Jaarboek Letterkundig Museum 2
(1993)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Theo Bijvoet
| |
[pagina 28]
| |
Frontispice en titelpagina van Dansen en rhytmen (1925) met het onjuiste verschijningsjaar. Henri Jonas maakte de voor het frontispice gebruikte houtsnede naar een portret dat hij in het najaar van 1924 van Frans Erens tekende.
Charles Nypels, portret door Joop Sjollema, verm. jaren dertig. (Particuliere collectie, Maastricht.)
| |
[pagina 29]
| |
denen interessant. De brieven documenteren op vrij precieze wijze de totstandkoming van de door Nypels bezorgde herdruk van Frans Erens' curieuze bundel prozagedichten Dansen en rhytmen (1925). Verder komen ook, zij het minder uitgebreid, de andere door Charles Nypels bezorgde Erens-uitgaven, Anna Catharina Emmerich (1928) en Stille steden (1931), aan bod. De correspondentie werpt tevens meer licht op de belangrijke rol die Limburg, inclusief Frans Erens, heeft gespeeld in de zogenaamde ‘herleving van de Nederlandsche boekdrukkunst sedert 1910’.Ga naar eindnoot3
Na een mislukte h.b.s.-opleiding werd de in 1895 geboren Charles Nypels - telg van een oud Maastrichts drukkersgeslacht - in 1914 als volontair naar de fameuze Lettergieterij ‘Amsterdam’ v/h N. Tetterode gestuurd. Daar kreeg hij van Sjoerd H. de Roos zijn typografische opleiding. Op verzoek van zijn vader keerde Nypels eind 1916 terug naar Maastricht en aanvaardde een leidinggevende functie in de familie-drukkerij. Al spoedig begon Nypels zelf boeken uit te geven. Zijn eersteling - F.J.H. Lousbergh, Verzen en fragmenten - verscheen in 1920. Nog datzelfde jaar verscheen Poésies van Gérard de Nerval. In de volgende jaren zou Nypels steeds enkele bibliofiele boeken uitgeven.Ga naar eindnoot4 Zijn uitgaven, die opvielen door hun fraaie en verzorgde vormgeving, hoefden niet lang op publieke aandacht te wachten. Onder de eersten die oog hadden voor het typografisch-artistieke belang van Nypels' uitgaven, bevond zich ook Frans Erens. ‘De bekende Maastrichtsche uitgeversfirma heeft met deze uitgave een eervolle plaats ingenomen onder hare collega's, die een gedicht in een werkelijk artistiek gewaad vermogen te hullen’, schreef Erens in zijn recensie van Mathias Kemps De zeven broeders (1921).Ga naar eindnoot5 Hij prees de ‘prachtigen druk’ en noemde het boek een ‘waardig omhulsel [...] dat het [gedicht] tooit als een koningsmantel’. In de herfst van 1923 besprak Erens twee andere bibliofiele uitgaven van Nypels. Alleerst publiceerde hij in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 1 september 1923 een artikel over Gérard de Nervals Poésies (1920), ‘eene fraaie editie’ aldus Erens, en twee maanden later schreef hij over de in 1922 door Nypels bezorgde uitgave van Vondels Adam in ballingschap.Ga naar eindnoot6 ‘Van de persen der firma Leiter-Nijpels te Maastricht kwam onlangs weer een mooi boek’ begon Erens zijn bespreking. Hij stelde daarin onder meer: ‘het uiterlijk en het kleed van een boek, doet veel tot zijn verspreiding, vooral nu heden ten dage zoo weinig boeken verschijnen in een schoonen vorm en er meestal met onoogelijk letter wordt gedrukt.’ Het deed Erens daarom deugd dat in Maastricht de laatste jaren zoveel goed verzorgde uitgaven waren verschenen. ‘Het is inderdaad merkwaardig, dat van de uitgaven, welke in de laatste jaren in Nederland zijn verschenen, die van twee Maastrichtsche uitgevers tot de meest smaakvolle en gedistingueerde behooren. Dit is opmerkelijk, om- | |
[pagina 30]
| |
dat men wel kan zeggen, dat de uitgeverij te Maastricht in de laatste eeuw stil heeft gelegen. [...] Daarom was het een verrassing toen plotseling een paar jaar geleden uit Maastricht boeken te voorschijn kwamen, die vele andere uitgaven in distinctie overtroffen. Nieuwe drukken van groote meesterstukken hebben daar het licht gezien.’ Waarna hij een lijst liet volgen van uitgaven van de firma's Leiter-Nypels en Boosten & Stols. ‘Dit zijn alle mooie boeken en menig bibliofiel zal ze zich niet laten ontgaan. Over eenige jaren zullen zij ijverig gezocht worden’, constateerde Erens heel juist. Ofschoon hij over de uitgaven van beide firma's lovend schreef, blijkt uit zijn bespreking toch een duidelijke voorkeur voor de uitgaven van ‘de kunstzinnige heer’ Charles Nypels. Over diens editie van Pierre de Ronsards Les Sonnets pour Hélène (1924) was hij werkelijk lyrisch. ‘In ieder opzicht is dit een fraai boek. Het is zeker een der mooiste uitgaven van den Nederlandschen boekhandel in de laatste jaren. Er zijn geen kosten aan gespaard. Het roomkleurige papier vergé, de schoone letter, de goudstralende roos op het titelblad, dat alles doet u het boek in handen nemen met een zekeren schroom. Gij houdt iets vast van onvergelijkelijke waarde en het komt u voor alsof Ronsard's melodiëen, weemoedige verzuchtingen en diepgevoelde aandoening u nog schooner lijken door dat gij ze in eene zoo harmonische uitvoering kunt waarnemen. Ik geloof dat niet alleen bij menig landgenoot van den uitgever, doch ook overal, waar de Fransche litteratuur wordt gelezen, en dat is over de geheele wereld, dit boek blijdschap zal verwekken.’Ga naar eindnoot7 Het zal geen verbazing wekken dat Charles Nypels zich door Erens' zo frequent toegezwaaide lof zeer gevleid voelde. In zijn brieven aan Erens, met wie hij sedert de zomer van 1923 correspondeerde, bedankte Nypels hem diverse malen voor zijn welwillende aandacht.Ga naar eindnoot8 Bovendien sprak hij namens ‘de Bende’ - zo noemde zich de groep jonge Limburgse kunstenaars en schrijvers rondom Nypels en Henri Jonas - zijn grote waardering uit voor het werk van Erens.Ga naar eindnoot9 Nypels vond het prettig dat ook ‘in “'t Noorden”’ appreciatie bestond voor Erens' werk, zoals onder meer bleek uit de door Jan van Krimpen in 1923 bezorgde Palladium-uitgave van Berbke. Maar ‘als “Zuiderling” èn drukker’ verzocht hij Erens om een voor de hand liggende gunst: een door hem verzorgde uitgave van ‘iets uit uw werk’. Frans Erens draalt niet met een antwoord: ‘Zeer gaarne zal ik het een of ander van mij door U zien uitgegeven.’ Hij belooft na te gaan wat hem geschikt lijkt voor uitgave en dit dan te melden. In zijn brief van 6 november 1923 komt Erens met een voorstel: ‘Naar aanleiding van uw welwillend aanbod, bij gelegenheid iets van mij te willen uitgeven, schoot mij dezer dagen het gezegde van een vriend te binnen. Deze drukte verleden jaar den wensch uit, dat er van mijne “Dansen en Rhythmen” een tweede, doch luxe uitgave mocht komen. Want dat boekje, dat in 1893 verscheen, is uitver- | |
[pagina 31]
| |
kocht.’ Nypels reageert zeer enthousiast: ‘Ik had nooit durven droomen zoo een heerlijke opdracht te krijgen.’ Ondanks Erens' welgezinde houding en het enthousiasme van Nypels verliep de produktie van de tweede druk van Dansen en rhytmen met horten en stoten. Eind 1923 wisselden de beide Limburgers schriftelijk van gedachten over de vormgeving en inhoud van de herdruk. Erens liet de typografische verzorging van het boek wijselijk geheel aan Nypels over, maar ten aanzien van de inhoud had hij wel bepaalde verlangens. Korte tijd overwoog Erens bij voorbeeld slechts een keuze uit Dansen en rhytmen te herdrukken, maar al spoedig besloot hij tot een identieke herdruk. Alleen moest de novelle ‘Berbke’, waarmee de eerste druk van Dansen en rhytmen afsloot, in de herdruk komen te vervallen. Erens had Jan Greshoff, met wie hij de condities van de Palladium-uitgave van ‘Berbke’ regelde, in een brief van 11 december 1922 toegezegd gedurende twee jaar na verschijnen van die uitgave geen concurrende editie het licht te doen zien. Ter vervanging van ‘Berbke’ stelde Erens ‘De conferentie’ voor. Op dit voorstel kwam hij later weer terug: ‘Bij nadere overweging meen ik, dat in ieder geval mijne schets “De Conferentie” er niet aan moet worden toegevoegd, daar die van het genre mijner “gedichten in proza” afwijkt.’ Toen Erens merkte dat Nypels deze novelle wel graag wilde opnemen, herzag hij voor de tweede maal zijn standpunt en schreef aan Nypels dat deze maar moest beslissen. Nypels nam ‘De conferentie’ toen op in zijn herdruk. Als letter kiest Charles Nypels ‘de nieuwe en nog weinig gebruikte Erasmus-mediaeval van de Roos’ die ook de initialen zou maken. Over de plaats van de titels voert hij, zo schrijft Nypels op 2 augustus 1924, ‘een zoete zelfstrijd: òf op een bladz. afzonderlijk òf in de marge bovenaan. Voor 't laatste voel ik vandaag 't meest, maar kom morgen wellicht tot betere gedachten!’ Nypels streeft naar een bij het werk aansluitende vormgeving: ‘Typographisch heb ik in den bouw van uw boek rekening gehouden met de tekst. Het ietwat gerekte formaat van bladzijde en bladspiegel wekt vergelijkingen met gedichtenbundels en de aangebrachte kleurversieringen zijn ook méér gebruikelijk bij poezie dan bij proza. Met het tegengewicht van de gesloten prozabladvulling stemt dit harmonisch met de litteraire inhoud van prozagedichten en hoop ik hiermede in het eindelijk resultaat inderdaad de typographie uit de tekst te hebben doen voortkomen.’ Nypels wilde graag Charles Eyck, ‘een zeer-zuiver illustratief talent’, een portrettekening van Erens laten maken. Toen bleek dat Eyck door een buitenlandse reis verhinderd zou zijn, viel Nypels terug op Henri Jonas, door hem aangeduid als ‘mijn getrouwe “verluchter”’ en ‘een heerlijk type van zeer on-hollandsche zwijgzaamheid en bescheidenheid’. De afspraak voor het poseren kwam moeizaam tot stand. Frans Erens kon soms om gezond- | |
[pagina 32]
| |
heidsredenen niet poseren en bovendien moest hij aan het eind van de zomer van 1924 plotseling uitzien naar een nieuwe woning. Omdat hij het leven in Nederland nogal duur vond, ging hij op zoek in het buitenland. Uiteindelijk viel de keuze van het echtpaar Erens op een woning in het Franse Fillinges dat gelegen is in de bergachtige Haut-Savoie. Tussen de verhuisbeslommeringen door brachten Nypels en Jonas op 20 oktober 1924 een bezoek aan Frans en Sofie Erens in Heihof. In zijn ‘In memoriam Mr. François Erens’ schreef Nypels hierover: ‘Het was een late herfstmiddag bij doovend daglicht, dat wij onder hoog en reeds avondlijk stil geboomte op een rustiek binnenpleintje achter oude gebouwen naar een toegang tot het huis zochten. Als een wereldwijze en wereldsche kluizenaar trad Erens naar buiten en leidde ons binnen in de rustige kamers, die zijn boekenschatten omvatten. De schrijver en zijn vrouw [...] boden den schilder gastvrij de gewenschte gelegenheid den meester te schetsen.’ Veel minder eerbiedig had Nypels een week na het poseerbezoek aan zijn leermeester Sjoerd de Roos gemeld: ‘Wat een leuke oude kabouter. Diep in 't holst van de weelderige herfst-provincie in een huis met allerlei zotte ouderwetse meubeltjes en rare gordijntjes. En een schat van boeken! Een fijne kop. Kale schedel als van oud perkament en heel vage ogen, maar erg fijn gelijst achter de bekende pince-nez met een ondeugend zwart koordje. Hij vertelde aanhoudend van zijn vele reizen. Een scherp opmerker en stiekeme genieter. Je moet beslist zijn Dansen en rhytmen lezen. Buiten de wat rare literaire stukjes, die voor ons wat “ouds” al hebben - al is 't prachtig van klank hier en daar - zijn er grandioze brokken in, die ook nu nog méér dan genietbaar zijn.’Ga naar eindnoot10 De produktie van de herdruk was toen weliswaar in volle gang, maar toch al zeer vertraagd. Nadat Charles Nypels eind 1923 besloten had een herdruk te gaan uitgeven van Dansen en rhytmen, gebeurde er de eerste zes maanden van 1924 kennelijk niet veel. Het is niet geheel duidelijk waarom niet. Uit de brieven blijkt in ieder geval dat Nypels door een beperkte hoeveelheid Erasmus Mediaeval-letter niet teveel tekst tegelijk kon laten zetten. Zo zat deze letter in de zomer van 1924 ‘vast’ in de toen door Nypels voorbereide uitgave van Ronsards Les Sonnets pour Hélène. Verder moest het privé-werk steeds voor, na en tussen het reguliere drukwerk van de firma Leiter-Nypels plaatsvinden. Dat kwam de continuïteit in de produktie van Nypels' bibliofiele uitgaven zeker niet ten goede. Op 14 juli 1924 vroeg Erens aan Nypels of deze het boekje nog wilde uitgeven. De Maastrichtse bon-vivant verzekerde Erens: ‘Uw boek komt ten allen tijde vóór het seizoen, dus ± 15 Sept., gereed!’ Dat lukte, zoals we zojuist gezien hebben, dus niet. Op 29 september 1924 berichtte Nypels Erens wel over de zeer bevredigende verkoop van Dansen en rhytmen, waarvoor hij in diezelfde maand een prospectus had laten maken. Maar toen Frans Erens | |
[pagina 33]
| |
eind november 1924 naar Fillinges verhuisde, was het boek nog steeds niet gereed. In de briefwisseling tussen Erens en Nypels valt dan een pauze van meer dan een half jaar. Pas op 6 juni 1925 schreef Erens zijn uitgever weer. Hij had van Nypels een telegram ontvangen dat Dansen en rhytmen was verschenen, ook Isaac Israels had hem ‘vol geestdrift’ geschreven over de uitgave. Blijkbaar had Nypels aan de oude Tachtiger niet het bericht gezonden dat hij had opgesteld voor de intekenaren op de uitgave. In dit bericht, gedateerd mei 1925, meldde Nypels: ‘Door bijzondere omstandigheden, de uitvoering betreffende, zullen onze reeds verleden jaar aangekondigde uitgaven frans erens - dansen en rhytmen en joachim du bellay - les regrets benevens diens la vieille courtisane eerst deze maand gereed komen. Frans Erens, Dansen en Rhytmen is bereids aan de inteekenaren verzonden, terwijl de weinige overige der oplage van 200 exx. in den boekhandel verkrijgbaar zijn ad fl. 8. - per gebrocheerd ex.’ Nypels' editie van Dansen en rhytmen verscheen dus niet in 1924, zoals dikwijls wordt gemeld, maar eerst in mei 1925.Ga naar eindnoot11 De totale oplage bedroeg 220 exemplaren waarvan er 20 ‘niet in den handel’ kwamen. In Fillinges arriveerde het boek pas eind juli 1925. Op de 22ste van die maand schreef Erens: ‘Hooggeachte Heer Nijpels, Gisteren werd ik aangenaam verrast door de toezending van uwe uitgave van “Dansen en rythmen”. Zij is in ieder opzicht schitterend en een sierraad van den Nederlandschen boekhandel: de letter, de inrichting van de pagina enz. het voldoet in ieder opzicht. Voor de uitgave en het schoone exemplaar zeg ik U hartelijk dank. Ook het portret door Jonas is voortreffelijk en vol leven onder zijn strakke lijnen. Ik vind het bizonder aangenaam, dat de uitgave in Limburg ontstaan is. Tien jaren geleden had niemand kunnen voorzien, dat het nederlandsche boek in Limburg zijn schitterendste triomfen zou vieren.’ Dirk Coster was zeer te spreken over de heruitgave. De Dansen en rhytmen maakten Erens voor hem tot ‘een onvergetelijke verschijning [...] temidden der meer robuuste en klassieke figuren van de “Nieuwe Gids”: schouderophalende weemoed van te leven, van zich een waaiend blad te weten ergens in de eeuwen, en de onwillekeurige ironie die zich daaruit ontwikkelt. Het is, of Erens eigenlijk nooit een woord kan uitspreken, zonder het geheime bijgevoel, dat hij dit woord evengoed onuitgesproken zou kunnen laten. En juist dit bijgevoel geeft dan aan dit woord den zwevenden klank, een blad dat valt, dralend, kantelend en stil...’Ga naar eindnoot12 Ook Erens' oude vriend Willem Kloos schreef in De Nieuwe Gids een even positieve als feestelijk omslachtige recensie.Ga naar eindnoot13 Het contact tussen de beide Limburgse bibliofielen zou na de verschijning van Dansen en rhytmen een stuk minder intensief worden. De herdruk liep goed en raakte spoedig uitverkocht. Charles Nypels bleef Erens zijn uitgaven | |
[pagina 34]
| |
De nieuwjaarskaart van de firma Leiter-Nypels voor 1927 werd opgeluisterd met een afbeelding van een door Charles Nypels gecorrigeerde drukproef met bijbehorende revisie. Het gaat om een fragment uit Frans Erens' Dansen en rhytmen (1925). De zetspiegel van de drukproef wijkt af van die in de uiteindelijke boekuitgave. (Particuliere collectie, Leiden.)
Omslag van Frans Erens' Stille steden (1931) met een illustratie naar een tekening van H. Jelinger.
| |
[pagina 35]
| |
toesturen en in het voorjaar 1928 verzorgde hij de typografie van diens hagiografische publikatie over Anna Catharina Emmerich. Dit boekje was de eerste uitgave van Uitgeversmaatschappij ‘Veldeke’ (n.v. Schmitz & Kemp) en verscheen in een eenmalige oplage van 200 genummerde exemplaren.Ga naar eindnoot14 Deze eersteling van de door de dichter Mathias Kemp geleide Uitgeversmaatschappij ‘Veldeke’ werd zeer goed ontvangen. In De Nieuwe Eeuw wijdde Jan Engelman ruime aandacht aan de belangrijke rol die Maastricht dankzij kunstenaars als Frans Erens, Mathias Kemp, Charles Nypels en Henri Jonas sinds enige tijd weer speelde. ‘Maastricht richt zich op uit zijn slaap. Het is niet langer alleen de stad van goed bier en goede tenorzangers: het gaat zich bezinnen, in rechtmatige fierheid, op zijn groot verleden, zonder dat het door dit verleden de scheppende krachten van vandaag laat determineeren en verlammen. Het zoekt zijn aanpassing; het heeft de oude brieven eener waarachtige katholieke beschaving en het wil trachten deze opnieuw tot gelding te brengen in het hedendaagsche cultuurbeeld. Maastricht heeft thans ook een boekwinkel gekregen die mondiaal is georiënteerd. Hij ligt aan het Vrijthof, pas geopend, en wordt gedreven door den dichter Mathias Kemp en zijn compagnon. Dicht bij Maastricht woont Frans Erens, die eenige jaren geleden in “De Stem” een stuk van rustige en indringende schoonheid over Anna Catharina Emmerich, de gestigmatiseerde, wier visioenen door Clemens Brentano werden opgeteekend, heeft geschreven en in Maastricht zelf wonen Charles Nypels, de beste typografische kunstenaar van Nederland, en Henri Jonas, die een vaardig houtsnijder is. Wat ligt meer voor de hand dan dat de uitgeversmaatschappij “Veldeke” bij de opening harer zaak een mooien druk in het licht moest geven? Een zeer gelukkig debuut, deze uitgave, en een goede belofte.’Ga naar eindnoot15 Frans en Sofie Erens waren inmiddels teruggekeerd naar Nederland. In juni 1927 vestigden zij zich, na een onrustige periode van circa anderhalf jaar waarin zij op verschillende Franse en Nederlandse adressen woonden of logeerden, definitief in het Limburgse Houthem-Sint Gerlach. Het verblijf in de Haut Savoie was de Erensen slecht bevallen: ‘De keuze van Savoye als woonplaats was eene vergissing [...].’ Ten eerste bleek het bergklimaat niet erg geschikt voor de reumatische Erens. Maar belangrijker was dat het eenzame leven in de bergen Sofie Erens-Bouvy, die bijna 20 jaar jonger was dan haar echtgenoot, in het geheel niet beviel. ‘Quant à moi je serais reste en Savoie, mais ma femme n'a pas la force de la solitude’, schreef Erens op 7 december 1926 aan Isaac Israels. Een en ander had blijkbaar geleid tot spanningen tussen de beide echtelieden, want in dezelfde brief schreef Erens somber over zijn huwelijk: ‘Je crois que je vais cesser de publier; quand on est submergé par la famille on ne peut plus guère produire quelque chose de convenable. C'est le mauvais coté du mariage, cela tue le travail si l'autre | |
[pagina 36]
| |
partie, n'est pas apte à suivre et comprendre.’ Op 23 juli 1927 bereikte Frans Erens de 70-jarige leeftijd. Hij werd benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau en in veel kranten en tijdschriften verschenen artikelen over hem. In het najaar publiceerde hij in De Nieuwe Gids en De Gids herinneringen aan zijn Parijse tijd. Erens stuurde Nypels overdrukken toe, waarvoor deze hem hartelijk bedankte. Maar niet alleen dat: ‘Indien u wist hoeveel belangstelling en vreugde zij stichtten bij den gelukkigen ontvanger en zijn velerlei vrinden, dan zoudt u begrijpen met welk enthousiasme ik de uitgave ervan wil verzorgen.’ In dezelfde brief opperde Nypels nog enkele mogelijke uitgaven uit Erens' werk. Het bleven helaas allemaal plannen. In de zomer van 1930 bracht Nypels de kwakkelende Frans Erens een tweede bezoek. Uit de spaarzame en korte brieven uit die jaren is niet precies op te maken wat zij tijdens hun ontmoeting hebben besproken. Vermoedelijk wisselden de twee van gedachten over een herdruk van de uitverkochte Dansen en rhytmen en over een door Nypels te verzorgen uitgave van Erens' memoires. Met name dat laatste - zo blijkt uit de briefwisseling zonneklaar - wilde Nypels erg graag. Tijdens het gesprek is hoogstwaarschijnlijk Frans Erens' Stille steden niet ter sprake gekomen. Dit boekje, een gedeeltelijke herdruk uit het in 1906 bij S.L. van Looy verschenen Litteraire wandelingen, werd in 1931 onder leiding van Nypels in een oplage van 260 genummerde exemplaren door Leiter-Nypels uitgegeven. Blijkbaar zonder vooroverleg met Erens, want toen Nypels de Limburgse Tachtiger een exemplaar stuurde, schreef deze kalm: ‘Hooggeachte Heer Nypels, Ten zeerste dank ik U voor de toezending van mijn “Stille Steden” dat door uwe zorgen een buitengewoon mooi boekje geworden is. U hadt er mij nog niet van gesproken en daarom was het een verrassing. Aan het auteursrecht zal deze afzonderlijke uitgave, dunkt mij, niet te kort doen.’ Het idee voor deze uitgave is naar alle waarschijnlijkheid afkomstig van de Limburgse bohemien-schilder Han Jelinger die de uitgave van Stille steden illustreerde. Op 14 september 1924, dus nog voordat de herdruk van Dansen en rhytmen was verschenen, schreef Nypels aan Erens: ‘Mijn vriend Jelinger, de u mogelijk ook bekende etser, sprak mij over “Stille Steden” uit de Litteraire wandelingen...hij zou mij - en dus u ook - proeven van illustraties zenden...Deze heer Jelinger is echter buitensporig Limburgsch laks!’Ga naar eindnoot16 Na de verschijning van Stille steden is er nog slechts incidenteel contact tussen Nypels en Erens. Nypels vergeet evenwel zijn bejaarde vriend niet te feliciteren met diens vijfenzeventigste verjaardag. De Maastrichtse meesterdrukker deelde blijkbaar mee dat hij Limburg ging verlaten, want in zijn bedankbrief schreef Erens dat te betreuren. Verder sprak hij de hoop uit dat ‘uwe schoone uitgave zich mogen vermenigvuldigen. Zij zullen later zeer | |
[pagina 37]
| |
gezocht zijn.’ In het laatste heeft Erens volkomen gelijk gekregen. Zijn hoop dat Nypels nog vele mooie uitgaven zou maken, is - helaas - slechts deels bewaarheid geworden. Na de persoonlijke en financiële problemen waarin Nypels in het begin van de jaren dertig verzeild raakte, brak voor hem eerst aan het eind van de jaren dertig weer een vruchtbare periode aan. In de jaren 1939-1949 verzorgde hij de typografie van een aanzienlijk deel van Het Spectrum-fonds. Niettemin wordt dit latere werk in het algemeen artistiek minder hoog aangeslagen dan dat uit de periode 1920-1932.Ga naar eindnoot17 Vrijwel direkt na het overlijden van Frans Erens op 5 december 1935 moet Nypels zich gezet hebben aan zijn ‘In memoriam Mr. François Erens’. Het stuk verscheen nog in het decembernummer 1935 van Den Gulden Winckel (p. 3-6). ‘Om velerlei redenen heb ik steeds een bijzondere genegenheid gevoeld voor den persoon en het werk van Frans Erens.’ Zo begint Nypels zijn liefdevol in memoriam. Achtereenvolgens staat hij stil bij het feit dat Erens sprekend geleek op zijn vader, bij Erens' typische Zuid-Limburgse geaardheid, bij diens eruditie en Latijnse geest, diens enthousiasmerende publikaties over Franse literatuur en natuurlijk ook bij Erens' liefde voor het bibliofiele boek. ‘Frans Erens wist de waarde van schoone drukken te schatten, in tegenstelling met welhaast alle landgenooten, die moeilijk van bibliophiele neigingen te betichten zijn.’ Tussendoor schetst Nypels zijn vriendschap met Erens en de totstandkoming van zijn Erens-edities. De bijdrage is onder andere geïllustreerd met de oorspronkelijke tekening die Henri Jonas maakte tijdens de hier eerder besproken poseersessie in de herfst van 1924. Over de toenmalige waardering van Erens' persoon en werk is Nypels somber gestemd: ‘Bezat het Nederlandsche volk nog een latijnsch gevoel voor letterkunde in plaats van een zich steeds meer verpruisenden wansmaak, dan zou zich ongetwijfeld thans een “Vriendenkring van Frans Erens” vormen, die dan zijn litteraire nalatenschap de aandacht en zorgen zou kunnen schenken, die deze zoozeer verdient.’ Maar Nypels wist zeker: ‘Een tot bezinning gekomen nageslacht zal zich twijfelloos niet vergissen en Mr. François Erens in het dan opgerichte en geëerde Pantheon der vaderlandsche letteren bijzetten als een der grootste en verfijndste geesten van zijn tijd.’ Tot tweemaal toe bedankte Sofie Erens-Bouvy Charles Nypels voor zijn herdenkingsartikel. ‘U hebt het eigene van de geestesstructuur van mijn man begrepen, zooals bijna geen ander, waarschijnlijk door een gelijksoortige afstamming’, schreef zij op 16 januari 1936 aan Nypels. De ‘maître-imprimeur et éditeur’ bleef bij de weduwe Erens en Emile Erens, haar zwager, aandringen op uitgave van Erens' memoires en stelde zelfs voor de ‘Oeuvres complètes’ uit te geven. Door allerlei omstandigheden kon Sofie Erens-Bouvy, die op zich uiterst welwillend tegenover Nypels' plannen stond, geen | |
[pagina 38]
| |
snelle beslissing nemen. Bovendien bleef zij erg nuchter: ‘hoeveel vreugde mij ook een nieuwe uitgave van zijn geheele werk zou geven, ben ik bang, dat die op het oogenblik niet rendabel zou zijn. Zijn werk is niet voor het groote publiek en daarom behoort het niet tot de goede verkoopers [...].’ Charles Nypels zelf zou nooit meer iets van Erens uitgeven, ook al schreef hij nog na de oorlog aan Sofie Erens zijn verplichtingen jegens Erens' werk en persoon nog lang niet als vervuld te beschouwen. Wel zou de firma Leiter-Nypels in 1941 een door Pierre van Valkenhoff samengestelde bundel met kritieken, invallen en verbeeldingen, Suggesties getiteld, publiceren. Ofschoon Nypels op dat moment zakelijk met deze uitgeverij-drukkerij niets meer van doen had, is het plan voor deze uitgave waarschijnlijk toch via hem bij Leiter-Nypels terecht gekomen. In eerdere brieven van Sofie Erens aan hem komt deze bundel namelijk alter sprake. Met enig voorbehoud zou men dus kunnen zeggen dat Charles Nypels met in totaal vier boeken van Frans Erens directe bemoeienis heeft gehad.
Op 22 januari 1941 schreef de firma Leiter-Nypels aan Sofie Erens-Bouvy in het najaar een herdruk van Dansen en rhytmen te willen uitgeven. Door de oorlogsomstandigheden is deze derde druk vermoedelijk niet meer tot stand gekomen. Pas in 1989 verscheen, als achtentwintigste goodwill-uitgave van de te Nuth gevestigde Drukkerij Rosbeek, een door Harry G.M. Prick bezorgde derde druk van Erens' bundel prozagedichten. De fraaie uitgave, in twee delen, is origineel vormgegeven en geïllustreerd met foto's van G.H. Breitner. Het eerste deel bevat de geannoteerde herdruk van Dansen en rhytmen en deel 2 een omvangrijk opstel van Lodewijk van Deyssel over Erens' prozagedichten. Dit tweede deel blijft hier verder buiten beschouwing, maar over deel 1 wil ik - op basis van hetgeen hiervoor beschreven is - graag enkele opmerkingen maken. Allereerst iets over de keuze van de in de derde druk opgenomen prozagedichten. In zijn inleiding schrijft Prick: ‘Vanzelfsprekend bevat de onderhavige editie, geheel in overeenstemming met Erens' oorspronkelijke bedoeling, beíde schetsen [bedoeld worden: “Berbke” en “De conferentie”, TB] [...].’ We hebben gezien dat Erens, ten einde concurrentie met de in 1923 door Jan van Krimpen bezorgde Palladium-uitgave van ‘Berbke’ te vermijden, dit prozagedicht niet opgenomen wenste te zien in Nypels' editie. In plaats daarvan stond Erens toe dat ‘De conferentie’ werd opgenomen. Dit deed hij eerst na enig aarzelen, omdat Erens dit verhaal niet goed vond passen bij zijn prozagedichten. Begrijpelijk, want ‘De conferentie’, dat voor het eerst gepubliceerd werd in De Nieuwe Gids van april 1890, is een romanfragment en geen prozagedicht. Dat - zoals Prick op p. 130 van zijn editie beweert - ‘De conferentie’ niet werd opgenomen in Dansen en rhytmen (1893), | |
[pagina 39]
| |
‘omdat Erens geschrokken was van de, vrijwel uitsluitend moralistische, kritiek waarmee in zijn geboorteplaats Schaesberg en elders in Limburg op De conferentie werd gereageerd’, is dus waarschijnlijk maar half juist. Een inhoudelijk criterium speelde daarbij vermoedelijk ook een rol. Frans Erens meende trouwens dat toevoeging van het verhaal aan Nypels' herdruk het debiet daarvan waarschijnlijk zou verhogen. Deze opmerking is niet zonder betekenis. Nypels had met Erens afgesproken dat deze bij een goede verkoop naast zijn vaste honorarium ook nog een winstaandeel zou ontvangen. Later rekende hij in de brieven voor dat Erens bij uitverkoop met een verkoopprijs van f 8, - per exemplaar een maximaal honorarium van ƒ 250, - zou ontvangen. Een redelijke bedrag voor die dagen. Nu was de niet onbemiddelde Frans Erens zeker geen geldwolf, maar bij zijn keuze voor het Franse Fillinges liet hij zich niettemin ook leiden door de lagere kosten van levensonderhoud in Frankrijk. Erens' toestemming voor opname van ‘De conferentie’ wordt door de hiervoor geschetste omstandigheden in een ander licht geplaatst. De samenstelling van de derde druk van Dansen en rhytmen lijkt mij daarom niet zo vanzelfsprekend. Waar Prick zich op baseert, als hij zegt ‘geheel in overeenstemming met Erens' oorspronkelijke bedoeling’ te handelen, wordt door hem nergens toegelicht. Juister, want gezien het voorgaande meer in overeenstemming met Erens' wil, zou het zijn geweest, als de derde druk wat betreft de tekstkeuze de eerste druk uit 1893 had gevolgd, dus met ‘Berbke’, maar zonder ‘De conferentie’.Ga naar eindnoot18 Vervolgens de tekstbezorging. In zijn inleiding meldt Prick dat de editie van 1924 weliswaar door Erens geautoriseerd is, maar dat van een ‘Ausgabe letzter Hand’ geen sprake is. Deze bewering wordt door hem nauwelijks geadstrueerd. Uit de briefwisseling Erens-Nypels blijkt dat Erens de kopij voor de tweede druk heeft geleverd in de vorm van een gecorrigeerd exemplaar van Dansen en rhytmen (1893). ‘Ik zend u hierbij het exemplaar, dat nog in ons bezit is van “Dansen en Rhythmen”, gecorrigeerd en nagezien. De verdere correctie laten wij gaarne aan u over. Ik heb groot respect voor uw scherpzinnigheid in 't corrigeeren en sta daarin ver ten achter’, schreef Sofie Erens-Bouvy op 18 augustus 1924 aan Nypels, op wiens verzoek zij dit exemplaar stuurde. Erens en zijn vrouw hebben zich verder inderdaad, zo wordt uit de correspondentie duidelijk, niet bemoeid met het corrigeren van de drukproeven. Er is echter geen reden om aan te nemen dat de consciëntieuze Nypels Erens' wensen ten aanzien van de tekst niet zou hebben gerespecteerd. Het is daarom zeer onwaarschijnlijk dat alle verschillen tussen de eerste druk uit 1893 en de tweede druk uit 1924 geheel voor rekening komen van Nypels. Prick is daar kennelijk wel van uitgegaan. Intussen geeft Prick niet precies aan welke tekst hij als basis voor zijn editie heeft gehan- | |
[pagina 40]
| |
teerd. Zijn voorkeur lijkt uit te gaan naar de tekst van 1893. Toch heeft Prick, ofschoon hij nogal smalend schrijft over de Nypels-edite van Dansen en rhytmen, veel tekstcorrecties uit diens uitgave overgenomen. Daarnaast kiest Prick soms voor een lezing uit De Nieuwe Gids. Een enkele maal heeft hij zelf de tekst gecorrigeerd. Er is - kortom - een eclectische tekst ontstaan met varianten uit verschillende stadia van de tekstgeschiedenis. Daar is op zich geen principieel bezwaar tegen, mits de editeur zijn werkwijze adequaat toelicht. Maar daar schort het nogal aan bij Prick.Ga naar eindnoot19 In een variantenapparaat heeft Prick trachten te beschrijven in welke opzichten Nypels' editie verschilt van de uitgave uit 1893 en vervolgens welke correcties hij alsnog zelf heeft aangebracht in zijn editie. Echt geslaagd in zijn opzet is de tekstbezorger niet. Het variantenapparaat doet enigszins onbeholpen aan en is ook niet steeds volledig uitgewerkt. Prick slaat soms, zonder aan te geven waarom, een fase over. Bovendien heeft hij sommige varianten tussen Nypels' editie en de 1893-uitgave over het hoofd gezien. Bij een steekproefgewijze collatie vond ik door Prick niet vermeld bij ‘De Processie’: ‘kazuivel’ (1893) en ‘kazuifel’ (1924). Vrij veel interpunctievarianten worden door Prick niet vermeld. Ik noem er slechts enkele uit ‘Een sensatie’: ‘één toon die’ (1893) en ‘één toon, die’ (1924); ‘doorzien’.’ (1893) en ‘doorzien.’’ (1924); ‘een stoel die’ (1893) en ‘een stoel, die’ (1924). Verder zijn Pricks eigen correcties soms discutabel. Zo corrigeerde hij Erens' ‘maintinée’ in ‘maintenee’, hoewel Nypels deze spellingeigenaardigheid handhaafde. Wellicht op kopij-aanwijzing van Erens liet hij deze correctie na? Erens gebruikte deze merkwaardige spelling in ieder geval zowel in zijn Nieuwe Gids-publikatie als in de eerste druk uit 1893. In de verantwoording van de nieuwe Couperus-editie licht H.T.M. van Vliet op overtuigende wijze toe waarom de redactie afgezien heeft van herspelling, waarbij inconsequentie en willekeur eigenlijk niet zijn te vermijden.Ga naar eindnoot20 Dat is precies wat in Pricks editie aangetroffen kan worden. Want hoewel Harry Prick ‘maintinée’ aanpast, laat hij bijvoorbeeld - inconsequent - ‘tambourien’ in ‘Gitanas’ gewoon staan. Duidelijk is dat Pricks tekstkeuze en diens eclectische tekstbezorging het beslist niet rechtvaardigen dat hij zijn editie van Dansen en rhytmen als ‘de derde en tevens definitieve uitgave’Ga naar eindnoot21 kwalificeert. Mijn kritische kanttekeningen bij enkele Erens-publikaties van Harry Prick (zie ook noot 2) laten onaangetast dat hij veel zinnigs voor het Erens-onderzoek heeft gedaan. Alleen zou enige bescheidenheid, die de ‘stille zaaier’ zo kenmerkte, geen kwaad kunnen. |
|