Jaarboek Letterkundig Museum 4
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Carel Blotkamp
Eind 1993 verscheen de schitterende historisch-kritische editie van Nijhoffs gedichten, bezorgd door W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn. Van deze uitgave, met toegevoegde delen apparaat en commentaar waarin de ontstaansgeschiedenis en de varianten van de gedichten met de grootst mogelijke precisie zijn gedocumenteerd, is het toneelwerk uitgesloten maar verder is volgens de verantwoording alle poezie
| |
[pagina 106]
| |
Martinus Nijhoff en Josine van Dam, van Isselt, ca. 1935. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
| |
Gerrit, in den achtertuinToen ik in 1986 voor het tijdschrift Jong Holland een artikel schreef over de vriendschappelijke en artistieke banden tussen Martinus Nijhoff en de schilder Pyke Koch, paste in dat kader de publikatie van vier tot op dat moment onbekende gedichten die Nijhoff had gemaakt bij vroege schilderijen van Koch, Dolores' ontbijt, Mercedes de Barcelona, Bertha van Antwerpen en De schiettent.Ga naar eind2 Ze waren op muziek gezet door hun beider vriend, de musicus en kunsthistoricus Hans Philips (die mij de teksten van de gedichten verschafte) en werden gezongen op een feest voorafgaande | |
[pagina 107]
| |
aan het huwelijk van Koch en Heddy de Geer in mei 1934. Dit aardige, bij vlagen heel mooie gelegenheidswerk is een plaats in de editie van de gedichten waardig gekeurd.Ga naar eind3 Tijdens de voorbereiding van het artikel vertelde het toen al bejaarde echtpaar Koch mij uitvoerig en uiterst levendig over hun vriendschap met de dichter. Bij die gelegenheid reciteerden ze ook een stukje van een sinterklaasgedicht van Nijhoff dat gewijd was aan de tamme ekster van de familie (geen kraai, zoals ik foutief vermeldde). Ik citeerde het in mijn artikel aldus:
Gerrit, in de achtertuin
met zijn wakker kopje schuin
keek verlangend naar de pracht
van de stille sterrenacht.
[...]
Tot een sterrenpaar zoo lieflijk verscheen,
dat Gerrit dacht, daar vlieg ik heen.
Wat de Sint aan Gerrit gaf
was een kruisje op zijn graf.
Het in het gedicht genoemde sterrenpaar had betrekking op de ogen van de kat die Gerrit naar alle waarschijnlijkheid had verrast (maar zoals Heddy Koch-de Geer me korte tijd na het gesprek schreef: ‘na een 3 of 4 dagen verscheen in eens Gerrit, mager en totaal verregend’). Het sinterklaasgeschenk, ‘een kruisje op zijn graf’, was een chocoladeletter waarvan stukken waren afgebroken zodat een kruisvorm was overgebleven. Het frappeerde me indertijd dat het echtpaar Koch zich zo'n vijftig jaar na dato nog een deel van het gedicht kon herinneren, al leek me dat de vijfde regel wat lengte en ritme betrof niet helemaal klopte. Heddy Koch overleed in 1988, Pyke Koch in 1991. Kort geleden kreeg ik van hun beide zoons toegang tot een kist met correspondentie. Daarin trof ik onder andere een dikke envelop aan waarop in Kochs krachtige hand staat geschreven: ‘St Nicolaasgedichten’. En uit die envelop kwam de ware Gerrit te voorschijn. Op een gelinieerd vel papier staat aan de ene kant ‘Pyke’ in het handschrift van Josine van Dam van Isselt, Nijhoffs vriendin in de jaren dertig en de eerste helft van de jaren veertig, en aan de andere kant in Nijhoffs kriebelige schrift: | |
[pagina 108]
| |
Gerrit, ca. 1933. (Collectie C. Blotkamp, Utrecht.)
Gerrit, in den achtertuin,
Met zijn wakker kopje schuin,
Keek zieltogend naar de pracht
Van den kouden sterrennacht.
Het was stil, doodstil in huis.
Hans in Bommel, Plons en Pluis
Bij de gloeiende sigaar
Sliepen vredig naast elkaar.
Toen zag Gerrit op den muur
Een Tweetal sterren, van een vuur
Dat zoo vriendelijk verscheen,
Dat Gerrit dacht: daar vlieg ik heen.
Nauwlijks echter was hij daar
Of het bleek een oogenpaar
Van een kat te zijn. Ik spaar
U den rest en 't commentaar.
Wat de Sint aan Gerrit gaf
Was het kruisje op zijn graf.
Hans is de eerder genoemde Hans Philips, die meestentijds samen met de Kochs op het adres Oude Gracht 341 in Utrecht woonde (hij was tot 1941 in feite de hoofdhuurder van het pand) maar ook vaak in Zaltbommel verbleef; Plons en Pluis zijn de bijnamen voor Pyke en Heddy Koch. De gloeiende sigaar is natuurlijk de kolenkachel. De envelop bevatte nog twintig andere gedichten. Een vijftal is gestoken in een kleinere envelop met het opschrift ‘St. Nicolaasverzen 1937’, de overige zijn los, en slechts enkele papiertjes dragen een datum, 5 december 1944 of 5 december 1945. Soms geeft ook de inhoud van een gedicht houvast, maar een preciese chronologische ordening is niet mogelijk. Dat is ook niet zo erg bij een tijdloos genre als het sinterklaasvers. Vanzelfsprekend dragen de gedichten, voor zover ondertekend, de signatuur van Sinterklaas. De handschriften verraden echter in de meeste gevallen de identiteit van de dichter. In de envelop van 1937 zitten gedichten door het Rotterdamse bankiersechtpaar Mees, met wie de Kochs bevriend waren, en een niet te identificeren typoscript van een gedicht. Onder de losse gedichten zijn er enkele die misschien van een huishoude- | |
[pagina 109]
| |
lijke hulp afkomstig zijn, één in het handschrift van Heddy Koch, één van Pyke Koch, twee van Hans Philips en negen van Nijhoff, inclusief het in memoriam voor Gerrit. Deze negen curiosa zullen hier compleet worden weergegeven, maar het zou onheus zijn om niet ook iets af te drukken van de anderen die met hun vaardige pen en hun humor aan de sfeer van de sinterklaasvieringen hebben bijgedragen. Ik kies twee voorbeelden. Het eerste is van Koch, gedateerd 5 december 1945 en waarschijnlijk gericht aan Heddy Koch en Josine van Dam van Isselt samen.
De meeste Sinten hebben Pieten
Maar deze Sint die heeft twee grieten
die staag hem geest en ziel bevruchten
zijn pad omruischen met hun luchten
Want zij begeuren hem daarbij
met lucht van knofloo, ui en prei!
Hij snuift dit al, met liefde op
en is gelukkig op en d'op
Maar zelfs van ui krijgt laat of vroeg
ook het volgzaamst schepsel eens genoeg
Hij geeft hen daarom dees parfum
eenvoudig als antidotum
hij kan dan kiezen: ‘kunst’ of ‘echt’
al naar hij d'neus te luistren legt.
Het tweede gedicht, zeer geestig en lichtelijk scabreus, is van Hans Philips. Hans Philips door Pyke Koch, potlood, aquarel en gouache op doek, 56,5×44 cm, 1925. (Particuliere collectie.)
Een Amerikaansche millionair als gemaal,
Is van een Engelsche freule het ideaal.
Zoo wordt haar wensch vervuld
En haar blazoen verguld.
Maar een zekere Haagsche freule
Zou met haar niet willen reule!
Ze staat met haar beenen in haar tijd:
‘Leve de nieuwe zakelijkheid!’,
Sprak ze dan ook geprikkeld.
‘Niet zooals zij; o nee, o nee,
Zoo'n meisje is verguld op snee,
Maar ik, 'k ben daar vernikkeld!’
| |
[pagina 110]
| |
Ongetwijfeld is de Haagse freule Heddy Koch; zij was jonkvrouwe, dochter van de vroegere minister en latere minister-president De Geer, en opgegroeid in Den Haag. Haar enthousiasme voor de Nieuwe Zakelijkheid (waaraan wordt gerefereerd door het woord vernikkeld, dat verkleumd kan betekenen maar hier wel vooral betrekking zal hebben op het toen populaire stalen buismeubilair, waarmee ook de Kochs zich hadden ingericht) is begrijpelijk, omdat Pyke Kochs werk in de eerste helft van de jaren dertig vaak als zodanig werd aangeduid. Ik neem aan dat het gedicht van omstreeks 1935 dateert. | |
Jozef en Kees den HondBij de manuscripten van de sinterklaasgedichten van Nijhoff is in een aantal gevallen op de achterzijde de adressant vermeld in het handschrift van Josine van Dam van Isselt. Het al geciteerde gedicht over Gerrit dateert vermoedelijk uit het midden of de tweede helft van de jaren dertig; Pyke en Heddy Koch worden bij elkaar slapend opgevoerd, hun zoons, die in 1940 en 1943 werden geboren, worden niet genoemd. In een fotoalbum van de familie Koch bevindt zich bovendien een portret van Gerrit met het bijschrift ‘± 1933’. Eveneens uit het midden van de jaren dertig moet wel het volgende gedicht dateren, dat Kochs schilderij Anna uit 1932-1935 evoceert. Nijhoff had er voor het huwelijksfeest in 1934 al een gedicht over geschreven dat niet bewaard is gebleven. Hier figureert het schilderij opnieuw in een sinterklaasgedicht voor Pyke Koch.
Het meisje van het schilderij
Geeft aan den schilder hier,
In ruil voor de prachtige flesch of tien
Welke men op het doek kan zien,
Een flesch als souvenir.
Wanneer het werk gebeurd zal zijn,
Het kind deskundig gekeurd zal zijn
En verkocht voor een ton of zes,
Dan blijft er op het atelier
Iets van haar geest en glimlach mee
In 't glanzen van de flesch.Ga naar eind4
| |
[pagina 111]
| |
Anna door Pyke Koch, olieverf op doek, 170×130 cm, 1932-1935. (Particuliere collectie.)
Vervolgens is er een aandoenlijk gedichtje voor Heddy, dat betrekking heeft op de inrichting van een slaapkamer voor ‘jullie’: ongetwijfeld de adressante en Pyke Koch. De datering zou eind 1933 kunnen zijn, enkele maanden vóór hun huwelijk, maar ook eind 1939, toen ze net waren teruggekeerd in Nederland na langdurig in Florence te hebben gewoond. De naam Jozef gebruikte Nijhoff soms voor zichzelf - naar de soldaat uit L'Histoire du soldat dat hij had vertaald.Ga naar eind5 Kees was de bijnaam onder vrienden voor Josine van Dam van Isselt. | |
[pagina 112]
| |
Er moet een kacheltje komen
En een kleedje op den grond.
Het moet een zoo knus kamertje zijn
Als bij Jozef en Kees den Hond.
Maar in een hoek bij het bedje,
Daar zal dit vaasje staan,
En daar zullen de rozen in geuren
Als jullie slapen gaan.
Onzeker van datering is ook het volgende kwatrijn voor Heddy Koch.
Deze sokjes, warm van wol,
Maak ze met je voetjes vol.
Als ze dan nog koud zijn, kind,
Wijt het dan niet aan den Sint.
Het volgende gedicht liet Nijhoff, getuige de laatste strofe, waarschijnlijk bezorgen, met zijn cadeau, een agenda of een almanak waarin het soort gegevens staat dat in het gedicht wordt genoemd, inclusief marktdagen. De verwijzing naar Heddy Kochs zwangerschap wijst op twee mogelijke dateringen, Sinterklaas 1940 of 1943: Peter Koch werd geboren op 24 januari 1940, Floris Koch op 23 februari 1943. De vermelding van Peter in de box pleit echter voor 1940, en volgens zijn eigen mededeling werd hij voor zijn geboorte aangeduid als Nepomuk.
Vorig jaar 5 December,
bij Sint's laatste bezoek,
had Heddy een dik buikje
en daarin was Nepomuk.
Nu is Heddy's buikje weer beter,
(zoo lang dat duren mag)
en in de box staat Peter
met een engelachtigen lach.
Zuivere intuitie
kreeg hij mee met de moederborst;
tevens heeft hij zijn vader's ambitie
die alles haar-fijn uitvorscht.
Straks maakt hij zijn ouders wanhopig
wanneer hij te vragen begint.
Daarom krijgt Peter voorloopig
een boek waar men alles in vindt.
| |
[pagina 113]
| |
Of het Nieuwe Maan zal worden,
of de trekschuit van de week nog vaart,
is dank zij de Nieuwe Orde
weer zeer te weten waard.
Ook moet men kunnen bepalen,
tenzij men geheel ver-‘kwarkt’,
wanneer er vleesch valt te halen
op beesten- of paardenmarkt.
Maar hoe dit boekje geven?
dacht Sint met diep berouw.
Want hij had zijn woord gegeven
dat hij niets geven zou.
Hij kwam een mannetje tegen
in de sneeuw met een bezemstok,
en hij vroeg aan die man, of die even
voor hem aan het belletje trok.
Op identieke briefjes staan deze twee kwatrijnen die gegeven Floris' geboortejaar van Sinterklaas 1943 moeten zijn.
Om Floris te leggen in luiertjes rein,
om Floris' truitjes en broekjes schoon te doen zijn,
geeft Sint huishoudzeep uit de Bijenkorf
die hij van zijn tante Jotje orf.
Waarom duikelt dit aapje telkens zoo vlug
uit den hemel naar de aarde terug?
Omdat hij naar niets zoozeer verlangt
als opgeraapt te worden door Peter's hand.
Uit hetzelfde jaar dateert mogelijk het volgende versje voor Heddy Koch. Zij zou in het voorjaar van 1944 tien jaar getrouwd zijn; dat zou de verwijzing naar ‘de bruid’ kunnen verklaren. Raadselachtig blijven de twee babies, gezien het leeftijdsverschil tussen de kinderen Koch. In ieder geval roept het gedicht de herinnering op aan een dagje aan het strand.
Deze babien getwee
Zitten aan het strand der zee.
‘Wanneer wordt-’ roepen ze uit
‘Mamatje de bruid.’
En ze heeten Do en Re.
| |
[pagina 114]
| |
Ach, het is een heeleboel
Wat ik bij hun aanblik voel,
Zooals ze daar
Naast elkaar
Mijmeren in een stoel.
Het laatste gedicht is gedateerd 5-XII-1944 en met cadeautjes - moeilijk te vinden tegen het einde van de oorlog - vermoedelijk verstuurd vanuit Den Haag, waar Nijhoff toen woonde. Oudegein is het kasteel van een broer van Heddy Koch, dicht bij Utrecht, waar zij met de kinderen vaak verbleef.
Door 't ontzettende gedonder
van den oorlog 't allen kant,
rijdt de Sint der Sinten zonder
zweem van vrees door Nederland.
Beeld van Vrede's eeuwig gloren,
draaft hij, in zijn bisschopsdracht,
door de stad van den Domtoren
en houdt stil op de Oude Gracht.
Pyke (hij voelt zich stukken beter
nu de Heilige heeft gebeld)
komt met Heddy, Floor en Peter
naar de voordeur toegesneld.
Sint biedt met een lichte buiging
hun een city-bagje aan,
wacht niet op de dankbetuiging,
maar spoort reeds zijn paard weer aan.
Wat zou er wel zitten in een
tasch die uit den hemel viel?
Floris vindt er blauw-wit linnen
voor zijn eersten jongenskiel.
D'ouders, schoon zij van nature
Nooit te water hoeven gaan,
treffen in de tasch één dure
badzeep voor hen beiden aan.
Valt er niets meer op te delven?
Zou er niets voor Peter zijn?-
Ja. Hij krijgt het taschje zelve
voor een reis naar Oudegein.
| |
[pagina 115]
| |
Grote poëzie is het niet wat Nijhoff tegen 5 december uit de pen vloeide, het is wel herkenbaar van zijn hand: de bedrieglijke eenvoud en lenigheid van het taalgebruik, de mooie zuivere beelden die hij zo nu en dan oproept, dat is typisch Nijhoff. Maar vooral zijn deze gedichten documenten van een vriendschap die ieder jaar op 5 december, en tussendoor, werd gevierd: de vriendschap van Pom en Kees, Plons en Pluis, Hans en wie er verder nog aanwezig waren in het oude huis aan de Utrechtse gracht. |
|