Jaarboek Letterkundig Museum 4
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Marja Pruis
| |
[pagina 78]
| |
Emmy van Lokhorst, begin jaren twintig. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
Een pracht van een correspondentie, waarvan we als het aan Nijhoff had gelegen nooit iets hadden kunnen lezen. Brieven, kaarten, telegrammen, foto's, dagboeken; het is een indrukwekkende wekkende hoeveelheid Maferiaal die Emmy van Lokhorst in mappen en dozen aan Kees Lekkerkerker heeft nagelaten. Nijhoff is een van de vele correspondenten. Het heeft iets ontroerends, zo consciëntieus als zij ieder probeerseltje van zichzelf aan Nijhoff heeft bewaard. Temeer omdat deze zelf alles heeft vernietigd. Nijhoff was vrij doortastend in het opruimen van zijn persoonlijke papieren en werd daarin gesteund door zijn vrouw en na hun dood door hun zoon Faan. In zijn nalatenschap zou dan ook geen spoor te vinden zijn geweest van zijn verhouding met Emmy van Lok- | |
[pagina 79]
| |
horst, ware het niet dat zij èn zìjn brieven èn doorslagen van de hare heeft bewaard. Waarschijnlijk zegt dit verschil in bewaardiscipline niet zoveel over een meer of minder groot belang dat zij hechtten aan hun relatie, maar meer over hoe zij zich dachten te moeten wapenen tegen de vergetelheid. Een strijd die voor de twee verschillend heeft uitgepakt.
Enerzijds Martinus Nijhoff, die met een oeuvre van drie bundels nog steeds geldt als een van de grote dichters van deze eeuw. Die nog altijd wordt verkocht èn gelezen, van wiens werk nieuwe edities blijven verschijnen en die als er in 1994 een symposium over hem wordt georganiseerd, honderden belangstellenden op de been weet te brengen. Anderzijds Emmy van Lokhorst, van wie geen enkel werk nog te koop is, afgezien van in het antiquariaat. Haar romans, novellen en jeugdboeken zijn vergeten. Voorzover haar naam nog ergens weerklank vindt, heeft dat te maken met haar activiteiten in de literaire coulissen na de tweede wereldoorlog. Ze neemt dan zitting in jury's van literaire prijzen, verzorgt bloemlezingen en jaaroverzichten, zit in de redactie van De Gids, schrijft toneelkritieken voor De Groene Amsterdammer, is geregeld op de radio in een kunstprogramma te horen en is secretaresse van de Vereniging van Letterkundigen.
In 1917 lijkt Emmy van Lokhorst een glanzende carrière als schrijfster tegemoet te gaan. Haar debuutroman, Phil's amoureuze perikelen, is een groot succes. Ze schrijft als een bezetene, maar, zoals ze zelf later in een interview zal toegeven, ze schrijft ‘op bestelling’. In vijf jaar tijd levert ze nog drie romans af met een vergelijkbare thematiek: adolescent in worsteling met de heide. De beschrijving van ontluikende erotische gevoelens waar Van Lokhorst het patent op krijgt, maakt dat ieder boek weer in een licht scandaleus daglicht komt te staan en een redelijk groot verkoopsucces wordt. Natuurlijk reageert de kritiek gepast zuur op dit fenomeen. On-Nederlands is nog de minst twijfelachtige lof die zij krijgt toegezwaaid. Ze is inderdaad na jaren Parijs een halve Française aan het worden: klein, slank, donker, modieus hoedje op. Het type breekbare schoonheid waar Nijhoff als een blok voor valt. | |
[pagina 80]
| |
Een vrolijke ValmontIn haar eerste ontmoeting met hem verklaart ze zichzelf ‘voor 7/8 dood’. In haar huwelijksleven is ze aan onrust ten prooi gevallen, die voor een deel te maken zal hebben met het feit dat kinderen uitblijven. Al betwijfelt Nijhoff dat laatste. ‘Wat je schrijft over als je dan tenminste maar kinderen had voortgebracht, is pure onzin, alsof dan de voortplantingsdrang niet, of minder, zou bestaan! Je lijkt wel iemand die honger heeft en altijd te weinig heeft gehad en dan uitroept: als ik maar 's genoeg had, zou die honger wel overgaan. Ja, allicht. Als je nu 'n kind kreeg, zou je voorlopig bevredigd zijn, maar daarna zou allengskens immers het gehele proces weer opnieuw beginnen. Heb jij ooit gehoord dat 'n poes die eenmaal moeder is geweest, 's nachts nooit meer krijst? Excusez de vergelijking, maar ik zeg: poes.’ Ook Martinus Nijhoff maakt begin jaren twintig moeilijke tijden door. Hij raakt in conflict met zijn familie, omdat hij niet in de uitgeverij van zijn vader de uitgestippelde juristenloopbaan wil vervolgen. Na een aantal turbulente huwelijksjaren reist zijn echtgenote Netty Wind samen met hun zevenjarige zoontje Faan af naar Italië en het ziet er niet naar uit dat ze spoedig weerom zullen keren. Ongewisheid alom. ‘Ik verlang, verlang zo naar tedere liefde,’ schrijft hij aan Emmy van Lokhorst, ‘naar een zacht hechten aan iemand.’ Emmy van Lokhorst biedt troost met haar ontvankelijk gemoed (‘Wees toch niet zo bang, als ik je door mijn “verhaaltjes” van stroomversnelling in stroomversnelling drijf,’ schrijft Nijhoff op haar in) en ongebreidelde hartstocht (‘Zeg, toen ik vanmorgen onder de douche stond, zag ik wel op mijn linkerschouder de dubbele rode rij tandjes ingebeten. Ze staan er nog, maar zullen helaas morgen al weer bleker zijn’). Een vrolijke Valmont, noemt Emmy van Lokhorst hem, en inderdaad betoont Nijhoff zich even onweerstaanbaar en gewiekst als het beruchte roofdier uit Les liaisons dangereuses. ‘Wees niet bang voor de allerinnigste en voor de allerruwste intimiteit, want we kunnen zo veel aan elkaar hebben’, schrijft hij haar bij het aarzelende begin van hun verhouding. ‘Ja, zelfs, zelfs met het einde voor ogen. Want we zijn voor elkaar een zekere achterstalligheid, we hebben koortsachtig en gejaagd veel in te halen wat we aan elkaar hebben gemist. Wie weet wat we voor elkaar als herinne- | |
[pagina 81]
| |
ring nog zullen betekenen en laten we elkaar de weg daartoe toch niet afsnijden. In welk tempo ook, iedere liefde heeft zijn morgen en zijn avond. En dat steunende en dragende, waar jij toch nog op hoopt, dat zachte en meevoerende, het is niets dan een inwendige rijpheid die alleen komt als we elkaar ertoe in staat stellen.’ Het moet een verbond worden tegen de wereld. ‘Laten we, in alle stilte, lang en zacht van elkaar houden, een geheim complot, een weldadige samenzwering tegen alle hardheid, voor altijd en ondergronds. Laten we in elkaar die troost vinden: er is iemand in de wereld, waarbij ik alle werelden even vergeten kan, een even, dat telkens weer een korte zalige eeuwigheid is.’ Zijn verleidingskunsten blijven niet zonder resultaat. Emmy van Lokhorsts belangstelling is gewekt: ‘Ik wil je troosten, ik wil je troosten en zacht je hoofd strelen. O als het toch kon, dat de ene mens het tehuis op de wereld was voor de ander. Als toch over alles heen een klein tuintje bloeide waar het mild en weldadig was. Als ik toch heel dicht bij je kon komen, als ik in het innigste van je hart kon sluipen en er me nestelen als een tevreden vogeltje en in je zingen.’ Een gepassioneerde verhouding ontwikkelt zich, waarbij de afstand tussen Parijs en Den Haag schriftelijk overbrugd moet worden. Het begin ligt in december 1923. ‘Nacht en dag zijn wij samen’. schrijft Emmy van Lokhorst in haar dagboek. ‘Nooit heb ik geweten hoe diep hij is, hoe schoon en wijs.’ Zij doet Nijhoff ‘boordevol’ vanuit Parijs weer naar Den Haag vertrekken. ‘Ik zie nog altijd je gezicht’, schrijft hij haar vanuit de trein, ‘tussen de natte bontmantel en je verwarde haren, in mijn armen naar mij opzien. O ik zie nog altijd je bijna brekende ogen achterover toen ik je hard klein lichaampje begon te strelen.’ | |
Doffertje en diefjeOngeveer een jaar lang schrijven ze over en weer hartstochtelijke brieven. Aan de wederzijdse echtelieden worden weinig woorden vuil gemaakt. Wel moeten ze om de tuin worden geleid. Emmy van Lokhorst ontvangt haar brieven op een speciaal postadres, in de Rue Gluck, ‘het Geluksstraatje’ zoals Nijhoff het noemt. Neutrale briefkaartjes naar haar huisadres, Rue Jacob, maken haar attent op de feestpakketjes een paar straten verderop. | |
[pagina 82]
| |
Ondertussen blijft de gewone vriendschappelijke correspondentie van Nijhoff met het echtpaar Van Loon-Lokhorst (‘Beste lieden’) welgemoed richting Rue Jacob gaan. Zo bedankt Nijhoff het echtpaar voor de genoten gastvrijheid als hij een paar dagen in Parijs is geweest. Zolang Netty Nijhoff in het buitenland woont, kan Emmy van Lokhorst met een gerust hart haar brieven aan de Spreeuwenlaan in Den Haag sturen. Gecompliceerd wordt het pas als Nijhoff voor een aantal weken afreist naar Florence en zijn schoonmoeder aanbiedt op het huis te passen. ‘Schrijf vooral niet meer nu’, herhaalt hij een paar keer in zijn laatste Haagse brieven, in vette letters en onderstreept. Een week later ligt er een briefkaart uit Florence op de deurmat van de Van Loons.
‘Haal me van de trein af met een brilletje op je neus, à la George Sand.’ Als ze niet naar elkaar onderweg zijn, zijn ze aan het verzinnen hoe en waar ze elkaar weer kunnen zien. Brussel is een mooi ontmoetingspunt tussen Den Haag en Parijs in. ‘Mag ik je tegemoet komen tot Brussel, en kunnen wij dan daar niet samen, verscholen in een kleine hoofdstad van Europa, weg van alles in het onbekende, een beetje avonturieren in het binnen- en buitenland van onze eigen levens?’ Pems en Pom, zoals ze voor intimi heten, geven elkaar duivennamen: zij heet dief of diefepiefje, hij dof of doffertje. Dof: ‘Ik heb zo'n behoefte aan jou, aan jou zoals je bent, aan je armen om mijn hals, aan je gevende mond, en aan het verlangen, het grondeloze van je ogen. Ik ben naakt, ik wil gekoesterd zijn, ik wil het goed hebben bij je. Ik heb te weinig natuur, ik ben ijskoud, ik wil smelten, ontdooien, ik wil weer groen zijn en kleine kinderen op mijn schoot trekken. Ik geef al aar iedere bedelaar uit behoefte aan weldaad, ik hoop dat ze me zegenen, ik hoop dat er een diepe bron in mij wordt aangeboord. Lievertje, wat heb ik je nodig. Ontwijk me toch niet, geef je zonder enig voorbehoud of bijgedachte, ik ben de jouwe, engel.’ Dief: ‘Lieveling, ik kan niet met gedeeltelijkheden toe. Zeg dat wij samen het eerste mensenpaar zullen zijn, zeg dat je het wilt, dat je alles wilt. Geen barrière.’ | |
[pagina 83]
| |
In het Franse plaatsje Montigny vinden Dof en Diefje een eigen liefdesnestje in het houten buitenhuisje dat Emmy van Lokhorst daar ooit samen met de journalist Kees van Bruggen (de ex-echtgenoot van Carry van Bruggen) heeft laten bouwen. Poms beste vriend in die tijd is Adriaan (Jany) Roland Holst en aan hem schrijft Nijhoff in maart 1924 over de onvergetelijke dagen die hij met Emmy van Lokhorst in Montigny doorbrengt. ‘Het hutje van Emmy van Lokhorst ligt op een bergrand, met een magnifiek uitzicht over heuvels en bossen, ongeveer een uur ten zuiden van Fontainebleau. Ik kan je niet zeggen wat voor week we daar gehad hebben. Het weer was regenachtig maar zacht. 's Morgens vroeg op en een koude douche bij de regenput, lezen en de proeven van mijn bundel corrigeren, 's middags wandelen, theedrinken, en als we 's avonds, na het eten in het dorpje, bij volle maan naar het hutje terugslenterden, en dan bij het houtvuur tot diep in de nacht zaten te praten (niets dan het schijnsel van het vuur en het maanlicht door de ramen) waren we ons beiden bewust van de onvergetelijkheid dezer weinige dagen. Het dorp Montigny en de hele streek is prachtig, we zullen er nog dikwijls (waarschijnlijk volgende week weer) heengaan, maar eenmaal hopen we, met jou en Olga [de vriendin van Roland Holst, MP] in het huis van Kees. Is dat afgesproken?’ | |
Het sentimenteel kwartetIn de tomeloosheid waarmee Emmy van Lokhorst zich uitlevert aan Martinus Nijhoff, doet ze niet onder voor haar vrouwelijke romanpersonages. Op zijn aanrakingen reageert zij zonder enige terughouding. Het enige wat haar nog lijkt te bezielen is: bij hem zijn. Haar brieven hebben iets nederigs en smekends. Ze wil voor hem zorgen, kousen stoppen desnoods, als ze nem maar kan zien. Bij zijn afwezigheid zit ze op zijn hotelkamer in Parijs en dept met zijn spons haar voorhoofd af. ‘Je das ligt aan mijn hals, nu houd ik hem aan mijn lippen want hij heeft je geur zo sterk bewaard. Doffertje, doffertje, ik zou hier nu dood op je bed willen liggen om het voorgoed te bezitten.’ Maar de man is gebonden, veel meer dan in een gewoon huwelijk het geval zou zijn geweest. ‘Het is wel niet zijn vrouw, maar hij wil er niet van af’, roept Jootje van Dam van Isselt, de lerares klassieke talen te Utrecht met wie Nijhoff in de jaren dertig een langdu- | |
[pagina 84]
| |
rige verhouding heeft, vertwijfeld uit tegen vriendin Victorine Hefting. Nijhoff wil inderdaad niet van Netty af, Netty Wind, met wie hij al op zijn tweeëntwintigste getrouwd is. Hij kent haar nog van school, het gymnasium in Den Haag, en ze zijn getrouwd toen zij in verwachting was. Hun huwelijk groeit uit tot een verbond waarin ieder zijns weegs gaat, maar waarin wel een soort heilige afspraak geldt dat het ‘contract’ niet wordt opgezegd. Over het huwelijk van de Nijhoffs dat geen huwelijk is, heeft Emmy van Lokhorst zo haar eigen gedachten. Als zij samen met Nijhoff in mei 1924 in Nice verblijven, vraagt ze hem of hij van Netty houdt. In haar dagboek schrijft ze dat er ‘een trek van jongensachtige verlatenheid’ over zijn gezicht glijdt, ‘die me hem deed kussen.’ Filosoferend vervolgt ze: ‘Als zij “het” helemaal voor hem zou zijn, zou ik het accepteren. Ben ik dan zelf niet zo begerig?’ Wat in ieder geval een verzachtende omstandigheid zal zijn, isMartinus Nijhoff en A.H. Wind temidden van hun bruiloftsgasten, Den Haag mei 1916. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
| |
[pagina 85]
| |
het feit dat Emmy van Lokhorst Netty Nijhoff zeer bewondert. Uitvoerige beschouwingen wijdt ze in haar dagboek aan de vrouw die ze boven zichzelf plaatst. Ze is immers sterk, zuiver, ‘theoretisch doorgevoerder’, onafhankelijk. ‘Manlijk, ja inderdaad.’ Later, een jaar later om precies te zijn, zal ze in haar dagboek wanhopig zichzelf voorhouden, dik onderstreept: ‘Niets is bestand tegen de kracht van een vaste liefde. Begrijp dat toch.’
In de briefwisseling tussen Nijhoff en Van Lokhorst wordt af en toe gerefereerd aan hun beider werk. Het is duidelijk dat er hard gewerkt wordt, dat wil zeggen door Nijhoff. Graag zou hij bijvoorbeeld ook wel een tijdje alleen in Montigny willen zitten, om daar te werken aan zijn vertaling van The Tempest en aan wat langere gedichten waaraan hij al een tijd bezig is. Het liefst zou hij permanent in Parijs wonen, om te werken en tegelijkertijd in de buurt van Emmy van Lokhorst te zijn. ‘Mijn pantoffels horen hier niet, ze horen door de kleine straatjes midden in de nacht heen en weer te schuiven’, schrijft hij haar vanuit Den Haag. ‘Mijn drukproeven horen uitgespreid te liggen op de wankele tafel in een kleine hotelkamer, ik moet 's middags in een taxi van Bi naar Bo, en steeds verlangen en elk ogenblik verwachten kunnen.’ Immers zo gauw hij in zijn Parijse hotelkamer is, ‘la chambrette d'amour’, is daar altijd Emmy van Lokhorst die vijf minuten verderop woont. ‘Ik leef muisstil op deze gezellige achterkamer’, schrijft hij aan Roland Holst, ‘waarvan elk ogenblik de deur opengaat en dan weer voor een uur of wat gesloten blijft. De hele schoorsteen staat vol van hetgeen haar handjes altijd bij zich hebben: bloemen, theekopjes, een trekpot, bonbons, een poederdoos, een naai-etuitje. Aan de klerenhanger zijn alle mogelijke kleine kledingsrukken, een huishoudschortje en een kimono. Ik heb een verzameling opgeraapte haarspelden, en ik ben nog niet voor een open boek gezeten, of dat lachende snuitje is alweer om de deur hijgend van het harde lopen.’
Of haar handjes ook nog wel eens een pen vasthouden, anders dan voor een brief, is niet waarschijnlijk. Vergeleken met de reputatie van Nijhoff is die van Emmy van Lokhorst wankel. In 1924 bevindt Nijhoff zich op | |
[pagina 86]
| |
een belangrijk punt in zijn dichtersloopbaan. Zijn tweede dichtbundel, Vormen, verschijnt, acht jaar na zijn debuutbundel De wandelaar. Hij is dertig jaar, schrijft voor De Gids en is een bekend en gewaardeerd dichter. Emmy van Lokhorst is vooral bezig het succes van haar eersteling te evenaren. Een kruiwagen in de Gids-redactie zou zij goed kunnen gebruiken. Vlak nadat ze met elkaar hebben kennisgemaakt, stuurt ze Nijhoff een toneelstuk van haar hand toe, Verlichte vensters, ter publikatie in De Gids. Het leidt tot niets en Nijhoff verschuilt zich achter het oordeel van de overige redactieleden. Om haar uit haar impasse te helpen, raadt hij haar aan een novelle te schrijven over hun ‘kwartetje’, waarmee hij Emmy van Lokhorst, zichzelf, Roland Holst en diens Olga bedoelt. ‘Je hebt maar precies te schrijven wat er gebeurde en stuur het aan Jany voor De Gids. Het onderwerp is alleraardigst en helemaal in jouw genre, geloof ik. Jij ziet ook zo scherp Jany's en mijn vriendschap, onze wederzijdse vertedering voor de beide vriendinnen, kortom die hele samenzwering tegen de hardheden van het leven. Het kan een alleraardigst ding worden, als je er goed aan werkt. Zal je het doen en er mij over schrijven?’ Om het helemaal binnen handbereik te brengen, suggereert Nijhoff haar de briefvorm voor een novelle die bijvoorbeeld Het sentimenteel kwartet zou kunnen heten. De brieven worden dan gevonden door een ‘ik’ nadat de vier uit zeilen zijn gegaan en nimmer terugkeerden. Voor de bedrogen echtgenoten ziet Nijhoff nog een heroische rol weggelegd. ‘De “ik” is Hans of Netty, of iemand van die kracht, die uit een soort plotseling begrip van wat zich buiten hen afspeelde, zich rekenschap geven van het tekort dat het gewone leven voor de vier betekende.’ Hij dringt er bij Emmy van Lokhorst op aan dat ze het echt zal proberen, deze novelle in briefvorm. ‘Pempertje, je moet hard aan het werk, pempertje, laten we elkaar daar bij helpen.’ Het is de vraag of zijn nogal badinerende reflecties op haar schrijfkunst een stimulerende werking hebben. ‘Het is ontzaglijk, zoals je brieven vooruitgaan. Deze laatste was werkelijk alleraardigst’, krijgt ze een paar maanden later van hem te horen. Op geheel eigen wijze doet Emmy van Lokhorst wat nadere research voor het ‘kwartet’-idee. Als Nijhoff in Florence zit, neemt ze contact op met Roland Holst. Met schroom vraagt ze hem haar eens te schrijven, | |
[pagina 87]
| |
Brief van Martinus Nijhoff aan ‘Lieve pempsie-dempsie’, 9 januari 1924. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
zoals hij aan Pom zou schrijven. ‘Ik zie jou, Jany, natuurlijk enigszins als het alter ego van Pom. Na de weken van voortdurend samenzijn met hem moet je je nu moeilijk aan de eenzaamheid wennen. Je weet niet, hoe graag aan die vriendschap van jullie beiden mijn gedachten spinnen. Het meeste | |
[pagina 88]
| |
moet ik fantaseren, ik heb maar zo weinig meegemaakt. Toe, schrijf eens een beetje zo over dit en dat. Wij Noorderlingen moeten elkaar maar troosten nu de rest van het kwartet zo zuidelijk trekt. [...] Vier plekken op de aardbol, zo ver van elkander... en vier harten die verlangen; ach de lieve Heer moet er wel vertederd-glimlachend op neerzien, op al die dwaze lieve aantrekkelijke dingen die hij heeft gemaakt. - We zijn toch maar kinderen, après tout, vin je niet. We worden wakker en huilen en dan spelen we wat en kussen en kibbelen en huilen nog meer en dan gaan we weer slapen. Maar we hebben de dromen Jany, schrijf es. Bureau 96, Rue Gluck. En stuur mij dan 18 Rue Jacob een officieel briefkaartje, dan weet ik dat er een brief van je is. Zo heeft Pom het uitgevonden.’ Uit haar dagboek blijkt dat er zich een affaire tussen hen moet hebben ontwikkeld. Jany schrijft haar: ‘Ik ben bespeeld geworden. Het waren muzikale dagen.’ Glorieuze en gelukzalige momenten voor Emmy van Lokhorst, waarover ze verrukt schrijft in haar dagboek. ‘Twee dichters. Nog ben ik meesteres van mijzelf en geen maîtresse van een ander. Dit is het meest glorieuze tijdperk en niet te handhaven. Twee dichters zo kort na elkaar. [... .] Mijn vitaliteit moet groter zijn dan ik besef. Dankbaar aan het leven ben ik, omdat geen onrust mij verstoort.’ De verhouding met Jany is voor haar niet meer dan een intermezzo geweest, zo valt op te maken uit hun correspondentie ruim een jaar later, waarin ze hem onder andere vraagt haar als vriend te zien in plaats van vriendin. | |
Die verrukkelijke amazoneIn november 1924 komt Nijhoffs droomscenario binnen bereik. Op proef krijgt hij een betrekking bij De Telegraaf, als tweede correspondent in... Parijs. Vol verlangen kijkt hij uit naar de toekomst: ‘Met 1 april, als ik naar genoegen gewerkt heb, ga ik dan met de Ford in Marnes-la-Coquette wonen, laat Faan dan ook komen (want Parijs zelf is te enerverend voor hem) en mijn leven heeft een vorm gevonden geheel naar dofjes hart, als de Ford bij tijd en wijlen in het Bois een klein diefje mag oppikken en meevoeren door het voorjaar, dat dan weer op handen is, naar het kleine boshuisje voorbij St. Cloud. Of zal een geel citroentje of een snelle Hamilton, door een rood hoedje bestuurd, telkens plotseling voor de altijd open | |
[pagina 89]
| |
deur staan snorren?’ Zover zal het echter niet meer komen. Een week na het optimistische visioen schrijft Nijhoff zwaar teleurgesteld: ‘Ik houd niet van brieven waarin noch het woord “dof” erboven noch “diefje” eronder voorkomt.’ Hij stelt haar een ultimatum: vóór vrijdag moet ze hem liefdevol telegraferen, anders staat hij niet aan het station te wachten. ‘Dof kan nog niet aannemen geen dief meer te hebben, en daarom, je dof.’ Drie dagen later waagt hij het erop aan het echtpaar Van Loon te vragen of ze Faan voor drie dagen in huis willen nemen, die met hem uit Italië is meegekomen. ‘Ik woon nu al 6 weken met hem samen. Hij is erg lief en gewillig en ondanks een zekere bewegelijkheid toch niet moeilijk te regeren. Hij is soms wat ruw, maar altijd goedhartig en gehoorzaam.’ Aan Emmy van Lokhorst: ‘Schrijf je weer eens gauw, diefepief. Je bent een beetje zwijgepijp, vind ik.’ Dief blijft echter zwijgepijp. Met Hans van Loon is Emmy van Lokhorst in een huwelijkscrisis terechtgekomen. Het besef groeit dat Nijhoff niet de verlosser is die hij aanvankelijk leek. Om het allemaal nog ingewik-Martinus Nijhoff en Emmy van Lokhorst met direct links naast haar Faan, Nijhoffs zoon. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
| |
[pagina 90]
| |
kelder te maken, heeft ze nauwe betrekkingen met Netty Nijhoff aangeknoopt die erg aan haar verslingerd raakt. En verder leert ze de componist Willem Pijper kennen, de man met wie ze een jaar later in het huwelijk zal treden, notabene op aandringen van Nijhoff. ‘Maar liefje toch’, schrijft Nijhoff ergens in 1925, zich van geen kwaad of moeilijkheden bewust, ‘wat is er? Waarom kom je niet over? Al was het maar een dag. Je hoeft het toch noch Hans noch Netty te zeggen, je kunt toch naar Montigny gaan. Als ik vrij was, Faan niet had, was ik er allang geweest. Je ongeruste dof.’ En dat is het hem natuurlijk juist: dof is niet vrij, dof heeft een vrouw en een kind en dof moet werken. Radeloos is Emmy van Lokhorst in het voorjaar van 1925. ‘Nu heb ik het opgegeven’, schrijft ze in haar dagboek. ‘Hij heeft het doodgemaakt; er is geen kans meer.’ Een maand later: ‘Het is erger dan welke hel ook.’ En: ‘Dat ik niet eerder heb begrepen hoe hulpeloos zwak hij is en hoe hetgeen hij alleen maar nodig heeft en zoekt, steun is. Tot in lengte van dagen zal ik zijn arm hoofd voelen zoeken aan mijn schouder naar rust.’ Voor Nijhoff is Emmy van Lokhorst, dat kreng der krengen, die verrukkelijke amazone, die duizelige opiumschuifster, dat grillig vreemd wispelturigheidje, een motor waarop hij voort kan gaan. ‘Ik kan niet meer buiten dat vreemde wat je in me hebt opengebroken, en waar ik zelf eigenlijk nog niets van begrijp’, schrijft hij haar vanaf De Kring waar ze dansmuziek draaien waarop ze de hele avond hadden kunnen dansen. Als ze er maar was geweest. ‘Waarom, goddomme, ben je niet hier.’ Voor Emmy van Lokhorst is Nijhoff degene op wie ze haar grote liefdesverlangen projecteert. In zijn verzen herkent ze de ‘honger naar vervoering’, zo blijkt bijvoorbeeld uit haar recensie van Vormen in Het Utrechts Dagblad. Zijn behoefte aan het onvoorwaardelijke leest zij met name in het gedicht ‘Aubrey Beardsley’: ‘Leef steil omhoog zoals de stammen deden / Tot wij als speren in de hemel trillen.’ In haar eigen honger naar vervoering schrijft ze aan hem: ‘Als ik geheel in jou verloren kan gaan, dan mag ik sterven en dan is al het vroegere damp. Ik schrijf woorden, maar het is vergeefs. Nu mijn tranen over zijn, ben ik weer degeen die ik ben en die allerlei weet... nooit naderde ik zo dicht het besef van sterven, soms duurt leven lang, te lang.’ In de frustratie van haar grote verlangen zal ze nog inspi- | |
[pagina 91]
| |
ratie opdoen voor menig verhaal en vele romans. ‘Voor jou is het een merkwaardige bijzonderheid in je eindeloze reeks avonturen en voor mij is het - enfin iets heel anders.’ Het antwoord van Valmont luidt: ‘Maar voor mij ook, lievertje, voor mij is het ook iets heel anders, dwaas tobbend vrouwtje.’ | |
[pagina 92]
| |
Ongedateerde minuut van een brief van Emmy van Lokhorst die zij onder de naam Bettina van D. aan Martinus Nijhoff schreef. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
| |
[pagina 93]
| |
Iets licht vermoeids en coquets, signaleert Nijhoff bij Emmy van Lokhorst als hij haar voor het eerst ontmoet in Parijs, in die kamer met dat wasrekje. De donkere droevige ogen, de weke glimlach en de peinzende houding van het hoofd; alles draagt bij aan het type immanente schoonheid dat uit is op bewondering en gewend is bewonderd te worden. ‘Zelfs Emmy van Lokhorst liet haar pose van melancholie varen en betoonde zich bijna een gewoon mens’, schrijft een gemeenschappelijke kennis aan Pom na een dinertje. Om Valmont partij te kunnen bieden als een madame de Merteuil lijkt Emmy van Lokhorst wel de schoonheid, maar niet de activiteit in huis te hebben. Lijkt. Emmy van Lokhorst blijkt uiteindelijk een virtuoos in misleiding. Nijhoff had gewaarschuwd moeten zijn. ‘Dat is nu echt diefjes sluipend slangennatuurtje. Geheimzinnig, en met de beste bedoelingen misschien achterbaks maatregelend’, schrijft hij in november 1924 licht wanhopig als hij uit haar brief niet heeft begrepen wat haar plannen nu precies zijn met een eventuele baan in Den Haag. In de periode dat de relatie tussen hem en Emmy van Lokhorst kregelige momenten gaat krijgen, in de zomer van 1925, wordt zijn belangstelling gewekt door de brieven van een jonge vrouw. Een vierentwintigjarige met schrijversaspiraties wendt zich met haar novellen tot de bewonderde autoriteit. Uit pure bescheidenheid wenst ze zich niet verder bekend te maken dan als ‘Bettina v.d. D.’ Ook haar precieze verblijfplaats geeft ze liever niet op, ze laat haar brieven doorsturen door een zekere mevrouw Duparc aan de Valeriusstraat in Amsterdam. | |
Liaisons dangereusesHet is bijna meelijwekkend om te zien hoe gretig Nijhoff ingaat op de vragen van de naieve Bettina. Hij raadt haar aan Wuthering Heights te lezen, Le rouge et le noir, Le grand Meaulnes, Les liaisons dangereuses... Natuurlijk zijn dit allemaal al de boeken die zij op haar nachtkastje heeft liggen. En blij verrast schrijft ze: ‘Je voorstel om de novelle in De Gids te plaatsen neem ik met vreugde aan (ik wist niet dat jij in de redactie zat).’ De vonken spatten al van het papier, als zij hem ook nog eens voorstelt telepathische portretschilderingen van elkaar te maken. Nijhoff is getroffen, zo scherp weet zij een beeld van hem op te roepen. Het zijne van haar iet- | |
[pagina 94]
| |
wat corrigerend, schrijft ze: ‘Ik lijk op niemand dan mijzelf. Ik ben kuis en tegelijk onkuis (koud en hartstochtelijk). Ik leef sterk in droom en fantasieën.’ Het is bijna een cryptogram dat ze hem opgeeft. ‘Door een droom heb ik mij in jou doen ontstaan, door andere dromen leef ik verder met je, zo als ik wens.’ Nijhoff laat zich door Bettina verleiden een portret van zichzelf te maken, dat tevens een soort recapitulatie is van zijn leven tot nog toe. ‘Ik weet niet waarom maar ik ga je enige confidenties doen, naar aanleiding van je twijfel aan mijn zoontje. Hij is 9 jaar oud. Ik ben 32. Ik trouwde, 10 jaar geleden, middenin de mobilisatie. (Ik ben 4 jaar lang officier geweest en had het wel altijd willen blijven.) Mijn vrouw, waarmee ik al meer dan twee jaar niet meer samenwoon, is met hem in Florence, waar hij op een Engelse school gaat. Zij houdt daar een pension. Er is niets in de wereld waarvan ik zoveel houd als van hen beiden, parce qu'un bourgeois aime sa femme, zoals Busa de Montparnasse terecht zei. Waarom wij niet meer samenwonen is niet alleen mijn geheim en kan ik dus niet meedelen. Wij zullen nooit officieel scheiden, voor er grond voor is, d.w.z. voor wij een van tweeën zouden willen hertrouwen. Wat ik voor mij nimmer doen zal. En zij ook niet. Ken je mijn bundel De Wandelaar? Die is verschenen in 1916 en voorin staat de opdracht aan haar. Daarin is voor mij alles tussen ons heel duidelijk gezegd. Vandaar dat ik, hij is al 6 jaar uitverkocht, steeds aarzel hem te herdrukken. Dit voorjaar zal ik wel zwichten voor het geld dat me wordt aangeboden, want ik ben niet rijk. Ik verzeker je dat mijn jongen erg lief is. Als je er belang in stelt zend ik je een foto van hem, maar moet die terug hebben.’ Natuurlijk zou Bettina daar heel blij mee zijn, met zo'n portretje. Invoelend schrijft ze: ‘Het lijkt mij uithollend en tot triestheid dwingend je vrouw en zoontje “te logeren” te hebben.’ Het moet voor hem verschrikkelijk eenzaam zijn als ze dan weer weg zijn. De cruciale vraag ligt nu voor de hand: ‘Is er geen vrouw die je dagelijks leven bespeelt?’ Bettina legt in gedachten haar hand mijmerend op zijn hoofd en prevelt een zegenend woord. In antwoord hierop dringt Nijhoff steeds sterker aan op een ontmoeting. Als het dan niet ‘gewoon’ kan, dan maar een ‘Chartreuse’-ontmoeting, | |
[pagina 95]
| |
oppert hij in november 1925. ‘Ken je La Chartreuse de Parma van Stendhal? Twee mensen die elkaar niet zien mogen, ze hebben dat gezworen, en elkander dan in het donker ontmoeten. Luister nu eens. Ik zend je een huissleutel, geef je precieze aanwijzingen over mijn huis. Ik zet een brandende kaars bij de voordeur, en jij komt 's nachts binnen, gaat naar mijn kamer, waar ik je in het donker wacht, blaast de kaars op de drempel uit en komt binnen. Wij praten. Ik wil het ook andersom doen, namelijk dat ik bij jou binnenkom, of in een hotelkamer. We moeten hiervoor elkaar kunnen vertrouwen. Denk er eens over na. (Wat een gegeven voor een novelle! De brieven tussen ons trouwens ook.) Studeer je? Houd je van iemand, hield je van iemand? Wat lees je? Wat droom je?’ Voordat het van zo'n Chartreuse-ontmoeting zou moeten komen, geeft Bettina het gevraagde inkijkje in haar verleden. ‘Mijn gereserveerde aard had zich voor een mens geopend. Wij hadden geruime tijd een vertwijfelde, alles ontwrichtende verhouding. Plotseling bleek mij, hoe hetgeen een wereld voor mij betekende, voor hem een spel van intriges, vernederingen en bedrog was. Ik ben de vertwijfeling te boven, maar heb bij deze strijd veel ingeboet.’ Nijhoff kan ervan meepraten. ‘Een goede verstandhouding die ik, nu al (langer dan onze correspondentie) meer dan een jaar, met een vriendin in ere hield, is plotseling verbroken (door mijn schuld natuurlijk) en van alle kanten dringt een chaos van vrijkomend gevoel op me aan.’ En een paar maanden later, in september 1926: ‘Ik maak, voor mijn doen, ook een moeilijke tijd door. Mijn “rechterhand” waarvan ik je wel eens schreef, heeft na veel strubbelingen het zekere voor het onzekere (dat ik toch altijd ben en blijf) verkozen en gaat trouwen met een man die wat meer dan bohème kameraadschap aanbiedt. Ik kon niet anders doen dan de deur voor haar opendoen, en zit nu, als het zo regent zoals vanavond, ietwat weemoedig te overdenken, of ik nu werkelijk eenzamer ben dan voorheen.’ ‘Schrijf me weer eens gauw, Bettina’, vraagt hij verlangend. ‘En als je het doet, zo persoonlijk mogelijk. Dit roekeloos te kunnen doen, is toch juist een der voordelen van je incognito. Ik ben - after all - iemand die hunkert naar omgang van hart tot hart.’ Hij voelt zich zwaar bedrogen als ze hem halverwege 1926 pardoes aankondigt ofwel te gaan trouwen | |
[pagina 96]
| |
of te zullen vertrekken naar Amerika. ‘Bettina, schaduw van een ideaal. Ik heb nooit enige poging gedaan tot het te weten komen van je identiteit, maar als een schaduw niet meer beweegt wen je aan zijn vorm en zijn oppervlakte wordt doorzichtig.’ Vanaf dit moment is Nijhoff weer superieur. In december schrijft hij haar vanuit Florence. De laatste woorden van haar laatste briefje, ‘Ik ben moedeloos’, zijn ook op hem van toepassing, zo schrijft hij. Haar novellen zullen niet meer in De Gids verschijnen, omdat ze minder zijn dan de vorige, ‘schraal’ en ‘zonder moed, en wat nog erger is, zonder lust’. ‘Als ik je kende, zou ik tegen je zeggen: kom wat bij me uithuilen. Nu moet je maar doorsukkelen tot je ergens tegenaan loopt. Daarvan zul je dan wel wakker worden, en dan verwacht ik grote dingen van je. Want je bent uit het goede hout gesneden. Je zal nu wel uit “ressentiment” het Chartreuseplan niet laten doorgaan. Eigenlijk is ook de tijd en de spanning daarvoor voorbij. Je weet niet hoeveel teleurstelling je me gebracht hebt, zonder enig voordeel voor jezelf. Ik ben bijna verbitterd, maar dat bewijst alleen helaas nog dat ik met een stuk van mijn hart nog in je leef. [...] Schrijf me nog eens, ja, doe dat vooral, en zo persoonlijk en op de man af als je maar mogelijk is. Schrijf naar Den Haag. Mijn brieven worden van tijd tot tijd opgestuurd. Ik wacht op je.’ | |
Bevangen door zijn geurIs Nijhoff er ooit achter gekomen dat Bettina v.d. D. dezelfde is als Emmy v. L.? Of zelfs: schiep hij er plezier in om het spel met haar mee te spelen? Als dat laatste het geval was, dan heeft ‘het speelse booswichtje’ (de betiteling van Nijhoff door Simon Vestdijk), zelf dol op mystificaties en plagerijen, zijn rol met verve gespeeld. Zozeer dat het de vraag wordt of niet dan toch Emmy van Lokhorst uiteindelijk de bedrogen partij was. Het feit dat de brieven waren getypt zal Nijhoff er alert op hebben gemaakt dat hij het handschrift zou moeten kennen. Verder zal hij misschien tòch de stijl van schrijven hebben herkend en waren ook de onderwerpen die Bettina aandroeg op den duur wel wat doorzichtig. Volgens mededelingen die de latere minnaar van Emmy van Lokhorst, Dick Binnendijk, aan Kees Lekkerkerker deed, zou dit erotische schimmenspel inderdaad een bron van plezier voor hem zijn geweest. Wekelijks zag Binnendijk Nijhoff op | |
[pagina 97]
| |
De Kring, waar deze zich onder andere erg vrolijk zou hebben gemaakt over zijn briefwisseling met Emmy van Lokhorst en haar alter ego. Een dergelijke voorstelling van zaken strookt met het beeld dat schrijfster en tijdgenote Clara Eggink van Nijhoff oproept in haar terugblik op haar leven met J.C. Bloem, namelijk dat de kwaadaardige Nijhoff een zeker sadisme ten aanzien van de hem bewonderende vrouwen niet vreemd was.
Opgewekt feliciteert Nijhoff begin 1927 de heer en mevrouw Pijper-Van Lokhorst met hun huwelijk en wenst Willem Pijper nog vele symfonieën toe over Acheros, ‘maar nimmer ene, hoop ik, over “Ach, Eros”.’ Vele vriendelijke briefjes naar het echtpaar volgen en nooit zal Nijhoff vergeten onderaan de brief zijn respect te betuigen aan mevrouw Pijper. Maar gelukkig bedoelt hij daar de moeder van Willem Pijper mee. Ontroerend is de openhartigheid waarmee Emmy van Lokhorst in haar laatste persoonlijke brief aan Pom schrijft over haar gevoelens voor hem die wel nooit zullen verdwijnen: ‘Vergeef me, als de volgende woorden op het eerste gezicht nog een liefdesverklaring lijken, verderop zal mijn bedoeling je duidelijk worden. Jij hebt toen in Parijs mij aangeraden, mijn leven met dat van Wim te binden, voor je hem kende. [...] Ik ben van Wim gaan houden, innig en vast, maar het heeft dat andere gevoel niet aangeraakt, niet verdrongen en ik kan niet geloven dat dit ooit zal kunnen verdrongen worden, al neemt het vormen aan die de omstandigheden groter of kleiner kneden. Ik geloof dat mijn instinct van zelfbehoud de wegen heeft gevonden, om die “ergste” liefde in een ander verband te brengen, waardoor ze kon blijven dootleven en misschien nog heerlijke panorama's openen. Maar laat me het mogen zeggen, nòg ondet alles door, als ik je hand zie die gesticulerend in een klein bestek zich beweegt, heb ik de neiging mijn hoofd erover te buigen en die hand te koesteren aan mijn wang en mond; nòg, als ik sommige klanken in je stem hoor, de bedwongenheid, de zachte rust, voel ik mij tot de heerlijkste perspectieven wegglijden, het is of je verende levendige woorden aan de rand van een donker bos in het zonlicht bewegen en diepe, eindeloze echo's hoor ik achter die kleine woorden. Heel je wezen, waarvan één zijde mij zo onvergetelijk pijn heeft gedaan, wekt mijn warmste, geesdriftigste gevoelens.’ | |
[pagina 98]
| |
Dief is weer Lieve Emmy geworden. Hij blijft haar met raad en daad bijstaan als het gaat om haar literaire produktie, al blijft dat een moeizame aangelegenheid. Hij adviseert haar bijvoorbeeld een jaar te wachten met haar roman, opdat die eerst helemaal in De Gids kan verschijnen. Andere stukken zijn gewoon weer niet goed genoeg. In 1930 vraagt hij haar: ‘Schrijf mij eens waarom je denkt dat ik je altijd heb “tegengewerkt”. Niets is minder in mijn bedoeling geweest. Wat in hemelsnaam heb ik ooit gedaan of gezegd dat in die richting ging?’ Later bericht hij dat er weinig plaats is in De Gids. ‘Maar wees niet getreurd. Is je verhaal kort, dan schuiven we gewoon nog een stoel bij.’
Het is niet moeilijk te raden wiens voetstappen naklinken in de verhalenbundel Dromen (1930), al heet hìj daar Erik en zìj Linde of Nina. Van Lokhorst volgt dan wel niet letterlijk de tip van Nijhoff op, een novelle te schrijven over ‘het kwartetje’, wel blijft ze in het algemeen dicht bij huis voor haar personages en verwikkelingen. ‘Hij kust haar gezicht, dat bleek tussen het donkere hoedje en de natte bontkraag naar hem opziet.’ In een van de andere verhalen, allemaal zwanger van gedoemde hartstocht en onontkoombaar afscheid tegen de achtergond van het avondlijke Parijs, knielt Nina op zijn verlaten kamer neer bij zijn bed en legt haar hoofd op zijn kussen, bevangen door zijn geur. ‘Zij sluit haar ogen, zó is het, alsof hij bij haar is. Zij glimlacht van geluk. Het liefst zou zij zó altijd blijven, zeker van zijn liefde, alleen met hem zonder zijn reëel bijzijn.’ Ook in Nijhoffs werk resoneert de verhouding met Van Lokhorst, zij het op een meer indirecte manier. In 1926 verschijnt zijn poëtische beginselverklaring ‘De pen op papier’ in De Gids. Het is een opvallend verhaal, getoonzet als een sprookje, dat handelt over de krachten die in de dichtersziel met elkaar in gevecht zijn, die van de burgerman en de avonturier. Op het eerste gezicht is het het verhaal van een artistieke worsteling: dichter laat pen boven papier zwieren zonder resultaat en wordt uit impasse geholpen door een Rattevanger van Hamelen-figuur. De manier waarop echter de vrouw en de zoon van de dichter een verlossende rol tot slot krijgen toebedeeld, lijkt een rehabilitatie van het huiselijk geluk. Emmy van Lokhorst heeft dit in ieder geval zo gelezen en vindt die waardering | |
[pagina 99]
| |
van het gezinsleven een nederlaag, voor zichzelf maar zeker ook voor Nijhoff. Gevraagd om een reactie op ‘De pen op papier’ schrijft ze aan Nijhoff: ‘Zo ooit in iets, dan voelde ik hier hoe eenzaam je bent, Pom, met deze liefde (die bloedverwantschap is geworden doch geen stuwende electriserende kracht meer kan hebben) als je uiteindelijk enig bezit. Je bent te jong om je hierbij neer te leggen, te jong om deze apotheose-sfeer op te roepen. En daardoor is er in je vertelling iets onbevredigends omdat er geen horizon is, omdat het niet verder kan.’ Altijd in voor een ironisch gebaar, laat Nijhoff De pen op papier (1927) in boekvorm vergezeld gaan van zijn vertaling van een fabel van La Fontaine ‘De twee duiven’, waarin met grote weemoed een verloren liefdesgeluk wordt bezongen. Van een liefhebbend stel duiven houdt de één het thuis niet meer uit en gaat op reis, ondanks het verdriet van de ander. Onderweg overkomen de reislustige duif de verschrikkelijkste rampen. Zwaar gehavend keert hij terug op het nest. Moraal van het verhaal: ga nooit te ver weg van je geliefde, de rest heeft toch geen waarde. Tegelijkertijd weet de verteller van het verhaal maar al te goed hoe weerloos ook hij ooit was. Vertwijfeld vraagt hij zich tot slot dan ook af: dat ik liefheb, is dat uit, voorgoed?
In de sleutelroman De toren van Babel (1934) zet Emmy van Lokhorst op háár manier definitief een punt achter haar geschiedenis met Nijhoff. Het is haar meest prestigieuze èn geslaagde roman, waarin ze een kring intellectuelen, schrijvers en journalisten in beeld brengt. De dichter Robert Fabius is een van de belangrijkste personages. Hij heeft een vrij huwelijk met Leida (‘Wij kunnen niet in één huis wonen, maar wij voelen ons voor elkaar verantwoordelijk’) en gaat gebukt onder de verwachtingen van zijn vader dat hij bij de Bank zou moeten komen te werken (‘Alles is pasklaar voor hem neer gezet; hij heeft zijn eigen keuze niet kunnen volgen, zijn gehele carrière sloot vantevoren als een bus’). Fabius verblijft regelmatig in Parijs om te proberen wat journalistiek te bedrijven en Gide te lezen. Hij is een flinke vrouwenversierder. Zijn schuinsmarcheerderij komt hem duur te staan als hij in Parijs de getrouwde Laury verovert. Zij raakt aan hem verslingerd, zozeer dat ze haar eigen leven voor hem opgeeft terwijl | |
[pagina 100]
| |
híj zijn vrijheid wil bewaren. Als ze een poging tot zelfmoord doet, zijn zijn smeekbedes aan haar sterfbed tevergeefs. Laury komt niet meer terug. Roberts gezicht is voorgoed veranderd: de neus is scherper, de ogen flauwer. Ook met zijn aanvankelijke levensdrift is het gedaan. Hij probeert terug te komen in de zaak van zijn vader. De schrijfster had geen ergere straf voor haar romanpersonage kunnen bedenken.
‘Niemand kan mij euvel duiden dat ik een enkele maal wel eens bezwijk en hartgrondig amoreel ben’, schrijft Emmy van Lokhorst begin 1926 aan haar nieuwe liefde. Slachtoffer van haar hartstochten, verslaafd aan verliefdheid, als een spons aandacht en attenties opzuigend. Emmy van Lokhorst heeft genoeg energie voor drie huwelijken en een onbekend aantal verhoudingen. Herstellende van haar dof, als Bettina nog in de weer met Nijhoff, min of meer verloofd zijnde met Willem Pijper, heeft ze een nieuw object gevonden: de criticus D.A.M. (Dick) Binnendijk. Haar belangstelling voor hem is gewekt door zijn recensie van Vormen. ‘Blijf jij binnen je dijk, ik lok je naar mijn horst ofwel hoeve.’ De verhouding komt pas tot volle bloei als ook Binnendijk veilig getrouwd is. ‘Wat moet ik toch talrijke verleidingen weerstaan’, verzucht Emmy van Lokhorst als Netty Nijhoff haar in dezelfde periode vraagt mee te gaan naar Italië. | |
Korte levensbeschrijving Emmy van LokhorstEmmy (Emma Paulina) van Lokhorst wordt op 26 augustus 1891 in Den Haag geboren als derde dochter en jongste kind van Jacobus van Lokhorst, architect, en Hester de Quack, publiciste. In Den Haag bezoekt ze de lagere school en de HBS. Na het doorlopen van de kweekschool voor onderwijzeressen in Arnhem, staat ze een blauwe maandag voor de klas in Amsterdam. Ze vertrekt als au pair naar Londen en daarna naar Ierland. Terug in Nederland, gedurende de Eerste Wereldoorlog, ontmoet ze haar toekomstig echtgenoot, de schrijver-journalist Hans van Loon. Als hij buitenland-correspondent wordt voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant, vertrekken ze samen naar Parijs. Ze studeert er Frans aan de Sorbonne. Door bemiddeling van Herman Robbers verschijnt Phil's amoureuze perikelen aanvankelijk in afleveringen in Elsevier's Geïllustreerd | |
[pagina 101]
| |
Maandschrift. Deze klassieke bildungsroman, opgebouwd uit zes ‘liefdesdrama's’ waarin de erotische ontwikkeling van een HBS-meisje tot aan haar eerste betrekking (waar ze prompt in de klauwen van haar getrouwde werkgever valt), wordt een groot succes. Het vrouwelijk liefdesverlangen blijft het grote thema in de romans die volgen. En in haar persoonlijk leven. Na de glorieuze beleving van drie relaties tegelijkertijd (Van Bruggen, Nijhoff en Roland Holst) en de echtbreuk met Van Loon (van wie ze trouwens al eerder gescheiden was, maar met wie ze ook weer hertrouwde binnen tien jaar tijd), trouwt ze in 1927 met de componist Willem Pijper en gaat met hem in Amsterdam wonen. Haar inmiddels strikt zakelijke verstandhouding met Nijhoff is nog even in het geding als de samenwerking van Pijper en Nijhoff aan de opera Halewijn op een conflict uitloopt en Emmy van Lokhorst op basis van het tekstmateriaal van Nijhoff het uiteindelijke libretto schrijft. Gedurende het grootste deel van haar leven heeft Emmy van Lokhorst verhoudingen, met mannen èn vrouwen. Met Kees van Bruggen en zijn tweede vrouw May heeft ze een tijdlang een driehoeksverhouding; de schrijfster Jo de Wit is een heel goede vriendin, maar ook een tijdje haar minnares. Datzelfde geldt voor de schrijfsters A.H. (Netty) Nijhoff, Marie-Louise Doudart de la Grée en Anna Blaman. Tijdens haar huwelijk met Pijper heeft Emmy van Lokhorst een jarenlange verhouding met de criticus Dick Binnendijk. In 1938 trouwt ze voor de vierde keer, nu met een psychiater, P.Th. (Paul) Hugenholtz. Ook dit huwelijk loopt na ruim tien jaar uit op een scheiding. Gedurende dit huwelijk onderhoudt ze sterke vriendschapsbanden met Anna Blaman en de dichteres Vasalis. Haar turbulente persoonlijke leven weerhoudt haar niet van het leveren van een enorme produktie; integendeel, het is haar grote bron van inspiratie. Naast alle romans, novellen, vertalingen en jeugdboeken schrijft ze toneelrecensies voor De Telegraaf (van 1925 tot 1940) en na de oorlog voor De Groene Amsterdammer. Het schrijven van literatuur houdt ze na de oorlog voor gezien, afgezien van de twee romans over de bezetting en het verzet. Het heeft haar weliswaar nooit ontbroken aan lezers en redelijk gunstige kritieken, maar uiteindelijk vindt ze zichzelf niet goed genoeg. Misschien mede ingegeven door figuren om haar heen, wier oordelen ze | |
[pagina 102]
| |
zich nog steeds aantrekt. Als ze vlak na de oorlog Nijhoff een bundeltje verzen ter beoordeling stuurt, schrijft hij haar weinig hoopgevends. ‘Ik moet je stellig ontraden, ze gebundeld uit te geven’, schrijft hij haar. ‘Daar zou je geen plezier van beleven. Zij ontlenen hun waarde aan een hier en daar optredend treffend accent, maar dit is, naar ik meen, voor een boek niet voldoende.’ De meeste vrouwelijke generatiegenoten van Van Lokhorst ondergaan hetzelfde lot als zij: hun werk komt terecht in de stoffige hoek van de damesroman en het meisjesboek. Terecht, vindt Van Lokhorst die erg sceptisch is over het vrouwelijk vermogen ècht goede dingen te maken. ‘Elke man heeft intellect van nature, elke vrouw is geneigd te vegeteren’, schrijft ze in haar dagboek naar aanleiding van een discussie met Netty Nijhoff. ‘Dat vrouwen zich wenden naar de kunst, is vergeefs, a priori.’ Het is niet verbazingwekkend dat haar gesprekspartner de tegenovergestelde mening is toegedaan. Een aantal van Van Lokhorsts romans is duidelijk meer dan alleen maar curieus. Het theewater moge in haar boeken nogal vaak suizen en de lucht zoel zijn van bloemengeur, Emmy van Lokhorst weet onbestemde onrust en onuitsprekelijke verlangens in woorden te vangen. Dit geldt zeker voor een aantal verhalen in Dromen en voor de novelle Aanloop, waarin ze de obsessieve verliefdheid van een kostschoolleerlinge voor haar lerares beschrijft. Omdat ze haar romanpersonages altijd voor dilemma's plaatst en meestal ingewikkelde netwerken van familie en vrienden beschrijft, gaan dikke romans als De zonnewijzer en Onwankelbaar ten onder aan tafereeltjes en vertelperspectieven. Daartegenover staat dat zowel Phil's amoureuze perikelen als De toren van Babel levendig, grappig en erotisch zijn. Haar jeugdboeken zijn dramatisch en zwaarmoedig, met een ontbrekende moederfiguur en een meisje dat die figuur in haar volwassenwording juist zo node mist. Na de oorlog verschuift haar carrière van een schrijversloopbaan naar die van een redactionele en organisatorische. Ze zit in de redactie van Ad Interim dat in 1950 fuseert met De Gids. Nog tien jaar is ze redacteur van dat laatste tijdschrift en schrijft kritieken over literatuur en toneel. Vanuit haar functie van secretaresse van de Vereniging van Letterkundigen (25 jaar lang) zit ze in verschillende jury's van literaire prijzen. Ook is ze | |
[pagina 103]
| |
als toneelmedewerkster van het VARA-programma ‘De Artistieke Staalkaart’ ruim twaalf jaar lang op de radio te horen. ‘U hebt geluisterd naar Emmy van Lokhorst.’ In 1964 ontvangt ze een koninklijke onderscheiding. Aan het eind van haar leven komt ze in een Amsterdams bejaardentehuis terecht. Ze overlijdt daar in 1970, op achtenzeventigjarige leeftijd. Als we dr. P.H. Ritter jr. mogen geloven, is Emmy van Lokhorst zo'n vrouw die tot op ‘rijpere’ leeftijd nog de gedachte terug deed gaan aan de tijd dat iedereen verliefd op haar was. ‘Zij had een uitgesproken talent om kleren te kiezen, die haar bekoorlijkheid accentueerden en tot in haar rijpere leeftijd is er die drang naar verjeugdiging in haar, die haar er toe opwekt, haar verschijning te verzorgen’ (Ontmoetingen met schrijvers, 1956). In die eeuwige jeugd heeft ze zichzelf bevroren, door nog tot in de jaren zestig interviews en dergelijke vergezeld te laten gaan van een portretfoto uit de jaren twintig. Het is dan ook een prachtige foto, waarop Emmy van Lokhorst haar Griekse profiel toont. Op het exemplaar van deze foto in haar nalatenschap is de rechte lijn van de neus nog eens aangezet met een héél fijn ballpointlijntje. |
|