Jaarboek Letterkundig Museum 3
(1994)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Sylvia van Peteghem
| |
[pagina 12]
| |
Voor zijn hervorming wilde hij een stevige financiële basis leggen en aangezien een vennoot in België niet te vinden was, had hij die gezocht en gevonden in Nederland in de persoon van de uitgever Lambertus Jacobus Veen (1863-1919).Ga naar eindnoot6 Buschmann had hem op 6 december 1900 in een brief gevraagd of hij er niets voor voelde om mede-uitgever te worden van een rijk geïllustreerd Nederlandstalig tijdschrift, gewijd aan oude en moderne kunst en literatuur. Veen had daarop de volgende dag geantwoord dat hij reeds lang met een dergelijk plan rondliep en dat hij zelfs een geschikte redacteur mét kapitaal op het oog had.Ga naar eindnoot7 Er werden mondelinge afspraken gemaakt en de sfeer van de briefwisseling die erop volgt, is vooral bezadigd: niet overhaasten, rustig afwachten en zien wat het wordt. Het ging om serieuze afspraken, want er kwam een prospectusGa naar eindnoot8 - blijkens een brief van Buschmann aan Veen van 7 januari 1901 in een oplage van achtduizend exemplaren - waarin werd aangekondigd dat, van januari 1901 af, Veen mede-uitgever werd van het bekende kunsttijdschrift De Vlaamse School, zoals het in de moderne spelling geschreven werd. Het Buschmann-logo met de ‘plantende bosman’ en met de leuze ‘Al wat de boschman plant, gedije voor het land’, zou met Veens logo uitgebreid worden en die opdracht werd aan Doudelet toevertrouwd.Ga naar eindnoot9 Buschmann wilde een veen- of turftrapper, maar hoe die er dan wel moest uitzien, dat was de vraag. Hij schrijft daarover op 7 januari 1901 aan Veen: ‘Ik heb zelf ook nooit een turftrapper gezien [...]. Ik heb horen verzekeren dat een turftrapper al huppelend het water uit de turven trapt. [...] Kent U niet het kinderversje: Wanneer Jan Thijssen turven trap’ / dan gaat zijn g...van wibbeldewab / Wibbeldewab Jan Thijssen / Jan Thijssen Wibbeldewab! // Die Wibbeldewab doet bepaald veronderstellen dat er bij het turftrappen inderdaad moet gesprongen of gedanst worden [...] wanneer U bepaald iets tegen de dansende vroolijkheid hebt, zal ik er een meer bedaarde Klaas laten opzetten.’ Veen had niets tegen die vrolijkheid, want er kwam een ‘aardig merkje’ met een dansende veentrapper. Het was niet één van Doudelets grootste kunstwerken en zijn artistieke kwaliteiten werden duidelijk in twijfel getrokken, ook door Veen die vrij vlug de Nederlandse architect en boekverzorger H.P. Berlage voorstelde als nieuwe huistekenaar. Er werd fel over geredetwist, want Karel Doudelet bleek zéér verontwaardigd en zowel vader als zoon Buschmann wilden hem niet helemaal aan de deur zetten. Er kwam uiteindelijk een compromis in de vorm van een gedeelde verantwoordelijkheid: Berlage kreeg de opdracht om de omslagtekening te maken, Doudelet de initialen, koppen enzovoort. Er zou echter meer in het tijdschrift veranderen dan uiterlijke tooi. Dé ommezwaai was dat voortaan de letterkunde uit het tijdschrift zou worden geweerd. Er werd dus gedacht aan een volledig nieuw concept, namelijk een speci- | |
[pagina 13]
| |
aal kunsttijdschrift, louter gewijd aan Vlaamse en Nederlandse beeldende, toegepaste en industriële kunst, en architectuur. Vraag bleef wie de hoofdredactie zou vormen. Buschmann sr. dacht in eerste instantie aan zichzelf en wilde blijven beslissen wat er al dan niet in het tijdschrift kwam. Veen vond dat een uitgever moest kunnen delegeren en dat kon, als hij de juiste mensen koos. Op Pol de Mont had hij het zeker niet begrepen en die werd dan ook buiten de besprekingen gelaten, zoals blijkt uit een brief van hem aan Buschmann van 1 mei 1901. Veen had een andere kandidaat, hem ingefluisterd door Berlage: Leo Simons, redacteur van het weekblad Hollandia.Ga naar eindnoot10 Aanvankelijk zag het er naar uit dat Simons het zou halen, maar toen kwam er een wellicht niet onverwacht tegenvoorstel van Buschmann sr. Hij stelde op 21 mei 1901 in een brief aan Veen zijn zoon Paul (Pauw) Buschmann jr. (1877-1924) voor, omwille van diens motivatie en praktische kennis. Dit zinde Veen niet zo. Hoe Buschmann sr. het voor elkaar kreeg, daar hebben we het raden naar, maar Paul Buschmann jr. werd niettemin vanaf 1902 hoofdredacteur van het nieuwe tijdschrift dat voortaan Onze Kunst zou heten. Uit de toon van de gevoerde briefwisseling kunnen we opmaken dat er heel wat verwacht werd van het nieuwe tijdschrift en dat Paul Buschmann jr. onder een enorme druk stond om het waar te maken. Het was een grote uitdaging voor de jonge Pauw, die zich in de rug gesteund wist door Rooses en vader Buschmann. Fouten werden niet geduld en alle ‘middelmatigheid’ moest vanaf het begin uit het tijdschrift geweerd worden, zeker als men op de buitenlandse markt mikte. Het zou een streng wetenschappelijk tijdschrift worden en dat betekende dat met uitsluitend grote namen werd gewerkt: Frans Coenen, Hendrik de Marez, Jacques Mesnil, Max Rooses en Jan Veth hadden bijdragen beloofd en verder hadden onder anderen Louis Couperus, Jac. van Looy, Maurits Sabbe, Leo Simons, Thorn Prikker en August Vermeylen hun medewerking toegezegd.Ga naar eindnoot11 Geen vrouwen bij de aanvang; die zouden er in latere jaargangen echter wel bijkomen in de figuren van Etha Fles en de met J.Th. Toorop bevriende kunsthistorica Grada Marius. In 1903 werd met een Engelstalige editie gestart die de naam Art kreeg en die maar een kort leven beschoren was. Hetzelfde jaar kwam er ook een Franstalige editie op de markt, aanvankelijk door een speciaal katern met daarin de Franse vertaling in het Nederlandstalige tijdschrift te voegen, dat de dubbele naam Onze Kunst (Notre Art) kreeg. Een jaar later kwam er dan een afzonderlijke, volwaardige Franse editie onder de naam L' Art Flamand et Hollandais (die in 1921 omgedoopt werd in La Revue d'Art). In 1909 was Onze Kunst uitgegroeid tot een hoog gewaardeerd tijdschrift en Veen had langzaam maar zeker vertrouwen gekregen in Buschmann juniors capaciteiten. Die was ook geen onervaren beginneling meer. Hij had met grote onderscheiding zijn doctorstitel in de kunstgeschiedenis behaald | |
[pagina 14]
| |
Paul Buschmann sr. en zijn echtgenote Henriëtte van Beers, ca. 1905. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)
L.J. Veen, portrettekening door Jan Toorop, 1915. (Verblijfplaatsonbekend.)
Door Karel Doudelet in 1901 voor het tijdschrift De Vlaamse School getekend signet, dat de samenwerking tussen de Vlaamse en Nederlandse uitgeverij J.-E. Buschmann en L.J. Veen symboliseert.
| |
[pagina 15]
| |
en kreeg alle lof voor zijn publikaties, zoals voor het in 1905 bij G. van Oest verschenen Jacob Jordaens. Hij had bovendien Europa bereisd en (wat zeker niet onbelangrijk was) had contacten gelegd met de binnen- en buitenlandse kunstwereld. De relatie tussen Buschmann jr. en Veen was niet enkel zakelijk. Wel ontstond er in de loop van de jaren een wederzijdse wrevel doordat Veen, die voor de distributie van Onze Kunst zorgde, steeds opnieuw zeurde over het feit dat de afleveringen van het tijdschrift nooit op tijd klaar waren. Het zal inderdaad wel waar geweest zijn dat abonnees afhaakten door dat onregelmatige verschijnen, maar voor Buschmann ging de kwaliteit van artikelen en drukwerk voor. Toen Paul Buschmann sr. op 20 november 1909 - niet helemaal onverwacht - overleed, werd Pauw mede-beheerder in de drukkerij en nam hij de artistieke leiding van zijn vader over. Zijn oom Gustave Buschmann (1847-1935) bleef commercieel directeur. Gelukkig was Buschmann jr. daar niet mee. Hij keek uit naar andere banen. In datzelfde jaar solliciteerde hij naar de leerstoel in de kunstgeschiedenis aan het Hoger Kunstinstituut in Antwerpen,Ga naar eindnoot12 wat echter niet betekende dat hij weg wilde uit de drukkerswereld. Korte tijd waren er zelfs plannen om een kleine, ultra-moderne drukkerij te beginnen met als startkapitaal de overnameprijs die zijn oom voor zijn aandeel betaalde. Gustave Buschmann schrok van deze plannen, aangezien die uiteraard regelrechte concurrentie betekenden. Uiteindelijk kwam het in 1911 tot een akkoord en werd een contract opgesteld waarbij Pauw zich ertoe verbond om in de eerste twee jaar geen nieuwe drukkerij te stichten.Ga naar eindnoot13 Hij stapte uit het bestuur van de zaak, maar kon nog wel als raadgever functioneren voor speciale opdrachten. De artistieke leiding van de drukkerij werd na Pauws vertrek door Gustaves zoon G. Jos. Buschmann (1881-1961) overgenomen. Het vrij-zijn van financiële beslommeringen en de ruimte voor intellectueel werk, waaronder de redactie van Onze Kunst, bleken voor Pauw veel aantrekkelijker te zijn. Op 15 maart 1911 huwde Paul Buschmann jr. met Elsa van Rijswijck, dochter van de vermaarde Antwerpse burgemeester. Veen was een van de ere-gasten op het huwelijksfeest en schonk het jonge paar ‘6 Delftse borden om in een rekje te zetten’, zoals hij op 24 februari schreef. Veen was erg gecharmeerd van de jonge bruid en zou Pauw regelmatig complimenteren met zijn voortreffelijke keuze. Op 4 augustus 1914 verklaarde Duitsland aan België de oorlog en in de nacht van 24 op 25 augustus werd Antwerpen door de Duitsers gebombardeerd. Dat veroorzaakte een enorme vlucht van de bevolking richting Nederland en Engeland. Paul Buschmann, Elsa van Rijswijck en Elsa's moeder, Adolphina Biemans, vertrokken naar Margate in Engeland. Na een tijdje in pensions gewoond te hebben, vonden ze een huisje op 16 Hill Road, St | |
[pagina 16]
| |
John's Wood in Londen, waar ze op 15 februari 1915 hun intrek namen. Dat betekende ook dat ze van plan waren voorlopig in Engeland te blijven. Wie het echter anders had gewild was Veen. Met zijn grote hart had hij Pauw voorgesteld bij hem in Nederland te komen wonen, samen met Elsa, zijn moeder en schoonmoeder. Pauw kon een aparte studeerkamer en slaapkamer ter beschikking krijgen en hij mocht zo lang blijven als nodig was. Dat Veen zijn aanbod oprecht meende, blijkt uit het feit dat hij verschillende vluchtelingen in huis nam, onder anderen de echtgenote, kinderen en broer van Frank Lateur, beter bekend als Stijn Streuvels, die bij Veen uitgaf.Ga naar eindnoot14 Naast zijn generositeit speelde er echter nog een tweede factor mee. Veen zou maar al te graag Buschmann in de buurt gehad hebben om te kunnen toezien op het op tijd leveren van het tijdschrift, hun eeuwige twistpunt! Herhaaldelijk bleef hij dit verwijt maken en spoorde hij Pauw aan om de afleveringen van Onze Kunst vlugger klaar te hebben. Hij vond bovendien dat de Vlamingen een voorbeeld moesten nemen aan de Hollandse stiptheid, maar dàt was op dat ogenblik wel Pauws minste zorg. Paul Buschmann jr. slaagde erin om Onze Kunst tijdens de oorlog - vrij van Duitse censuur - boven water te houden. Daarvoor werd hij later veelvuldig geprezen, maar, ere wie ere toekomt, wie daarbij steevast wordt vergeten, is Veen. Uit de briefwisseling met Buschmann jr. blijkt immers dat er zonder Veen weinig van het tijdschrift zou zijn terecht gekomen. Wat volgt, maakt dit vlug duidelijk. Op 19 oktober 1914 trachtte Veen vanuit Nederland enkele afspraken te maken om het volgende nummer van Onze Kunst te laten verschijnen: hij schoot het geld voor en zou voor de verzending zorgen. Pauw probeerde ondertussen de vaste medewerkers van Onze Kunst te bereiken en besloot de Franse editie voorlopig te laten vallen omdat er in België en Frankrijk toch geen verzendingen konden plaatsvinden. Een paar maanden later nam hij de moeilijke beslissing de nummers bij Thieme in Nederland te laten drukken. Voordien gebeurde dit bij Gustave Buschmann in Antwerpen maar door allerlei problemen met levering van papier, verzendingen en dergelijke was dat nu onmogelijk geworden. Buschmann wilde de eindredactie koste wat kost in eigen handen houden, ook al betekende dit vertraging bij het verschijnen. Zo zijn we terug bij het oude zeer. De wederzijdse, stille verwijten stapelden zich op en Veen liet zich zelfs ontvallen dat, zoals het nu met Onze Kunst ging, er geen redding meer mogelijk was. Pauw bracht daarop doorslaggevende argumenten in stelling: ongeveer de helft van de bijdragen kwam vroeger uit België en door de oorlog waren heel wat auteurs gevlucht of allesbehalve in stemming om te schrijven, bovendien was ook het kunstleven plots stilgevallen. Er waren trouwens veel van de Nederlandse medewerkers onder de wapens geroepen en dát alles te zamen zorgde voor de ver- | |
[pagina 17]
| |
traging en níet het feit dat Pauw in Engeland in plaats van in Nederland zat. In de herfst van 1915 moet Buschmann wel een stille triomf gevoeld hebben toen hij op 16 oktober kon schrijven: ‘Wat gebeurt met ok? Je hebt er vroeger wel eens je verwondering over uitgedrukt, dat het gereedmaken over een aflevering zooveel tijd vergde en dat zo'n aflevering in Holland op een paar dagen klaar zou zijn. [...] thans veel langer dan te Antwerpen. Het is dus zeker niet de schuld van de redaktie, zoo ok nog steeds niet op tijd verschijnt.’ Het ging echter minder goed met de verkoop van Onze Kunst. In vergelijking met 1914 bleken er vijfenzeventig abonnees minder te zijn, wat onder de gegeven omstandigheden niet zo verwonderlijk was. Er werd vervolgens een speciale prospectus in een oplage van 14.000 exemplaren gemaakt, die met Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift en met Het Huis Oud en Nieuw zou worden meegestuurd om vooral het Hollandse lezerspubliek warm te maken. Alles leek weer in de beste verstandhouding te gebeuren tot Veen een voor Buschmann onvergeeflijke stap zette. Veen wilde namelijk, wellicht enkel om de produktie vlugger te laten verlopen, een artikel opnemen zonder het aan Buschmann voor te leggen, zoals hij op 17 juni 1917 schreef. Veens bemoeienis met de redactie nam Buschmann uiteraard niet. Veen accepteerde dat wel, maar hield toch enige rancune. Hij vond dat Pauw makkelijk spreken had vanachter zijn bureau, en er kwam een opvallend kribbige toon in zijn brieven die er nooit meer echt zou uitgaan. Veens hulpvaardigheid tastte dit niet aan, want op het ogenblik dat Pauw, begin 1918, plannen maakte om toch naar Nederland te komen, stelde Veen voor om logies voor hem te zoeken en wilde hij hem zelfs geld lenen. Toch kon hij het in een brief van 17 januari niet helemaal nalaten om er op te wijzen dat indien Pauw die beslissing in het begin van de oorlog genomen had, hij dan onder dak zou zijn geweest in één van Veens huizen. Vanaf dat ogenblik ging hun verstandhouding volledig de mist in. Het ene verwijt volgde het andere: alsmaar het late verschijnen, woede omdat Pauw Veen het gebruik van een cliché uit Onze Kunst wil berekenen, schulden die te hoog opliepen en wrevel omdat Pauw dan toch uiteindelijk niet naar Nederland kwam en Veen daardoor met de problemen bleef zitten. Toen gebeurde er in Veens persoonlijk leven iets wat hem niet alleen brak, maar ook verhardde. Op het bericht dat Pauw hem stuurde dat Elsa's moeder op 4 augustus 1918 bij hen in Engeland overleden was, antwoordde Veen op 21 augustus dat hij tijdens de begrafenis van zijn enige broer op 14 augustus teruggeroepen werd, omdat zijn echtgenote plots overleden was. Veen bleef achter met vier jonge kinderen. Enkele maanden later, op 7 januari 1919, keerde Buschmann jr. via Boulogne naar België terug.Ga naar eindnoot15 Terugkomen in een door de oorlog geteisterd Antwerpen, was echter niet meteen thuiskomen. De gespannen situatie die dat | |
[pagina 18]
| |
Door H.P. Berlage ontworpen omslag van de prospectus van Onze Kunst, 1902. Dit ontwerp werd ook gebruikt voor de omslag van het tijdschrift. (Collectie Universiteitsbibliotheek, Gent.)
Paul Buschmann jr., ca. 1920. (Collectie Universiteitsbibliotheek, Gent.)
Paul Buschmann jr., ca. 1895. (Collectie Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen.)
| |
[pagina 19]
| |
met zich bracht, zal er ook wel de oorzaak van zijn geweest dat Buschmann in zijn - niet bewaarde - brieven aan Veen een heel wat scherpere toon aansloeg. Veen schreef tenminste op 10 april 1919: ‘Je moet nu niet zulke brutale telegrammen zenden. Ik ben je knecht niet en heb geen lust na al wat ik in de afgelopen vier jaren voor ok deed terwijl jij rustig zonder je verantwoordelijkheden ook maar eenigszins te voelen als directeur der n.v in Engeland bleef, telegrammen te ontvangen als het zoo even ontvangene...’ Een week later was de toon nog verontwaardigder, maar is er toch het voorstel om begin mei alles te bespreken in plaats van verder te kibbelen. Uiteraard vallen er weer woorden over het te laat verschijnen. Wat Veen niet aan Pauw, maar wel op 13 augustus aan zijn zwager Rudolf Paehlig vertelde, was dat hij een maand of drie in de ‘lappenmand’ in 't ziekenhuis was geweest. Hij ging zienderogen achteruit en op 20 september overleed hij op eenenvijftig-jarige leeftijd. De verslagenheid bij Pauw was ontzettend groot, het had inderdaad een ander afscheid kunnen zijn geweest. Veens ergernis bleef echter verder leven, want nog geen twee maanden na zijn dood, op 12 november, schreef zijn opvolger A.P. Abramsz. aan Buschmann: ‘Hoe staat het toch met de verdere verschijning van ok. Is aflevering 7/8 nu op de pers en komen afl 9-12 nog dit jaar uit. We doen al het mogelijke om klagers tevreden te stellen, maar vreezen dat deze ongeregelde verschijning heel wat abonnés zal kosten.’ Het ging echter niet mis met Onze Kunst. Stilaan kreeg het tijdschrift weer armslag en Buschmann werd zelfs aangemoedigd door de minister van Kunsten en Wetenschappen, Jules Destrée. Buschmanns reputatie was ondertussen meer dan respectabel en op 11 juli 1921 werd hij hoofdconservator van het Museum van Schone Kunsten te Antwerpen, met Jacques Wappers als adjunct-conservator. Het museum was flink ontredderd door de oorlog en Ary Delen repte zelfs van een Augiasstal waar een complete anarchie heerste.Ga naar eindnoot16 Buschmann nam het initiatief de benedenzalen van het museum te verbouwen. Bij het schoonmaken van de stoffige bibliotheek liep hij een besmetting op, die hem parten zou blijven spelen. Op 1 juli 1924, kort na zijn verjaardag, grapte hij in een brief aan zijn schoonzus Doka: ‘Daarmee zijn we weeral een jaar ouder “and thus we ripe and ripe, and rot and rot” zegt Shakespeare. 'k Spreek natuurlijk voor m'n eigen, want ik ben onlangs geplaagd geweest door puisten, zooals Koning Herodes in “'t Kindeken Jezus” van Timmermans, ik recommandeer u dit, als ge 't nog niet gelezen hebt, voor de puistenbeschrijving.’Ga naar eindnoot17 Het bleek allemaal niet zo onschuldig te zijn. Er ontwikkelde zich een gangreen die Buschmann fataal werd. Hij bezweek drie weken later, op 25 juli 1924 op zevenenveertig-jarige leeftijd. Zijn plotselinge dood ging niet onopgemerkt voorbij en zowel zijn werk als zijn persoonlijkheid bleven in de herinnering verder leven. Niet enkel daar, want in | |
[pagina 20]
| |
de herfstcatalogus 1991 van antiquariaat John Benjamins in AmsterdamGa naar eindnoot18 worden De Vlaamsche School en Onze Kunst - niet helemaal correct - in één adem genoemd, en wordt een prijs genoemd van f 15.000 voor de volledige reeks. Het tijdschrift wordt omschreven als ‘the most important Flemish art historical periodical, founded by Désiré van Spilbeeck. Contribs. by the foremost art historians on arts and letters in the Low Countries.’ Over het onregelmatig verschijnen wordt met geen woord meer gerept. |
|