Jaarboek Letterkundig Museum 1
(1992)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Stance Eenhuis
| |
[pagina 70]
| |
Carel en Margo Scharten-Antink, Florence 1935. (Foto Letterkundig Museum, Den Haag)
| |
[pagina 71]
| |
door zijn astmatische aanleg het Hollandse klimaat niet verdragen. Al vanaf 1906 reisden de Schartens rond door Zwitserland en Italië, wonend in pensions of huurhuizen. Alleen ten tijde van de Eerste Wereldoorlog verhuisden zij naar het Gooi. In 1925 vestigden de schrijvers zich definitief in Florence. Vanuit het buitenland onderhielden de Schartens een uitgebreid schriftelijk contact met hun uitgeverij Wereldbibliotheek.Ga naar eind4 De directeur van de uitgeverij Leo Simons was, behalve een zakelijke relatie, ook een persoonlijke vriend die hen met raad en daad bijstond. De Schartens leefden van het schrijven. Margo Scharten-Antink had succes met romans als Sprotje. Carel Scharten vertaalde uit het Frans en schreef jarenlang literaire kritieken in De Gids en De Telegraaf. In 1908 schreven Carel en Margo Scharten-Antink samen de roman Een huis vol menschen, Parijsche roman. Dit experiment slaagde boven verwachting en de bekroning met de Tollens-prijs stimuleerde hen deze samenwerking voort te zetten. De tweede roman die zij samen scheven, De vreemde heerschers. Roman van de Italiaansche meren (1911) was minder geslaagd. In 1918 verscheen hun derde roman 't Geluk hangt als een druiventros. Deze succesvolle psychologisch-realistische roman had, net als de vorige, het Italiaanse boerenleven tot onderwerp. Bij de volgende roman, rond 1920, veranderden de schrijvers de aard van hun samenwerking. Het eenvoudige psychologisch-realistische proza bevredigde hen niet langer. In feite wilden ze idealistisch proza schrijven. Dankzij hun voorgaande successen durfden de Schartens het nu aan om Carels idealistische levensbeschouwing in een ideeënroman te verwerken.Ga naar eind5 De trilogie Het leven van Francesco Campana (1924-1925) was hiervan het resultaat.Ga naar eind6 Tot grote verbazing van zowel de schrijvers als de uitgever was hetsucces van deze trilogie overdonderend. Van het eerste deel waren binnen twee jaar 17.000 exemplaren verkocht en een paar jaar later, waren er, ondanks het toenemend aantal negatieve kritieken op het tweede en derde deel in 1926, meer dan 50.000 exemplaren van de trilogie verkocht. Ter vergelijking: in die jaren haalde een roman gemiddeld een verkoop van één à tweeduizend exemplaren.Ga naar eind7 Het onverwacht grote succes van Het leven van Francesco Campana was een opvallend verschijnsel tijdens het Interbellum. Het bevestigde de reputatie van dit succesvolle populaire schrijversechtpaar. Uitgever Leo Simons schreef in september 1924 aan de Schartens dat hij niet begreep waarom lezers zo sterk de voorkeur gaven aan Francesco Campana boven bijvoorbeeld Margo Scharten-Antinks roman In den vrijen Amerikaan: ‘Lieve mensch, ik heb den zucht opgegeven, het publiek te doorgronden! Het doet nu eenmaal altijd rare dingen, omdat het met zijn intuïtie en niet met zijn oordeel - als het dat heeft! - te rade gaat! [...] Ik denk haast dat de verklaring hierin ligt, dat over het algemeen romans nu meest door vrou- | |
[pagina 72]
| |
Staafdiagram van uitgaven van Carel en Margo Scharten-Antink bij de Wereldbibliotheek
Omslag van de Duitse vertaling van Littoria, een uitgave uit 1936 bij uitgever Rascher te Zürich. Bandontwerp: Agta Meijer. (Foto Letterkundig Museum, Den Haag)
| |
[pagina 73]
| |
wen gekocht en gelezen worden, en dat er in die boeken iets is, wat in het eene geval de vrouwen afstoot, in het andere ze aantrekt! Maar weten doe ik er niets van!’ Het eerste deel van Francesco Campana kreeg zeer positieve kritieken. De literaire kritiek schreef lovend over de uitbeelding van de personages in termen als ‘innigheid’, ‘warmte’, ‘zuiverheid’.Ga naar eind8 Over de ideeën in de roman was de literaire kritiek minder positief. Bij de beoordeling van het tweede en derde deel van Francesco Campana veranderde, zoals hierboven gezegd, omstreeks 1926, de waardering. Veel critici waren van mening dat het literaire gehalte van hun werk daalde door het ontbreken van passie of scheppingskracht. Ze beschouwden de trilogie Francesco Campana mislukt als ontwikkelings- en ideeënroman. Critici als Henri Borel en Frans Coenen noemden de roman ‘maakwerk’ en ‘oppervlakkig’. Het is een voor de hand liggende vraag waarom desondanks deze trilogie zo populair was bij de lezers. Of het fenomeen van het succes van Francesco Campana iets over de mentaliteit van de tijd zou kunnen zeggen, wie de lezers waren en wat zij in het werk waardeerden, vereist een apart onderzoek. De contemporaine literaire kritiek deed wel een poging het raadsel van de enorme verkoop te verklaren. Zo schreef Henri Borel in Het Vaderland van 26 februari 1926 dat de trilogie volgens hem het succes had te danken aan het populariseren van filosofische bespiegelingen die de pantheïstische ideeën de schijn van diepzinnigheid verleenden. In Den Gulden Winkel van oktober 1926 noemde Gerard van Eckeren het in zijn ogen overschatte succes een modeverschijnsel van het intellectuele burgerdom. Niettemin meenden bijna alle critici dat de lezers zich konden identificeren met de hoofdpersoon. De protagonist geloofde niet langer in christelijke dogma's en stelde daarvoor een pantheïstisch getinte levensbeschouwing in de plaats. De literaire kritiek relativeerde het belang van Carel en Margo Scharten-Antink voor de Nederlandse literatuur.Ga naar eind9 Het is niet zo verwonderlijk dat literair Nederland ook bij de eerstvolgende roman van de Schartens een kritische houding aan zou nemen. In 1926 werkten de Schartens aan hun volgende ideeëntrilogie, De nar uit de Maremmen. Het (financiële) succes van Francesco Campana had hen wellicht zoveel zelfvertrouwen gegeven dat ze die stap waagden. In tegenstelling tot humanitaire of pantheïstische ideeën kregen nu politieke ideeën een plaats in het werk. Ze schreven aan de Wereldbibliotheek dat de ontwikkeling van het Italiaanse fascisme in De nar een rol op de achtergrond zou spelen. In die tijd was het echtpaar van zeer nabij getuige van de politieke ontwikkelingen in Italië. Florence, de verblijfplaats van de Schartens, was in de jaren twintig heftig in beroering als gevolg van de fascistische revolutie van Mussolini. Carel Scharten had via zijn lidmaatschap van de Florentijnse so- | |
[pagina 74]
| |
ciëteit ‘Leonardo da Vinci’ contact met kunstenaars, politici en intellectuelen.Ga naar eind10 Ondanks of dankzij discussies met voor- en tegenstanders raakten de Schartens er langzaam maar zeker van overtuigd dat het fascisme op dat moment de beste oplossing vormde voor de politieke en economische chaos in Italië. Het fascisme hield voor hen zowel het herstel in van de orde als de bestrijding van het communisme en socialisme die zij verantwoordelijk achtten voor het verval van de westerse maatschappij. De bewondering voor Mussolini, als schepper van het Nieuwe Italië, groeide dermate dat Carel Scharten tussen 1928 en 1937 zeven keer naar Rome reisde voor een gesprek met Mussolini.Ga naar eind11 Voor excessen en politieke moorden stelden de Schartens Mussolini niet verantwoordelijk; ze schreven die toe aan oncontroleerbare elementen binnen de fascistische partij.Ga naar eind12 Het grote elan van fascistische jongeren inspireerde de schrijvers. In hun enthousiasme over het herboren Italië meenden de schrijvers de Nederlandse lezers over deze politieke ontwikkeling in romanvorm te moeten informeren. Het echtpaar achtte zichzelf in staat onbevooroordeeld en onpartijdig van het fascistische fenomeen verslag te doen. In november 1927 verscheen het eerste deel van de romantrilogie De nar uit de Maremmen (1927-1929). De hoofdpersoon, het type van de zuivere natuurmens, staat als kunstenaar enigszins aan de zijlijn van de maatschappij en bekijkt vanuit die uitzonderingspositie de ontwikkelingen in het nieuwe Italië. De verkoopcijfers van het eerste deel van De nar uit de Maremmen waren hoopgevend want binnen vier maanden bereikte het de zesde druk. Het is echter aannemelijk dat het succes van de vorige roman een positief effect op de verkoop van deze roman heeft gehad omdat geleidelijk aan in 1928 de verkoop stagneerde. De recencies van dit eerste deel van de De nar uit de Maremmen daarentegen waren voornamelijk negatief. De literaire kritiek herhaalde in 1928 de bezwaren die ze al bij het tweede en derde deel van Francesco Campana in 1926 had geuit, namelijk dat het literaire gehalte daalde en de scheppingskracht ontbrak. In Den Gulden Winckel van januari 1928 schreef Gerard van Eckeren over ‘een mager staketsel onder fraai pleisterwerk’. De recensenten herkenden in de roman het routinewerk van vakkundige schrijvers en adviseerden hen daarom een jaar rust te nemen. De literaire kritiek hanteerde uitsluitend literair-esthetische normen en negeerde de politiek. De socialistische criticus in Het Vrije Volk A.M. de Jong vormde hierop een uitzondering. Hij verweet de schrijvers een gebrek aan objectiviteit. Het tweede deel van De nar uit de Maremmen verscheen in november 1928, het derde deel in november 1929. De schrijvers noemden zichzelf in het voorwoord van het tweede deel ‘objectief’ in de weergave van de historische | |
[pagina 75]
| |
ontwikkeling van het Italiaanse fascisme. Maar naarmate het verhaal vorderde, ontpopten de schrijvers zich tot duidelijke voorstanders van het Italiaanse fascisme en verdween elke objectiviteit. Met name in het derde deel van De nar veranderde de ideeënroman in een tendensroman die de Nederlanders van het gelijk van het Italiaanse fascisme wilde overtuigen. De verwachtingen bij de schrijvers over de ontvangst en verkoop van het tweede deel van de De nar waren hooggespannen. Veelvuldig spoorden zij de uitgever aan extra reclame te maken. Naar aanleiding van de stagnerende verkoop halverwege 1928 waarschuwde Leo Simons van de Wereldbibliotheek herhaaldelijk voor het nadeel van dit controversiële nieuwe element in de romans. Volgens de Wereldbibliotheek was de politieke inhoud in de roman vanuit financieel oogpunt onzakelijk. Leo Simons was niet erg gelukkig met deze nieuwe koers van een van zijn succesauteurs. Hij stuurde hen artikelen waarin hij waarschuwde tegen het ondemocratische en gewelddadige karakter van het fascisme en probeerde de Schartens op die manier op het rechte spoor te brengen.Ga naar eind13 Deze waarschuwingen bereikten echter het tegendeel. Scharten schreef op 3 september 1928: ‘Wat je schrijft over de politiek, is nog altijd onbewezen. Maar overigens geeft een roman, die menschen geeft, niet een historisch feit (bestaat dat eigenlijk wel? Zal het ooit kunnen worden vastgesteld?) maar wat leeft in de hoofden van die menschen, wat zij denken, wat zij voelen, wat zij gelooven.’ Maar volgens de Wereldbibliotheek toonde het brede lezerspubliek in Nederland geen interesse voor een actueel politiek onderwerp in romans; de uitgeverij stelde zich inzake advertenties voor De nar enigszins terughoudend op. Scharten begreep die handelwijze van de Wereldbibliotheek niet. Twee jaar eerder, in 1926, had de uitgeverij immers voor Francesco Campana zoveel reclame gemaakt. De Wereldbibliotheek had mede op grond van berichten van boekhandelaren erg weinig vertrouwen in de belangstelling van de lezers voor dit onderwerp. Zo schreef mede-directeur van de Wereldbibliotheek Nico van Suchtelen (1878-1949) op 21 januari 1929: ‘En nu is bij de Nar een onmiskenbaar nadeel (zakelijk gesproken natuurlijk) dat je het fascisme behandelt, waarvan de vrije Nederlander heelemaal niets wil weten noch hooren, hetzij voor of tegen. Het fascisme is hier volstrekt niet actueel en geen mensch praat er over, net zoomin als over het communisme. En dat zal wel zoo blijven tot het onwaarschijnlijke moment dat ook hier een Lenin of Mussolini opduikt.’ Volgens de Wereldbibliotheek was ideologie alleen interessant voor een kleine culturele elite. In Nederland wist men weinig af van de politieke situatie in Italië. Er bestond een grote mentale afstand ten opzichte van Italië en de pers volgde nauwelijks de politieke ontwikkeling aldaar. Een recent onderzoek bevestigt deze bevinding.Ga naar eind14 | |
[pagina 76]
| |
Er is met de boekbesprekingen van het tweede deel van de De nar (1928) iets opvallends aan de hand. Enerzijds oordeelde de literaire kritiek negatief over de literaire kwaliteit van De nar en herhaalde haar kritiek over het dalende literaire gehalte. Anderzijds oordeelden de critici, behalve A.M. de Jong in Het Vrije Volk, positief over de objectieve politieke tendens. Zij waardeerden met name het informatieve karakter van de geschetste historische ontwikkeling van het fascisme in Italië, dat De nar een meerwaarde gaf als historisch document. Zo schreef Henri Borel in Het Vaderland van 5 mei 1929 over de grote verdienste van de Schartens: ‘dat zij ons zoo helder en klaar hebben ingelicht over het eigenlijke wezen van het Fascisme’. In de beoordeling van het derde deel van De nar (november 1929) handhaafde de literaire kritiek het oordeel over de dalende literaire kwaliteit maar veranderde haar mening over de tendens. Zoals hierboven vermeld, hadden de schrijvers in het derde deel van De nar het literaire verhaal geheel ondergeschikt gemaakt aan de politieke boodschap over het Italiaanse fascisme. De literaire kritiek ergerde zich aan de overdaad aan politiek waardoor De nar het informatieve karakter had verloren en een documentair karakter had gekregen. Het merendeel van de recensenten gaf dan ook een negatief eindoordeel omdat de tendens het literaire gedeelte had verdrongen. In Het Vrije Volk van 2 december 1929 vatte A.M. de Jong het aldus samen: ‘Ik heb in mijn besprekingen van de vorige delen doen uitkomen, dat de Schartens niet objektief tegenover Mussolini en zijn fascisme staan, maar er vurige voorstanders van zijn. Apostelen moet ik wel zeggen na lezing van dit derde deel. [...] Het is topzwaar van fascistische gezindheid, en de geschiedenis van dat fascisme is maar van zeer ondergeschikt belang voor de levens der helden en heldinnen. Dat is de kardinale fout van deze “tendenzroman” der Schartens. Mislukt als tendenz, mislukt als roman. Een jammerlijk verval.’ Het was uiteraard teleurstellend voor de Schartens toen bleek dat zij zich zo hadden vergist in de belangstelling van het grote publiek. De afnemende verkoopcijfers van de romans over het onderwerp waar zij zelf zo vol van waren, raakten hen hevig. Aanvankelijk daalde sinds 1926 alleen de waardering van de literaire kritiek, in 1928 volgde hun uitgever met waarschuwingen en vervolgens daalde omstreeks 1929 ook de publieke waardering. Als bekende succesvolle romanciers rekenden de Schartens immers op een groot lezerspubliek. Die lezers verwachtten echter in een Scharten-roman verhalen die de zuiverheid en de innigheid van de romanfiguren tot leven brachten. Ze verwachtten geen roman waarin de portrettering van de hoofdpersoon ondergeschikt gemaakt zou worden aan de politieke opvattingen. Toen het gewenste verkoopresultaat van het tweede deel van de De nar in 1928 en het derde deel in 1929 uitbleef en de financiële gevolgen hiervan zich | |
[pagina 77]
| |
eind 1930 manifesteerden, gaf de uitgeverij diverse keren een verklaring voor de daling van de verkoop. In februari 1931 schreef Nico van Suchtelen, de opvolger van Leo Simons als directeur van de Wereldbibliotheek, aan Scharten dat de algemene economische crisis er de oorzaak van was dat de mensen geen boeken meer kochten. Bovendien herhaalde de uitgever dat er geen interesse bestond voor romans met een politiek onderwerp in tegenstelling tot de grote belangstelling in 1925 voor romans met een idealistisch onderwerp, zoals in de Francesco Campana-serie. In juni 1932 gaf de Wereldbibliotheek naast de algemene economische crisis een nieuwe oorzaak aan, namelijk verdringing van de oudere literaire generatie waartoe Carel en Margo Scharten-Antink behoorden, door een jongere. De Wereldbibliotheek herhaalde deze oorzaak van de verkoopdaling in maart 1933 en november 1934. Carel en Margo Scharten waren het met deze analyse niet eens. Volgens de Schartens was de algemene economische crisis de enige oorzaak van de verkoopdaling en niet de verdringing door een volgende schrijversgeneratie. De Schartens waren van mening dat hun romans zeer modern waren omdat zij met het actuele onderwerp hun lezers bewust maakten van een politieke ontwikkeling die omstreeks 1929 nog niet in Nederland was doorgedrongen. De mening van de officiële literaire kritiek ten aanzien van de dalende literaire kwaliteit van hun boeken bestreden de Schartens met het argument dat de literaire kritiek het genre van ideeën- of tendensromans afwees. Het echtpaar was er heilig van overtuigd dat de De nar zou doorbreken zodra de algemene economische crisis eenmaal voorbij zou zijn.
De Schartens raakten vanaf 1930 in financiële zorgen omdat een groot deel van het geld dat zij tijdens de afgelopen succesvolle periode hadden belegd, verloren was gegaan bij de beurscrisis in 1929. Bovendien werd Margo Scharten door een langdurige zenuwinzinking getroffen. Carel Scharten was nu genoodzaakt in zijn eentje de schrijverstaak op zich te nemen en maakte zich zorgen of hij wel in staat zou zijn ieder jaar een boek te produceren. Scharten zocht naarstig naar afzetgebieden en meende deze onder meer in de opkomende Nederlandse fascistische groeperingen gevonden te hebben. Op 21 november 1933 probeerde hij de Wereldbibliotheek over te halen een advertentie van De nar te plaatsen in het fascistische weekblad Volk en Vaderland: ‘De Nar zou kunnen worden gepousseerd, 1e door de afgesproken prijsverlaging, 2e door het boek opnieuw te annonceeren als de eerste Europeesche roman over het Italiaansche fascisme, als een boek, dat zijn tijd vooruit was, als een boek van den dag, een boek, dat niemand niet gelezen mag hebben enz. [...] Misschien schrik [sic] jullie even terug. Maar bedenk dan dit: dat de Nederlandsche fascisten uit de Duitsche school, van De Nar niets anders dan goeds kunnen leeren, want De Nar is op [sic] slot van rekening zeer | |
[pagina 78]
| |
onpartijdig en een zeer evenwichtig en harmonisch boek. Jullie zoudt dus zelfs onder de fascisten, een goed werk doen, met ons boek onder hen te verspreiden.’ Ofschoon de Wereldbibiliotheek begin 1934 afwijzend stond tegenover de presentatie van De nar als een fascistisch boek in Volk en Vaderland, was deze afwijzing niet principieel en ging de uitgeverij na enige aarzeling over tot publikatie van een advertentie. Op 9 juni 1934 publiceerde Volk en Vaderland in plaats van een advertentie een aankondiging van De nar: ‘de beschrijving van den moeilijken strijd van de eerste Fascisten, hun groot vertrouwen en offervaardigheid kan ook onze kameraden sterken in den strijd voor een Nationaal-Socialistisch Nederland’.Ga naar eind15 Slechts 300 verkochte exemplaren waren het resultaat. Schartens klachten over financiële problemen namen toe. Van Suchtelen gaf eind 1934 voor de vierde keer een beschouwing over de oorzaken van de verkoopdaling. Allereerst heerste er volgens Van Suchtelen de algemene economische crisis, dan volgde de natuurlijke verdringing van de oudere door de jongere generatie schrijvers. Hij herhaalde daarmee de argumenten uit juni 1932. Van Suchtelen adviseerde Scharten de toestand onder ogen te zien en zich daaraan aan te passen. ‘Datje er ooit op rekende altijd ongeveer hetzelfde inkomen te blijven trekken uit jelui werken is een groote psychologische vergissing van je geweest’ schreef hij op 6 november 1934 aan Scharten, ‘Auteurs van onze leeftijd moeten het eenvoudig als onvermijdelijk accepteeren dat het inkomen uit hun oude werken gaandeweg vermindert en ophoudt en bovendien dat het publiek voor hun nieuwe werken een quantitatief geringere belangstelling toont, doordat de jeugd zich grootendeels tot jongere auteurs wendt.’ Maar de eigenzinnige Scharten hield vol dat de verkoopcijfers zouden stijgen op het moment dat de economische crisis zou verdwijnen. Van het generatieconflict wilde hij niets weten. In werkelijkheid was de verkoop in middels al vanaf 1930 flink teruggelopen met alle financiële gevolgen vandien. Hun laatst gepubliceerde roman De gave gulden (1934) kreeg vernietigende kritieken en verkocht slecht. Bij de volgende roman Littoria. De verlossende arbeid (1935) bereikte de waardering een dieptepunt. Deze roman die evenals de vorige roman op naam van Carel en Margo Scharten-Antink werd gepubliceerd, schreef Carel in werkelijkheid alleen.Ga naar eind16 Littoria. De verlossende arbeid is een mager verhaal dat dient om de politieke voorkeur voor het Italiaanse fascisme en met name de bewondering voor Mussolini te demonstreren. Het is een lofzang op de Italiaanse Duce Mussolini die door zijn charismatische leiding zijn onderdanen inspireerde tot drooglegging en ontginning van de Pontijnse Moerassen. Deze drooglegging | |
[pagina 79]
| |
was een van de ‘grote werken’ van het fascistische regime en slaagde dankzij de gemeenschappelijke inspanning van arbeiders (Italiaanse oudstrijders), werkgevers en de Duce. Scharten heeft alles in het werk gesteld om de mythe van de Grote Leider te verstevigen. In die zin past Littoria in de Italiaanse traditie van portretten over Mussolini die de onfeilbaarheid van de dictator verbeelden.Ga naar eind17 Er is in Littoria naar model van de Italiaanse fascistische ideologie een duidelijke scheiding tussen de mannen- en vrouwenwereld volgens de traditionele rolverdeling waarin mannen het zware werk verrichten en vrouwen het moedertype zijn. Door de combinatie van elementen komt in deze roman een aantal denkbeelden samen voor die men specifiek aan autoritaire regimes zou kunnen toeschrijven, zoals bewondering voor de leider, verering voor het heldendom, vitale pioniers en traditionele ideeën over specifiek mannelijke en vrouwelijke eigenschappen.Ga naar eind18 Mussolini's demagogische stijlmiddelen hadden ook invloed op Schartens taalgebruik.Ga naar eind19 Littoria (1935) verscheen op een ongelukkig moment. Italië was net Abessinië binnengevallen waarover in Nederland veel verontwaardiging was ontstaan. Scharten achtte daarom een voorwoord noodzakelijk om zich op voorhand vrij te pleiten voor fascist uitgemaakt te worden. Scharten noemde zich in het voorwoord ten onrechte onpartijdig want Littoria is door Schartens blinde bewondering voor Mussolini en voor het fascisme in louter propaganda ontaard. Scharten schreef in het voorwoord dat het Italiaanse fascistische model als voorbeeld zou kunnen dienen voor het Nederlandse crisisproject (de inpoldering van de Zuiderzee) dat gebaat zou zijn bij zo'n inspirerende leider.Ga naar eind20 De uitgever was niet erg gelukkig met de uitgave van Littoria en nog minder met het voorwoord. Het is een raadsel waarom de Wereldbibliotheek, in die jaren geleid door Nico van Suchtelen en P. Endt, doorging met de uitgave. Het is aannemelijk dat financiële motieven niet de doorslag gaven maar eerder de loyaliteit van de uitgever aan zijn ooit zo financieel aantrekkelijke auteurs. Op aanraden van de Wereldbibliotheek herschreef Scharten het voorwoord drie keer en schrapte de meest aanvechtbare gedeelten. Omstreeks 1935 verdedigde Scharten Mussolini in een brief aan Van Suchtelen: ‘Je beoordeelt die man zeker verkeerd. Ik ken hem goed en ken ook zijn zeldzame impressiemabelheid en spontaneïteit, - te groot misschien voor een staatsman.’Ga naar eind21 Al naar gelang de waarschuwingen van de Wereldbibliotheek voor een gebrek aan interesse voor het fascisme bij het grote publiek, veranderde Scharten in zijn argumentatie de functie van het fascisme in De nar en Littoria. De ene keer schreef Scharten aan de Wereldbibliotheek dat het fascisme een rol op de achtergrond speelde. De andere keer noemde hij De nar of Lit- | |
[pagina 80]
| |
toria ‘een boek over het fascisme’. De vasthoudendheid van de schrijvers aan dit onderwerp getuigde niet van marktinzicht. Het schetste hun mentale vervreemding van Nederland. De Schartens waren door hun langdurig verblijf in Italië waarschijnlijk slecht op de hoogte van de groeiende dreiging van het nationaal-socialisme voor de Nederlanders. Hoewel de Wereldbibliotheek een roman over het fascisme niet principieel afwees, was er door de politieke gebeurtenissen wel een verschil in waardering ten aanzien van het fascisme te constateren. In 1935 zou volgens de Wereldbibliotheek het fascisme in de roman irritatie wekken als gevolg van de toenemende dreiging van het nationaal-socialisme, terwijl vijf jaar eerder de Wereldbibliotheek nog sprak over een gebrek aan interesse voor het fascisme. Het is eerder een graduele afwijzing van het fascisme door de Wereldbibliotheek dan een principiële afwijzing. De literaire kritiek beoordeelde Littoria overwegend negatief. Door de dreiging van het nationaal-socialisme in Nederland is er tussen 1928 en 1935 een verandering in het literaire klimaat waar te nemen. In 1928 ging de literaire kritiek aarzelend in op de tendens in De nar. In 1935 richtte de kritiek de aandacht meteen op de tendens in Littoria, maar in de beoordeling van deze roman bleef de literaire kwaliteit van de roman voorop staan. De officiële literaire kritiek, richtte zich tussen 1928 en 1935 dan ook niet zozeer tegen de impliciete verheerlijking van het fascisme in het tweede deel van De nar. Zij keerde zich ook niet tegen de expliciete verheerlijking van het fascisme in het derde deel van De nar en Littoria. Maar het merendeel keerde zich bij het derde deel van De nar en Littoria wel tegen de tendens die ten koste ging van de literaire kwaliteit. Dat relativeert meteen de ideologische bezwaren van de literaire kritiek tegen het werk van de Schartens. Er is gewezen op een soortgelijke reactie van Anthonie Donker op Exil-literatuur, die bovenstaande bevinding ondersteunt.Ga naar eind22 Begin jaren dertig is het Italiaanse fascisme blijkbaar geen ideologie waartegen men duidelijk stelling nam. Dat is ook merkbaar uit alle reacties van de Wereldbibliotheek die nooit overwogen heeft af te zien van een uitgave van de Schartens. De Schartens voorzagen dat door de politieke ontwikkelingen in Nazi-Duitsland, daar meer belangstelling voor hun ‘actuele’ boeken zou bestaan. De vertalingen in het Duits zouden een goede bron van inkomsten kunnen vormen en daarom richtten zij hun aandacht meer op het buitenland dan op Nederland. In 1935 verschenen zowel 't Geluk hangt als een druiventros als De nar en Littoria in het Duits.Ga naar eind23 De kritieken in de Duitse, Zwitserse en Italiaanse pers waren positief. Op 10 juli 1936 schreef Scharten aan Van Suchtelen: ‘De critiek is zóó als zij in Holland nooit was! Natuurlijk, er zijn daar geen kliekjes tegen ons, wij hebben geen benijders, en geen oude rancunes. Men | |
[pagina 81]
| |
leest zuiver het werk, het werk zooals het is.’ Ter stimulering van de (slechte) verkoop stelde Scharten vervolgens aan de Wereldbibliotheek voor een brochure te maken over Scharten-Antinks succes en bekendheid in het buitenland. Maar Van Suchtelen koos voor de Nederlandse literaire kritiek en piekerde er niet over haar ‘onbevoegdheid voor de voeten te werpen’. Het zal duidelijk zijn dat Scharten-Antinks rol als succesauteurs van de Wereldbibliotheek was uitgespeeld. Naar aanleiding van de teleurstellende afrekeningen over 1936 en 1937 gooiden de Schartens in 1938 eindelijk het roer om en veranderden van onderwerp. Ze schreven een roman over de vijftiende-eeuwse Venetiaanse kunstschilder Giorgione, met matig succes overigens. Eind 1938 toen het financiële effect van de verkoopdaling duidelijk werd, gaf de uitgever in antwoord op de zoveelste litanie over geldzorgen voor de vijfde keer sinds 1930 uitleg over de verkoopdaling. Nico van Suchtelen van de Wereldbibliotheek schreef op 21 december 1938 over algemene oorzaken als de economische crisis en de generatie-aflossing. Vervolgens meende Van Suchtelen dat er voor de daling van de ‘Scharten-romans’ nog een extra reden was aan te wijzen, namelijk de uitwerking van de sympathie van de schrijvers voor het fascisme: ‘Waarbij dan voor jullie - laat ik dat maar eens ronduit zeggen - nóg een faktor ten ongunste werkte, nl. jullie fascistische sympathieen, die bij velen - en wij merken dat zéér sterk bij onze abonnées - een min of meer afwijzende houding tegen jullie werk in het algemeen hebben in de hand gewerkt. Jullie zelf merkt daarvan natuurlijk niets; auteurs - ik weet daar zelf genoeg van mee te praten - ontvangen slechts brieven van bewonderaars enz. Maar de uitgevers hooren de stem van het groote publiek en van den boekhandel [die] daarvan de echo is.’ De Wereldbibliotheek bood begin 1939 een structurele oplossing voor Schartens financiële problemen en garandeerde hen een jaarlijks honorarium van ƒ 1.000,-. Dit bedrag kwam overeen met het honorarium voor 2000 verkochte exemplaren. Volgens Van Suchtelen was een hoger bedrag onverantwoord voor de uitgeverij. De Schartens accepteerden dit aanbod gaarne.
Zoals ik al in de inleiding tot dit artikel schreef, viel volgens de literaire handboeken en encyclopedieën de omslag in waardering voor het werk van Carel en Margo Scharten-Antink in de loop van de jaren dertig samen met het verwerken van Italiaanse fascistische ideologische opvattingen en andere factoren zoals de generatie-wisseling, de daling van het literaire niveau van hun werk en de economische crisis. Uit de gegevens van de Wereldbibliotheek en uit de reacties van de literaire kritiek blijkt dat de omslag in waardering voor het werk van Scharten-Antink inzet in 1926. De literaire kritiek spreekt dan over het dalende lite- | |
[pagina 82]
| |
raire gehalte in hun romans door een gebrek aan scheppingskracht en beschouwt hun ideeënromans op grond van literair-esthetische normen als mislukt. De kritiek herhaalt dit standpunt in 1928 en 1929 met uitzondering van de waardering voor het informatieve karakter van de politieke tendens in het tweede deel van De nar. In 1930 oordeelt de kritiek negatief over de politieke tendens in het derde deel van De nar waaronder de literaire kwaliteit te leiden heeft. In 1935 herhaalt de kritiek bij de beoordeling van Littoria bovenstaand bezwaar in sterkere mate. Uit de dalende verkoopcijfers blijkt dat halverwege 1928 de publieke waardering omslaat. Tot die tijd bleef het publiek de Schartens trouw. De politieke bewustwording bij het grote publiek in Nederland treedt op z'n vroegst in na 1933. Volgens de statistiek van het werk van Scharten-Antink daalt de verkoop omstreeks 1929 en bereikt deze zijn dieptepunt na 1936 (zie ill. p. 72). In de staafdiagram is goed te zien dat na het verschijnen van De nar (1927-1929) de voorafgaande boeken toch nog een flink aandeel in de verkoop hebben. Conclusie op grond van het bovenstaande moet zijn dat de omslag in waardering van het werk van Carel en Margo Scharten-Antink omstreeks 1929 niet wordt veroorzaakt door de fascistische ideologie in hun romans. Als algemene en belangrijkste oorzaken van deze omslag kan men de algehele economische crisis en de generatie-aflossing aanwijzen. Het is niet onwaarschijnlijk dat de Schartens deze laatste twee aspecten gemeen hebben met bijvoorbeeld Ina Boudier-Bakker, Top Naeff, Herman Robbers en Gerard van Hulzen. Tot ongeveer 1930 gaven de romanschrijvers van de oudere generatie de toon aan.Ga naar eind24 Dan is er nog een aantal oorzaken dat specifiek voor Carel en Margo Scharten-Antink geldt waardoor het grote publiek massaal afhaakt. Ten eerste daalt volgens de literaire kritiek vanaf 1926 het literaire gehalte in hun romans. Ten tweede beantwoordt de tendens niet aan de verwachting van het publiek van een ‘Scharten-roman’. En ten derde heeft het grote publiek, getuige de verkoopdaling halverwege 1928, geen belangstelling voor tendensliteratuur. Met enige voorzichtigheid zou ik willen concluderen dat de drang van Carel Scharten, gesteund door Margo Antink, om zijn levensbeschouwelijke ideeën en hun beider ideeën over het fascisme in romans te verwerken, het literaire gehalte hebben aangetast. De negatieve invloed van de politieke componentin de romans van de Schartens valt pas te constateren na de publikatie van Littoria in 1935. Door de verandering in het politieke klimaat in Nederland en de dreiging van het nationaal-socialisme ontstaat er bij het publiek na 1935 een afkeer van deze tendens. Het zou een veel uitgebreider onderzoek vergen om na te gaan of er tijdens het Interbellum over het algemeen belangstelling bij het Nederlandse publiek bestond voor politiek in romans. |
|