Jaarboek Letterkundig Museum 9
(2000)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Jan van der Vegt
Een van die merkwaardige roevalligheden waar de biograaf het soms van hebben moet, overkwam mij in november 1985. Ik was toen nog leraar Nederlands aan het Zaanlands Lyceum in Zaandam en na een les waarin ik iets had verteld over de Vijftigers, kwam een van de leerlingen naar mij toe en zei: ‘Die Andreus en Lucebert waar u het over had, die heeft mijn moeder nog gekend. Ze heeft ook gedichten en tekeningen van ze.’ Omdat ik in die tijd bezig was materiaal te verzamelen voor de biografie van Hans Andreus, was ik zeer geïnteresseerd, vooral toen ik hoorde dat het tekeningen en gedichten uit
| |
[pagina 122]
| |
Veldkamp en Johan Meijer bij, en de initialen B.S., voor Bertus Swaanswijk, de latere Lucebert. Hans de Jong was de naam die Johan (of Hans) van der Zant toen wel eens gebruikte; zijn stiefvader heette De Jong. Pas na de oorlog zou hij zich Hans Andreus noemen. Mevrouw Taanman - Nel Offerman was haar meisjesnaam - had dit album cadeau gekregen voor haar vijftiende verjaardag, op 31 januari 1942. Niet alle bijdragen waren uit 1942. Ze had het album in de volgende drie jaren gebruikt om op de leeg gebleven bladen dingen te plakken die pasten bij het oorspronkelijke cadeau. Zo was er een gedicht van Bert Swaanswijk met de datering 1944 en een late bijdrage van Johan Meijer aan het verjaardagsgeschenk (twee tekeningen en een brief) uit april 1945. | |
De vriendengroepNellie Offerman en haar schoolvriendin Corrie Bakker hadden in 1941 bij het zaterdagse flaneren door de Kalverstraat en over het Rokin (van de Dam tot het Spui) twee jongens ontmoet, Bertus Swaanswijk (1924-Klassefoto HBS met Hans Andreus als tweede van links, 1942. (Letterkundig Museum.)
| |
[pagina 123]
| |
1994) en Hans van der Zant (1926-1977), die opvielen door hun artistieke uiterlijk en hun haar langer droegen dan destijds gebruikelijk was. Ze vormden de vaste kern van een grote, losse groep vrienden en vriendinnen van ongeveer dezelfde leeftijd, waarin de meisjes Bakker en Offerman werden opgenomen. Corrie (geb. 1927) werd de vriendin van Hans, Nellie trok met Bertus op. Heel innige verhoudingen waren dat niet, maar de meisjes waren verliefd op de knappe en excentrieke jongens. Hoe Hans en Bertus elkaar al voor de oorlog in Amsterdam hadden leren kennen, is meer dan eens verteld.Ga naar eind1 Ze woonden dicht bij elkaar, Hans aan het Marnixplein en Bertus in de Eerste Nassaustraat. Voordat de familie De Jong zich in 1938 aan het Marnixplein had gevestigd, had ze in de Jan van Galenstraat een korte tijd naast de ouders van Johan Meijer (1924-1985) gewoond, die weer een van de beste vrienden van Bertus was. Zo kwamen contacten tot stand. Aan het plein raakte Hans bevriend met een buurjongen, Paul Veldkamp (geb. 1925), die ook door de groep werd aangetrokken. Wim Kraaykamp (geb. 1922) hoorde er eveneens bij, de oudere broer van de latere acteur Johnny. Wim schreef toen gedichten in een speelse trant, light verse; later zou hij cabaretteksten voor zijn broer leveren. Vader Kraaykamp verdiende de kost als standwerker op Amsterdamse markten. Het was een vrolijk gezin waar de vrienden altijd terecht konden als ze zelfgeschreven toneelstukken wilden opvoeren. Hans zorgde vaak voor de teksten. De vriendengroep had allerlei activiteiten. Ze gingen fietsen naar het Amsterdamse Bos of de Gooise heide en in de winter werd er geschaatst, maar er was vooral een behoefte zich cultureel te ontwikkelen en in die sombere oorlogsjaren een eigen idealisme hoog te houden. Dat Hans van der Zant toen al schriften vol gedichten produceerde en Bertus Swaanswijk volop bezig was zich als beeldend kunstenaar te ontwikkelen, maakte hen tot de creatieve kern van de groep. Er werd over kunst, literatuur en films gepraat, er werden boeken gelezen en besproken. Bertus had de ULO-school in de Van Oldenbarneveldtstraat doorlopen, waar zijn leraar Duits hem liefde voor het werk van Hölderlin, Goethe en Nietzsche had bijgebracht. Daar werd over gepraat, de meisjes Bakker en Offerman hadden op dezelfde school gezeten. Op Hans na, die de HBS aan de Keizersgracht bezocht, | |
[pagina 124]
| |
kwamen ze allemaal van de ULO. Niet iedereen in de groep deed aan alles mee, maar Hans en Bertus hoorden bij degenen die af en toe op bezoek gingen bij de familie Geerlings in de Laplacestraat, waar ze bekend raakten met de beginselen van de theosofie.Ga naar eind2 Bij de groep hoorden ook de zusjes Hijkamp uit de Kinkerstraat, Albertine (geb. 1924) en Hendrika (1926-1943). De oudste werd Babs genoemd en de jongste Puck. Puck Hijkamp was een vrolijk, vlinderachtig kind, dat met alle jongens flirtte. Terwijl er een band groeide tussen Johan Meijer en Babs Hijkamp, werd Puck - naast Corrie Bakker - de vriendin van Hans. Hij was niet eenkennig in die dagen. ‘Zij zou jong sterven’ schreef hij als Hans Andreus ruim tien jaar later in een gedicht uit zijn bundel Schilderkunst.Ga naar eind3 In juli 1943 werd ze ziek. De vertrouwde joodse huisarts van het gezin was weggevoerd en zijn onervaren opvolger stelde niet tijdig de juiste diagnose. Op 17 juli stierf Puck aan difterie. De oorlog had de vriendengroep toen al uit elkaar doen vallen. Enkele jongens waren naar Duitsland gegaan, gedwongen of vrijwillig. In de feestroes bij de bevrijding kwamen ze elkaar opnieuw tegen in Amsterdam, maar al handhaafden sommige vriendschappen zich, ze bleven niet meer als groep met elkaar omgaan. Over het enthousiasme van die eerdere jaren, waarvan zich iets weerspiegelt in het album van Nel Offerman, waren ze heengegroeid. | |
De inhoud van het albumHet fotoalbum, in de rug gebonden door een koord met een kwast eraan, bestaat uit vijfentwintig donkerbruine bladen, die alleen recto beplakt of beschreven zijn. Opschriften op het bruine papier zijn in witte inkt aangebracht en in blokschrift. Het eerste blad geeft de opdracht: ‘Onze Lieve Vriendin Nellie’. Op de volgende drie bladen zijn drie gedichten van Wim Kraaykamp geplakt, waarvan het eerste de enige bijdrage is die in 1942 voor de gelegenheid geschreven is. Het is een versje in de trant van de traditionele ‘poëziealbum’-rijmpjes, gericht tot ‘Goedelie’, zoals Nellie werd genoemd. De beide volgende gedichten, ‘Van vijf soldaatjes’ en ‘Ik spreek een taal, die vele vreemd is’ horen ook bij het lichtere genre. | |
[pagina 125]
| |
Lucebert, 1942. (Bruikleen familie Taanman; collectie Letterkundig Museum.)
Op het vijfde blad is een tekening in inkt en potlood geplakt waarop twee menselijke figuren zijn te herkennen, misschien iets van een vlag linksboven en iets van een zwaard rechtsonder. De titel is ‘Verrukking der dubbelgangers’ en de naam Paul Veldkamp staat er bij. Op het zesde blad staat ter aankondiging van de bijdrage van Hans de Jong een motto geschreven: ‘Ons leven is een kleine vlam / van het onein dig-grote, laaiende vuur’, wat herinnert aan de theosofische ideeenwereld waarmee hij in die tijd kennismaakte. Dan volgen vijf gedichten, verdeeld over zeven bladen: ‘De kleine fluitspeler’, ‘Witte mantel over zwart’, ‘De knaap’, ‘De vreugdelozen’ en ‘Paljazzo’. Blad 14 is getooid met een kleine schildering getiteld ‘Ontwakende | |
[pagina 126]
| |
Puck Hijkamp. (Collectie A. Bauer-Hijkamp.)
vrijheid’ en gesigneerd B.S. Het is de eerste van een reeks bijdragen van Bertus Swaanswijk. Tegen een donkere achtergrond van wat lijkt op zuilen en tempels, zit een naakte knaap die uit een vuur waarschijnlijk een feniks ziet verrijzen. Zowel vanuit zijn opgeheven hand als vanuit de kop van de vaag aangeduide vogel schieten felgele stralen. Het volgende blad toont een tekening in pastelkleuren, van een moeder met een kind op haar schoot. Boven haar hoofd zweeft iets wat op een lotusbloem lijkt, als middelpunt van een stralenkrans. Dan volgt een tekening die niet gesigneerd is: een Christuskop, met een zegenend opgeheven hand en boven het hoofd een ster in een stralenkrans. De pentekening op het zeventiende blad is wel weer met B.S. gesigneerd: twee naakte figuren, man en vrouw, in een mediterraan landschap. Hierna volgt op blad 18 een vreemde tekening in heel lichtbruin pastelkrijt: een rond, schimmig hoofd met grote expressieloze ogen. Linksonder staat in geschreven en rechtsonder het jaartal 1941, in een handschrift dat niet van Bertus Swaanswijk is. De tekening herinnert ook in haar stijl niet aan zijn werk, maar haar plaats in het album suggereert dat ze van hem afkomstig is. De tekening op het volgende blad is wel duidelijk van Bertus Swaanswijk, al is ze niet gesigneerd: een heroïsch geïdealiseerde mannenkop, geflankeerd door twee adelaarskoppen. Op het twintigste blad is een gedicht geplakt, in rode inkt geschreven, in het handschrift van Swaanswijk, met als onderschrift ‘1944 B.S.’ Het is getiteld: ‘Uit het Requiem voor Puck Hykamp’. Vervolgens zijn er twee schetsboekbladen met potloodtekeningen van Bertus Swaanswijk. | |
[pagina 127]
| |
Terwijl het tweede alleen maar is gevuld met studies van een hand, verrast het eerste met een goed gelijkend zelfportret. Onderaan staat een citaat geschreven: ‘Die Malerei stellt auf, was der Mens sehen möchte und sollte, nicht was er gewohnlich sieht (Goethe).’ Deze schetsboekbladen zijn ook aan de keerzijde gebruikt. Op het eerste blad staan daar studies van koppen, op het tweede tekeningen in oost-indische inkt, getiteld ‘Rembrandt met de bijbel’ en ‘Sint-Franciscus voor zijn vader’; met wat probeersels eromheen. De laatste drie bladen van het album zijn gevuld met de bijdragen die Johan Meijer in april 1945 aan het album toevoegde. Allereerst een teke-Gedicht van Wim Kraaykamp. (Bruikleen familie Taanman; collectie Letterkundig Museum.)
| |
[pagina 128]
| |
De tekening Verrukking der dubbelgangers die Hans Andreus aan zijn buurjongen Paul Veldkamp toeschreef. (Bruikleen familie Taanman; collectie Letterkundig Museum.)
ning in oost-indische inkt, waarop links een soort monnik die een graf heeft gedolven. Daarvoor ligt, achter een doodskop, een steen in de vorm van een opengeslagen boek met de naam Goedelie. De tekening zal daarom speciaal voor haar gemaakt zijn, al is de suggestie die van dat graf uitgaat, niet zo opwekkend. Uit de zandhoop naast de kuil rijst in een wolk het beroemde beeld van Nefertiti op. Rechts staat een naakte mannenfiguur van het antieke soort, met een uil in de hand. Dit beladen tafereel kreeg een onderschrift mee over de herinneringen die als as door de ziel stuiven en die men tevergeefs wil verzamelen. De wat hoogdravende brief die (na een kleine maskerachtige tekening) op het laatste blad van het album is geplakt, beweert dat de inmiddels achttienjarige Nel zo veranderd is dat ze voor Johan een vreemde is geworden. | |
[pagina 129]
| |
De samenstelling van het albumVan wie het idee kwam om Nel Offerman een dergelijk liber amicorum cadeau te geven, is niet bekend. Toen ik op 16 april 1993 Lucebert een fotokopie ervan liet zien, was hij stomverbaasd. Hij kon zich onmogelijk voorstellen hoe zijn bijdragen daarin terecht waren gekomen en herinnerde zich dat werk ook niet meer. Alleen bij de tekening van de mannenkop met de adelaars gaf hij het commentaar dat hij zich in die tijd erg bezig hield met de monumentale stijl van de schilder W. van Konijnenburg. Lucebert had geen flauw idee meer wie Nel Offerman was. Dat het allemaal uit zijn geheugen was gewist, maakt een actieve rol bij de samenstelling erg onwaarschijnlijk, al was het album ook voor zijn toenmalige vriendinnetje bestemd. De inhoud bestaat uit twee helften: het oorspronkelijke cadeau en wat Nel Offerman daar in de volgende jaren zelf aan heeft toegevoegd. De eerste negentien bladen moeten het originele geschenk gevormd hebben en waarschijnlijk is dat samengesteld door Hans van der Zant. Zijn gedichten en die van Wim Kraaykamp zijn geschreven in hetzelfde blokschrift in kapitalen, en het is onaannemelijk dat Hans dat aan iemand anders heeft overgelaten. Het is heel goed mogelijk dat het album, initiatief en uitvoering, een soloactie van hem is geweest, misschien in overleg met Corrie Bakker. Het redigeren ervan gaf hem de gelegenheid zijn eigen bijdrage, geïntroduceerd door een blad met een hooggestemd motto, een centrale plaats en een literaire allure te geven. De vijftienjarige dichter was niet geneigd zijn talent verborgen te houden, hij droeg zijn gedichten voor op school, gaf afschriften aan vrienden en het verjaardagscadeau voor Nel Offerman was voor hem een prachtige gelegenheid om te ‘publiceren’. Zelfs met een tekening. Toen ik in 1987 aan Paul Veldkamp de tekening ‘Verrukking der dubbelgangers’ voorlegde, verzekerde hij mij dat ze niet van hem was. Hij was volstrekt oncreatief, en was als jongen niet zo in kunst en letteren geïnteresseerd. Veldkamp kon zich van het album volstrekt niets herinneren en wist zeker dat hij Hans niet gevraagd had hem op die manier mee te laten doen. Van wie zou de tekening dan anders kunnen zijn dan van Hans van der Zant? De stijl is zeer zeker niet die van Bertus | |
[pagina 130]
| |
Gedichten van Hans Andreus. (Bruikleen familie Taanman; collectie Letterkundig Museum.)
Swaanswijk, en sommige latere tekeningen die van Hans Andreus bekend zijn, vertonen eveneens het mengsel van expressiviteit en slordigheid, een achteloos amateurisme dat zich hier openbaart in de manier waarop het midden van de tekening gevuld is. Corrie Bakker herinnerde zich dat Hans in die tijd hevig geinteresseerd was in onderwerpen als tweelingen en dubbelgangers, wat gezien de latere ontwikkeling van Andreus heel opmerkelijk is. Wilde Hans de indruk voorkomen dat hij met Bertus ging concurreren? Hans had maar één levensdoel voor ogen: hij wilde dichter worden en Bertus bekwaamde zich op professionele wijze als beeldend kunstenaar, al had hij bovendien de aspiratie om romans of verhalen te schrijven.Ga naar eind4 Er was tussen hen een vriendschappelijke rivaliteit en als Hans nu een tekening in dit album plaatste, zou hij zich op het werkterrein van zijn vriend wagen. Door deze tekening aan de onartistieke Veldkamp toe te schrijven, voorkwam hij dat. Nel Offerman vulde het album aan met werk van Bertus Swaanswijk dat ze bij een andere gelegenheid had gekregen: de twee schetsboekbla- | |
[pagina 131]
| |
den. Toen ze in het laatste oorlogsjaar het gedicht kreeg dat Bertus Swaanswijk had geschreven onder de indruk van de dood van Puck Hijkamp, heeft ze iets anders van blad 20 verwijderd en daarvoor in de plaats het gedicht geplakt; oude lijmresten zijn nog zichtbaar. | |
De waarde van het albumHet album ontleent zijn waarde als literair en kunsthistorisch document aan de bijdragen van de vrienden die zich als Hans Andreus en Lucebert hebben ontpopt. Van de jeugdpoëzie van Andreus is het een en ander bewaard gebleven, maar van de vijf gedichten die hij aan het album bijdroeg, was er slechts één uit een ander handschrift bekend (‘Witte mantel over zwart’) zodat zijn aandeel een aardige aanvulling geeft van het beeld dat er al was. Het is jeugdpoëzie waarin een werkelijk dichterschap zich aankondigt in het zoeken naar expressieve beelden en het zich wagen aan moeilijke vormen als het sonnet, al hangt de schaduw van Marsman er zwaar overheen en is ze vol van de melancholie van de adolescentie. ‘Witte mantel over zwart’ illustreert het eerste, ‘De vreugdelozen’ het tweede.
Tekening van Lucebert. (Bruikleen familie Taanman; collectie Letterkundig Museum.)
| |
[pagina 132]
| |
Tekening van Lucebert. rechts onderaan gesigneerd met B.S. (Bruikleen familie Taanman; collectie Letterkundig Museum.)
Ook het beeld van de vroege ontwikkeling van Lucebert als kunstenaar wordt door het album verbreed. Zijn vriend Hans lijkt niet een willekeurige greep uit Bertus’ werk gedaan te hebben, want allerlei thema's komen tot hun recht: het zoeken naar een verjongend idealisme in het feniksbeeld, de idealisering van het moederschap, de toeneiging tot religieuze of mystieke symboliek in vooral katholieke geest, met misschien de schimmige tekening als het zoeken naar een uiterste vergeestelijking die de tegenhanger is van het heroïsche in de kop met adelaars en van de amper bedwongen passie in het beeld van de twee naakte figuren. | |
[pagina 133]
| |
Belichaamt de vrouw met haar hier de poezie? Dat ook het verloren paradijs en het terugvinden ervan een onderwerp was dat Bertus Swaanswijk bezighield, blijkt uit wat verreweg de belangrijkste bijdrage aan het album is: het gedicht ‘Uit het Requiem voor Puck Hykamp’. (Of er nog meer fragmenten zijn geweest, is niet bekend.) Toen Bertus Swaanswijk in 1944, ontkomen aan de verplichte tewerkstelling in Duitsland die hij als een verschrikking had ervaren, in Amsterdam terug was, moet het nieuws van de dood van het meisje een schok zijn geweest, al is nergens uit gebleken dat hij een band met haar had. Dat Johan Meijer de vriend van Babs Hijkamp was, verklaart de
Schetsen van Lucebert uit ca 1941-1942, met zelfportret. (Bruikleen familie Taanman; collectie Letterkundig Museum.)
| |
[pagina 134]
| |
Gedicht van Lucebert uit 1944. (Bruikleen familie Taanman: collectie Letterkundig Museum.)
| |
[pagina 135]
| |
emotionele uitwerking van het bericht. De Vijftigers zijn als dichter doorgaans in een nogal traditionele stijl begonnen en op het eerste gezicht maakt Lucebert daarop geen uitzondering. Maar al is het een gedicht in rijmende strofen, het laat een taalgebruik zien dat autentiek lucebertiaans is: hij is hier al de dichter die de taal krachtdadig naar zijn hand zet, haar woorden ontwringt waar ze zelf niet opgekomen was. Een vondst als de ‘hongeren nood’ van de dood, heeft een expressieve kracht die de latere Lucebert aankondigt. Inhoudelijk laat het gedicht zien dat Bertus Swaanswijk zich door het hoogste poëtische niveau liet inspireren, en evenals bij zijn tekenwerk gebeurde dit in katholieke geest.Ga naar eind5 De drie regels bovenaan herinneren aan Marsmans ‘Paradise Regained’, maar hebben ook betrekking op Dantes Purgatorio. De strofen van het ‘Requiem’ zijn koorliederen die klinken bij voortschrijden over de Louteringsberg. Als er sprake is van de ‘slanke / maagdlijke vrouw’ naar wie de zielen verlangend uitkijken, dan herinnert dit aan Canto XXVIII, waar Dante een dansende en zingende jonge vrouw ontmoet in het Aardse Paradijs, dat zich op de top van de Louteringsberg bevindt. Zij is niet de ernstige Beatrice die Dantes geestelijke leidsvrouwe wordt bij de verdere tocht, maar haar voorbode, en zij wijst Dante op de fontana salda e certa (124), de onuitputtelijke bron waarvan het water de ziel kan verlossen van de kwelling die de herinnering aan boze daden is. Als ‘den koelen Adamischen bron’ lijkt deze als beeld van verlossing in de slotregel van Swaanswijks ‘Requiem’ terug te keren. Meer dan met de dood van Puck heeft het gedicht te maken met Luceberts eigen opgang uit de poelen van de onderwereld (de oorlogservaringen) naar de verlossing van het schuldloze paradijs, gesymboliseerd in de gestalte van een geïdealiseerd meisje. Als het album niet aan het licht was gekomen, zouden we niet geweten hebben dat het dichterschap van Lucebert een gedocumenteerd begin in 1944 had. Dat andere vroege verzen van hem ook uit de oorlogsjaren zijn, blijft natuurlijk goed mogelijk, maar dit gedicht is gedateerd. Merkwaardig is dat er nooit een ander afschrift van is opgedoken, terwijl toch aan te nemen is dat Bertus Swaanswijk het niet alleen voor Nel Offerman heeft opgeschreven. | |
[pagina 136]
| |
BesluitNel Offerman heeft na de oorlog haar vrienden Bertus en Hans niet teruggezien, al heeft ze in de loop der jaren wel gevolgd hoe Lucebert en Hans Andreus een prominente plaats kregen in poëzie en kunst. Ze trouwde, werd mevrouw Taanman en kreeg kinderen van wie mijn leerling Peter de jongste was, die ik nog altijd dankbaar ben voor de opmerking die hij zo terloops na de les kwam maken. Nel Taanman bewaarde het album zuinig en af en toe keek ze het eens door om de herinneringen aan haar jeugd op te halen. Ik mocht het van haar fotokopiëren en heb met haar nog een paar keer over die tijd gepraat. Door haar mededelingen kwam ik andere vrienden op het spoor en werd mijn beeld van die jaren scherper en vollediger. Zij verzekerde mij dat ze niet wilde dat het album later op een veiling terecht zou komen en toen ze in 1995 overleed, kreeg haar zoon Peter het in beheer. Hij heeft twee jaar later besloten om het, handelend in de geest van zijn moeder, in permanente bruikleen aan het Letterkundig Museum af te staan. |
|