Jaarboek Letterkundig Museum 9
(2000)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Muriël Steegstra Helden op sokken. Een verhaal over schoenenGa naar eind1
| |
[pagina 138]
| |
Eerste druk (1998).
| |
[pagina 139]
| |
groot gevoel voor ritme, veelvuldig gebruik van alliteraties, rijm en herhalingen die ervoor zorgen dat Helden op sokken meer aan poëzie dan aan proza doet denken. Een gedachte die wordt versterkt door de opmaak van de tekst in korte zinnen en de indeling in ‘strofes’. Dit heeft alles te maken met Makkinks opvatting over hoe kinderen leren lezen, een onderwerp waar ze zich al jaren in verdiept, eerst als onderwijzeres en later tijdens haar studie onderwijskunde, wat geresulteerd heeft in De Leesbus, een leesmethode uitgegeven bij Jacob Dijkstra (1989-1994). Beginnende lezers, aldus Makkink, lezen vanuit het principe ‘What you HEAR is what you get’. Ze beginnen met het verklanken van de geschreven tekst en lezen als het ware zichzelf voor. Pas in tweede instantie gaat de aandacht uit naar de betekenis van hetgeen ze gelezen hebben. Klank, ritme en herhaling, ‘zodat je even kunt ademhalen: hé, dat ken ik al. “Stil, heel stil op kousenvoeten” bijvoorbeeld. Dat moet herhaald worden, want dat is haast een bezwering, tovertaal’,Ga naar eind2 zijn dus van groot belang om een verhaal voor beginnende lezers toegankelijk te maken. ‘De taal moet zingen in die hoofden, ze moeten meedeinen, meedoen’. Opmerkelijk is Makkinks overtuiging dat het nergens voor nodig is dat kinderen alles begrijpen wat ze lezen, zeker in het licht van de vele al eerder genoemde speciale reeksen voor beginnende lezers waarin, opklimmend in niveau, elk deeltje precies is afgestemd op de (eenlettergrepige) woorden die kinderen volgens de meest gebruikte leesmethodes in een bepaalde periode hebben geleerd. Het was Makkinks afkeer van juist dit soort eerste leesboekjes die haar deed besluiten om na haar leesmethode een boek voor beginnende lezers te schrijven. Een eerste, hoewel niet persoonlijke uitdaging kwam van Victorine Franken, die haar afkeer van dergelijke teksten voor beginnende lezers deelt. In het NRC Handelsblad van 16 oktober 1989 schreef Franken een column met de titel ‘Riskant leren lezen’ die eindigt met de oproep ‘Wie schrijft het eerste dikke, meeslepende beginnersboek? Een prijs daarvoor zou nuttiger zijn dan alle griffels en penselen bij elkaar, want alleen echte boeken transformeren zesjarigen tot leeskinderen. Met het commando “léés, sneeuwwitje”, lukt het niet’. Makkink las de column, | |
[pagina 140]
| |
streepte de oproep aan en bewaarde deze in haar archief en inmiddels prijkt hij naast haar boek in het Kinderboekenmuseum.Ga naar eind3 Een paar jaar later, in 1992, ontmoette Makkink uitgeefster Tine van Buul, die ze opzocht in verband met De Leesbus-methode. Tijdens dat gesprek kwam het onderwerp weer ter sprake. In Makkinks ideeenboek stond
Helden op sokken in het Kinderboekenmuseum. (Foto Rob Mostert.)
| |
[pagina 141]
| |
onder meer ‘meisje met 10 broers’ en dat leek haar een mooi uitgangspunt voor een boek voor beginnende lezers. Het duurde nog enige tijd voor ze daadwerkelijk met schrijven begon, maar vanaf dat moment verzamelde ze al wel bruikbare woorden, uitdrukkingen, thema's, verwijzingen, beelden en motieven. Schrijven is voor Makkink een tijdrovend proces: ‘Als ik thuis bezig ben schiet me iedere keer iets te binnen dat ik voor een verhaal kan gebruiken, en dat noteer ik dan. Later moet ik mij er echt toe zetten om de teksten te herschrijven en er een lopend verhaal van te maken’.Ga naar eind4 Tine van Buul was de eerste die het verhaal las en ze was direct enthousiast, vooral door het mooie ritme in het verhaal en de wijze waarop Makkink gebruik maakte van spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen. Ze voorzag de tekst meerdere malen van waardevol commentaar voor ze haar aanraadde het op te sturen naar uitgeverij Querido. ‘Er zat een stuk in waarmee ik niet goed raad wist. Iets met de beer, een wat flauw versje met “komen, dromen, luisteren, fluisteren”. “Dat moet eruit”, zei Tine, alsof het een rotte kies was. Een hele opluchting’. Makkink bleef, met twee vriendinnen en haar kinderen als critici, voortdurend sleutelen. ‘Ik ben ook erg kritisch op mezelf. Blijf met de zinnen passen en meten, tot het helemaal goed is. Vooral korte zinnen hebben beperkingen. Er mag geen woord te veel of te weinig in staan. Als je tachtig procent tevreden bent over het resultaat, heb je een leuk verhaal. Maar dwing je jezelf nog tot die extra twintig procent, dan krijg je misschien een prachtig boek’.Ga naar eind5 In het Kinderboekenmuseum ligt, gebroederlijk naast het uiteindelijke resultaat, een bewijs van al dat gesleutel in de vorm van een typoscript.Ga naar eind6 Het verhaal, toen nog met de titel ‘En de kat zegt: “Miauw!”, staat boordevol aantekeningen en, zoals we later in dit artikel zullen zien, wijkt op een aantal belangrijke punten af van de definitieve versie die pas gereed was toen Marit Törnqvist (‘Ik [Annie Makkink, MS] had haar werk gezien en wist meteen: dat is het! Alsof ik haar al jaren kende’) in de herfst van 1996 begon met illustreren. Törnqvist kreeg het verhaal al in juni 1994 in handen via uitgeverij Querido die had besloten het uit te geven. Ze werd er direct door gegrepen, maar stond op het | |
[pagina 142]
| |
punt naar Stockholm te vertrekken om te werken aan Junibacken, een museumpark over het werk van Astrid Lindgren, en kon pas na de opening, ruim twee jaar later, aan de illustraties beginnen. Een klus die bijna anderhalf jaar in beslag zou nemen. Het resultaat was het wachten meer dan waard. De illustraties zijn niet alleen prachtig maar het is alsof tekst en illustraties door een persoon zijn gemaakt. Helden op sokken is een van die zeldzame boeken waarbij tekst en illustraties elkaar feilloos aanvullen en versterken. Des te onbegrijpelijker is het dat Makkinks debuut, waarvoor de auteur in 1999 zeer terecht de Gouden Griffel ontving, niet ook bekroond werd met het Gouden Penseel.
Helden op sokken is het verhaal over een meisje, haar kat en haar tien broers. In het eerste hoofdstuk, ‘Er was eens’, worden ze, als historische personages, aan de lezer voorgesteld. Lang, heel lang geleden, | |
[pagina 143]
| |
Geen van de kinderen, noch de kat, heeft een naam. De broers hebben een nummer, van Tien, de oudste, tot Een, de jongste. Het meisje heeft niet eens een nummer, ze noemen haar gewoon Zus. Na deze introductie schakelt Makkink over naar de tegenwoordige tijd en neemt het verhaal zijn aanvang. Iedere morgen trekken de broers erop uit en gaan ze op avontuur. Dan houden ze wedstrijden: Ze zijn allemaal wel ergens het beste in. Ook broer Een. Hij kan kopjeduikelen, achterover. Een kan ook het hoogste zingen. Zus blijft achter met de kat en zorgt voor het eten. Elke dag hetzelfde, elke dag spek en bonen. Als de broers thuiskomen schrokken ze hun eten naar binnen en daarna gaan ze, met hun kleren en schoenen aan, meteen naar bed, want: ‘Morgen komt er weer een dag. Een dag vol avontuur.’ [15]. Zus ruimt de boel op en laat de kat naar buiten, ‘in het holst van de nacht. Stil, heel stil. Op kousenvoeten’ [16]. Dan doet ze haar klompen uit en gaat ze ook naar bed, want: ‘Morgen komt er weer een dag. Een dag van spek en bonen’ [16]. Het meisje slaapt alleen, op de bank. Onder de dikke donzen deken die grootmoeder heeft gemaakt. Zo gaat het altijd. | |
[pagina 144]
| |
Het beeld dat in het eerste deel van het verhaal wordt geschetst, is dat van een eentonig, statisch leven waarin de verhoudingen vastliggen, de taken duidelijk verdeeld zijn of, beter gezegd, niet verdeeld zijn en er geen uitzicht is op verandering. Het leven van Zus en de broers speelt zich grotendeels gescheiden af en verschilt als dag en nacht: Zus is de huismus en tevens het werkpaard van de familie. Ze dopt thuis in haar eentje de boontjes voor het hele gezin terwijl de broers, die zich heel stoer voordoen, erop uittrekken en hun tijd spelend doorbrengen. De jongens slapen met hun schoenen en kleren aan, waar ze hun stoerheid aan ontlenen, bij elkaar in bed en het meisje slaapt, nadat ze haar klompen heeft uitgetrokken, alleen op de bank. Duidelijke tegenstellingen, daar houdt Makkink van: ‘het moet zwart-wit zijn, niet grijs’.Ga naar eind7 Broer Een is de enige die niet helemaal in dit plaatje past. Hij gaat dan wel mee op met zijn broers op avontuur maar is met zijn kopjeduikelen, achterover, en zijn voorliefde voor zingen toch het ‘softe’ buitenbeentje van het ‘stoere’ tiental.
Marit Törnqvist maakt met een illustratie van de hoofdpersonen direct duidelijk hoe de verhoudingen zijn in dit gezin. Links staan, oplopend in lengte en dicht naast elkaar, de tien broers, allemaal gekleed in dezelfde blauw-grijze pakjes en op hoge zwarte schoenen. Ze hebben allemaal dezelfde petten op waarvan de klep hun ogen aan het zicht onttrekt. Alleen bij de kleinste, broer Een, staat de klep omhoog waardoor zijn ogen en de vrolijk geel-blauw gespikkelde binnenzijde zichtbaar worden. Apart van de broers staat Zus, even groot als de kleinste broer, op klompen en helemaal rechts, ver weg van de kinderen, zit de zwarte kat met witte sokken [6/7]. De sfeer van de beschreven gescheiden werelden waarin de kinderen leven, wordt door middel van contrasterende kleuren feilloos weergegeven. Binnen, waar dag in dag uit gewerkt wordt, overheersen zwart en grijs en is het donker en somber [4]. Buiten, in het veld waar gespeeld wordt, zijn de kleuren helder en staan fel rode klaprozen in volle bloei [10/11]. | |
[pagina 145]
| |
Illustratie uit Helden op sokken.
Op een dag wil Zus, tot verbazing en ongenoegen van de broers, mee op avontuur. Nee Zus. Dat kan niet. | |
[pagina 146]
| |
Maar de meeste stemmen gelden en dus blijft het meisje thuis. Net als altijd. Toch gaan er vanaf dat moment, zonder dat de broers, op Een na, iets in de gaten hebben, langzaamaan dingen veranderen. Er is iets bijzonders. Het begint wanneer het meisje op een nacht, op uitnodiging van de kat, haar klompen uit doet en samen met hem mee naar buiten gaat. ‘Over de drempel in het holst van de nacht. Stil, heel stil. Op kousenvoeten’ [25]. Samen zittend op de omgekeerde tobbe kijken ze naar de sterren. Het meisje zoekt de Grote Beer en vertelt de kat verhalen die grootmoeder haar vertelde. Over Roodkapje en de Boze Wolf en over de Gelaarsde Kat. En de kat laat haar zijn kompas zien. ‘De kat is er heel zuinig op. Het was van zijn grootvader. Dat was een echte scheepskat’ [26]. De daaropvolgende nacht gaat ook broer Een mee naar buiten. Die nacht zien Zus, Een en de kat een vallende ster. Een ster die letterlijk uit de hemel valt in de vorm van een blauwe bal met een zilveren ster. Het meisje doet een stille wens want ‘Als je het zegt, telt het niet meer’ [41]. Pas veel later in het verhaal blijkt dat ze gewenst heeft haar naam en die van haar broers, de namen die ze van grootmoeder hadden gekregen, terug te vinden. | |
[pagina 147]
| |
Zus probeert in haar eentje de vaste routine van jaren te doorbreken. Ze wil meer dan meedoen ‘voor spek en bonen’. Ze wil deel uitmaken van de groep en samen met haar broers op avontuur. En zo hoort het ook, vindt Makkink, ‘Kinderen moeten hun wereld verkennen door te spelen, risico's te nemen, kortom: het avontuur aan te gaan.’.Ga naar eind8 Maar de broers, op Een na, voelen niks voor die verandering. Ze zeggen dat het buitenshuis veel te gevaarlijk is voor hun zusje maar eigenlijk vinden ze gewoon dat ze thuis moet blijven om het werk te doen. Als lezer kun je je niet aan de indruk onttrekken dat de broers daarnaast bang zijn hun stoere imago te verliezen als hun zus zou ontdekken dat hun avonturen niet zoveel voorstellen en al helemaal niet gevaarlijk zijn. Dankzij de kat ondekt Zus, en daarna ook broer Een, dat wat overdag niet blijkt te kunnen, 's nachts wel mogelijk is. Dat wil zeggen als ze bereid zijn de starre discipline te doorbreken en hun klompen c.q. schoenen uit te trekken, met andere woorden zichzelf te zijn, te vertrouwen op de kat en net als hij op kousenvoeten de drempel over te gaan. Dan is er tijd en ruimte voor verrassingen, dromen en verhalen van, en herinneringen aan de tijd met grootmoeder waar Zus zo naar verlangt. Een verlangen dat zich uit in de wens van Zus om haar naam, haar identiteit, terug te vinden die ze van grootmoeder heeft gekregen. Het is deze wens die een omslag betekent in het verhaal. Evenals in het verhaal, neemt de nacht in de illustraties een belangrijke plaats in. Buiten is het donker maar, dankzij de gebruikte blauwe tinten, de stralende maan en sterren, niet somber, zoals binnenshuis. Net als Makkink, maakt ook Törnqvist gebruik van herhaling. Ze kiest voor haar tekeningen regelmatig dezelfde scènes, als het eten, het slapen en het ‘er op uit trekken’, maar varieert op zodanig wijze in kleurgebruik en details dat de ontwikkeling in het verhaal zichtbaar wordt. Zo herhaalt ze de illustratie waarop de tien broers, in een rij achter elkaar, de heuvels in trekken [8/33]. Het verschil tussen de tekening in het eerste en in het tweede deel van het verhaal zit, zoals Makkink schrijft, maar nu letterlijk, in de lucht, die niet langer bewolkt is maar waar de zon zachtgeel aan de horizon gloort. | |
[pagina 148]
| |
Vanaf de nacht met de vallende ster gaat alles anders dan anders. Op initiatief van de kat, die blijkt te kunnen spreken, trekt Zus er samen met hem en broer Een op uit, vergezeld van de bal met de zilveren ster en het kompas. Wanneer ze tijdens hun avontuur de broers ontmoeten, die onaangenaam verrast zijn, belandt de bal door een worp van Zus in het meer. De broers blijven dralen, maar Zus doet haar klompen en sokken uit en duikt in het levensgevaarlijke meer, de bal achterna, waar ze wordt gegrepen door de Boze Bullebak. De broers wachten zonder daadwerkelijk iets te ondernemen en als het donker wordt gaan ze, op Een na, naar huis. Zus redt zich wel. Een blijft achter, met de kat. Hij doet zijn schoenen uit en wil Zus achterna gaan, maar dan begint het te onweren en te stormen. Het water spat en spettert. Als de storm is gaan liggen, spoelt de bal met de zilveren ster weer aan en keren de andere broers terug. Als ze hun zus niet zien, beginnen ze te huilen. Ze snikken en snotteren. | |
[pagina 149]
| |
De broers klimmen op elkaars schouders. Bovenop staat Een met de kat, de bal met de stralende ster en de dikke donzen deken van Zus en hij zingt het hoogste lied, ‘het allerhoogste’: Schets van Marit Törnqvist. (Particuliere collectie.)
| |
[pagina 150]
| |
Wit zijn de golven.
Zwart is de nacht.
Waar zijn de sterren?
Wie houdt de wacht?
Koud is het water.
Diep is het meer.
Warm is de deken.
Sterk is de beer. [87]
Illustratie uit Helden op sokken.
| |
[pagina 151]
| |
Dankzij deze vuurtoren van broers vindt Zus de weg terug en klimt ze veilig op de kant. Thuisgekomen blijkt dat Zus de Boze Bullebak op de bodem van het meer heeft betoverd en niet alleen haar eigen naam heeft teruggevonden, Willemijn, maar ook die van haar broers en de kat. Vanaf die tijd gaan ze elke dag op stap. 's Avonds, als de kinderen thuiskomen, koken ze om de beurt en elke dag wat anders. Daarna gaan ze samen naar buiten om naar de sterren te kijken en vertelt Willemijn een verhaal. Eindelijk gaan ze naar bed. Bliks, de kat, dekt de kinderen toe en dan gaat hij naar buiten. ‘Stil, heel stil. Op kousenvoeten’. Niemand weet waarheen. | |
[pagina 152]
| |
Het laatste deel van het verhaal beslaat het avontuur van Zus, haar zoektocht naar haar naam, haar identiteit, en die van haar broers, en het uiteindelijke vinden daarvan. Zus wacht niet langer op de goedkeuring van haar broers. Ze besluit, na een duwtje in de rug van de kat, om zelf, samen met broer Een, de wijde wereld in te trekken. De ster en het kompas, de herinneringen aan vroeger, wijzen de weg. De broers worden ontmaskerd wanneer blijkt dat Zus, op blote voeten, steviger in haar schoenen staat dan alle broers bij elkaar. In tegenstelling tot haar broers, die, op Een na, een stuk minder stoer blijken te zijn dan ze zich voordeden en bij het minste of geringste jammeren of wegrennen, durft ze risico te nemen en treedt ze het griezelige onbekende, verbeeld door de Boze Bullebak, blootsvoets tegemoet. Met andere woorden, ze durft zichzelf te zijn, en haar vertrouwen in haar eigen kracht en in de steun van haar broers brengen haar uiteindelijk datgene wat ze heeft gewenst. Ze weet weer hoe ze heet, wie ze is: Willemijn. Een naam die uitstekend past bij haar wilskrachtige karakter. Veel beter dan het romantische Rozemarijn, de naam die ze heeft in het eerder genoemde typoscript.Ga naar eind9 De naam Willemijn maakt ook de grappige verwarring mogelijk wanneer Zus haar pas teruggevonden naam bij broer Een in zijn oor fluistert en hij niet Willemijn, maar het ook zeer toepasselijke ‘Wilde meid’ verstaat [97]. Een ander opvallend verschil tussen dit typoscript en het boek is de actieve rol van de broers in het laatste deel van Helden op sokken. Waar de broers in het typoscript alleen maar hoeven te zingen om hun zus terug te brengen,Ga naar eind10 moeten ze in het uiteindelijke verhaal net als het meisje haar klompen, hun schoenen uit doen om letterlijk als helden op sokken een baken te vormen voor hun zus in nood. Een baken waar de hoogste en belangrijkste plaats wordt ingenomen door een zingende broer Een. En als de broers dit eenmaal, dankzij een woedende uitval | |
[pagina 153]
| |
van Een en met hulp van de kat, gedaan hebben, is bescherming in de vorm van schoenen helemaal niet meer nodig. Nu de helden op sokken hun ware aard getoond hebben hoeven zich niet langer anders, dapperder, voor te doen dan ze zijn. Vanaf dat moment kan dan ook het gezamenlijke ‘spelende leven’ van Willemijn met haar broers, beginnen. Een leven waarin iedereen een eigen identiteit heeft, iedereen zichzelf kan zijn en alles wordt gedeeld en eerlijk, de lusten en de lasten, wordt verdeeld. Een gezamenlijk leven vol van geborgenheid waarin elke dag een verrassing is. Een leven, ten slotte, dat, blijkens de herinneringen van Zus, eerder bestaan heeft, in de periode voor dit verhaal, in de tijd dat grootmoeder en grootvader nog leefden.
De kleuren van de illustraties worden in dit deel van het verhaal, met uitzondering van de tekeningen van de (storm)nacht aan het meer, langzamerhand lichter en stralender, en Törnqvist maakt steeds meer gebruik van gele en oranje tinten. Nog tweemaal herhaalt ze de scène van de broers die de heuvels intrekken [44/109]. De eerste keer, de broers lopen nog steeds in een keurige rij maar nu zonder broer Een, met een waterig zonnetje dat nog niet zo hoog aan de hemel staat en een diffuus licht verspreidt. Maar de laatste maal dat de tekening voorbij komt, is de zon definitief doorgebroken en is het een prachtige, warme zomerdag. De broers lopen, vergezeld door Willemijn, op blote voeten en zonder pet, kris kras door elkaar.
Maar gelukkig, en daarmee eindigt het verhaal, verandert niet alles. De kat blijft doen wat hij altijd al deed en vertegenwoordigt daarmee de continuïteit in dit verhaal. Want, zo lijkt Makkink te willen zeggen, wil je je veilig en geborgen voelen, dan zijn er ook constanten nodig. In het typoscript van Helden op sokken staat het heel expliciet:
Want:
Oost is oost en west is west.
En dat moet ook zo blijven.
Je mag wel wat veranderen,
maar je moet niet overdrijven.Ga naar eind11
| |
[pagina 154]
| |
Het verhaal is hiermee afgelopen, maar het boek nog niet uit. Makkink eindigt in het laatste hoofdstuk, ‘Enzovoort’, zoals ze begon, in de verleden tijd. Ze richt zich tot haar lezers als een vertelster tot haar publiek met de verzekering dat dit een waar verhaal betreft. Dat meisje met die katHet lijkt te mooi om waar te zijn en, helaas, dat is ook zo. Betover- Vier illustraties uit Helden op sokken.
| |
[pagina 155]
| |
grootmoeder kunnen we bij Makkink beter lezen als betóvergrootmoeder.Ga naar eind12 De enige ‘historie’ waar Makkink bij het schrijven van dit verhaal gebruik van maakte, naast het feit dat haar kinderen vroeger een kat hadden die, net als de kat in het verhaal, Bliks heette en er ook zo uit zag, was een foto van haar grootmoeder, dus niet eens van haar betovergrootmoeder, en haar tien broers. Het was die foto, die vroeger bij haar ouders thuis stond, die haar op het idee bracht voor het verhaal en haar tijdens het schrijven als beeld voor ogen stond. Toch gaat het Makkink wel degelijk om ‘de waarheid’ al is dat geen historische. Zoals ze zelf zegt: ‘alles is verzonnen om de waarheid te vinden’. | |
[pagina 156]
| |
Het juryrapport van de Gouden Griffel bestempelt Helden op sokken als een sprookje. ‘Het lijkt of dit verhaal altijd al bestond, het bekende sprookje van Zus en haar tien broers. Het bekende sprookje van spek en bonen. Het sprookje van de kat op avontuur, het sprookje van de bal met de zilveren ster en van de Boze Bullebak uit het meer. Alle ingrediënten klinken vaag bekend, maar het is allemaal nieuw’. Er zijn inderdaad veel elementen in dit verhaal die aan een sprookje doen denken. Net als een sprookje begint het met ‘Er was eens’, gaan de hoofdrolspelers ‘de wijde wereld in’ en eindigt het met een lang en gelukkig leven. Maar er is meer. Naast deze vaste, bekende ‘sprookjesformules’ heeft het verhaal ook inhoudelijk veel overeenkomsten met een sprookje. De beginsituatie van het verhaal is verre van ideaal. Zus is een soort van Assepoester die, helemaal alleen, voor het hele ‘gezin’ de boontjes dopt en de kooltjes uit het vuur haalt, dag in dag uit, terwijl de broers de hele dag niets anders doen dan wedstrijdjes hardlopen en verspringen. Zus wordt, als een echte sloof, nooit bedankt, integendeel, ze wordt volledig genegeerd. Niet eens bewust, dan zou ze nog van belang zijn, nee, gewoon omdat de broers het te druk hebben met zichzelf. Wanneer Zus uiteindelijk een poging doet om het vaste patroon te doorbreken, reageren de broers afwijzend. Maar dan komt er hulp van een echt sprookjesfiguur, de sprekende kat, die een sleutelrol heeft in dit verhaal. Hij nodigt het meisje uit om mee te gaan ‘in het holst van de nacht’, waar ruimte en tijd is voor verhalen van vroeger, voor dromen en voor een vallende ster, het begin van de gewenste verandering. Het is de kat die Zus en haar broer Een aanzet om de touwtjes in handen te nemen en met hem op avontuur te gaan. Ook is het de kat die, wanneer het bijna misgaat met Zus, en de broers, op Een na, haar in de steek dreigen te laten, een reddingsplan gereed heeft en zorgt dat alle broers er aan meedoen. Sprookjesachtig is ook de Boze Bullebak, het ‘monster’ dat door Zus overwonnen, betoverd, moet worden om, als een echte sprookjesprinses, haar geluk te vinden. Niet in een sprookjeshuwelijk of dankzij een berg goud, maar wel in wat ze heeft gewenst en waarnaar ze heeft verlangd: | |
[pagina 157]
| |
een gelukkig ‘spelend’ leven samen met haar broers. Het doorslaggevende argument om Helden op sokken als een sprookje te beschouwen, is echter in het verhaal zelf te vinden. Aan het einde van het boek, als het gelukkige leven zijn aanvang heeft genomen, wordt hun eigen avontuur toegevoegd aan de opsomming van de reeds meerdere malen door Zus vertelde sprookjes: Willemijn vertelt een verhaal. Dit laatstgenoemde argument biedt echter ook een eerste aanknopingspunt om het tegendeel te beweren. Want in welk sprookje worden zoveel verhalen verteld? In welk sprookje wordt door de hoofdpersonen de tijd hiervoor genomen? In sprookjes draait het om actie, om handelingen, en wordt niet naar de sterren gestaard, worden geen herinneringen opgehaald en verhalen verteld waarmee de hoofdpersonen, zo blijkt uit tekst en illustraties, zich ook nog eens identificeren, zoals in dit verhaal. Want het is niet toevallig dat Makkink juist de sprookjes Roodkapje, de Gelaarsde Kat en Kleinduimpje door Zus laat vertellen. De kat herkent zichzelf in de Gelaarsde Kat. De kat luistert. | |
[pagina 158]
| |
Broer Een, Zus' enige medestander, identificeert zich als jongste en ook kleinste van de familie logischerwijs met Kleinduimpje. De jongen luistert. Het is echt ‘Makkinks’ om deze twee helden op sokken zich te laten herkennen in twee helden op laarzen. ‘Systematiek, daar hou ik van. En dan dat weer doorbreken’. Het versterkt wat Makkink wil zeggen: een werkelijke held heeft geen laarzen, lees: macht, nodig, maar hoeft alleen zichzelf te zijn.
Roodkapje, het derde sprookje dat Zus vertelt, is, hoewel het in het verhaal niet expliciet gezegd wordt, haar eigen favoriet. Ook dat ligt voor de hand. Net als Roodkapje niet bang was van de Boze Wolf, laat Zus, vanuit een zelfde naïviteit en vertrouwen, zich niet afschrikken door de Boze Bullebak. Net als Roodkapje, in de maag van de Boze Wolf, lijkt Zus verloren, in de oneindige diepte van het meer. En net als Roodkapje overleeft Zus het gevaar, samen met haar grootmoeder. | |
[pagina 159]
| |
Want met het vinden van haar naam en die van haar broers, komt de tijd van grootmoeder, waar Zus zo naar verlangde, weer tot leven. Een belangrijk verschil is wel dat Roodkapje een jager nodig had om zichzelf en haar grootmoeder te bevrijden en Zus het grootste deel van de klus zelf opknapt. Zus is eigenlijk een zelfstandige, geëmancipeerde uitvoering van Roodkapje. Dat heeft te maken met het feit dat Makkink, die zelf als kind een hekel had aan sprookjes en liever spannende historische verhalen las als De scheepsjongens van Bontekoe van Fabricius,Ga naar eind13 nog steeds haar favoriete kinderboek, zich eigenlijk maar door een sprookjesfiguur enigszins aangesproken voelde en dat was Grietje, het zusje van Hans. Zij duwde de heks eigenhandig de oven in en nam daarmee, in tegenstelling tot vele andere vrouwelijke hoofdpersonen in sprookjes, haar lot in eigen handen. En het is dan ook een soort Grietje waar Zus, bij aanvang nog een echte Assepoester, in de loop van het verhaal in transformeert. Waarom is dan Hans en Grietje niet het favoriete sprookje van Zus? Omdat Zus zichzelf niet ziet als een held, net zomin als een feministe. Daar streeft ze ook niet naar, en dus identificeert ze zich daar ook niet mee. Haar enige drijfveer, die indirect leidt tot haar heldendaad, is haar verlangen naar (de tijd met) haar grootmoeder en dat is wat ze in Roodkapje herkent. Hiermee komen we bij een volgend argument op basis waarvan betwijfeld kan worden of Helden op sokken wel tot de sprookjes gerekend moet worden. De hoofdpersonen in dit verhaal zijn niet alleen goed of alleen slecht, maar hebben, hoewel geen complexe, toch heel menselijke karakters. Er is geen sprake van een absolute held en tegelijkertijd zijn alle hoofdpersonen helden, helden op sokken. Zus is een heldin omdat ze de Boze Bullebak verslaat. Maar heel ongebruikelijk voor een sprookjesheld geeft ze naderhand toe dat ze bang was in de diepte van het meer: De jongen kijkt naar het meisje. | |
[pagina 160]
| |
Broer Een is een held omdat hij zich, zoals zijn naam betaamt, als enige distantieert van de groep waar hij deel van uitmaakt en opkomt voor zijn zus. Maar op het moment suprême laat hij zich door dezelfde groep weerhouden en springt niet, zoals zijn Zus, het meer in om de bal met de ster op te halen [65]. Zelfs de overige negen broers zijn helden. Want zij overwinnen uiteindelijk hun eigen lafheid en laten, als het er werkelijk op aankomt, hun zus niet in de steek. Het meest menselijke gedrag vertonen de broers als hun zus weer veilig en wel op de kant gekropen is, en blijkt dat ze geen moment aan haar broers getwijfeld heeft. Ze krijgen het niet over hun lippen, maar ze schamen zich overduidelijk. ‘Ik wist het wel,’ zegt het meisje. Dit schaamtegevoel is meteen ook de enige ‘straf’ die in het verhaal wordt ‘uitgedeeld’. Geen doodstraffen dus, door levende verbranding, verdrinking, of anderszins, zoals in sprookjes zo vaak het geval is. Zelfs de Boze Bullebak wordt alleen ‘betoverd’. Meer is ook niet nodig, want dit monster, dat staat voor al het onbekende, en daardoor griezelige, waar je als opgroeiend kind mee te maken krijgt, verdwijnt vanzelf als je jezelf overwint, het onbekende vol (zelf)vertrouwen tegemoet treedt. | |
[pagina 161]
| |
Helden op sokken heeft daarnaast, en ook dat is niet eigen aan een sprookje, een, in de woorden van Makkink, ‘wiskundige’ structuur die, heel toepasselijk voor een verhaal waarin iedereen ‘op avontuur’ gaat en ‘de wijde wereld’ in trekt, gebaseerd is op het kompas. De auteur koos hiervoor omdat ‘het kompas ruimte, vrijheid en beweging suggereert, verandering in tegenstelling tot starheid’ en tevens alle ruimte biedt aan haar eerder genoemde voorliefde voor duidelijke tegenstellingen. Aan elke windrichting verbond Makkink een van de vier elementen (17). Het oosten, vuur, is de ‘binnenwereld’ die staat voor ‘de eigen haard’, de leefwereld van Zus thuis, en alle plichten die daarbij horen. Het westen, aarde, is de ‘buitenwereld’. Dit is ‘De wijde wereld’ waar de broers ‘op avontuur gaan’ en hun wedstrijden houden. De grens tussen oost en west, tussen binnen en buiten, wordt verbeeld door de drempel van het huis. Het noorden, lucht, is de ‘bovenwereld’. De wereld van dromen, wensen en van de Grote Beer. Het zuiden, tot slot, de richting die Zus en Een kiezen als ze, op avontuur gaan, staat voor de ‘onderwereld’, het water, de verblijfplaats van het grote gevaar, de Boze Bullebak. De scheiding tussen noord en zuid, tussen de boven- en de onderwereld is het wateroppervlak, de spiegel. Letterlijk een spiegel, zo blijkt in het verhaal. Wanneer broer Een met de kat aan het meer zit en wacht op zijn zus, begint het te onweren en horen ze een harde klap. BENGGG! Achteraf blijkt dat Zus, op hetzelfde moment met een zelfde, want in exact gelijke bewoording beschreven klap, de Boze Bullebak in de diepte van het meer heeft betoverd. Ik heb hem betoverd. | |
[pagina 162]
| |
In zes van de zeven liedjes die in het boek gezongen worden, eerst alleen door Een, aan het eind van het verhaal gezamenlijk, zijn deze windrichtingen en daaraan verbonden elementen en ‘werelden’ verwerkt. Zo zingt Een, wanneer hij met Zus en de kat op avontuur gaat:
Wij zeilen met ons schip
over de zeven zeeën.
Wij varen met elkaar
de hele wereld rond.
Oost - West.
Kom uit je nest.
Noord - Zuid.
Trek eropuit. [52]
En samen zingen de kinderen het laatste liedje van het verhaal:
Hoog is de hemel.
Diep is het meer.
Groot is het monster.
Sterk is de beer.
Wijd is de wereld.
Het land en de zee.
De aarde draait rond.
De maan wandelt mee. [113]
Tot slot is er in Helden op sokken, meer dan in een sprookje, aandacht voor de omgeving en het verloop van de tijd, de seizoenen, zij het in een versneld tempo. | |
[pagina 163]
| |
Vanaf het moment dat Zus 's nachts met de kat mee naar buiten gaat en zoekt naar de Grote Beer, is al duidelijk dat het verhaal zich afspeelt op het noordelijk halfrond. Wanneer Zus vervolgens op avontuur gaat, haar nieuwe leven zijn aanvang neemt, komt de natuur tot leven en wordt er ineens heel specifiek gesproken over het fluitenkruid en de vergeetmijnietjes, die samen met de reuzenberenklauw, de waterlelies, de wilgenkatjes en het wuivend riet langs de waterkant bloeien [52] en die toch wel heel erg doen denken aan een Hollandse lente. Naast de flora is er ook aandacht voor de fauna onderweg. Een kleine veldmuis kijkt uit zijn holletje Een bladzijde verder zijn de aardbeien en vervolgens de bramen en blauwe bessen rijp, en lijkt de zomer in volle gang. Als we er vanuit gaan dat de blauwe bessen bosbessen zijn, en dat is niet zo vreemd want ze groeien aan kleine struiken onder de bomen [55], weten we nog veel meer. Deze bessen komen namelijk in Nederland vooral voor in Noord-Brabant en Gelderland. Het is geen toeval: Annie Makkink groeide op in Gelderland en was zich, als dochter uit een boerenfamilie, heel bewust van het verloop van de seizoenen. Zelf wilde ze eigenlijk ook boer worden, ‘[...] maar dat was niks voor meisjes. Dus werd ik schooljuffrouw, want nog steeds was ik nieuwsgierig naar hoe kinderen leren lezen’.Ga naar eind14
En daarmee zijn we terug bij waar het Makkink allemaal om begonnen is en waar ze zo wonderwel in is geslaagd: een ‘echt’, mooi en spannend leesboek te schrijven voor beginnende lezers. Zij zijn de reden waarom | |
[pagina 164]
| |
Makkink in Helden op sokken gebruik maakt van die bekende, herkenbare, sprookjeselementen. Ze gebruikt het genre, net als klank, ritme, rijm en herhaling, om het verhaal voor beginnende lezers toegankelijk te maken. Om de lezers het gevoel te geven, in de woorden van de griffeljury, ‘alsof het verhaal altijd al bestaan heeft’. Deze herkenning, die de (beginnende) lezers een gevoel van veiligheid geeft, gebruikt ze vervolgens om haar eigen verhaal te vertellen. Een sprookjesachtig verhaal, een verhaal over schoenen, dat net als een sprookje past in de orale verteltraditie, maar daarnaast, dat mag inmiddels duidelijk zijn, veel meer te bieden heeft. |
|