engelman begon in 1933 onderhandelingen met redacteuren van De Vrije Bladen, Van Wessem en Van Vriesland over een eventuele reorganisatie van het tijdschrift om het weer tot de oude vorm terug te brengen. Daarbij stond hem ‘een concentratietijdschrift [...] van zooveel mogelijk aller jongeren, uit diverse richtingen - aansluitend aan de traditie der “goede poëzie”’Ga naar eind11 voor ogen. Engelman probeerde bij zijn plannen de jongeren van Het Venster te betrekken door aan te geven dat deze groep een rol te vervullen had als ‘jongste generatie’. De manier waarop hij omsprong met de verschillende (oud-)redactieleden van Het Venster geeft aan dat Engelman veel belang hechtte aan deze groep en ze koste wat kost bij zijn plannen wilde betrekken. Bovendien was er niet veel plaats voor een nieuw blad en realiseerde Engelman zich goed dat hij eerst wat ruimte moest creëren voordat hij een eigen tijdschrift zou kunnen gaan beheren. Hij probeerde de medewerkers van Het Venster over te halen zich bij hem aan te sluiten en hun eigen plannen te laten varen. Vooral bij de katholieken De Bourbon en Campaert leefde sterk het idee om een eigen tijdschrift te beginnen en zij wilden hier op hun beurt Engelman graag bij betrekken. Man Arnet wilde nog altijd Het Venster als basis voor een nieuw tijdschrift houden. Hij heeft veel werk aan Het Venster bijgedragen, maar komt ook in de annalen van onder andere Helikon en Forum voor. Arnet was redacteur van het eerste uur bij Het Venster en zou zich gedurende de drie jaargangen steeds met het blad blijven bemoeien. Engelman verzekerde De Bourbon dat deze vrij was in zijn doen en laten, maar drukte hem tevens op het hart goed na te denken over het | |
[pagina 157]
| |
geheel en probeerde hem toch over te halen om het idee van een nieuw tijdschrift voor de jongeren te laten varen. Engelman bood hem eind september 1933 een plaats aan in een soort ‘raad van redactie’ van een gereorganiseerd De Vrije Bladen, samen met Van Wessem en Marsman of Van Vriesland. Zelf zou hij als enige redacteur worden. Engelman besloot zijn brief aan De Bourbon met de besliste woorden: ‘Wil je bepaald je helemaal eigen tijdschrift, dan behoeven we niet verder te praten. Maar ik raad je aan: denk goed na en overweeg alles zonder te lichtaardig optimisme. Het staat in ieder geval vast, dat er in centraal Nederland met ingang van Januari verschuivingen en veranderingen in het tijdschriftenwezen zullen geschieden. Beschouw dat echter als een vertrouwelijke mededeeling. Ik zou er veel voor voelen met jullie mee te doen. Maar ook als ik dat doe, voorzie ik een mislukking - en mijn arbeid vergeefsch. Omdat die andere plannen tòch doorgaan’.Ga naar eind12 Na deze brief bleek De Bourbon over de streep getrokken. De Nijmegenaar was bereid zijn eigen plannen op te geven ten behoeve van een plaats in de raad van redactie, onder de hoede van Engelman. Zo ver zou het uiteindelijk toch niet komen, aangezien Engelman korte tijd later toch terugkeerde naar De Gemeenschap en daar De Bourbon bij betrok.
De ‘jongste generatie’, zoals Engelman het noemde, probeerde haar bijdragen bij alle bestaande bladen te slijten. Waarschijnlijk was Het Venster iets laagdrempeliger dan de meeste andere bladen en werden inzendingen bij dat tijdschrift vrijwel altijd gehonoreerd met een publicatie. Uit een gesprek met Reinold Kuipers, als zeventienjarige ook als medewerker verbonden aan Het Venster, blijkt dat men als beginnend literator weinig kieskeurig was. Natuurlijk prefereerde de jonge literator een Forum boven Het Venster, maar men stuurde creatief werk naar zoveel mogelijk bladen om maar geplaatst te worden. Over het selectiebeleid van de redactie van Het Venster wat betreft inzendingen is niet veel bekend, maar aangenomen kan worden dat ze niet veel te kiezen had. Het blad had vooral in de beginperiode niet veel bekendheid en genoot weinig aanzien. De katholieke symbolist Paul Vlemminx (pseud. van F.W. Smulders) schrijft in september 1931 aan Jan Engelman: ‘De | |
[pagina 158]
| |
Venster-redaksie publiceert uit een schrift van mij; daar heb ik dus de hand niet in.’Ga naar eind13 Dit is een goede aanwijzing dat de redactie van Het Venster stond te springen om bijdragen. Vermoedelijk stelde de redactie een aflevering samen met ingezonden werk en vulde ze de open plaatsen aan met werk uit de eigen gelederen. Ook de niet altijd stipte verschijningsdatum van Het Venster verraadt iets van de problemen rond de samenstelling van het blad. Omslag van tijdschrift Het Venster, 1931. (Collectie Letterkundig Museum.)
| |
[pagina 159]
| |
Guust Aernoudts en Hendrik Marsman samen in een nummerIn de totaal 34 nummers (tweemaal een dubbelnummer) van Het Venster hebben negentig verschillende auteurs bijdragen geleverd; in 29 gevallen is sprake van een eenmalige medewerking. Bij deze grote groep ‘eendagsvliegen’, zoals de verder onbekend gebleven Guust Aernoudts, Maurits Zoest en H. SteggerdaGa naar eind14, behoren ook H. Marsman, Garmt Stuiveling en S. Vestdijk. Deze incidentele blijk van medewerking kan zijn beïnvloed door achterliggende vriendschappen, zoals die tussen Engelman en De Bourbon of tussen Marsman en De Bourbon. Volgens Reinold Kuipers is het mogelijk dat bijvoorbeeld Marsman gevraagd is om een bijdrage zonder dat daar een speciale vriendschap voor aan de basis lag. Misschien werkten Marsman en Vestdijk mee omdat Forum toen al ter ziele was en er, naast het overgebleven Groot Nederland, weinig publicatiemogelijkheden waren voor niet-zuilgebonden schrijvers. De meest actieve medewerkers zijn afkomstig van de jong-katholieken rond De Gemeenschap en de jong-protestanten rond het blad Opwaartsche Wegen. Ook komen er namen in voor als die van de socialist Jef Last en de naar het fascisme neigende Ernst Michel, beiden personen met een uitgesproken mening die hun werk in Het Venster konden publiceren. Het Venster trachtte een modern en experimenteel blad te zijn De redactie deed regelmatig een oproep tot meer proza en beloofde aan de lezers voor de toekomst extra toneel- en filmwerk. H. Struyker Boudier schrijft in zijn studie Speurtocht naar een onbekende; A. Blaman en haar eenzaam avontuur over Het Venster: ‘“Het Venster” was geen revolutionair tijdschrift. Ondanks zijn vaak forse typografie was het een saai en in zijn tijd al onopvallend blad.’Ga naar eind15 Een van de weinige medewerkers die volgens Struyker Boudier af en toe experimenteel werk in het blad publiceerde, was Man Arnet. Toch bood elke aflevering een breed scala aan ingezonden werk. Fragmenten uit plattelandsromannetjes werden afgewisseld met experimenteel proza, en haiku's met sonnetten. Godfried Bomans heeft gedebuteerd in Het Venster en Gerard den Brabander heeft aan de tweede en derde jaargang werk geleverd, eerst onder zijn eigen naam, Jan Jofriet en naderhand onder pseudoniem. Veel medewerkers hebben zowel onder hun eigen naam als onder een schaduwpersoonlijk- | |
[pagina 160]
| |
heid werk geleverd. Het Venster heeft in zijn uiterlijke verschijningsvorm veel overeenkomsten met De Gemeenschap. Het lettertypeGa naar eind16, de opmaak van de bladzijden en de illustratiesGa naar eind17 zijn duidelijk geïnspireerd door het blad van de jong-katholieken. Het enige verschil in opmaak met De Gemeenschap waren elke maand de advertenties voor slagerijen, hotels en boekhandels. Die tonen Het Venster als een provinciaal verschijnsel, eerder dan als een nationaal orgaan. Er is helaas weinig bekend over de identiteit van de abonnees. In de biografie over de jonge Bomans van Michel van der Plas staat wel dat Bomans senior geabonneerd was op het maandblad, zonder te weten dat zijn zoon er regelmatig bijdragen aan leverde.Ga naar eind18 Dat auteurs in het westen en noorden het blad kenden, zegt wel iets over de reikwijdte. De abonnementsprijs was zeer bewust laag gehouden (f5,50), waardoor de redactie een groter publiek hoopte te bereiken. Die wens is uitgekomen, want in nummer zes van de eerste jaargang (december 1931) vermeldt de redactie dat er 750 abonnees zijn; als dit getal op waarheid berust, is het vrij hoog in vergelijking met het aantal abonnees van andere tijdschriften uit die tijd. Nummer acht van de eerste jaargang wordt ingeleid door een administratieve mededeling waarin de redactie een zekere ‘Mevrouw de Douairière H. de R.S. te Utrecht’Ga naar eind19 bedankt voor een belangeloze schenking van f 10.000, - voor uitbouw van het tijdschrift. Dit bedrag was zeker in de jaren dertig een enorme som en de redactie had het geld kennelijk hard nodig: ‘Na aftrek van de ons toekomende salarissen rest hiervan nog de somma van f160,25, welk bedrag wij dan ook volgaarne ter uitbreiding en verfraaiing van Het Venster willen besteden.’Ga naar eind20 Blijkbaar was Her Venster achter geraakt met het uitbetalen van honoraria voor geplaatste bijdragen, al is er over het wel of niet uitkeren van vergoedingen door de redactie niets bekend. Te denken valt bijna dat de zittende redactie van Het Venster een lange avond (of eerder een paar weken) in de kroeg heeft doorgebracht. | |
[pagina 161]
| |
Omslag en achterkant schutblad van tijdschrift Het Venster, 1932. (Collectie Letterkundig Museum.)
| |
Verhuizing van Nijmegen naar Groningen‘In de jaren dertig had Groningen, Stad, een literaire salon, niet de eerste en niet de laatste. Dirk Verèl, die behalve de schone letteren enkele andere kunsten beoefende, tijdens de wandeling een flambard op had en als leraar aan de christelijke kweekschool het dagelijks brood verdiende, woonde met zijn vrouw kinderloos en goedertieren in de oostwand van de Herestraat, tussen het Hoogstraatje en de Carolieweg op het nummer 54a; onder hen was een gerenommeerde vleeshouwerij. Het beminnelijk echtpaar ontving eenmaal per maand een groepje Groningse schrijvers, wie het naar de aard van het tijdperk een sober onthaal bood; slempen kwam er, de flaphoed ten spijt, niet bij te pas.’Ga naar eind21 Zo staat een beschrijving van wat later ook wel de Salon van Dirk Verèl werd genoemd in een bibliofiel gedrukt boekje van Reinold Kuipers. Kuipers maakte zelf ook, geïntroduceerd door Hendrik de Vries, deel uit van de salon. De jonge Kuipers woonde op dezelfde Korreweg in Groningen als De Vries en heeft de schrijver en straatgenoot op een bewuste dag opgezocht. Er ontstond een vriendschap en De Vries | |
[pagina 162]
| |
nam Kuipers op sleeptouw, zoals naar de Salon van Verèl. Naar eigen zeggen zat Kuipers er maar stilletjes bij, groen als hij nog was in die jaren. De salon bestond naast eerdergenoemden uit Sjoerd Leiker, Ab Visser en Bert Nuver; protestantse twintigers die werk leverden aan Opwaartsche Wegen en De Vrije Bladen. Groningen had in de jaren dertig een bloeiend cultureel klimaat, ook op literair niveau. Kuipers spreekt in zijn uitgaafje over de ‘studentdichters’ zoals J.C. Noordstar, N.E.M. Pareau en Halbo C. Kool, die hun heil zochten in Bodega Dik, een café dat ook uitgebreid aan bod komt in de studie ‘'t Peerd van Ome Loeks’ van Ab Visser: ‘In de jaren dertig bloeide daar bij Dik de mikrokosmos van een provinciaal bohème-artiestenleven. Achter in het café met de hoge, pluche beklede banken die aan ouderwetse eersteklas treincoupés deden denken, bevond zich de “genieëntafel”, waarboven de wanden met karikaturen van de leden versierd waren en waaraan de elite van het culturele en artistieke leven zich op gezette tijden verzamelde.’Ga naar eind22 In Visser's studie komt de Salon van Dirk Verèl ook aan bod. Visser, zelf in de derde jaargang verbonden aan Het Venster, beschrijft in zijn studie hoe het tijdschrift in 1935 wordt overgenomen door enkelen van de Salon: ‘In diezelfde tijd nam Verèl met enkele leden van zijn salon het Brabantse tijdschriftGa naar eind23 Het Venster over. Dat telde maar vijftig abonnees en het kon geen honorarium aan de medewerkers uitbetalen, maar het was een heus literair blad, dat zijn zuidelijke teneur bleef behouden, al nam Groningen het over. Het ging desondanks al spoedig ter ziele. Het was de eerste abortieve poging om een literair tijdschrift in Groningen te krijgen, of er althans naar over te hevelen.’Ga naar eind24 Het is niet bekend wie Het Venster naar het noorden heeft gehaald. Wellicht liep het contact via Jan Eekhout, die in de loop van de jaren dertig van Zeeuws-Vlaanderen naar het noorden verhuisde. Eekhout werd in de jaren dertig gezien als een van de meest veelbelovende jongprotestanten en leverde bijdragen aan Opwaartsche Wegen, Forum en De Vrije Bladen. Eekhout nam naast Dirk Verèl, Bert Nuver, Mees ValentijnGa naar eind25 en | |
[pagina 163]
| |
Hendrik de Vries zitting in de redactie van het maandblad. Eekhout, al een langere periode als medewerker aan Het Venster verbonden, was misschien goed op de hoogte van het wel, maar vooral van het wee rond het tijdschrift. Behalve de herinneringen van Visser is er weinig bekend over de overname. Redactie en administratie van het blad verhuisden naar Groningen, de uitgeverij bleef in het zuiden. Overheveling naar het noorden betekende nieuwe medewerkers en waarschijnlijk ook nieuwe abonnees. Die kon het blad goed gebruiken als we de aangehaalde woorden van Visser moeten geloven. Na de wisseling van de redactie na het vierde nummer in de derde jaargangGa naar eind26 zijn er veel nieuwe medewerkers aangetrokken. 67% van de auteurs vanaf het vijfde nummer (juli 1935) debuteerde in Het Venster. De redactie heeft dus slechts éénderde van de oude medewerkers kunnen behouden voor het blad. Onder die vertrouwde namen staan bijvoorbeeld Man Arnet, Alex Campaert, Jan H. De Groot en Gerard de Brabander. Daar stond tegenover dat er ook nieuwe medewerkers werden aangetrokken, zoals de dichters Maurits Mok en Jac. van Hattum. Van het tijdschrift verschenen nog zes nummers onder een Groningse redactie, die aan de opzet van het tijdschrift niets veranderde en zelfs teruggreep op de ideeën van de eerste redactie van Het Venster: alleen creatief werk en geen plaats voor polemische beschouwingen. Deze stelling had een eerdere redactie bij aanvang van de tweede jaargang losgelaten om zichzelf te kunnen verdedigen tegen de kritiek die ze ontving. Bert Nuver heeft zich in mei 1933 al kritisch uitgelaten over de veranderde opstelling Het Venster. Hij was ontevreden over het (nieuwe) beleid in de tweede jaargang. Het uitgangspunt in de eerste jaargang was geheel naar zijn tevredenheid: ‘Dáár hoorde ik thuis: de lucht was er vrij van kliekjesgeest, slechts maatstaven voor litteraire waarden werden aangelegd, zij waren mèt mij jong - [...] “Het Venster” is in de tweede jaargang wel zeer ontaard. De heeren hebben hun schoone beginsel weer verlooren; ze theoretiseeren, critiseeren en polimiseeren er van je “héwie-doet-me-wat” maar weer op los; het is een in hoofdzaak R.K.-coterie-gezelschap nu geworden; ze hadden bij hun eerste opzet moeten blij- | |
[pagina 164]
| |
Omslag van tijdschrift Het Venster. 1935. (Collectie Letterkundig Museum.)
ven: alleen maar het creatieve werk te geven; theorie verkondigt men genóeg in Holland -’.Ga naar eind27 Met ‘R.K.-coterie-gezelschap’ zit Nuver niet helemaal goed. Kamphuis was een overtuigd protestant en had ook een belangrijke rol in het aantrekken van jongeren die al eerder publiceerden in Opwaartsche Wegen, zoals Jan H. Eekhout, Bert Bakker en Barend de Goede. Toch geeft Nuver met deze woorden goed de houding van de Groningse redactie weer. Hendrik de Vries houdt zich niet met creatief werk bezig, maar neemt alleen zitting in de redactie. Van de deelnemers aan de Salon van Verèl is Kuipers één van de weinigen die geen plaats in de nieuwe Groningse redactie bezet. Hij publiceerde in oktober 1934 een gedicht in het blad onder de naam Cornelis de Rijp; later leverde hij ook gedichten onder zijn eigen naam. Kuipers wist mij het nieuwtje te vertellen dat de medewerker Simon Coenen, die aan het allerlaatste nummer in mei 1936 drie gedichten heeft geleverd, ook één van zijn alterego's is geweest. Bij het terugzien van de bijdragen heeft de trots van toen bij hem plaats gemaakt voor lichte schaamte. Hij acht de gedichten nu niet zo goed meer, al kijkt hij met een warm gevoel terug op die tijd. Er zijn niet veel mensen meer die over Het Venster kunnen vertellen. Naast Kuipers is bijvoorbeeld ook Tonny van der Horst verbonden geweest aan het maandblad. Van der Horst stuurde naar eigen zeggeu op aanraden van haar toenmalige echtgenoot Victor E. van Vriesland haar eerste gedichten naar het blad, maar had zelf geen actief contact met de toenmalige redactie. Zowel Reinold Kuipers als Tonny van der Horst moeten behoorlijk diep graven om herinneringen uit die tijd op te halen.Ga naar eind28 Kuipers meent, dat de betekenis van Het Venster en de plaats die het innam tussen de ‘belangrijke’ tijdschriften ‘niet te zeer au sérieux’ moet worden genomen. ‘Er is immers nauwelijks iets van belang uit voortgekomen’, schreef hij. Tijdschriften als Het Venster ‘waren in de jaren dertig vooral de salons des refusés’. |
|