| |
| |
| |
3 Manuscrit trouvé dans un livre. E. du Perron aan M. Nijhoff, 31 oktober 1929
‘De literatuurgeschiedenis moet herschreven worden!’ en ‘Op slag zijn de bestaande briefuitgaven waardeloos geworden’ waren slechts enkele kreten die opstegen vanuit een etablissement aan een van de Amsterdamse grachten. Het was 13 december 1993 en de drank vloeide rijkelijk. Vandaar dat er mogelijk wat geëxalteerd gereageerd werd op het cadeau dat een vader zojuist aan zijn dochter had overhandigd. Het was een prachtig cadeau, zeer geschikt voor deze gelegenheid: het ging over literatuur, zoals deze hele avond over literatuur ging. Het was waardevol en weerloos tegelijk: een gewoon velletje papier. Het was iets persoonlijks, maar met een reikwijdte die daar ver bovenuit steeg. Het had een bul kunnen zijn, maar het was een brief. De brief was geschreven door E. du Perron (1899-1940) en gericht aan M. Nijhoff (1894-1953). Hoe de brief bij de vader terecht kwam, zal wel nooit opgehelderd worden. Het enige dat deze zich herinnerde was dat hij hem lang geleden in ‘een boek’ gevonden had.
Nu gebeurt het wel vaker dat er een brief van Du Perron opduikt. Tenslotte had hij er in zijn leven heel wat geschreven. In de brievenuitgave die bij G.A. van Oorschot in negen delen is uitgegeven, zijn er al 4336 gepubliceerd. En in het tweede Jaarboek Letterkundig Museum (1993) konden nog eens vier teruggevonden brieven worden opgenomen. Maar het manuscript gevonden in een boek, is wel een heel opmerkelijke vondst. Er was tot op de dertiende december namelijk maar één brief van Du Perron aan Nijhoff bekend. Dat was een brief gedateerd 14 december 1929. In die brief tutoyeren zij elkaar, de toon is collegiaal maar niet uitgesproken hartelijk. Du Perron en Nijhoff waren in 1929 nog ‘on speaking terms’ met elkaar. Du Perron schreef op 1 januari 1930 zelfs dat hij Nijhoff ‘een gezellige vent’ vond. Die goedmoedigheid sloeg in het daaropvolgende jaar om in ergernis. Du Perron zag in Nijhoff een ‘arrivé’, een woordvoerder van het literair establishment. Hoe hun contact zich verder ontwikkelde is bekend. Op 14 december 1931 raakten beide schrijvers slaags op de stoep van cafe-restaurant Americain in Amsterdam. Enkele taxi-chauffeurs moesten er aan te pas komen om de
| |
| |
vechtenden te scheiden. Het is dus niet verwonderlijk dat zij niet regelmatig met elkaar correspondeerden.
De recent ontdekte brief moet in 1929 geschreven zijn, vermoedelijk 31 oktober. Hij is niet gedateerd, maar op grond van het onderwerp, de plannen voor Kerstmis en de verwijzing naar Olga M. kan deze datum worden aangenomen. Het onderwerp van de brief, die vier kantjes beslaat, is de postume uitgave van Paul van Ostayens gedichten. De brief is niet opgenomen in de editie van Du Perrons Brieven. Ze wordt hieronder conform de presentatie en de nummering van deze editie afgedrukt.
| |
347a. Aan M. Nijhoff: Gistoux, 31 oktober 1929
Gistoux, Donderdag
Zeer geachte heer Nijhoff,
Van Jany vernam ik dat u graag gekomen zoudt zijn, maar niet kòn, en zeker niet vòòr Kerstmis. Ik zou u, wat mij betreft, met het grootste genoegen tegen Kerstmis hier zien; ik vrees alleen: 1o. dat ikzelf ergens naar het Zuiden afgezakt zal zijn; 2o. dat hier dan zelfs niemand meer zal zitten (vanwege de kou, nattigheid, het vroege duister, enz. enz.) - Als ik u dus tegen Kerstmis zou ontmoeten, zou het in Brussel zijn; anders in het volgend voorjaar; hier of in Holland, als wij beiden den winter overleven, wat altijd moeilijk is.
Ik schijn u ook nog een antwoord schuldig te zijn op het lange schrijven dat ik eens van u ontving. Ik heb dat schrijven niet zoo verkeerd opgevat als u schijnt te veronderstellen; ik vond het - laat ons zeggen: curieus, maar heb het met veel belangstelling gelezen; alleen de slotzinnen wierpen er (voor mij, die u niet ken) een soort valsch licht over - mogelijk door de haast waarmee ze werden geschreven(?). Hoe het zij, de zaak is, dunkt mij, geen lange bespreking waard - u?...
Een andere kwestie, waarover u wenschte dat ik u schreef, is die van de uitgave van P.v.O.'s gedichten door Burssens. Ik heb die uitgave - ofschoon van op een afstand - met hem bezorgd, en kan u dus misschien eenige inlichtingen verstrekken. In welk opzicht bevalt de uitgave u niet? - De keuze uit Music-Hall? Daar viel in Music-Hall, eerlijk gezegd, niet veel te kiezen. Ik weet dat sommige menschen beweren dat P.v.O. in m.h. veel aardiger dingen schreef dan later; maar als men m.h. in handen heeft, moet men toegeven dat het in zijn soort bizonder zwak was, en dus zeker, nù, is. Daarbij kwam de antipathie die P.v.O. zelf dien bundel toedroeg. Uit Het Sienjaal lijkt de keuze mij goed. Dat uit deze twee bundels een keuze zou worden gemaakt, was de wil van den uitgever, die
| |
| |
niet een té grooten bundel op zich wilde nemen. Volgt De Feesten van Angst en Pijn, die P.v.O. zelf zeker nooit meer gepubliceerd zou hebben (met uitzondering van Barbaarse Dans, een gedicht waarvoor hij nog veel voelde, en misschien 3 of 4 andere gedichten). Maar hier stuitten wij op - neen, het tegendeel is waar - hier moesten wij meedrijven met, het enthousiasme van den beeldhouwer Oscar Jespers, den bezitter van het m.s., die alleen alles of niets wilde afstaan, en die op de laatste revisie eenige fouten die ik had vebeterd zorgvuldig heeft hersteld. Ziedaar dus de volledige Angst en Pijn verantwoord, tot groot genoegen van den uitgever overigens, die immers zooveel mogelijk ‘de l'inédit’ wilde hebben. Volgt Het Eerste Boek van Schmoll, waarmee, voor mijn gevoel, v.O. staat of valt. Hier is Burssens geheel alleen aan het werk geweest en zijn taak was gedeeltelijk heel gemakkelijk: het chronologisch overnemen van alle gepubliceerde gedichten (in Ruimte, Vl. Arbeid, Overzicht, e.dgl.); en gedeeltelijk meer dan moeilijk: het daarbij schikken van allerlei gedichten in ms. die uit verschillende portefeuilles opdoken. (Zoo werd b.v. het gedicht dat in Erts 3 voorkomt, eerst later door den broer van P.v.O. teruggevonden.) Deze gedichten in ms. misten iedere aanwijzing - behalve, af en toe, die van het handschrift, dat met de jaren een klein beetje veranderd was. Bref, stel u voor dat Slauerhoff morgen stierf en dat u en ik een uitgave van zijn gedichten moesten bezorgen. Met P.v.O. was het iets beter gesteld, maar toch niet erg veel. De laatste gedichten die in deze onderafdeeling staan, zijn inderdaad de laatste die hij geschreven heeft: dit wisten wij omdat hij ze ons beiden in Miavoye-Anthée had laten zien, maar in het midden heeft Burssens zijn weg op den tast moeten vinden. Rest De Groteske
Gedichten; dat is een kleine uitvinding van hem, misschien, maar hij zegt te wéten dat P.v.O. deze gedichten eigenlijk als berijmde - pardon, als in vers gebrachte ‘grotesken’ beschouwde. Er waren er nog meer, maar die zijn door den uitgever geweigerd, omdat De Gemeenschap, die immers in Holland den bundel aan den man zou brengen, er bezwaren tegen had. - Voor wat de uitgever wilde (en ook de familie van P.v.O.): een quasi-volledige uitgave van zijn gedichten, en een volledige uitgave van zijn ongebundelde gedichten, lijkt het boek mij niet ongeslaagd. Voor wat betreft het standpunt P.v.O. lijkt het naar niets. Hij zou van dit alles alleen hebben herdrukt: Barbaarse Dans (wschl. nog gewijzigd) en een veertigtal gedichten uit Het Eerste Boek van Schmoll. (Het getal 40 heb ik van hem; de vraag is: wèlke 40?) Het zou misschien goed zijn event. een dgl. uitgave tot stand te brengen. Maar voor De Sikkel, de fam. v.O. en het z.g. groote publiek, là n'était pas la question.
Ik heb u dit alles zoo uitgebreid geschreven omdat Jany mij zegt dat u
| |
| |
wschl. een bespreking van dien bundel dacht te geven. Mogelijk heeft u hier dan wat aan. Persoonlijk zou ik prefereeren een heel ander onderwerp met u te bespreken: de slapeloosheid van Jany bijv., of de diepe slaap van den Holl. roman.
- Mag ik u, in ruil voor mijn 2 blzn. inlichtingen, vragen iets uit De Gids voor mij over te schrijven? Een gedicht voorkomende in het (?) nummer van den (?) jaargang - geteekend Olga M. Bij voorbaat mijn hartelijken dank.
Geloof mij, zeer geachte Heer, gaarne de uwe,
EduPerron
Ik herinner mij dat ik indertijd een vrij uitgebreid antwoord op uw brief gereed had. Ik heb het niet verzonden, omdat ik vreesde dat u het, op uw beurt, min of meer verkeerd begrijpen zou.
De brief is geschreven vlak voor het vertrek van Du Perron naar Oxford, waar hij zijn correspondentievriendin Eveline Blackett zou ontmoeten. Hij was daar van 3 tot 8 november. Op 16 december vertrok hij naar ‘het zuiden’, naar Ascona in Italië. In de tussentijd reisde hij van Gistoux (zijn woonoord bij Brussel) nog naar Nederland, waar hij blijkens een brief gedateerd 6 december zelfs overwoog om bij Nijhoff te logeren. Het is niet bekend of deze logeerpartij heeft plaatsgevonden, maar gezien het tutoyeren in de tweede brief aan Nijhoff, 14 december 1929, is dat niet onwaarschijnlijk. Het ‘lange schrijven’ van Nijhoff dat ergens in 1928 of 1929 verzonden moet zijn, is niet teruggevonden. De uitgave van Van Ostayen waar Du Perron het over heeft was getiteld Gedichten. Het was de eerste postume boekuitgave van zijn werk, bezorgd door Gaston Burssens. De naam van Du Perron is op of in de uitgave niet terug te vinden. Het bundeltje was uitgeven door De Sikkel in Antwerpen, en werd in Nederland door De Gemeenschap te Utrecht op de markt gebracht. Inderdaad gaf Nijhoff van deze bundel een bespreking, in het decembernummer van De Gids van 1929. Hij toont zich daarin kritisch. Van het latere werk was teveel opgenomen, en van het vroege werk, bij voorbeeld Music-Hall nou juist de verkeerde dingen. Maar Nijhoff heeft wel begrip voor ‘de vrienden’ die na de dood van Van Ostayen niet met al diens ‘scrupules’ rekening konden houden. Deze recensie is herdrukt in de in 1970 verschenen bundeling Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan (ed. K. Meeuwesse).
Van Adriaan (Jany) Roland Holst, bevriend met beide auteurs, was niet alleen diens slapeloosheid vermaard, maar ook zijn grote schare minnaressen. Een combinatie die - praktisch-geredeneerd - natuurlijk voor de hand ligt. De genoemde Olga M. is door de bezorgers van Du Perrons Brieven geïdenti- | |
| |
ficeerd als een vriendin van Holst, die in werkelijkheid Hermiene Ramshay-Mensink heette. In een brief van 8 november 1929 aan Holst schrijft Du Perron dat hij eindelijk Olga M. ('arm kind!') heeft kunnen antwoorden. Dat ‘eindelijk’ betekent vermoedelijk dat Nijhoff het verzoek ingewilligd had en dit gedicht uit De Gids van juli 1929 (p. 58) voor Du Perron overschreef:
Twee kwatrijnen
Afzonderlijk gegroeid staan de oude boomen
Grijs, aan hun grond gebonden. Doch hun blaren
verwaaien samen neer in het eind der jaren:
Het sterven zal ons tot elkaar doen komen.
Mijn voeten gaan nu waar uw voeten gingen
En in uw sporen vind ik weer die oude pijn,
Die ik U bracht. Alleen Uw stem bleef zacht voor mij,
En zingt op mijn verlaten wandelingen.
Een smartelijk einde van een oprechte liefde. Maar voor wie? Helaas ontbreekt van deze Olga M. - nog enkele gedichten in De Gids uitgezonderd - verder elk spoor.
Lisa Kuitert |
|