Jaarboek Letterkundig Museum 4
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Stance Eenhuis
| |
[pagina 38]
| |
naal, toonaangevend en bruisend centrum van de kunst. Voor de Duitse vertalingen van zijn oeuvre werkte Heijermans tijdens de succesvolle periode met verschillende vertalers die zich doorgaans, net als Franziska de Graaff-Levy, ongevraagd aandienden. Het grote aanbod van vertalers leverde nogal eens spanningen op. Het kwam voor dat Heijermans er dubbele agenda's voor vertalers op na hield en hen tegen elkaar uitspeelde. Dan gaf hij de opdracht aan de ene vertaler en nam hij een ander als de vertaling niet snel genoeg klaar was. Heijermans werkte onder andere met de Duitse vertalers Franziska de Graaff-Levy, Else Otten, Regina Ruben, Paul Raché en Jos. Schürmann. | |
Franziska de Graaff-LevyFranziska Levy (1871-1955) was afkomstig uit Berlijn.Ga naar eind2 Zij groeide op in een literaire omgeving, want haar moeder, Emilie Levy-Ludwig, schreef kinderboeken onder haar meisjesnaam. Tijdens haar jeugd in Berlijn verkeerde zij in sociaal-democratische kringen. In dit Berlijnse milieu, waarvan onder meer de redacteur van Die Neue Zeit Karl Kautsky deel uit maakte, ontmoette zij eind vorige eeuw de overtuigde sociaal-democraat Willem de Graaff, een Nederlandse bollenkweker en bloemist uit Leiden. Franziska Levy verhuisde in 1901 naar Leiden en trad in hetzelfde jaar in het huwelijk met De Graaff. Zij waren beiden actief in de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Willem Hendrik de Graaff (1873-1959) was samen met zijn vriend Anton Pannekoek in 1899 een van de initiatiefnemers tot de oprichting van de Leidse afdeling van de SDAP. Pannekoek nam het voorzittersschap op zich. De Graaff hield zich als gewoon lid organisatorisch steeds op de achtergrond maar ondersteunde de partij financieel.Ga naar eind3 Het echtpaar De Graaff ontmoette bij Anton Pannekoek diens vrienden uit de kring rond het sociaal-democratisch tijdschrift De Nieuwe Tijd zoals Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst-van der Schalk. De echtparen De Graaff, Pannekoek en Kautsky, die elkaar oorspronkelijk uit politieke kringen kenden, bezochten elkaar over en weer in Nederland en Duitsland. In 1918 werd Willem de Graaff evenals Pannekoek lid van de Communistische Partij Nederland, die hij wederom financieel ondersteunde ten behoeve van partijpublika- | |
[pagina 39]
| |
Franziska de Graaff-Levy, ca. 1900. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
ties. Volgens hun dochter Frances de Graaff moest zij van haar vader de werken van Karl Marx en Friedrich Engels lezen. De familie was ook bevriend met de schrijvers Theun de Vries en Anna van Gogh-Kaulbach. In het gezin De Graaff werden tussen 1902 en 1909 vier kinderen geboren. Dat Franziska de Graaff snel en goed Nederlands had leren spreken, moge blijken uit het feit dat zij naar eigen zeggen Dirk Troelstra bij zijn Duitse vertaling van Multatuli's Vorstenschool heeft geholpen.Ga naar eind4 Vermoedelijk verdiende Willem de Graaff nog weinig toen zij trouwden. Franziska de Graaff-Levy zocht bijverdiensten en bood zich begin 1901 bij Herman Heijermans aan als Duitse vertaalster. De stukken van de socialist Heijermans sloten aan bij het gedachtengoed van het SDAP-milieu. Het is niet bekend of Franziska de Graaff buiten haar hulp aan Troelstra en haar bemoeienissen met Hejermans' werk nog meer vertalingen heeft gemaakt. Volgens haar dochter wijdde haar moeder zich na haar afscheid van Heijermans volledig aan haar gezin. | |
[pagina 40]
| |
Bruiloftsgasten op het huwelijk van Anton Pannekoek en Anna Nassau Noordewier, 15 juli 1903. Achterste rij van links naar rechts: Herman Gorter, Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, zesde van links: Willem de Graaff. (Gereproduceerd uit Anton Pannekoek. Herinneringen, 1982.)
| |
1901 Op hoop van ZegenMet haar brief aan Heijermans van 4 februari 1901 stuurde Franziska de Graaff twee Schetsen van Herman Heijermans mee die zij als proeve van bekwaamheid in het Duits vertaald had. Zij schreef dat zij al enige ervaring had op het gebied van vertalen en vertelde hem over haar medewerking aan de Duitse vertaling van Mutatuli's Vorstenschool. In dezelfde brief zette zij haar opvattingen over vertalen uiteen. Zij zou zich stipt aan de tekst zou houden en veranderingen, die nodig waren voor een beter begrip van de tekst, zou zij vóóraf aan de schrijver voorstellen opdat het Duitse publiek geen verminkte vertaling onder ogen zou krijgen. Heijermans hoopte op een goede ontvangst van Op hoop van zegen in Duitsland, vooral in Berlijn. Dat de kwaliteit van de vertaling daarbij een grote rol zou spelen, was evident. Hij zocht een goede vertaler. Franziska de Graaffs daadkrachtige optreden en haar proefvertalingen overtuigden Heijermans van haar capaciteiten, zodat hij haar verkoos als zijn officiële Duitse vertaalster. Hij antwoordde haar op 11 februari: ‘Spoediger dan ik verwacht had, ben ik in de gelegenheid uw vertalings-aanbod voor Op Hoop Van Zegen te accepteeren, daar ik voor andere aanbiedingen bedankte. Ik zend u het gedrukte m.s. per post en hoop zoodra uwe vertaling gereed is, met U de finant. voorwaarden vast te stellen, d.w.z. ons beider aandeel bij eventueële opvoering in Duitschland.’ De briefwisseling tussen Heijermans en zijn Duitse vertaalster zou zich | |
[pagina 41]
| |
tweetalig voortzetten. Ofschoon Heijermans de Duitse taal goed beheerste, schreef Heijermans haar slechts bij hoge uitzondering in het Duits. Franziska de Graaff sprak goed Nederlands, maar schreef liever in haar moedertaal. De Graaff aanvaardde de vertaalopdracht en startte in februari 1901 met de vertaling van Op hoop van zegen. Na tien dagen al stuurde zij Heijermans de vertaling van het eerste bedrijf ter beoordeling. In haar begeleidende brief van 22 februari verantwoordde zij zich voor enkele ingrepen in de tekst. Eigenmachtig had zij besloten in het Hoogduits te vertalen omdat het Berlijnse publiek geen dialect van de Noordzeebevolking zou begrijpen. Voorts had zij de titel veranderd in Die Hoffnung daar volgens haar Hoffnung auf Segen geen correct Duits was voor de naam van een schip. Vol enthousiasme gaf zij vervolgens ongevraagde adviezen aan Heijermans en bood aan in samenwerking met hem te onderhandelen over de opvoering van de geautoriseerde vertaling Die Hoffnung bij het bekende Deutsches Theater in Berlijn. Heijermans was echter in het geheel niet gediend van een dergelijke inmenging. Hij wees in zijn antwoord van 6 maart haar aanbod kort maar krachtig van de hand. Hij zou degene zijn die alle onderhandelingen zou voeren en hun beider belangen zou behartigen. Hij liet weten zeer tevreden te zijn over haar geleverde vertaling. | |
ContractvoorwaardenNu konden de onderhandelingen over de voorwaarden starten. Heijermans' voorstel luidde: de vertaler van Op hoop van zegen zou eenderde van de theatertantièmes in Duitsland tot een maximum van duizend mark of zeshonderd gulden en de helft van de tantièmes van de boekuitgave ontvangen. Deze voorwaarden zouden niet voor de theatertantièmes in Oostenrijk gelden. De Graaff ging daarmee niet accoord. Naar aanleiding van dit voorstel ontstond een schriftelijke discussie. Niet geheel ten onrechte hoopte zij op een groot succes van Op hoop van zegen in Duitstalige landen en wilde zij daarin ten volle delen. Haar tegenvoorstel hield in, dat zij zou afzien van de vertaalrechten in ruil voor eenderde van de theatertantièmes en de helft van de opbrengst van de boekuitgave. Zij konden een nieuwe regeling treffen als er inkomsten uit de vertaling in Duitse taalgebieden | |
[pagina 42]
| |
buiten Duitsland voortkwamen. Zij schreef dat zij eerst zijn antwoord zou afwachten alvorens de vertaling van de drie laatste bedrijven van Op hoop van zegen te versturen. Heijermans raakte geïrriteerd omdat hij haast met de vertaling had. Per kerende post antwoordde Heijermans haar, bij hoge uitzondering, in het Duits en deed opnieuw een voorstel. In ruil voor het afstaan van alle vertaalrechten van Op hoop van zegen zou de vertaalster eenderde van het tantième van de opvoeringen in Duitsland en Oostenrijk tot het al genoemde maximum (met een minimum van honderd gulden) en de helft van het honorarium van het boek ontvangen. Heijermans temperde haar hooggespannen verwachtingen en schreef haar dat hij zich niet zoveel illusies maakte over grote tantièmes uit Op hoop van zegen. Het is maar de vraag of hij dat echt meende, gezien zijn grote haast met de vertaling. De Graaff daarentegen rekende wel op grote tantièmes en onderhandelde voort. Drie dagen later herhaalde zij haar voorwaarden van 8 maart met het argument dat ze het bedrijfsrisico met Heijermans wilde delen. Zij probeerde hem er van te overtuigen dat de door haar voorgestelde voorwaarden gunstiger voor auteur en vertaler waren omdat deze overeenkwamen met de regels van de Berner Conventie. Nog altijd hield zij de vertaling van de overige bedrijven van Op hoop van zegen achter de hand. Op 11 maart haalde Heijermans bakzeil en accepteerde haar voorwaarden: ‘Um diese Luft-Correspondenz zu beënden, acceptire Ich Ihre Bedingungen für Deutschland.’ In reactie hierop stuurde De Graaff ogenblikkelijk de gevraagde drie bedrijven. Zij verzuimde niet te vermelden dat bij gebruik van haar vertaling in Oostenrijk uiteraard dezelfde voorwaarden zouden gelden. Op dit laatste onderdeel van de voorwaarden reageerde Heijermans niet en daarom beschouwde De Graaff de onderhandelingen over contractvoorwaarden als gesloten. | |
Berner ConventieHeijermans' spoed met de vertalingen werd verklaard uit het feit dat Nederland zich niet had aangesloten bij de in 1881 opgestelde Berner Conventie die de rechten van auteurs uit de aangesloten landen beschermde. Als gevolg hiervan waren Nederlandse werken voor het buitenland rechtenvrij en omgekeerd waren buitenlandse werken voor Nederland rechten- | |
[pagina 43]
| |
vrij. Voor Nederlandse auteurs zoals Herman Heijermans, die veel in het buitenland werden verkocht of gespeeld, was dit buitengewoon nadelig. Hun werk was buiten de Nederlandse grenzen auteursrechtelijk vogelvrij verklaard. De Berner Conventie hield Heijermans al langer bezig. Sinds 1899 beraadde hij zich over zijn stellingname inzake de discussie over het al of niet toetreden van Nederland. In de derde jaargang van het door hem in 1897 opgerichte tijdschrift De Jonge Gids hield hij een enquête over de Berner Conventie.Ga naar eind5 Behalve Herman Heijermans waren ook Louis Couperus en de erven van Multatuli (pseud. van E. Douwes Dekker) de dupe van het feit dat Nederland zich niet wilde aansluiten. Inmiddels werd het Heijermans duidelijk dat Op hoop van zegen ook in het buitenland succesvol zou kunnen worden. Ook daarom was er haast geboden met een door Heijermans geautoriseerde vertaling in verband met de vele vertalers die brood zagen in een ongeautoriseerde vertaling. Voortdurend boden zich nieuwe vertalers bij Heijermans aan. Heijermans wilde per se iedere ongeautoriseerde vertaling vóór zijn opdat hij niet alle inkomsten zou missen. In nagenoeg alle brieven aan Franziska de Graaff drong hij aan op snelheid. Op 20 maarr 1901 scheef hij aan haar: ‘Eventuëele tantièmes zijn meer waard dan het... salaris voor zulk een uitgaafje.’ Hij vond verschillende oplossingen. Allereerst sloot hij een contract met het Berlijnse literaire agentschap Erben Felix Bloch dat zijn auteursrechten voor Duitsland kon regelen en bewaken. Voorts bedacht Heijermans een methode om ongeautoriseerde Duitse vertalingen te voorkomen. Bij een publikatie gebruikte hij van de volgende omweg. Zijn publikatie verscheen eerst in Duitsland waardoor deze automatisch onder de in de Berner Conventie geregelde auteursrechten viel. Pas daarna verscheen deze in Nederland. Zo had Heijermans zijn uitgever Van Looy bereid gevonden met spoed Op hoop van zegen in het Duits uit te geven met op de omslag de naam van een Duitse firma voor de exploitatie. Bij eventuele winst zouden de uitgever 50%, de auteur en de vertaler ieder 25% ontvangen. De Duitse uitgave van Op hoop van zegen zou meteen door uitgeverij Van Looy worden gedrukt waarna de oplage vervolgens naar een Duitse firma zou gaan die de exploitatie zou verzorgen. Behalve met vertalen, hield Franziska de Graaff zich ook intensief bezig | |
[pagina 44]
| |
met de opvoering van Op hoop van zegen te Berlijn. Zij verschafte Heijermans adviezen over de beste Berlijnse theaters die zij als oud-Berlijnse goed kende. Als eerste noemde zij het Deutsches Theater, dat echter toneelstukken soms aan censuur onderwierp. Daarom pleitte zij voor het haar goed bekende moderne Berlijnse Freies Theater van de sociaal-democratische vereniging Freie Volksbühne. Bij deze vereniging, die met haar duizenden arbeiders een geheel nieuw type publiek creëerde, zou het sociale drama Op hoop van zegen het beste tot zijn recht komen.Ga naar eind6 Haar argumentatie luidde dat soortgelijke stukken, zoals Die Weber van Gerhardt Hauptmann en Nacht der Finsternis van L. Tolstoi die door de censuur waren verboden, in het Freies Theater hun première hadden beleefd. Desalniettemin stuurde Heijermans de Duitse vertaling van Op hoop van zegen nog in maart 1901 naar het Deutsches Theater en het Deutsches Volkstheater in Wenen. Teleurgesteld schreef hij De Graaff op 17 april dat het Deutsches Theater geweigerd had Die Hoffnung op haar repertoir te nemen. Het is opmerkelijk dat dit theater een beoogd kassucces aanvankelijk weigerde en een half jaar later toch de eerste officiële opvoering bracht. Inmiddels had hij het stuk ter keuring gestuurd naar de Freie Volksbühne; De Graaff adviseerde voorts het Berliner Theater en het Lessing Theater. Heijermans' nachtmerrie over ongeautoriseerde opvoeringen kwam uit. Op 21 april stuurde Heijermans De Graaff het bericht dat de eerste opvoering van Op hoop van zegen in een ongeautoriseerde vertaling door O. van Bergh begin mei in Hamburg zou plaatsvinden.Ga naar eind7 Heijermans nam onmiddellijk maatregelen om deze opvoering te verhinderen. Hij stuurde de regisseur een telegram en zond protesten naar Hambutgse en Berlijnse kranten. Tevens riep hij de hulp in van Felix Bloch. De Graaff bood per kerende post aan Berlijnse kranten te bestoken met protestbrieven. Tegelijkertijd zou zij hierin officieel bekendmaken dat zij de maker was van de enige door Heijermans geautoriseerde vertaling van Op hoop van zegen. Het kan zijn dat de directie van het Deutsches Theater van mening veranderde onder invloed van de commotie rondom deze Hamburgse opvoering, want op 29 mei schreef Heijermans aan De Graaff: ‘het Deutsches Theater te Berlijn heeft onder eenig voorbehoud uw vertaling voor spoedige | |
[pagina 45]
| |
opvoering geaccepteerd.’ Over het verdere verloop geefr alleen nog een briefkaartje van 27 augustus informatie. Heijermans deelde verbolgen mee dat hij geen enkel officieel bericht of uitnodiging van het Deutsches Theater had ontvangen. Hij vetzocht De Graaff ‘beleefd hoegenaamd geen inlichtingen aan het D.T. te verstrekken. Ik acht een gereserveerde houding, na mij verstrekte inlichtingen zeer noodzakelijk.’ | |
Drie Duitse opvoeringen van Op hoop van zegenOndanks alle protesten vond de voorstelling van de ongeautoriseerde vertaling begin mei 1901 in Hamburg plaats en oogstte veel succes. Deze vertaling in het Noordduits dialect werd als manuscript uitgegeven door de uitgever Entsch en zelfs aangeboden aan andere theaterdirecties zoals Emil Messthaler. Heijermans had geen enkele invloed op de kwaliteit van de vertaling. Bovendien liep hij zijn inkomsten mis. De tweede opvoering van dezelfde ongeautoriseerde vertaling vond begin juli 1901 in het Neues Theater te Berlijn plaats. Theaterdirecteur Messthaler wilde persé de Berlijnse primeur hebben. Heijermans reageerde ont-Scène uit de tweede ongeautoriseerde opvoering van Op hoop van zegen te Berlijn, 13 juli 1901. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
| |
[pagina 46]
| |
steld. Hij zag zijn voor eind september geplande opvoering in rook opgaan. De schrijver protesteerde nog krachtiger in de Berlijnse dagbladen. Hierin kreeg hij steun van de directeur van het Deutsches Theater, Otto Brahm, die in een open brief aan de Berlijnse krantenredacties de geautoriseerde opvoering in het Deutsches Theater aankondigde. Het Berliner Tageblatt van 12 juli schreef dat, ofschoon er niets was te beginnen tegen deze legale doch ongeautoriseerde opvoering, men toch zedelijk verplicht was zich achter de schrijver te scharen. Het enige voordeel dat Heijermans had van alle drukte, was de impliciete reclame voor zijn werk. Kunstminnend Berlijn keek uit naar de officiële voorstelling. De derde, maar eerste geautoriseerde opvoering van Die Hoffnung in de vertaling van Franziska de Graaff vond plaats op 28 september 1901. Het werd opgevoerd door het gezelschap van Otto Brahm in het Deutsches Theater in Berlijn. Heijermans woonde de voorstelling bij. Else Lehmann en Max Reinhardt speelden de hoofdrollen. Brahm had met Die Hoffnung veel succes en zijn ensemble speelde het vele malen.Ga naar eind8 Het publiek van het Deutsches Theater was gewend aan drama's die in een realistische, naturalistische stijl aandacht vroegen voor sociale problemen, zoals Hauptmann en Henrik Ibsen ze schreven. De criticus van Bühne und Welt schreef: ‘Na de Franschen, Russen, Noren en Italianen schijnen nu ter afwisseling de Hollanders een paar troeven uit te spelen en in de wereldlitteratuur ook eens mee-ge-noemd te willen worden.’Ga naar eind9 De opvoering in Berlijn kreeg veel aandacht in de Duitse en Nederlandse pers. De waardering van de contemporaine Duitse kritiek ging uit naar de levensechtheid en de eenvoudige handeling in het stuk. Men was ontroerd door de prachtige schilderingen in details. Daarentegen had men weinig waardering voor de in laster ontaardende sociale aanklacht. De grootste bezwaren van de kritiek waren echter gericht tegen de opbouw van het drama en de te sterk aangezette uitbeelding van de karakters. De kritiek noemde de vertaling door Franziska de Graaff een aantal keren met lof.Ga naar eind10 Het succes van Die Hoffnung had tot gevolg dat Duitse uitgevers en theaterdirecteuren een grotere belangstelling voor Heijermans aan de dag legden. Zijn contacten met Duitsland werden intensiever. Er was reden tot optimisme over een doorbraak in Duitsland. Wijs geworden door de slech- | |
[pagina 47]
| |
te ervaring bij de Duitse vertaling van Op hoop van zegen, zette Heijermans grote vaart achter elke volgende vertaling om ongeautoriseerde vertalers vóór te zijn. Het liefst zag hij de vertaling van ieder bedrijf binnen veertien dagen retour. En om elk risico uit te sluiten, ontving Franziska de Graaff voortaan zijn manuscripten in het grootste geheim. | |
1901 Het pantserHeijermans verhuisde in de herfst 1901 van Amsterdam naar Katwijk aan Zee. Hij beleefde daar drie zeer productieve en vruchtbare jaren. Hij vervolgde de serie sociaal-realistische toneelstukken met Het pantser (1901), Ora et labora (1902), Schakels (1903) en Allerzielen (1904). Op 8 november 1901 bood Heijermans Franziska de Graaff Het pantser ter vertaling aan. De oude contractvoorwaarden werden in goed overleg gewijzigd en zouden bij alle volgende vertalingen gehandhaafd blijven. De nieuwe voorwaarden kwamen feitelijk overeen met overeen met Heijermans' eerste voorstel dat de vertaalster destijds onacceptabel had gevonden. De Graaff was in staat de vertaling van Het pantser binnen de gevraagde tijd te leveren. Zij stuurde deze op verzoek van Heijermans na revisie direct door naar het Deutsches Theater te Berlijn. Heijermans koesterde hoge verwachtingen en schreef op 28 december 1901: ‘Een groot uitgever in Berlijn vraagt het manuscript van Het Pantser en Bach van Die Neues Zeit vraagt het eveneens.’ Ondanks het hoge tempo maakte het stuk drie maanden later een rondgang langs potentiële Berlijnse theaters. Het is onduidelijk waarom het Deutsches Theater het stuk afwees. Op 8 maart 1902 schreef Heijermans teleurgesteld aan De Graaff: ‘Het moet thans bij het Lessing-theater liggen.’ In juni 1902 stuurde haar Heijermans drukproeven van het ‘Manuscript für die Bühne’ van Het pantser dat in maart 1903 verscheen. De Duitse opvoering van Het pantser vond uiteindelijk pas in augustus 1905 plaats in het door De Graaff warm aanbevolen theater van de Freie Volksbühne te Berlijn. | |
[pagina 48]
| |
1902 Ora et laboraOndertussen werkte Franziska de Graaff sinds maart 1902 aan haar derde vertaalopdracht van Heijermans: het stuk Ora et labora. Geregeld maande Heijermans haar haast te maken. Naar aanleiding van de succesvolle opvoering van Die Hoffnung door het Deutsches Theater in Wenen ontstond er halverwege 1902 opnieuw onenigheid over de geldigheid van de contractvoorwaarden voor Oostenrijk. Heijermans schreef haar op 4 juni 1902: ‘Hoe moet het billijkheidshalve met deze speciale vertooningen?’ Het ‘speciale’ was gelegen in het feit dat een Duits gezelschap in Oostenrijk optrad waardoor zij recht had op haar eenderde deel van de tantièmes. Het was blijkbaar nog steeds onduidelijk op welke manier Oostenrijk in hun contractvoorwaarden was opgenomen. De Graaff meende, in tegenstelling tot Heijermans, dat het overbodig was te onderhandelen, aangezien hun contract ook voor Oostenrijk gold. Heijermans reageerde 16 juli 1902 verbolgen op haar brief van 6 juni: ‘Deze wijze van samenwerking lijkt mij niet de geschikte om op den duur te harmoniseren. Laten wij aangenaam samenarbeiden of deze samenwerking staken.’ Heijermans herhaalde op 30 juli voor alle duidelijkheid de contractvoorwaarden: ‘[...] doch is het thans, nà uwe vergissing beter dat zij nogmaals definitief bevestigd is.’ Met deze woorden beschouwde Heijermans de zaak als gesloten. Hij bood haar zijn volgende nieuwe stuk Schakels ter vertaling aan. De Graaff daarentegen was niet gediend van Heijermans' impertinente toon en besloot hun samenwerking te beëindigen. De moeite die Heijermans vervolgens ondernam om haar als vertaalster te behouden, toont zijn waardering voor haar werk. Hij besteedde twee brieven om zijn ‘zakelijke’ toon in zijn brieven uit te leggen. Blijkbaar kon Franziska de Graaff goed onderhandelen, want op 2 september kwamen zij overeen dat Oostenrijk alleen buiten het contract van Op hoop van zegen bleef. In de contractvoorwaarden voor de nieuwe vertalingen werd ook Oostenrijk opgenomen. Bovendien zou zij in het vervolg van opvoeringen door Duitse toneelgezelschappen in Oostenrijk eenzesde deel van de tantièmes ontvangen. Twee jaar na het verlenen van de vertalingsopdracht ging Ora et labora op 13 maart 1904 onder leiding van Otto Brahm in het Deutsches Theater | |
[pagina 49]
| |
te Berlijn in première. Heijermans was ook nu aanwezig. Na het succes in 1901 keken publiek en pers uit naar zijn nieuwe stuk. Het was al bijzonder dat een werk van een Nederlandse toneelschrijver in een der belangrijkste schouwburgen van Berlijn werd opgevoerd. Het was helemaal uitzonderlijk dat een tweede stuk van Heijermans in korte tijd deze eer te beurt viel. Franziska de Graaff-Levy met haar dochter Cecilia, augustus 1902. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
| |
[pagina 50]
| |
Helaas viel het succes tegen en het oordeel over de voorstelling was niet onverdeeld gunstig. De Berlijnse pers zoals het Berliner Tageblatt, de Berliner Morgenpost, de Lokalanzeiger, de Vossische Zeitung en de Tägliche Rundschau schonk ruim aandacht aan het stuk. De ontvangst bij het publiek evenaarde echter niet die van Die Hoffnung. De belangstelling voor het realistische-naturalistische toneel was over haar hoogtepunt heen. Het Duitse publiek wenste een modernere stijl die Heijermans niet bood. In zijn brief van 17 maart 1904 aan De Graaff becommentarieerde Heijermans de persreacties: ‘Ora heeft hier betrekkelijk succes - mooie èn leelijke pers tezamen - men bemint die “Elend” niet. 'k Zal ze er wel aan leeren wennen!’ In het Algemeen Handelsblad van 14 maart gaf de Berlijnse correspondent een beschrijving van het verwende premièrepubliek: ‘Het Berlijnsche publiek leeft snel, dat zal in de meeste wereldsteden wel het geval zijn, en het wordt niet gaarne herinnerd aan dingen die het afgedaan, begraven acht.’ Ora et labora heeft niet lang op het repertoire gestaan. In zijn brief van 7 mei 1904 gaf Heijermans zijn vertaalster de schuld: ‘De late inlevering van Ora et labora is de eenige oorzaak waarom het stuk door te late opvoering in maart een kleine serie behaalde.’ Deze beschuldiging lijkt erg overdreven. Heijermans veranderde bij de boekuitgave van Ora et labora van uitgever. Op 17 maart 1904 schreef Heijermans haar trots dat hij succesvol had onderhandeld met de Berlijnse uitgeverij Egon Fleischel & Co, die hij als een der beste uitgevers beschouwde. De uitgave van Ora et labora in de vertaling van Franziska de Graaff verscheen in mei. | |
Afrekeningen (1901-1903)Het vaststellen van de contractvoorwaarden was moeizaam verlopen. Over de contractueel overeengekomen driemaandelijkse betaling van de vertalingen ontstonden ook de nodige irritaties. Heijermans hield zich niet aan zijn financiële verplichtingen. Zijn zakelijk inzicht was niet erg groot en hij genoot de reputatie van een slecht financier. Na ruim een jaar had De Graaff nog geen cent van Heijermans voor haar vertalingen ontvangen, hoewel zij van haar kant zich goed aan haar afspraken hield. In antwoord op haar vraag daarover schreef Heijermans 8 maart 1902 dat hij zelf op | |
[pagina 51]
| |
de afrekeningen over 1901 van Felix Bloch en Van Looy wachtte. Na deze aanmaning ontving De Graaff op 4 juni 1902 de eerste afrekening: f 50 tantième over het tweede kwartaal van 1901. In september, drie maanden na de eerste afrekening, ontving zij de tweede van f 96,40 over het eerste en tweede kwartaal van 1902. Begin januari 1903 volgde de derde, hoge afrekening van f 250 over het derde en vierde kwartaal van 1902. Tot dusver had het succes van Die Hoffnung nog geen spectaculaire bedragen opgeleverd. | |
1903 Ghetto en SchakelsDe samenwerking tussen Heijermans en De Graaff bestond inmiddels twee jaar en verliep volgens een vast patroon. Heijermans verzocht haar een stuk te vertalen en stuurde haar het manuscript onder embargo bedrijf voor bedrijf op. Vervolgens drong hij uit angst voor ongeautoriseerde vertalingen veelvuldig aan op snelheid. De Graaff retourneerde de vertaalde bedrijven in dezelfde volgorde binnen een redelijke termijn. Voorts ontving zij de vertaling nog een keer in afleveringen ter correctie en revisie. Tot slot zorgde de Duitse agent Felix Bloch in korte tijd voor het gedrukte Duitse manuscript. Onmiddellijk na de Duitse première van het toneelstuk verscheen dan de boekuitgave. Heijermans hield De Graaff altijd schriftelijk op de hoogte van zijn onderhandelingen met theaterdirecteuren, uitgevers en zijn literaire vertegenwoordiger in Duitsland. 1903 stond in het teken van de Duitse vertalingen van Ora et labora, Schakels en Ghetto. Op 3 maart vroeg Heijermans bij zijn bezoek aan De Graaff of zij bij wijze van vriendendienst de drie jaar oude, door Jos Schürmann verknoeide vertaling van Ghetto voor de boekuitgave wilde controleren. Evenals in 1901 zou Van Looy ook deze keer de Duitse uitgave verzorgen. De uitgave verscheen als ‘einzige autorisirte Uebersetzung’ in oktober 1903 en werd door de Kommissionsverlag K.F. Koehler te Leipzig in de handel gebracht. Daardoor viel de uitgave van Ghetto onder de voorwaarden van de Berner Conventie waardoor Heijermans geen tantièmes zou mislopen. | |
[pagina 52]
| |
1904 Bloeimaand en SchakelsIn februari 1904 begon De Graaff aan de vertaling van Heijermans' volgende toneelstuk Bloeimaand (Wonnemond) dat echter nooit uitgevoerd en uitgegeven zou worden. Eind mei 1904, twee jaar na de vertalersopdracht, rondde De Graaff de Duitse vertaling van Schakels (Kettenglieder) af. Er bestaat een opmerkelijk verschil in tijdsduur tussen de vertaalopdracht en de uiteindelijk uitvoering van Op hoop van zegen in vergelijking met Heijermans' latere toneelstukken. De vertaling van het eerste stuk kostte negen maanden de tijd. De latere stukken namen gemiddeld twee jaar in beslag. Heijermans onderhandelde met succes over de Duitse opvoering en uitgave van Kettenglieder. Op 30 mei 1904 schreef hij aan Franziska de Graaff: ‘Het verheugt mij U mede te kunnen deelen dat Kettenglieder door Paul Lindau voor het Deutsches Theater aangenomen is.’ Hij vervolgde op 27 juni 1904: ‘Door de aanneming van Schakels heeft u wederom gezien, dat vlùg er bij zijn de hoofdzaak is. Egon Fleischel Co. hebben mij voor de druk van Schakels 200 Rm voor elke 1000 ex geboden en meenend dat een half ei beter is dan een leege dop, heb ik voorwaardelijk geaccepteerd, daar ik thans ook over Wonnemond met hem onderhandel.’ De boekuitgave van Kettenglieder verscheen in oktober 1904 bij Fleischel & Co zonder de naam Franziska de Graaff op de titelpagina, zoals tot dan gebruikelijk was. Dat had een auteursrechtelijke achtergrond, die door Heijermans op 30 april 1904 aan De Graaff was uitgelegd: ‘Diamantstad is door mevr. Ruben vertaald. Er staat geen vertalersnaam op den omslag, omdat het werk als origineele Duitsche arbeid verschenen... en beschermd is.’ Bij volgende Duitse uitgaven handhaafden Heijermans en zijn uitgever dit systeem.Ga naar eind11 Op 17 september 1904 vond de première van Kettenglieder. Ein fröhlisches Spiel am häuslichen Herd plaats in het Deutsches Theater te Berlijn, wederom in aanwezigheid van Heijermans. Het was Heijermans' derde stuk in Duitsland. Paul Lindau, de nieuwe leider van het Deutsches Theater, had het stuk uitgekozen voor de opening van het nieuwe theaterseizoen. Heijermans groeide uit tot een bekende auteur in de Duitse theaterwereld, want ook Die Hoffnung stond al drie jaar op het repertoire. De Nederlandse en Duitse kritiek besteedde ruime aandacht aan Ket- | |
[pagina 53]
| |
tenglieder. Zo schreef de Berlijnse correspondent van de Nieuwe Rotterdamse Courant op 18 september onder meer: ‘Schakels, dat gisteren voor een stampvolle zaal van “première-gasten”, waaronder alle bekende critici, zijn eerste opvoering beleefde.’ In het Algemeen Handelsblad van diezelfde dag beschreef de Berlijnse correspondent de veranderingen in het bruisende theaterleven in Berlijn: ‘dat een schouwburg als het Deutsche Theater bijna uitverkocht is bij een première heel in 't begin van het seizoen, zegt veel. Het zegt, dat de naam van de schrijver reeds een zeer goeden klank heeft. En de manier waarop het publiek dit stuk ontving zei nog meer. Van oppositie was, behalve aan het niet, bevredigende, onnatuurlijke slot, geen sprake. Daarentegen barstte herhaaldelijk en spontaan, een warm, langaanhoudend applaus los, [...]’. Voorts gaf de correspondent een samenvatting van de kritieken uit de voornaamste Berlijnse dagbladen. Het oordeel was over het algemeen gunstig. Het Berliner Tageblatt waardeerde dat Heijermans niet stil was blijven staan bij het ‘orthodoxe credo van het naturalisme’. Andere dagbladen zoals de Vossische Zeitung, de Berliner Börsen-Courier, de Nationalzeitung, de Lokalanzeiger en het toneelmaandblad Bühne und Welt waardeerden zijn scherpe waarneming en de gedetailleerde schildering van de karakters in de behandeling van de stof boven de keuze van de stof. Kettenglieder was na Die Hoffnung het meest succesvolle toneelstuk dat van Heijermans in Duitsland gespeeld werd. Het beleefde vele opvoeringen. | |
Afrekeningen (1904-1907)Na de derde afrekening van januari 1903 stagneerden de kwartaalafrekeningen opnieuw. Nu eens klaagde Heijermans over voortdurende drukte, dan weer maakte hij gebruik van uitvluchten als weggeraakte postwissels of rommel in zijn huis. Een jaar lang ontving De Graaff niets meer, iets wat haar mateloos irriteerde. Er bestaat een kladbrief van haar aan Heijermans van 27 jaunuari 1904 waarin ze niet langer begrip toonde voor zijn drukke bestaan: ‘leider, denn ich könnte jetzt zum Jahresbeginn sehr gut etwas Geld gebrauchen. Ich möchte Sie also bitten, mir recht bald das mir noch Zustehende zu schicken.’ Zij stelde Heijermans voor dat hij de afrekeningen in het vervolg door Bloch of Fleischel zou laten verrichten. | |
[pagina 54]
| |
In zijn antwoord van 3 februari negeerde Heijermans haar voorstel volkomen, schreef dat haar saldo niet noemenswaard was en verontschuldigde weer zich met drukte. Op 17 maart ontving zij de afrekening over het derde en vierde kwartaal van 1903 van f 236,57. Die over het eerste kwartaal van 1904 van f 35,25 kwam weer keurig op tijd. In augustus 1904 volgde na aanmaning van De Graaff Heijermans' aankondiging van de afrekening van het tweede kwartaal van f 80,88. Eind november attendeerde zij hem er voor de tweede keer op dat zij de toegezegde postwissel niet had ontvangen. Zij herhaalde op 25 november 1904 haar voorstel van januari de afrekeningen via Bloch te laten lopen. Uit de kladversie van de brief blijkt dat De Graaff zich erg stoorde aan Heijermans die met geen woord repte over zijn niet nagekomen toezeggingen. Getuige de vele doorhalingen, probeerde zij haar klacht zo diplomatiek mogelijk te formuleren. Zij slaagde daarin niet goed, zo bleek uit Heijermans antwoord van 12 januari 1905: ‘Zéér bijzondere drukte èn ziekte (van beide gevallen zult u wel geen nadere explicatie nodig hebben!) beletten mij gevolg te geven aan de zending f 58,80 [...]. Uw wantrouwend en opgewekt schrijven, daarna ontvangen, en om bovenstaande redenen niet beantwoord, taxeer ik op zijn juiste en fijngevoelige waarde.’ De afrekening toonde het aanzienlijke bedrag van f 658.80. Heijermans had hierin haar maximum aandeel van eenderde tantième over Kettenglieder verrekend. Zo probeerde Heijermans zijn handelwijze weer goed te maken. De Graaff plukte na vier jaar eindelijk de financiële vruchten van haar werk. Het kassucces Die Hoffnung leverde nog steeds eenderde deel van de tantièmes op. | |
1905 Allerzielen en De meidVanaf januari 1905 schreef Heijermans aan zijn nieuwe stuk Allerzielen, dat hij De Graaff vóór juni wilde laten vertalen. Heijermans liep enige vertraging op tijdens het schrijven. Eind juli kon zij met de gebruikelijke spoed verder vertalen. Allerzielen zou oorspronkelijk in november onder de titel Allerseelen verschijnen bij uitgeverij Fleischel voor zoo Mark per oplage van 1000 exemplaren, onafhankelijk van een toneelopvoering. In zijn brief van 12 september 1905 aan uitgever C.A.J. van Dishoeck | |
[pagina 55]
| |
beschreef Heijermans nog eens zijn methode om zijn Duitse uitgaven onder de Berner Conventie te laten vallen: ‘Wat “Allerzielen” aangaat kan ik u thans definitief mededeelen, dat het tegen 1 november te Berlijn verschijnt. U kunt er dus tijdig mede uitkomen, maar moet beslist afwachten tot ik u den juisten datum opgeef, daar wij in geen geval vóór Berlijn mogen verschijnen.’ Allerseelen verscheen uiteindelijk in februari 1906. De naam van de vertaalster werd, evenals bij Kettenglieder (1904), met opzet niet vermeld op de titelpagina. De toneelopvoering van Allerseelen vond een jaar later plaats. Ondertussen vertaalde De Graaff een kleiner drama De meid. In november 1905 leverde zij in vlot tempo de vertaling. De correspondentie geeft nauwelijks nadere informatie over het verloop van dit toneelstuk. Op 5 mei 1908 meldde Heijermans dat omtrent de Duitse opvoering van De meid nog niets was besloten. De uitgave van De meid verscheen pas in 1909 bij Berlijnse uitgeverij Boll und Pickardt. Het stuk is nooit in het Duits opgevoerd. De Nederlandse versie van De meid werd door de Nederlandse Tooneelvereniging op 30 april 1908 in het Hebbel Theater te Berlijn gespeeld.Ga naar eind12
In 1905 verschenen twee Duitse herdrukken van toneelwerken. Klaarblijkelijk stond Heijermans in Duitsland nog voldoende in de belangstelling. Uitgeverij Philip Reclam uit Leipzig zou de door Franziska de Graaff vertaalde en door Heijermans geautoriseerde uitgave uit 1901 van Die Hoffnung in de Universal-Bibiliothek herdrukken onder de nieuwe titel Die Hoffnung auf Segen. In dezelfde reeks was in 1903 een tweede druk van Ghetto verschenen in de vertaling van Paul Raché. De derde druk van Ghetto verscheen met de eerste uitgave van Der Panzer in één band in oktober 1905 bij de Berlijnse uitgeverij Egon Fleischel & Co. De Graaff nam deze beide vertalingen voor haar rekening. Heijermans schreef haar dat de uitgave 300 Mark per oplage van 1000 exemplaren zou opbrengen waarvan zij de helft zou ontvangen.
In 1905 zouden twee stukken worden opgevoerd. In zijn antwoord van 14 augustus 1905 op de vraag van De Graaff naar de stand van zaken, schreef | |
[pagina 56]
| |
Heijermans dat hij succesvol had onderhandeld over Der Panzer en Ghetto. Hij was verheugd dat Der Panzer zou worden opgevoerd in het theater van de Freie Volksbühne te Berlijn èn in het Deutsches Volkstheater te Wenen. De boekuitgave van beide stukken zou onmiddellijk na de première verschijnen. Begin september ging te Berlijn Der Panzer in première. Heijermans schreef op 6 september aan De Graaff: ‘“Het Pantser” ging Zondag bij de “Freie Volksbühne” te Berlijn en werd door het publiek gunstig opgenomen. De bourgeois-pers laat er zich niet gunstig over uit, zooals te voorzien was.’Ga naar eind13 Het leek of Heijermans enigszins bitter raakte door het verschil in waardering van de Duitse literaire kritiek en van het publiek. Enerzijds kwam het massapubliek in grote getale naar zijn uitvoeringen kijken. Anderzijds nam de belangstelling van de literaire kritiek en het modieuze publiek af door de dalende waardering voor geëngageerde stukken. De Duitse première van Ghetto vond plaats op 11 november 1905 in het Kleines Theater te Berlijn in de regie van Victor Barnowsky, de opvolger van Max Reinhardt, zes jaar na de eerste opvoering in Amsterdam. Ondanks aandringen van Heijermans de vertaling uit 1903 van De Gtaaff te gebruiken, had regisseur Barnowsky gekozen voor een oude vertaling uit 1899 door J. Schürmann. Deze opvoeringen zouden De Graaff dus niets opleveren. Heijermans had Ghetto opnieuw voor de Duitse opvoering bewerkt en het slot veranderd.Ga naar eind14 De reacties op de première waren verdeeld en heftig vanwege vermeende antisemitische trekken. Het stuk had een matig succes en heeft niet lang op het repertoire gestaan.Ga naar eind15
De driemaandelijkse afrekeningen aan De Graaff verliepen beter sinds de aanvaring in 1904. Dat zou deels veroorzaakt kunnen zijn door de daling van de bedragen waardoor Heijermans beter in staat was haar uit te betalen. Zo ontving zij in augustus een afrekening van f 29. Een aantal maanden voordien had zij een afrekening van f 27,50 ontvangen. En in december 1905 stuurde Heijermans een grote afrekening van f 220,08 over het tweede en derde kwartaal van 1905. Uit 1906 resteert slechts één brief met een afrekening van f 37, - over het vierde kwartaal van 1905 en de eerste drie van 1906. De afrekening | |
[pagina 57]
| |
over het vierde kwartaal van 1906 en de eerste twee kwartalen van 1907 bedroeg f 238,95.
In maart 1907 vond de première van Allerseelen in het Kleines Theater plaats. De uitgave was al in februari 1906 verschenen. Heijermans schreef De Graaff in zijn brief van 28 maart 1907: ‘Ik heb mij in diepste ergernis over eenige voorvallen op tooneelgebied veroorloofd 'n paar jaar te zwijgen - maar de moed is er weer en voorzeker hoop ik op uw hulp nog dezen zomer te kunnen rekenen.’ In dezelfde brief gaf hij een verbitterd relaas van de door hem bijgewoonde première van Allerseelen: ‘“Allerzielen” heeft te Berlijn in die akelige bonbonnière van de bourgoisie, die “Kleines Theater” heet, geen prikkelend succes gehad. De dames en heeren, die daat komen om het laatste snufje der mode te genieten, hebben aan den niet gedegenereerden Hollander, die voor de massa (in beteren zin) werkt niemendal. Misschien volgt een reprise in een beter theater.’ Het succes was inderdaad matig. De Berlijnse pers schonk wederom ruime aandacht aan Heijermans' stuk omdat de positieve herinneringen aan Die Hoffnung (1901) en Kettenglieder (1904) hoge verwachtingen hadden gewekt. Allerseelen beantwoordde niet aan die verwachtingen. De kritiek maakte opmerkingen bij de onderwerpskeuze en meende dat het feitelijk onmogelijk was dat een joodse socialist uit het protestantse Holland een onderwerp over het (katholieke) geloof goed kon uitwerken. Verder vond men dat een aantal elementen in de opbouw er met de haren was bijgesleept. Zo schreef de Berliner Lokalanzeiger van 13 maart: ‘“Allerseelen” - auch der Titel ist nicht organisch aus der Handlung heausgewachsen, sondern gesucht tendenzlös - ist ein trauriges Theaterstück ohne jeden tragischen Einschlag.’ Heijermans had De Graaff in maart 1907 een nieuw stuk ter vertaling aangeboden dat zij een half jaar later nog niet had ontvangen. Heijermans schreef haar op 16 september: ‘Ik heb inderdaad [...] nieuwen arbeid gereed, doch er bestaan mijnerzijds zekere bezwaren, die eerst uit den weg moeten worden geruimd en beter mondeling toegelicht kunnen worden. Komt het u gelegen een dezer dagen eens over te wippen [...] dan kunnen wij gelijktijdig de uitstaande postjes verrekenen.’ Het is onduidelijk over welk toneelstuk het ging en welke bezwaren hij had. Er resteert nauwelijks cor- | |
[pagina 58]
| |
respondentie uit deze periode. Het is aannemelijk dat zij niet veel contact meer hadden. Heijermans had andere zaken aan zijn hoofd. Hij had genoeg van Holland en overwoog naar Berlijn te verhuizen. Op 21 september 1907 schreef Heijermans een brief aan Regina Ruben, zijn Duitse prozavertaalster die in Berlijn woonde, en informeerde naar een geschikte buurt in die stad waar hij het beste met zijn gezin zou kunnen gaan wonen. In diezelfde brief vroeg Heijermans haar een toneelstuk voor hem te vertalen. Het leek erop dat Franziska de Graaff haar langste tijd als vertaalster van Heijermans' toneelstukken had gehad. | |
1907-1912 BerlijnIn november 1907 verhuisde Heijermans naar Berlijn. Zijn animo om te vertrekken was gaandeweg in de jaren daarvoor gegroeid en het fiasco van een van zijn toneelstukken vormde de directe aanleiding.Ga naar eind16 Hij voelde zich in Nederland miskend als kunstenaar. Heijermans had er genoeg van dat de literaire kritiek zijn nieuwe toneelstukken telkens weer vergeleek met het succesvolle Op hoop van zegen. Daarnaast nam hij het de Nederlandse regering kwalijk dat Nederland zich niet bij de Berner Conventie had aagesloten, waardoor hij niet de vruchten van zijn in het buitenland opgevoerde en verschenen literaire werk kon plukken. Heijermans hoopte door zijn vertrek naar Duitsland zijn inkomen zodanig op te schroeven dat hij een financieel onafhankelijke status kon bereiken waar hij al zijn leven lang naar verlangde. Door zijn bourgondische levensstijl was dit streven gedoemd te mislukken.Ga naar eind17 Heijermans meende dat hij in Berlijn wel de erkenning zou krijgen die hij in Nederland niet kreeg. Volgens hem eerden de Duitsers, in tegenstelling tot de Nederlanders, bekende schrijvers als beroemdheden. En in Berlijn zou Heijermans tussen de wereldtop der auteurs zitten. Heijermans werd in Berlijn inderdaad met open armen ontvangen en als een groot kunstenaar behandeld. De toneelstukken die Heijermans na 1907 te Berlijn schreef, werden niet door De Graaff vertaald maar naar alle waarschijnlijkheid door zijn vaste Berlijnse secretaresse en vertaalster, een zekere mevrouw Kramer.Ga naar eind18 Er resteren geen brieven tussen Heijermans en Franziska de Graaff uit de periode tussen 1908 en 1912. De laatste brief van Heijermans dateert | |
[pagina 59]
| |
van 12 januari 1912. Hij refereerde aan hun ontmoeting waarin zij spraken over problemen omtrent zijn onregelmatige afrekeningen en wellicht haar onnauwkeurige kopydata: ‘'t Doet mij genoegen, dat de verschillen, in zover zij bestaan hebben, uit den weg zijn geruimd, en dat u zich bereid verklaart achtereen-volgens “Glück Auf!”, “Beschuit met muisjes” en “De schoone slaapster” [...] in Duitsche vertaling op te leveren.’ De briefwisseling noch andere bronnen geven uitsluitsel of Franziska de Graaff deze drie toneelstukken heeft vertaald. De uitgaven zijn in elk geval niet in het Duits verschenen en de toneelstukken werden niet in Duitsland opgevoerd.Ga naar eind19 Franziska de Graaff heeft, voor zover bekend is, nadien geen andere vertalersactiviteiten ontplooid. Zij trok zich terug in haar gezin. Het aflopen van het contact tussen Heijermans en De Graaff loopt parallel aan zijn vertrek uit Berlijn. Heijermans zou zich bij zijn terugkomst in Nederland meer bezighouden met regisseren dan met schrijven van toneel waardoor hij minder te vertalen had. De aansluiting van Nederland bij de Berner Conventie in 1912 vormde voor Heijermans een extra stimulans om naar Amsterdam terug te keren. Eindelijk genoot Heijermans in het buitenland dezelfde rechten als in Nederland.Ga naar eind20
Voor een Nederlandse schrijver uit het begin van deze eeuw is het grote succes van Herman Heijermans in het buitenland en met name in Duitsland opvallend. Tot 1912, het jaar waarin Nederland zich bij de Berner Conventie aansloot, was het voor Nederlandse schrijvers die buiten de grenzen actief waren moeilijk om in het buitenland zakelijk te slagen. Heijermans legde een grote vindingrijkheid aan de dag om de financiële schade tot een minimum te beperken. Voor Heijermans was het dan ook van groot belang om zijn werk op zo kort mogelijke termijn vertaald te krijgen zodat hij zelf uitgevers en theaterdirecteuren kon benaderen voordat anderen er met zijn werk vandoor gingen. De briefwisseling met Franziska de Graaff geeft een beeld van de spanningen en de gevolgen die hierdoor veroorzaakt werden. In haar vond hij de ideale en toegewijde vertaler. Het literaire milieu waaruit zij afkomstig was, droeg bij aan haar enthousiasme. Bovendien was zij wezenlijk in zijn sociale ideeën en politieke idealen geïnteresseerd. Zij was niet alleen bezig met de feitelijke ver- | |
[pagina 60]
| |
taling, maar hielp Heijermans ook daadwerkelijk met de uitvoering van zijn toneelstukken. Zij gedroeg zich zeer loyaal tijdens de affaire omtrent Op hoop van zegen. Omdat het voor een schrijver in die tijd nog niet gebruikelijk was om eerst een uitgever te zoeken die zorg droeg voor de vertaling en de zakelijke aspecten, was de kennis van zaken die De Graaff van Duitsland en met name van Berlijn had, een groot voordeel. Behalve als opdrachtgever was Heijermans ook genoodzaakt op te treden als onderhandelaar met de vertaler. Modelcontracten bestonden nog niet. Heijermans was in tegenstelling tot De Graaff in het geheel niet zakelijk. Dit veroorzaakte irritaties bij De Graaff die geregeld in hun briefwisseling tot uiting kwamen. De Graaff zelf moest hem telkens aan zijn financiële verplichtingen herinneren hetgeen Heijermans op zijn beurt weer irriteerde. Franziska de Graaff verdiende met haar vertaalwerk f 1911,35.Ga naar eind21 De successen van Die Hoffnung en Kettenglieder vormden de voornaamste bron. Ondanks alle inspanningen is Heijermans nooit rijk geworden van zijn successen. Zijn vis werd eveneens duur betaald. |
|