Jaarboek Letterkundig Museum 5
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
W.R.H. Koops
| |
[pagina 2]
| |
Jan van der Zee, Portret van een dichter, 1925. olieverf op doek, formaat onbekend (Verblijfplaats onbekend.)
| |
[pagina 3]
| |
Jan van der Zee, Portret van Hendrik de Vries, ca. 1927-1928, olieverf op doek, formaat onbekend. (Verblijfplaats onbekend)
ken - op één uitzondering na - alle in Groningen of de aangrenzende gemeente Haren zijn vervaardigd, en ook allemaal door leden van ‘De Ploeg’. Het is immers algemeen bekend dat Hendrik de Vries zijn gehele leven in de provincie Groningen heeft gewoond, vanaf zijn geboorte in de stad, en na zijn huwelijk in 1946 in Haren. In de stad Groningen heeft hij geleefd en gewerkt en er deelgenomen aan het culturele en artistieke leven. Strekten zijn literaire verbindingen en invloed zich al in de jaren twintig tot het hele land uit, op het terrein van de beeldende kunst waren die aanvankelijk vooral van regionale aard. Eerst na de verschijning van de gedichtenbundel Geïmproviseerd bouquet in 1937, waarin ook een aantal van zijn pentekeningen waren opgenomen, werd in ruimere kring bekend dat Hendrik de Vries met succes twee muzen diende. | |
[pagina 4]
| |
In de periode na de Eerste Wereldoorlog vertoonde Groningen een levendig cultureel leven. In 1918 was als reactie op het tentoonstellingsbeleid van het gevestigde Kunstlievend Genootschap ‘Pictura’, de Groninger Kunstkring ‘De Ploeg’ opgericht. Deze verenigde een groep jonge schilders van min of meer gelijke gezindheid, die aanvankelijk nog in de trant van het impressionisme en van Vincent van Gogh werkten. Vanaf 1921 domineerde in het werk van de meerderheid echter het expressionisme. De oorzaak daarvan was dat een van hen, Jan Wiegers, in 1920 en 1921 voor herstel van zijn gezondheid een jaar in het Zwitserse Davos had doorgebracht, daartoe in staat gesteld door medeleden van ‘De Ploeg’. Hij was daar in aanraking gekomen met en sterk beïnvloed door Ernst Ludwig Kirchner, een van de oprichters van ‘Die Brücke’. Na terugkeer beïnvloedde Wiegers op zijn beurt zijn collega's - zijn wederdienst -, ten gevolge waarvan ‘De Ploeg’ een periode van grote artistieke bloei zou beleven. In deze kring verkeerde ook Hendrik de Vries als een gewaardeerde vriend en dichter; de waardering voor zijn tekeningen en schilderijen was echter niet zo groot dat hij als schilder-lid werd geaccepteerd. ‘De Ploeg’ kende naast een uitbundig expressionistische richting met o.a. Jan Wiegers, Jan Altink, Johan Dijkstra ook nog een tweede hoofdrichting, een sobere, gestileerde, geometrische, die men constructivistisch zou kunnen noemen. Deze werd vooral vertegenwoordigd door Wobbe Alkema, Jan van der Zee en H.N. Werkman, van wie de laatste twee ook wel in expressionistische trant werkten.Ga naar eind2
Jan Wiegers, Kop van Hendrik de Vries, ca. 1925, wilgenhout, h. 32 cm. (Collectie Groninger Museum, Groningen.)
Bij de leden van ‘De Ploeg’ was het maken van portretten een geliefde bezigheid, zowel zelfportretten als portretten van elkaar: alleen of in elkaars gezelschap, op het atelier, thuis of in een café. Zij hanteerden veel verschillende technieken: olieverf, wasverf, aquarel, tekening, houtsnede, ets of lithografie. Vaak was het gelegenheidswerk, spontaan geformuleerd, niet uit- | |
[pagina 5]
| |
Alida Pott, Portret van Hendrik de Vries, vóór 1930, zwart krijt. 32 × 24 cm. (Collectie drs. P. Jordens, Nijmegen.)
gewerkt, met een informele directheid zoals die in een vriendenkring voorkomt. Hendrik de Vries had een uitgesproken expressief uiterlijk en werd dan ook vaak geportretteerd. Hij liet zich, als het zo uitkwam, met genoegen fotograferen, en dat geldt, denk ik, ook voor het portretteren. Veel van die portretten zijn bewaard gebleven en terechtgekomen in openbare en particuliere collecties. Alkema, Van der Zee en Johann Faber hadden in de periode 1922-1924 een gemeenschappelijk atelier in het noorden van de stad aan de Noorderstationsstraat. De Vries kwam vaak in hun atelier, als vriend maar ook om er deel te nemen aan de modeltekenavonden. Aan die vriendschap zijn de eerste twee portretten te danken. Jan van der Zee (1898-1988) maakte in zijn vroege periode een aantal fors opgezette, rake portretten op groot formaat, o.a. van H.J. Prakke, toen nog werkzaam bij J.B. Wolters' Uitgeversmaatschappij in Groningen en een stimulerende figuur in het Groninger kunstleven. In diens huis ‘Den Enck’ kwam regelmatig een groep kunstenaars bijeen, waarvan o.a. Alkema, Van der Zee, De Vries, Johan Theunisz en Johan van der Woude deel uitmaakten. Van zijn vriend | |
[pagina 6]
| |
Rafa, karikatuur van Hendrik de Vries, 1931, potlood en oost-indische inkt, 15,5 × 8 cm. (Collectie Stichting Hendrik de Vries - Riek van der Zee, Groningen.)
Hendrik de Vries, toen ongeveer dertig jaar oud, maakte Van der Zee twee portretten. Beide bevonden zich oorspronkelijk vrijwel zeker in het bezit van de geportretteerde zelf, maar zijn helaas al lange tijd onvindbaar; gelukkig bestaan er nog wel foto's van. Hendrik de Vries noch zijn vrouw, die in deze aangelegenheden meestal het woord nam, kon zich te binnen brengen wat ermee was gebeurd. Jan van der Zee kon zich niet méér herinneren dan dat Hendrik de Vries ze in zijn bezit moet hebben gehad. Ook zijn dochter, mevrouw D. Bijlstra-van der Zee, die de artistieke nalatenschap van haar vader beheert, kende de portretten slechts van de foto's. Dat is erg te betreuren, want het zijn heel goede portretten. Jammer is ook dat we geen indruk meer kunnen krijgen van de kleurstelling en het kleurgebruik. De kans dat ze nog weer te voorschijn komen, is evenwel gering, want er is reden aan te nemen dat ze niet meer bestaan. Van het oudste portret, dat waarschijnlijk uit ca. 1925 dateert, werd als gezegd een afbeelding opgenomen in Erts. Het was te zien op de najaarstentoonstelling van ‘De Ploeg’ in 1925, en droeg daar de titel Portret van een dichter. Het heeft duidelijk de bedoeling de afgebeelde, die aan een tafel zit met een opengeslagen boek voor zich, als de dichter te laten zien. Het is een goed getroffen karakteristiek portret, waarbij vooral de lichte ogen in de donker gehouden omgeving opvallen. Dat geldt nog meer voor het tweede portret uit 1927-1928, waarop De Vries frontaal is afgebeeld met een expressieve gelaatsuitdrukking, in een brede stijl vereenvoudigd geschilderd en met trefzekerheid in het vlak gezet. Wat opvatting betreft, vertoont het verwantschap met het monumentale portret van Prakke, maar ook met portretten van Wiegers uit diezelfde periode, zoals diens bekende schilderij van A.L. Constandse. Omstreeks 1925-1927 maakte Jan Wiegers (1893-1959) een aantal sculpturen in wilgenhout, daaronder de portretkoppen van Hendrik de Vries | |
[pagina 7]
| |
Job Hansen, Portret van Hendrik de Vries, 1932, benzinerel op doek, 60,5 × 51 cm. (Collectie Groninger Museum, Groningen.)
uit ca. 1925 en wat later van H.N. Werkman. In deze voor hem nieuwe techniek toont hij eveneens zijn meesterschap, in de plasticiteit en ook in het treffen van de gelijkenis. De kop van Hendrik de Vries is een prachtig beeld: de markante kop prent zich blijvend in het geheugen, evenals die van Werkman trouwens. Sinds 1989 maken beide deel uit van de verzameling van het Groninger Museum. Eveneens van vroege datum, vóór 1930, is de zwart-krijttekening die de jong overleden Alida Pott (1888-1931) van Hendrik de Vries maakte. Zij | |
[pagina 8]
| |
was een der eerste leden van ‘De Ploeg’ en zou in 1922 met haar mede-Ploeglid, George Martens, in het huwelijk treden. Het is een met vaste hand genoteerde, het hele beeldvlak vullende portretschets, die de dichter treffend typeert. Werd Hendrik de Vries in de kring van ‘De Ploeg’ als vriend, dichter en voordrager van zijn eigen werk - evenals in die van ‘Den Enck’ - wel zeer gewaardeerd, dat gold aanvankelijk niet voor zijn beeldend werk en het zou nog tot september 1929 duren voor hij als schilder-lid - en alleen dat wilde hij worden - van ‘De Ploeg’ werd benoemd. Sindsdien nam hij bijna veertig jaar lang vrijwel steeds aan de Ploeg-exposities deel. Het is bekend dat Hendrik de Vries al vanaf zijn jeugd gefascineerd werd door Spanje, en de liefde voor dat land is zijn hele leven lang gebleven. Vele jaren reisde hij er in zijn vakanties heen, vanaf 1924 tot het uitbreken van de burgeroorlog in 1936, toen hij zich tegen Franco uitsprak. In een briefkaart aan Prakke van 13 maart 1930 schreef hij: ‘Dat ik als dichter zoolang onproductief was is zeker het gevolg, in hoofdzaak, geweest van de Spaansche volkslyriek, die a.h.w. de limiet bleek te zijn waaraan mijn eigen werk naderde. De oplossing is geweest, dat ik met groote toewijding en overgave deze uitingen ben gaan vertalen, of liever in het Nederlandsch ben gaan weerspiegelen, hoewel doorgaans natuurlijk beneden, vaak ver beneden het origineel blijvend, heb ik toch meer bereikt dan ik durfde hopen. [...] Vermoedelijk ga ik in de volgende maand naar Spanje, allicht een wandeltocht maken in de woestijnachtige omstreken van Murcia, waar ik verleden jaar graag had willen uitstappen (tusschen Hel-
Ekke A. Kleima, Dichter, poppenkastpop naar Hendrik de Vries, 1932-1934, papier-maché en hout, kop h. 10 cm./pop h. 56 cm. (Collectie prof. dr. D. Kleima, Enschede.)
| |
[pagina 9]
| |
lín en Cieza).’ In 1931 verscheen zijn eerste gedichtenbundel over Spanje Spaansche volksliederen (in 1935 gevolgd door Coplas) en uit dat jaar dateert ook de vlotte, rake karikatuur van een zekere Rafa, een Spaanse straatartist. In een brief van 21 september 1931 uit Oviedo aan zijn ouders en broers liet hij zich daarover als volgt uit: ‘Overal hangen nog verkiezingsplacaten, onder de candidaten zijn weer dichters en letterkundigen;
Anton F.J. Buytendijk, Portret van Hendrik de Vries, 1946, olieverf op doek, 55 × 45,5 cm. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
woonde ik hier in plaats van in Nederland dan zou mijn caricatuur meefladderen op de blaadjes die voor een real of “para perrona” [= voor een kwartje of een dubbeltje, W.K.] worden rondgeschreeuwd. Hoe dat caricatuur er uit zou zien weet ik nauwkeurig: ik heb mij, om als eerste schaap over de dam te komen, onderworpen aan de kunst van een beroepsman; het blad is te groot om in de brief te sluiten, U zoudt het trouwens maar matig waardeeren. Ik lijk de eigenzinnige vertegenwoordiger van een radicale partij, maar clericaal of revolutionair is niet uit te maken. Het publiek vond het goed gelijkend, vond mij, ironisch of niet, een interessant type, merkte op dat ik zeer dicht haar had; een, die òf bijzonder scherpzinnig was òf mij had hooren spreken met de teekenaar, sprak het vermoeden uit dat ik een vreemdeling kon zijn, wat door een ander, met deskundige beslistheid ontkend werd.’ Dat was een groot compliment voor hem, want hij wilde altijd graag voor een Spanjaard worden aangezien. Hendrik de Vries was er zelf eveneens tevreden over en stond het ter reproductie af voor het jaarboek Kristal. Letterkundige Productie | |
[pagina 10]
| |
1935. Deze karikatuur - het enige portret van hem dat door een niet-Ploeglid is vervaardigd - is een van de bekendste geworden, omdat die later nog diverse keren is afgebeeld in kranten en periodieken bij artikelen en beschouwingen over De Vries' werk. In het jaar daarop, 1932, werd Hendrik de Vries weer in Groningen geportretteerd, nu door Job Hansen (1899-1960), ook een vriend van hem en lid van ‘De Ploeg’. Deze schilderde hem als een ingekeerde persoonlijkheid, in zichzelf verzonken. Het opmerkelijke portret, spontaan in een lichte toets, is geschilderd in de voor Hansen kenmerkende techniek op een zorgvuldig geprepareerde witte ondergrond. Door toevoeging van veel benzine aan de olieverf, waardoor die zeer dun werd, bereikte hij een heel ijl, transparant resultaat dat soms haast op een aquarel lijkt. Vandaar de door H.N. Werkman gevonden karakteristiek voor deze schilderijen: benzinerellen. De heldere kleuren geel en blauw en de losse verfvegen op het verder leeg gelaten witte vlak versterken nog het aquarelachtige effect. Sinds het begin van de jaren dertig was een ander lid van ‘De Ploeg’, de schilder en tekenaar Ekke A. Kleima (1899-1958), leraar wis- en natuurkunde aan de Rijks-h.b.s. te Warffum, gefascineerd geraakt door het poppenkastspel. Tussen 1932 en 1934 sneed hij voor verschillende spelen achtentwintig poppen: fantastisch en bizar gemodelleerde en uitgedoste figuren, die vaak geïnspireerd waren op bestaande personen. Eén daarvan, ‘Dichter’, is - volgens mededeling van Kleima's zoon - zeer waarschijnlijk naar Hendrik de Vries gemaakt.
Na de Tweede Wereldoorlog brak voor Hendrik de Vries een bewogen fase van zijn bestaan aan, die ook een belangrijke verandering in zijn dage- | |
[pagina 11]
| |
Johan Dijkstra, schetsboekbladen (voorstudies voor cat.nr. 13), 1959, zwart krijt, 37 × 27 cm. (Collectie Stichting Johan Dijkstra, Groningen.)
lijkse leven betekende. Tijdens de gevechten bij de bevrijding van de stad Groningen in april 1945 was zijn moeder overleden, bij wie hij nog woonde en tot wie hij een gecompliceerde en moeilijke verhouding had. In januari 1946 trouwde hij met Riek van der Zee, waarna zij uit Groningen naar Haren verhuisden, naar een huis aan de Onnerweg, dat zij 't Woeste Hoekje doopten. Literair legde hij een grote activiteit aan de dag. In de oorlog had hij niet kunnen publiceren, omdat hij geweigerd had toe te treden tot de in 1942 opgerichte Kultuurkamer, maar nu verschenen zijn gedichten weer in tijdschriften en bundels. Bovendien was hij kunstcriticus van de Groningse editie van het Het Vrije Volk geworden. Op aandrang van zijn vrouw gaf hij zijn functie als beambte bij het Groningse Gemeentearchief op, om zich geheel aan de kunst te wijden. De kunstenaar Anton Buytendijk (1913), na de oorlog teruggekeerd in Groningen, ontmoette De Vries in de kring van ‘De Ploeg’. Hij werd door diens persoonlijkheid geboeid en vroeg of hij hem zou mogen portretteren. Buytendijk schilderde De Vries buiten in de tuin van zijn ouderlijk huis in Helpman. Het portret, in een warme bruine toon gehouden, is in een vrije trant opgevat, maar stevig van compositie. Tegen de neutrale achtergrond en het donkere haar tekent zich de midden in het vlak geplaatste, iets naar links gerichte kop helder af, doordat het licht er op valt. Het gelaat zelf is geelbruin van kleur, de hals en de kraag hebben een enigszins grijze en groene tint. Weer zijn het vooral de lichte helblauwe doordringende ogen die de blik tot zich trekken; zij kijken langs de beschouwer in de verte en nemen daar een eigen wereld waar, een visionaire, vaak beklemmende droomwereld. De schilder heeft het wezen van de dichter goed getroffen en hij vertel- | |
[pagina 12]
| |
Johan Dijkstra, Portret van Hendrik de Vries (voorstudie voor cat. nr. 13), 1959, aquarel, 61,5 × 40,5 cm. (Collectie Stichting Johan Dijkstra, Groningen.)
de mij, dat De Vries met het portret was ingenomen. Buytendijk was gehecht aan dit schilderij, dat steeds een plaats in zijn huis heeft behouden tot het in 1988 door tussenkomst van een kunsthandelaar door het Nederlands Letterkundig Museum kon worden verworven.
Ook van alle volgende portretten zijn mij bijzonderheden over de totstandkoming en de reacties van de geportretteerde bekend geworden. In 1959 vroeg Johan Dijkstra (1896-1978) aan zijn oude vriend Hendrik de Vries een portret van hem te mogen maken. Het zou een schilderij op groot formaat moeten worden, en dat werd het ook. Niet minder groot echter was de ruzie die het schilderij teweeg zou brengen, want het resultaat had niet de instemming van de geportretteerde en nog minder van diens vrouw. De kern van de verontwaardiging wordt in wezen door een misverstand gevormd. Dijkstra had zich voorgenomen - misschien bij nader inzien? - een allegorisch portret te maken van ‘De dichter’, voor wie voor hem | |
[pagina 13]
| |
Johan Dijkstra, De dichter, 1960, olieverf op doek, 140 × 96 cm. (Collectie Stichting Johan Dijkstra, Groningen.)
Hendrik de Vries de belichaming was. Deze - en zeker zijn vrouw - verwachtte echter een portret van zichzelf. Dat is het zeker, maar tevens veralgemeend. In zijn conceptie doet het enigszins denken aan het schilderij ‘Der Freund’ van Erich Heckel uit 1917, dat geïnspireerd is op Kirchner. Uit de door De Vries en Dijkstra over deze kwestie gevoerde briefwisseling, die typerend is voor beider karakter, is de ontstaansgeschiedenis te reconstrueren. Hendrik de Vries zou worden weergegeven in de achterkamer van 't Woeste Hoekje en het zou niet een officieel portret worden, zoals Dijkstra er vele maakte. In zijn brief van 24 december 1960, waarin hij een uitvoerige verklaring gaf, schreef deze: ‘eigenlijk wou ik een herinnering vastleggen aan 't Woeste Hoekje, omdat jullie 't plan had om te verhuizen.’ Eerst maakte hij enkele compositieschetsen, drie kleine tekeningen in zijn schetsboek en daarna een aquarel. Die laat de dichter zien in een ongedwongen houding, half zittende op een rafel met een boek in de hand, in een boomachtige omgeving gesitueerd, heel luchtig in bruin- | |
[pagina 14]
| |
1961, 41 × 28 cm
1961, 41 × 28 cm
Wim Zwiers, voorstudies voor cat. nr 28, conté potlood, (Collectie Museum Henriette Polak, Zutphen.) grijze en groene tinten weergegeven. Hoewel de aquarel weinig uitgewerkt is en de gelijkenis van het gezicht niet erg groot is, is het een aardige studie. Daarna begon hij aan het schilderij. Dat geeft de dichter staand weer in dezelfde houding en omgeving; het is zeer kleurrijk met felle kleuren: paars, oranje, geel, blauw en groen. Tijdens de sessies had mevrouw De Vries al regelmatig de voortgang van het werk gevolgd en van commentaar voorzien, wat Johan Dijkstra heel vervelend vond: ‘Tot overmaat van ramp wou Riek telkens over mijn schouder kijken of 't wel werd zoals zij zich dat had voorgesteld, critiek op dit, critiek op dat. Voor een schilder om razend te worden. [...] Zo hinderde mij dat kijken, laten we het maar “meeleven” noemen, ontzettend, alleen, aan een dame laat je dat niet merken, daarvoor blijf je te veel heer. Maar ik dacht, straks thuis doe ik het nog eens opnieuw, helemaal lekker vrij en op mijn manier (dat er misschien toch invloed van Riek in dit portret is geslopen is niet onmogelijk! maar dan averechts, negatief, indirect, in omgekeerde zin misschien).’ Vanwege een andere, grote opdracht, heeft het bijna een jaar geduurd voor Dijkstra zijn plan kon uitvoeren. Toen ‘was 't opnieuw herfst en vond ik voor 't eerst weer die oude studie. Ik heb een meer dan levensgroot doek geprepareerd en daar ging het nu eindelijk los - in volkomen vrijheid. Mijn leed was vergeten en ik zag het voor mijn geestesoog verschijnen, het “portret”. [...] Ook van Hendrik had ik nu voldoende distantie genomen, wist | |
[pagina 15]
| |
1962, 43.5 × 29,5 cm
1962, 45 × 26 cm
niet meer hoeveel wenkbrauwharen er waren etc. etc. Meer dan levensgroot moest natuurlijk het “portret” worden want de dichter is voor mij meer dan “lifesize”. Dat de dichter tenslotte ook nog een boekje en een stift in zijn nerveuze handen kreeg is nogal logisch, de schrijfstift is immers jullie wapen, ik lees immers geregeld hoe jullie elkaar daarmee te lijf gaan, naast je dichterschap. Als ik deze dichter geen boekje en schrijfstift in de hand gegeven had, zijn wapen dus, was het alleen de “ziener” gebleven (je kunt niet ontkennen, dat zit in de kop, dat kijken naar binnen), ik voelde dat het er in kwam toen de kwasten het doek aanraakten, 't was alsof er kracht voor ze uitging. [...] En dat ik Rolf niet geschilderd heb in jullie gedekte bruine kleurgamma is me dunkt nogal begrijpelijk.’ Nadat het schilderij was voltooid zond Dijkstra het in voor de jaarlijkse kersttentoonstelling van ‘De Ploeg’. Daar werd het voor het eerst door Hendrik de Vries en zijn vrouw gezien. 's Avonds belde hij terstond op om hun ontzetting over het werk te uiten en hun verontwaardiging over het feit dat het zonder hun voorkennis was opgehangen. Dijkstra had bezoek en reageerde daarom kort, maar beloofde een brief te sturen waarin hij de gang van zaken en zijn reactie op de telefonische bezwaren en op een brief van Riek zou geven. In zijn reeds geciteerde brief vervolgt Johan Dijkstra dan: ‘Nu iets anders. Wat hebben wij Ploegers elkaar veel geschilderd - meest als duelportret (jammer dat Rolf [= Hendtik de Vries, W.K.] | |
[pagina 16]
| |
1962, 48 × 30 cm
1961, 29,5 × 20 cm
toen mij niet tekende of schilderde, wat was dat leuk geweest!)! We hebben vaak gewerkt dat de stukken er af vlogen. En we hebben elkaar daar nooit zwart om aangekeken, zelfs bij mijn weten de vrouwen ons niet....Marie moet altijd (geërgerd) lachen als ze dat portret van Wiegers van mij ziet, een aap die in een boom klimt, als ik het soms op een tentoonstelling zie heb ik altijd binnenpret - ik stond er eens naast in A'dam en schilders zagen zelfs niet dat ik het was - “c'est moi devenu fou” -. Jannes de Vries staat er op onze schilderijen ook niet bepaald als een Adonis op, toch heeft het rijk die dingen allemaal van ons aangekocht voor een heleboel geld en Jannes is er nog trots op ook dat hij in de musea hangt. Wat zit er nu in hemelsnaam in mijn schilderij dat jullie zo schokt? Ik dacht dat jullie wel wat in de kunst gewend waren, Wiegers z'n kop is in mijn portret in 't museum nog veel groener dan de kop op dit schildetij (het groen wordt opgewekt door het rood van de jas). Ik heb het met plezier geschilderd en zag het zelfs node van 't atelier weg gaan. Slecht geschilderd? Maar daar erger je je toch niet zo aan? Geen gelijkenis? Niet nodig voor zo'n werk...Zit de dichter er niet in? Riek dacht dat ik de “bezeten” dichter wilde uitbeelden, is helemaal niet zo, laat ik over aan Ludwig Meidner, die gekke mof uit het na-expressionisme. Om kort te gaan, ik begrijp niets van jullie ontzetting - de figuur is “hautain” - de dichter kijkt niet - hij “schouwt” naar binnen. Iets karikaturaals zit er beslist niet in. 't Werk | |
[pagina 17]
| |
1962, 21 × 19,5 cm
1962, 24,5 × 22,5 cm
is in heilige eerbied ontstaan voor het ware dichterschap, de inspiratie.’ Dijkstra eindigde zijn lange brief in een lichtere toon in een poging de situatie te ontspannen. Echter tevergeefs. Hendrik de Vries had nooit de polemiek geschuwd, maar sinds zijn huwelijk was hij, mede onder invloed van zijn vrouw, lichtgeraakt als hij dacht dat het om zijn werk en zijn of haar persoon ging. Hij stuurde op 28 december een uitvoerig antwoord waarin hij Dijkstra's beschouwingen weerlegde. ‘De hoofdindruk is, dat je alles wat je niet aanstaat aan Riek wilt wijten. Daarin ben je wel volslagen abuis. Zij is, met al haar emotionaliteit zo objectief als weinigen, hetzij mannen, hetzij vrouwen! In mijn essayistisch werk zouden, zonder haar vingerwijzingen, heel wat dingen gestaan hebben waar ik later spijt van kreeg, en als ik een menigte tekeningen gemaakt heb, en langzamerhand ben gaan beseffen welke de besten zijn, haalt zij dezelfden of grotendeels dezelfden er gewoonlijk op het eerste gezicht tussen uit, zonder iets te weten van mijn keuze. Haar oordeel over mijn schilderijen en gedichten is voor mij eveneens proef-op-de-som, wat natuurlijk niet wil zeggen dat ik het voor onfeilbaar houd, of dat het geheel onafhankelijk zou zijn van het moment. Onze bezwaren tegen dit portret, meer nog dan tegen de voorstudie, hebben niets rechtstreeks uitstaande met mooi en lelijk, maar alles met waar en onwaar. Je hebt van mij een volstrekt ander mensentype gemaakt. Geestelijk: een Shylock (dat woord ontviel Riek; mij ontviel | |
[pagina 18]
| |
1962, 36,5 × 26,5 cm
1962, 36,5 × 26,5 cm
het woord: aasgier). Lichamelijk: uitermate lang en schraal; een overdrijving van de figuur van Job Hansen, en door de fletsheid herinnerend aan zijn laatste stadium. George Martens denkt er precies zoo over en vindt het in alle opzichten mislukt “de handen zijn helemaal geen handen” - maar het is niet alleen dat het niet klopt met mijn persoon; de hele geschiedenis klopt niet. Beantwoord eens, vóór je mij antwoordt, zuiver voor jezelf de vraag: waarom, terwijl we zooveel vriendschappelijke voeling met elkaar hadden, mij zoo perdoes te stellen voor het voldongen feit van de expositie? En waarom die titel, die tegenover het onderwerp een slag om de arm hield, terwijl iedereen wist of te weten kon komen wie bedoeld werd? Zoolang ik geen zeer besliste verklaring heb voor dat achter-de-rug-om beredderen, moet ik aannemen omdat je wist dat ik het niet zou willen. Voor wat het hinderen van het schilderen betreft: ze heeft maar een paar keer een opmerking gemaakt; van dezelfde strekking als mijn opmerkingen. Overigens: als de tuindeuren wijd openstaan zal de persoon die de schilder telkens voorziet van - zeer welkome - spijs en drank, vanzelf iets van het werk te zien krijgen. Het was duidelijk dat haar optreden, of liever af- en aantreden, je meer hielp dan hinderde.’Ga naar eind3 De zaak zou nog ingewikkelder worden. Johan Dijkstra, die kunstrecensent was van het Nieuwsblad van het Noorden, had een recensie geschreven van de Ploeg-tentoonstelling, waarin hij als gewoonlijk zijn eigen werk | |
[pagina 19]
| |
1962, 53 × 36,5 cm
niet had vermeld. Toen het artikel op 29 december verscheen, bleek dat de redactie er buiten Dijkstra's medeweten argeloos een afbeelding van het bewuste portret bij had geplaatst! Eerst eind februari werd het conflict bijgelegd en de vriendschap hersreld, mede door toedoen van Dijkstra's vrouw. De vriendschap zou blijven, evenals de waardering voor Johan Dijkstra's werk, getuige bijvoorbeeld de bijdragen van Hendrik de Vries bij Dijkstra's zeventigste verjaardag in 1966 en diens overlijden in 1978, die beide in een warme waarderende toon zijn gesteld.Ga naar eind4 | |
[pagina 20]
| |
1962, 56 × 41,5 cm
1962, 53,5 × 44 cm
Het verloop bij de totstandkoming van het volgende portret was aanzienlijk rustiger. In 1961 werd door het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aan Wim Zwiers (geb. 1922) opdracht verstrekt een portret te maken van de dichter Hendrik de Vries, uit te voeren als kopergravure. Het is een techniek die tegenwoordig naar verhouding weinig wordt beoefend, omdat zij arbeidsintensief en tijdrovend is, zowel wat het graveren als het drukken betreft, terwijl bovendien het aantal afdrukken maar beperkt kan zijn. Zwiers had zich echter al vroeg op deze techniek toegelegd. Zijn werkwijze wordt gekenmerkt door een sterke reductie, met alleen de lijnen die essentieel zijn voor de overdracht van het beeld en een lijnvoering, die de indruk beoogt te wekken dat zij zonder moeite is tot stand gekomen, alsof het een pentekening betreft. In de gravure is dat Zwiers goed gelukt. Bij de voorbereiding heeft de kunstenaar zich grondig in de persoon van de dichter verdiept en hem goed geobserveerd. Hij zocht Hendrik de Vries op in 't Woeste Hoekje om een voorstudie te maken. De dichter zat ongemakkelijk en onrustig in zijn stoel, vertelde Zwiers mij, tot hij er in slaagde hem uit zijn eigen werk te laten voordragen. En zo ontstond tenslotte de aandachtige houding waarin hij De Vries afbeeldde. Hij maakte eerst in enkele zittingen, eind 1961 en | |
[pagina 21]
| |
begin 1962, niet minder dan veertien, merendeels bewaard gebleven portretschetsen in verschillende houdingen: frontaal, naar links en naar rechts kijkend. Op basis daarvan ontstond later ook nog een doorwerkte linoleumsnede, fors en trefzeker. Toen hij Hendrik de Vries portretteerde werkte Zwiers nog in Rotterdam, maar in 1964, na zijn benoeming tot directeur van de Academie Minerva, kwam hij naar Groningen en werd ook lid van ‘De Ploeg’.
Het laatst bekende portret is een rood krijttekening van Thees Meesters (geb. 1908), een Groninger kunstenaar die beelden maakte en vooral penningen ontwierp, voor de oorlog voor Gerritsen en Van Kempen en na de oorlog voor de Koninklijke Begeer maar ook zelfstandig. Hij en zijn vrouw waren bevriend met het echtpaar De Vries. Toen dezen op 12 oktober 1977 weer eens op bezoek kwamen, zette Meesters een bandopname aan waarop de toespraken bij de uitreiking van de P.C. Hooft-prijs op het Muiderslot aan Hendrik de Vries, die hem in 1976 was toegekend, waren opgenomen. Deze luisterde, ineengedoken zoals hij altijd zat, heel intens en ingespannen, naar de toespraken en in die houding tekende hij hem toen. Het is een goed gelukt portret geworden dat in De Vries' laatste bundel Impulsen staat afgebeeld en dat voor het eerst in 1993 op de tentoonstelling hing. Het werd daarna door het Nederlands Letterkundig Museum van de kunstenaar aangekocht.
Thees Meesters, Portret van Hendrik de Vries, 1977. rood krijt, 31 × 24,5 cm. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
Naar aanleiding van het vijfenzeventig-jarige bestaan van ‘De Ploeg’ in 1993 verschenen verscheidene publicaties. Twee daarvan maakten melding van een mogelijk zelfportret van Hendrik de Vries.Ga naar eind5 Omdat De Vries voorzover bekend geen portretten of | |
[pagina 22]
| |
Wim Zwiers, Portret van Hendrik de Vries, 1962, linoleumsnede, 26,5 × 21 cm. (Collectie Rijksdienst Beeldende Kunst, Den Haag: bruikieen Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
| |
[pagina 23]
| |
Wim Zwiers, Portret van Hendrik de Vries, 1962, kopergravure, 25,5 × 30,5 cm. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
zelfportretten heeft gemaakt, hadden dit interessante vondsten kunnen zijn, maar helaas is dat niet het geval. Het eerste, een schilderij dat op de tentoonstelling van Galerie C. Hofsteenge te zien was, is wel van Hendrik de Vries, maar echter geen portret, laat staan een zelfportret. Het is een droomfiguur, zoals De Vries er talloze heeft gemaakt. Het tweede, een pentekening in oost-indische inkt, is wel een portret, maar zeker niet door of van Hendrik de Vries. Het is in het bezit van het Groninger Museum en maakte deel uit van een collectie van dertig tekeningen van Hendrik de Vries in het Gemeentearchief Groningen, welke collectie in 1993 werd overgedragen aan het museum. Hendrik de Vries werkte in een geheel andere stijl. Op grond van vergelijking denk ik eerder dat het het portret van zijn vriend Jan van der Zee zou kunnen zijn en dat het zo in De Vries' bezit kan zijn gekomen.
Misschien leidt deze publicatie ertoe dat de verloren geachte of nog meer tot nu toe onbekende portretten van Hendrik de Vries te voorschijn komen. Dat zou mij bijzonder verheugen. |
|