Jaarboek Letterkundig Museum 1
(1992)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Gerard Termorshuizen
| |
[pagina 108]
| |
Koloniale Courant. Het was een wekelijks verschijnend gouvernementsblad. Hoewel daarin ook - vaak een jaar oud! - ‘nieuws’ uit het buitenland (vooral Europa en Nederland) werd opgenomen, waren het de officiële stukken die het blad zijn dominante karakter gaven. Heel anders was dat met zijn opvolger, de tussen februari 1812 en augustus 1816 onder het bewind van Raffles verschenen Java Government Gazette. Ook dit weekblad fungeerde als Indische staatscourant, maar het was veel meer dan dat. Het veelzijdige aanbod van nieuws en wetenswaardigheden alsook de presentatie daarvan maken duidelijk, dat de krant zich nadrukkelijk aanbeval in de gunst van een breed publiek. Dat publiek kon trouwens zelf in het blad schrijven. Al in het eerste nummer verzoekt de redacteur zijn lezers hem naast literaire bijdragen interessante stukjes toe te zenden over Indië, ‘a country which deservedly excites so much curiosity’. Toch blijkt die oproep weinig effect te hebben gehad. Informatieve artikelen over de archipel treft men namelijk nog maar heel weinig aan in Raffles' krant. De tijd was er nog niet rijp voor. Zover kwam het wel onder Van der Capellen. In augustus 1816 droegen de Engelsen het bestuur van de kolonie over aan Nederland. In diezelfde maand verscheen de Bataviasche Courant, het derde door het Indische gouvernement uitgegeven blad dus. Nog één keer is er sprake van een nieuwe benaming: met ingang van jaargang 1828 nr. 2 ging het blad de Javasche Courant heten. Zij heeft voortbestaan tot aan de Japanse bezetting van Indië in 1942. Al een eerste verkenning van de Bataviasche Courantleert dat dit blad evenals zijn Engelse voorganger heel wat meer was dan een doorgeefluik van officiële berichten en vele maanden oud ‘nieuws’ uit Europa. Althans tot omstreeks 1830, onder de gouverneurs-generaal Van der Capellen en, vanaf 1826, Du Bus de Gisignies. Zoals Raffles was Van der Capellen een verlicht liberaal die onderwijs en voorlichting zag als essentiële voorwaarden voor maatschappelijke ontwikkeling. Vergroting van de kennis over de koloniën door het plaatsen van stukken daarover in de krant achtte hij bijvoorbeeld van bijzonder belang. Anders dan Raffles vond hij ook gehoor voor zijn ideeën daarover, zij het pas in de loop van zijn bestuursperiode. Was het in de jaren twintig dat de min of meer systematische bestudering van land en volkeren van de archipel een aanvang nam, in de Bataviasche Courant vond de reiziger en onderzoeker uit die tijd een aantrekkelijke mogelijkheid om de pas verworven kennis door te geven. Pogingen om de leesbaarheid van de Bataviasche Courant te vergroten, zijn er vanaf het eerste begin. Een belangrijke rol daarbij speelde de rubriek ‘Mengelingen’ die voor een deel werd gevuld met ingezonden stukken. Karakteristiek voor die afdeling zijn de letterkundige bijdragen (vooral gedichten) en artikelen van informatieve aard. Tot die laatste gaan vanaf 1817, | |
[pagina 109]
| |
hoewel aanvankelijk nog bescheiden in aantal, ook over Indië handelende bijdragen behoren. Zo treffen we in de eerste jaargangen reportages aan over tochten op Java, zijn er stukken over het liefhebberij-toneel in Semarang, oude gedenktekens op Java en een zich het lot van slaven aantrekkend genootschap; ook is er een vertaling opgenomen van een pas gevonden oud-Javaans geschrift. Ook buiten de ‘Mengelingen’ komt Indië aan bod. In de jaargangen tot en met met 1819 betreft het onder andere de verschillende reizen van Van der Capellen door de archipel en bijdragen van de bekende geleerde C.G.C. Reinwardt over het onderwijs, de Plantentuin in Buitenzorg en een door hem gemaakte wetenschappelijke expeditie door de Preanger (West-Java). Alles bij elkaar is het nog niet veel wat er, zowel in de ‘Mengelingen’ als daarbuiten, in die oudste jaargangen te lezen valt over Indië. Maar hoe betrekkelijk incidenteel die berichtgeving dan ook nog was, de achterliggende intentie is van het begin af duidelijk: het geven van actuele informatie over de kolonie, zowel met betrekking tot zich daar voordoende gebeurtenissen als met het doel de kennis daarover te vergroten. De Indischgast van toen zal juist aan dat nieuws veel plezier hebben beleefd. Maar ook voor de lezer van nu vormt die verslaggeving over Indië het zout in de pap. Voor de onderzoeker die speurt naar de in die jaren vergaarde kennis over de archipel zal het blad bovendien op menig moment een waardevolle bron blijken te zijn. Dat geldt met name voor de periode na 1820. Op 1 januari 1820 kreeg de Bataviasche Courant een nieuwe redacteur. Het was de jonge, enthousiaste Ludwig Ihnen die de hem toevertrouwde krant als een uitdaging zag. Om haar zo leesbaar mogelijk te maken, richtte hij zich wat de ‘Mengelingen’ betreft vooral op twee soorten bijdragen: gedichten - Ihnen was een liefhebber van poëzie - en stukken over het ‘eigen’ Indië. Hoezeer hij zich wat die laatste categorie betreft gesteund wist door de gouverneur-generaal, blijkt uit een in opdracht van deze in 1820 gepubliceerde circulaire. Daarin werd ieder die ‘daartoe bekwaam en genegen’ was, uitgenodigd berichten over Indië in te zenden, die konden dienen ‘tot vermaak of onderrigting’ van het lezend publiek, opdat het blad zou kunnen worden ‘een middel [...] tot uitbreiding van kennis onder de ingezetenen zelve, en eene bron, waaruit eenmaal, door den Geschiedschrijver, den Natuuronderzoeker en den Aardrijkskundige, belangrijke bijdragen zouden kunnen worden getrokken’.Ga naar eind2 Deze oproep alsmede Ihnens eigen verzoeken om kopij moet nogal wat Indischgasten hebben gestimuleerd hun in Indië opgedane ervaring en kennis door te vertellen aan een breed publiek. Het aantal ingezonden stukken over Indische onderwerpen nam in ieder geval zeer sterk toe: beschrijvingen en verslagen van reizen, bergbeklimmingen en vulkaanuitbarstingen, arti- | |
[pagina 110]
| |
kelen over bijvoorbeeld de gebruikswaarde van bamboeriet en geneesmiddelen tegen scheurbuik, maar ook bijzonder intrigerende bijdragen over het leven in Batavia. Verhalen over de overal en steeds weer hun slag slaande tijgers ontbreken evenmin. Het brengt een lezer in nummer 9 van jaargang 1820 tot het voorstel een ‘Maatschappij tot uitroeijing der tijgers op Java’ op te richten, die het gebruik van tijgerhuiden zou moeten stimuleren: men kan ze neerleggen in raadzaal en kerk, mensen kunnen erin worden begraven en ‘een meisje zoude van haren minnaar kunnen begeren, dat eene gestreepte tijgerhuid de brug moest zijn waar over hij alleen tot het echte bed zoude kunnen naderen [...]’. Slechts ruim een jaar is Ihnen redacteur van de Bataviasche Courant geweest. Batavia eiste haar zoveelste slachtoffer. In het begin van 1821 werd hij ernstig ziek en zal hij zijn dood nabij hebben geweten. In de ‘Mengelingen’ van het laatste door hem geredigeerde nummer een aantal gedichten van Bilderdijk opnemend (jaargang 1821, nr. 3), besluit hij met diens grafschrift ‘Ga, Wandlaar! 'k verg geen “traan op mijn ontzield gebeent”: / Gezegendst is mijn rust, zoo niemand haar beweent’. Op 23 januari 1821 overlijdt hij. Hoezeer het gezicht van een krant wordt bepaald door de persoon van de redacteur, zijn belangstelling en capaciteiten, wordt weer eens duidelijk als men de jaargangen van 1821 tot 1825 doorleest. Aan het wekelijkse ‘extra’ waarvoor Ihnen had gezorgd, kwamen zijn opvolgers C. Scheltema en J.C. Coorengel bij lange na niet toe. De door Ihnen zo gekoesterde rubriek ‘Mengelingen’ ontbreekt of is veel minder omvangrijk en boeiend. Veel ambitie om bijdragen over Indië in de wacht te slepen, was er blijkbaar ook al niet. Toch komt men ook in die jaren zo nu en dan zeer lezenswaardige stukken tegen, zoals een uit negen afleveringen bestaand verhaal van een tocht door de residentie Bantam (van 1822) en een rapport van J.H. Tobias over zijn werkzaamheden als commissaris op Borneo (uit 1824). Pas vanaf 1825, toen de Bataviasche Courant onder leiding kwam te staan van achtereenvolgens B.J. Elias en G. de Serière, kreeg Indië weer meer aandacht. Vanaf 1827 - tijdens de ambtsperiode van Du Bus de Gisignies - was er zelfs sprake van een explosieve groei in de verslaggeving over Indië. In hoge mate verantwoordelijk daarvoor was De Serière. Op zijn initiatief veranderde het blad zijn naam in Javasche Courant en ging het bovendien drie keer per week verschijnen. Niet alleen, aldus een redactioneel commentaar, zou er zo meer ruimte komen voor nieuws in het algemeen en voor bijdragen over Indië, maar ook kon de individuele Indische burger zich, indien gewenst, voortaan uitspreken over kwesties van publiek belang. Die laatste suggestie was wel een heel bijzondere uiting van de geest van openheid en tolerantie die er in die jaren in de kolonie heerste. Om te tonen hoe serieus de redactie haar uitnodiging aan het publiek bedoelde, was het | |
[pagina 111]
| |
De Serière zelf die het voortouw nam met een lange kritische bespreking van J.E. Doorniks geruchtmakende, in 1826 in Amsterdam verschenen boek Vrijmoedige gedachten over Neêrlands Indië en over de regering van den gouverneur-generaal Van der Capellen (jaargang 1827, nrs. 14, 16 en 18). Hij doet dat, zo leidt hij zichzelf in, om ‘eene proeve te kunnen geven van den geest, die haar [de redactie, G.T.] bezielt en van het doel, dat zij zich voorstelt; die geest is de geest der waarheid; dat doel verspreiding van kennis [...]’. De Serières opstelling en voorbeeld werkten aanstekelijk. Vaak in de vorm van de ingezonden brief gaf menig Indischgast in de krant zijn oordeel over uiteenlopende kwesties, en dat niet zelden met een vrijmoedigheid die voordien ondenkbaar was geweest. Beschouwingen over het handelen van het gouvernement, het optreden van het Indische leger en - opvallend vaak - over het functioneren van de rechterlijke macht ontbraken daarbij niet. In de visie van De Serière moest de Javasche Courant gaan dienen als een soort platform voor allen die hun hart en kennis wilden luchten over Indische aangelegenheden; het moest een krant zijn waarbij de lezers zich betrokken voelden, een blad ook waarvan zij altijd weer iets konden opsteken. Waar ‘onder het tegenwoordige bestuur grootere vrijheid daaromtrent wordt toegestaan’, aldus de redacteur, moest het bijvoorbeeld niet meer nodig zijn dat men voor zijn kennis over de Indische archipel was aangewezen op schrijvers als Raffles en Crawfurd. Voortaan, zo gelooft De Serière en hij doelt op de rol die zijn eigen krant daarbij kan spelen, zal ‘Nederland zelve in deze streeken Nederlandsche schrijvers opleveren, die in alle vakken van wetenschappen werkzaam, omtrent deze rijke gewesten niets te begeeren zullen overlaten’ (jaargang 1827, nr. 16). De Serières herhaalde verzoeken om bijdragen werden hem in dank afgenomen: de onder zijn redactie verschenen jaargangen bevatten een schat aan informatie over op Indië betrekking hebbende onderwerpen: de koffiecultuur en andere landbouwkwesties, de op talrijke plaatsen gehouden jaarmarkten en hun belang, ondernomen reizen en gedane ontdekkingen, volkenkundige observaties en nog vele andere. Soms ook wordt er een boek aangekondigd, besproken of van kritisch commentaar voorzien. Zo worden er - in niet minder dan een vijftal nummers in jaargang 1828 - bijvoorbeeld verschillende, in allerlei opzichten interessante, reacties geplaatst naar aanleiding van Johannes Oliviers bekende Land- en zeetogten in Nederland's Indië. De krant was inderdaad op weg te worden wat al in het begin van Van der Capellens bewind als wenselijk naar voren was gebracht: een bron van onder andere geschiedkundige, geografische, etnologische en natuurhistorische kennis betreffende de Indische bezittingen. In de loop van 1829 kwam echter de kentering al. Het aantal bijdragen over Indische onderwerpen neemt af en de toon waarin ze zijn gesteld wordt | |
[pagina 112]
| |
minder persoonlijk, vlakker. De kritiek en de polemiek verdwijnen uit de krant. Vond men in de omgeving van de gouverneur-generaal dat De Serière te ver was gegaan? Of had men wellicht in Nederland bezwaren tegen de door het blad gevolgde koers en was Du Bus de Gisignies door zijn superieuren op de vingers getikt? Het beleid van openheid was in ieder geval voorbij. De Serières vertrek als redacteur, midden 1829, zal er ongetwijfeld mee te maken hebben gehad. Aan het eind van dat jaar werd door middel van een officiële instructie aan zijn opvolger duidelijk gemaaktGa naar eind3, dat de Javasche Courant haar status van officiële staatscourant diende terug te krijgen. De al ingezette verschraling van het blad kreeg haar definitieve beslag met de benoeming, in januari 1830, van J. van den Bosch - hij die het Cultuurstelsel invoerde - tot nieuwe landvoogd. De Javasche Courant werd een blad dat naast de officiële berichten vaak niet veel meer bevatte dan de smakeloze samenvattingen van oudbakken nieuws uit de buitenwereld. Actuele en belangwekkende informatie over Indië trof men er zelden meer aan. Een tijdperk was afgesloten. Pas met de oprichting van het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië in 1838 kreeg Indië weer een orgaan waarin particulieren hun wetenschappelijke en andere bijdragen betreffende de koloniën kwijt konden.
Deze toespraak bij de opening van de tentoonstelling ‘Nederlanders in Azië 1770-1830’ op 13 maart 1992 in het Letterkundig Museum in Den Haag is gebaseerd op het hoofdstuk ‘Gouvernementskranten’ uit Termorshuizens boek over de Indisch-Nederlandse pers, waarvan het eerste deel (over de periode totongeveer 1910) naar verwachting in 1995 voltooid zal zijn. |
|