Jaarboek Letterkundig Museum 1
(1992)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Leo Jansen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Schema van Karel van de Woestijne voor Het licht der kimmen, 9 juli 1911 (amvc, inv.nr. W807, 12478)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze gelaagde achtergrond van de gedichten wijkt merkbaar af van de franciscaanse bij voorpublikatie. De gedichten zelf zijn daardoor natuurlijk geen andere gedichten geworden, maar doordat de context in de bundel getekend wordt door avondstemmige berusting, landelijkheid en (soms bange) vrede, en de evangelische thematiek in strikte zin ontbreekt, wordt de oorspronkelijke teneur van ‘Den duisteren schacht van elk verlangen’ en ‘Nu 'k déze vrede ken’ onmiskenbaar veranderd. Ze gaan in een nieuwe omgeving, die door de indeling van de bundel is bepaald, nieuwe relaties aan met omringende gedichten. Anders gezegd: de betekenisvolle rangschikking van de bundel bepaalt het (nieuwe) perspectief van waaruit de verzen gelezen moeten worden. Aan deze werkwijze ligt een dichterlijk streven ten grondslag dat nog niet veel aandacht gekregen heeft. Van de Woestijne hechtte groot belang aan de compositie van zijn bundels, waarvan de betekenis moest uitstijgen boven de som der delen. Hij trachtte als het ware een synergetische waarde te bereiken door met symbolische benamingen voor groepen gedichten te verwijzen naar een hoger plan. Die benamingen stonden in beginsel los van de bijbehorende gedichten, zoals blijkt uit het feit dat Van de Woestijne niet zelden schema's maakte voor bundels, mét titels voor afdelingen en onderafdelingen, zonder dat ook nog maar een klein deel van de verzen geschreven was. Wie de omvang van het daadwerkelijk voltooide oeuvre van Van de Woestijne overziet - poëzie, proza, literaire kritiek, journalistiek werk - begrijpt dat een groot deel van de her en der opspelende ideeën niet verwezenlijkt kon worden: er is, menselijk gesproken, een einde aan het maken van vele boeken. Maar de onbedwingbare plannenmakerij heeft één vrucht afgeworpen die ongeveer twintig jaar van zijn dichterlijke werkzaamheid zou beheersen, uitmondend in het drieluik Wiekslag om de kim. Het sluitstuk ervan, Het berg-meer, verscheen in 1928 terwijl de eerste aanzetten dateren van rond 1910. De reconstructie van die langdurige en grillige geschiedenis is mogelijk met behulp van allerhande gepubliceerd en handschriftelijk materiaal, en is vergelijkbaar met de reconstructie van de genese van een gedicht: zoals woorden de eenheden zijn waarmee versregels, strofen en gedichten vorm krijgen, zijn gedichten de eenheden waarmee afdelingen, bundels en het drieluik gecomponeerd worden. En zoals bij een gedicht woordvarianten kunnen voorkomen, kan de compositie van het grotere geheel in verschillende fasen - in voorpublikaties, verzamelhandschriften en schema's - afwijkende gedaanten aannemen. In het geval van de Wiekslag brengen enkele hoofdmomenten uit de wordingsgeschiedenis iets aan de oppervlakte over de aspiraties van Van de Woestijne op verschillende tijdstippen. Uiteindelijk zullen die momenten, gezien de lange tijdspanne waarover de | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
voltooiing zich voltrok, ook verder inzicht kunnen bieden in Van de Woestijnes dichterlijke ontwikkeling.
Wiekslag om de kim bestaat uit drie afzonderlijk verschenen bundels: De modderen man (Brussel/Amersfoort 1920), God aan zee (Bussum 1926) en Het berg-meer (Maastricht 1928). Als inleiding tot de eerste bundel verscheen bovendien Het menschelijk brood (Bussum 1926), dat dus ook tot de trilogie gerekend moet worden. Tijdens het leven van Van de Woestijne is dit vierledige drieluik niet als één werk verschenen. De titel die het nu draagt, is wel van Van de Woestijne afkomstig: hij schreef immers bij de aanvang van 1927 vooraan in een nieuw zakboekje: ‘Voor dit jaar: / Het berg-meer / Algemeene titel der trilogie / Wiekslag om de kim’.Ga naar eind4 Op basis van deze notitie verscheen de titel op de band van de eerste integrale uitgave in 1942, dertien jaar na de dood van de auteur. Tijdens zijn leven had Van de Woestijne al publiekelijk kenbaar gemaakt aan een meerdelige compositie te werken. Onder de inhoudsopgave in God aan zee, verschenen in november 1926, staat de volgende ‘Bibliographische aanteekening’: ‘God aan zee, gedicht te Oostende tusschen 1919 en 1926, vormt het tweede deel van een “drie-luik”, waarvan het eerste, De modderen man, in 1920 verschenen is. Het geheele werk zal voltooid zijn met den nog te verschijnen bundel Het berg-meer; terwijl een gedicht Het menschelijk brood, inleiding tot De modderen man, in November 1926 in een oplage van 125 exemplaren uitsluitend voor de vrienden van A.A.M. Stols in de serie “To The Happy Few” gedrukt werd.’Ga naar eind5 Hier wordt nog geen gewag gemaakt van de titel van het geheel. Het berg-meer verscheen twee jaar later inderdaad als slotdeel, met een vergelijkbare ‘aanteekening’, die dus dateert van ná de notitie betreffende de verzameltitel in het zakboekje. Niettemin ontbreekt de titel van de trilogie opnieuw. Kortom, Van de Woestijne heeft de titel Wiekslag om de kim nooit in het openbaar gebruikt. Misschien bewaarde hij die, in de hoop hem tijdens zijn leven nog eens te zien prijken op één band waatin het drieluik samengebracht was. (De titel Het berg-meer durfde hij daarentegen al wel in een prematuur stadium vrij te geven.) Of misschien was hij er niet meer tevreden over, iets wat bij Van de Woestijne zeker niet uitgesloten is. Met het verschijnen van Het berg-meer had de trilogie haar voltooiing bereikt in de volgende samenstelling: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
WIEKSLAG OM DE KIM
Het menschelijk brood
De modderen man
God aan zee ‘Doop van den bedelaar’
‘Uitvaart van den bedelaar’
Het berg-meer ‘De blind-geborene’
Voor een juist begrip van de verhouding tussen de onderdelen zijn enkele verduidelijkingen hier noodzakelijk. Het menschelijk brood dient als inleiding tot De modderen man en is dus niet als een zelfstandig ‘luik’ te beschouwen. De modderen man bestaat uit drie afdelingen, maar de laatste is als enige deels opgedeeld in onderafdelingen, waarvan ‘Gedachtenis aan eene jonge dichteres’ één gedicht uitmaakt, en ‘Op den dood van Jean Moréas’ uit een cyclus van vijf gedichten bestaat; hierna volgen nog twee gedichten. In God aan zee zijn de zeer lange gedichten ‘Doop van den bedelaar’ en ‘Uitvaart van den bedelaar’ respectievelijk be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
doeld als preludium en postludium. De tweede afdeling, ‘De schurftige danser’, is verdeeld in drie niet nader betitelde groepen. Ook Het berg-meer heeft in ‘De blind-geborene’ en ‘De blind-gewordene’ een pre- en een postludium, en de eerste en derde afdeling zijn weer in drie niet-getitelde groepen verdeeld. Betrekkelijk kort voor het vrijgeven van de titel Het berg-meer door de hierboven aangehaalde ‘Bibliographische aanteekening’, schreef Van de Woestijne op 3 januari 1926 in zijn zakboekje: ‘Titel van den derden bundel van Licht der / Kimmen: / De klaarte binnen de Vuist’. Dit voornemen, dat uiteindelijk niet zou beklijven hoewel het genoteerd werd met redelijk zicht op de voltooiing van zijn levensopgave, sluit na ongeveer anderhalf decennium weer aan bij het eerste bewaard gebleven ontwerp voor een grote compositie van meerdere dichtbundels. Het is een manuscript waarop een schema voor een reeks bundels voorkomt (zie ill. p. 56). Van de Woestijne heeft het in drie stadia bewerkt, wat alleen mogelijk was doordat hij het kleine velletje papier (ca. 11×17 cm) gedurende een lange tijd bewaard heeft. Het moet voor hem dus een meer dan gemiddelde waarde gehad hebben, want bewaren was niet zijn fort. In eerste instantie nam hij zich op 9 juli 1911 voor onder de hoofdtitel Het licht der kimmen vier bundels te scharen. Hun titels had hij bepaald, en ook diverse afdelingen had hij reeds voor ogen. Met weglating van ondergeschikte details zag het er als volgt uit:
HET LICHT DER KIMMEN
I Het Leven van den Dichter
II Het Boek Franciscus
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
III
IV
9 Juli 1911
De verschillen tussen dit ontwerp en het uiteindelijke resultaat zijn groot. Er is sprake van vier bundels, maar de vierde heeft nog geen nadere invulling gekregen. In een latere fase zal deze in het manuscript geschrapt worden en niet worden vervangen. Het geheel wordt sterk bepaald door een nieuwtestamentische lijdensthematiek en verwijzingen naar de liturgie. Franciscus van Assisi is opnieuw in het plan betrokken (dus ongeveer twee jaar nadat de dichter daarvan leek te hebben afgezien). Alleen van de eerste bundel, de enige waarvoor Van de Woestijne in juli 1911 gedichten voltooid had, is een christelijke teneur niet uit het schema af te lezen. Hij verwachtte kennelijk dat zijn poëzie in de toekomst een zekere wending, of tenminste een bepaalde gerichtheid zou krijgen. De hoofdtitel Het Licht der Kimmen is een vaag-suggestief natuurbeeld, en symboliseert op traditionele wijze een verwachting die gloort in een onbereikbare maar desondanks altijd zichtbare verte. De nieuw-testamentische thematiek die in het plan een dominante rol speelt, kan erop wijzen dat ook de hoofdtitel in dit perspectief gelezen moet worden: als uitdrukking van het streven naar God, die door het licht gesymboliseerd wordt. De openingsbundel Het Leven van den Dichter zou gaan bestaan uit drie afdelingen. ‘En droef, en fel’ (een nog niet nadergetraceerd citaat uit het werk van Vondel) en ‘Lentus in umbra’ (uit de opening van de eerste Ecloga van Vergilius) wekken de indruk de stemming of gemoedsgesteldheid in de poëzie van de betreffende afdelingen te karakteriseren, en wijzen als zodanig op een persoonlijke, naar binnen gerichte lyriek. Van de slotafdeling ‘De Kimmen’ is dat niet uit te maken; hooguit kan men vermoeden dat de lijn van het voorafgaande werd voortgezet. Het is echter ook denkbaar dat ‘De Kimmen’ binnen het grotere geheel de overgang moest markeren naar een meer naar de buitenwereld gerichte poëzie. In titels als Het Boek Franciscus, De Heilige Mis en De acht Zaligheden ligt het vertrekpunt ogenschijnlijk (meer) buiten de dichter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Alte zekere conclusies zijn echter niet te trekken, omdat Van de Woestijne in 1910 getoond heeft bij ‘Franciskaansche zangen’, welke titel in Het boek Franciscus opnieuw opduikt, poëzie met een persoonlijk en belijdend karakter te kunnen onderbrengen. Bovendien werd de afdelingstitel ‘De Kimmen’ doorgehaald, maar het is niet uit te maken wanneer dat gebeurde. Het tweede deel van de compositie, Het Boek Franciscus, kent twee afdelingen waarvan de titels weliswaar duidelijk zijn, maar die wederom niet zonder meer een richtlijn bieden voor de aard van de gedichten die de bundel zouden moeten vormen. Met de eerdere ‘Franciskaansche zangen’ in het achterhoofd kan worden vermoed dat het belijdenis-aspect in de tweede afdeling weer een rol speelt; mogelijk had Van de Woestijne de eerste, ‘Umbria’, daar tegenover of daarnaast beeldend of atmosferisch bedoeld, als een schildering van het land van Assisi. In dat geval kent de tweede bundel hetzelfde dualistische structuurprincipe (innerlijke wereld versus uiterlijke wereld). Overigens is het verre van zeker dat Van de Woestijne zelf al precies wist hoe hij dit abstracte plan zou gaan verwezenlijken. Voor de derde bundel De Heilige Mis ontleende hij de opbouw aan de rooms-katholieke liturgie, door vijf onderdelen van de kerkelijke mis als afdelingstitels te gebruiken. Van de Woestijne moet gedacht hebben dat hij een moment zou bereiken waarop hij, beschenen door het Licht dat over verre kimmen gekomen is, een bundel kon vullen met gedichten die alle pasten in de belijdenis van zijn geloof en de verheerlijking van God. Het lijkt een vermetel plan, vooral omdat zijn poëzie rond 1911, hoewel bepaald niet zonder religieuze motieven, uiterlijk niet die nadrukkelijke preoccupatie kent. Wat De acht Zaligheden moesten gaan behelzen, was nog niet beslist. De titel refereert direct aan de zaligsprekingen uit de bergrede van Jezus.Ga naar eind6 Het is verleidelijk aan de titel en dus aan de beoogde bundel, die het slotakkoord van de compositie zou zijn, een extra belang toe te kennen; Van de Woestijne ziet het bereiken van de zaligheid, om het Koninkrijk der Hemelen te beërven, als eindpunt. Nu is het waarschijnlijk nooit Van de Woestijnes opzet geweest puur religieuze poëzie te gaan schrijven. De plannen, de titels moeten, al is het moeilijk precies aan te geven in welke richting, als abstracte en symbolische benoemingen van een geestelijke ontwikkeling gezien worden. Hij had een mystieke aanleg en was wat men noemt een godzoeker, en in die zin trachtte hij steeds nader te komen tot de oplossing van of inzicht in religieus-existentiële twijfels en vragen.
Op 7 november 1912 schrijft Van de Woestijne aan zijn vriend Emmanuel de Bom dat over ongeveer een week een bundel gedichten van hem zal ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnen in beperkte, particuliere oplage voor kleine kring. De titel luidt Het gelaat des dichters. Het zou een fraaie uitgave geworden zijn, maar ze ging niet door.Ga naar eind7 In december 1911 en april 1912 waren al wel onder dezelfde titel verzen gepubliceerd in De Gids, vergezeld van het motto ‘En droef en fel’. Van de Woestijne is hier bezig gestalte te geven aan een nieuwe opzet van de compositie, zoals opgetekend op het eerder genoemde manuscript. Hij had het opnieuw ter hand genomen en, nadat hij eerst de titel van de eerste bundel veranderd had van Het Leven van den Dichter in Het Wezen van den Dichter, ging hij aan het sleutelen met het hele oorspronkelijke plan. De hoofdtitel Het Licht der Kimmen bleef onaangeroerd, de vierde bundel werd geschrapt, en voor drie bundels maakte Van de Woestijne een nieuwe indeling:
I
II
III
27 Juni 1913 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Er heeft een aantal belangrijke aanpassingen plaatsgehad. De titel van de tweede bundel is in een meer mystieke richting gaan wijzen. Aangezien ‘Armoede’ de eerste van een reeks afdelingen moest worden, is het waarschijnlijk dat Van de Woestijne in deze bundel alsnog de acht zaligheden wilde betrekken. De liturgie heeft evenals Franciscus uiterlijk een minder in het oog springende rol gekregen. Voor de derde bundel. De Acht blindheden, zijn een begin en een slot voorzien die tot in Het berg-meer gehandhaafd zouden blijven. Van het plan werd enkele maanden later nog een derde versie gemaakt, die hier verder buiten beschouwing blijft. Het gelaat des dichters bleef erin overeind en de veranderingen in de overige twee bundels, waarvan de indeling veel gedetailleerder is geworden, wijzen niet op een nieuw uitgangspunt. Hun titels komen overeen met de opgave bij het interview van E. d'Oliveira met Van de Woestijne in het najaar van 1913: De geestelijke woonst en De Acht Verblindingen.Ga naar eind8 Op het moment waarop Van de Woestijne het ontwerp voor het eerst aanpast, dus op 27 juni 1913, is Het gelaat des dichters al meer dan slechts een deel van een plan, zelfs al meer dan enkele voorpublikaties. In februari had hij zijn uitgever Van Dishoeck gevraagd of deze bereid was een omvangrijke bundel uit te geven, deel van een nog groter geheel. Reeds begin maart waren bij de drukkerij Thieme te Nijmegen proeven gedrukt van het eerste vel. Het voorwerk, een voorlopige inhoudsopgave en enkele gedichten konden op die manier aan de boekhandel getoond worden tijdens Van Dishoecks aanbiedingsreis. De drukproeven laten zien dat Van de Woestijne de bundel uit twee parallel opgebouwde helften liet bestaan. Ze kregen respectievelijk de motto's ‘Droef en fel’ en ‘Lentus in Umbra’, vervolgens elk een inleidend gedicht en de afdelingen ‘De vergroot-spiegel’, ‘Aan de eeuwige’ en ‘Aan de eeuwig-eenige’; de slotafdelingen verschilden echter: de eerste helft sloot af met ‘Stervens-zangen’, de tweede met ‘Levens-zangen’. In de ontstaansgeschiedenis van Wiekslag om de kim is een belangrijke nieuwe fase aangebroken. Voor het eerst kan een deel van de beoogde afdelingen aan de hand van voorpublikaties en manuscripten worden ingevuld met gedichten die ook in de definitieve compositie van de Wiekslag terechtkwamen. De compositorische varianten hebben niet meer alleen betrekking op plannen maar ook op de realisering ervan. Hier begint het moment waarop gepubliceerde gedichten deel gaan uitmaken van een compositie en hun context mede bepalend wordt voor hun betekenis. Het samenstellen van de bundel Het gelaat des dichters was een langdurig en traag proces dat Van de Woestijne veel hoofdbrekens kostte en bovendien niet tot het gewenste resultaat leidde: Het gelaat des dichters is, mede door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, nooit verschenen. Minderaa heeft in | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn monografie over de dichter een reconstructie van Het gelaat gewaagd, maar of zijn voorstel strookt met de intenties van Van de Woestijne in 1913-1914 blijft een onbeantwoorde vraag.Ga naar eind9 In elk geval tot het voorjaar van 1916, als in Elsevier's Geillustreerd Maandschrift verzen gepubliceerd worden met de vermelding ‘Uit Het gelaat des dichters’ en in De Gids met de vermelding ‘Uit: “Aan de eeuwige”’, moet de dichter de hoop gekoesterd hebben dat de bundel alsnog zou verschijnen. Daarna heeft hij de gehele opzet herzien, want in 1920 verschijnt eindelijk De modderen man in een vorm die uiterlijk in niets aan Het gelaat herinnert. Er zijn eenvoudigweg drie romeins genummerde afdelingen zonder eigen titel. Een groot aantal van de gedichten die erin zijn opgenomen, had oorspronkelijk een plaats zullen krijgen in Het gelaat des dichters. Onderzoek dat gebaseerd is op analyse en interpretatie van de afzonderlijke gedichten en vervolgens van relaties en samenhang tussen de gedichten, moet de precieze verhouding tussen het hypothetische Gelaat en De modderen man verdudelijken.
Voor het tweede en meest omvangrijke deel van het drieluik, God aan zee, heeft Van de Woestijne eveneens geëxperimenteerd met de samenstelling. In de periode die ligt tussen het verschijnen van deze bundel en De modderen man publiceerde hij de meeste gedichten in tijdschriften onder verzameltitels. Het is niet bekend hoe hij zich de onderlinge schikking voorstelde, maar duidelijk is dat de bundel in aanleg een andere vorm gehad moet hebben gezien titels als ‘Ultima’, ‘Tenebrae’, ‘Supplementa’, ‘In voto’ en ‘Optima’. Toch komen ook ‘Geheim van den honig’ en ‘Verzoeking van God’ als groepstitels voor, en al in december 1922 - januari 1923 schreef Van de Woestijne in een carnet een indeling voor God aan zee:
Dit lijkt sterk op de uiteindelijke vorm van de bundel; Van de Woestijne heeft in de jaren 1922-1926 kennelijk getwijfeld over de juiste aanpak. In de benamingen van de afdelingen in deze periode valt op dat ze, geheel in overeenstemming met merkbare stilistische veranderingen in zijn poëzie, soms enigszins abstract en moeilijk direct te duiden zijn, en stug en weerbarstig aandoen - iets wat in Het berg-meer nog zal toenemen. Voor een beter begrip van Van de Woestijnes componeertechniek zou de voorgeschiedenis van God aan zee een goed uitgangspunt kunnen zijn, omdat | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
de samenstellingen van groepen alsook hun titels opvallend verschuiven in de loop van de voorbereidingstijd. Er zijn ook gedichten bij bundeling afgevallen, of uiteindelijk buiten de trilogie in Het zatte hart (1926) gebundeld, hoewel ze bij voorpublikatie nadrukkelijk verbonden waren met verzen voor God aan zee. Een gedicht kon dus deel uitmaken van verschillende constellaties en daar op verschillende manieren een rol in spelen. Van de Woestijne werkt hier volgens een procédé dat lijkt op de wijze waarop hij zijn gedichten schrijft: hij begint met een aanzet, werkt die gedeeltelijk uit, schrijft dan het voorlopige resultaat over en werkt dat vervolgens weer verder uit; dit kan meer keren achtereen gebeuren.Ga naar eind10 Deze ‘hernemings-techniek’ is bij het zoeken naar de geschikte bundelcompositie eveneens te onderkennen. Stond het resultaat eenmaal vast, dan tornde Van de Woestijne daar niet graag meer aan. In de zomer van 1926 benaderde uitgever A.A.M. Stols hem schriftelijk met het verzoek de bundel God aan zee te mogen uitgeven. Bij dit verzoek, dat niet bewaard bleef, moet Stols een verkeerde indruk van de bundel gehad hebben, want Van de Woestijne antwoordde op 4 september 1926: ‘God aan zee is niet eene verzameling van losse gedichten, maar een goed-aaneengesloten geheel, waar geen enkel deel uitgelicht kan worden.’ Stols had een bundeltje van circa veertig bladzijden in gedachten, zodat Van de Woestijne, die zei het als een eer te beschouwen opgenomen te worden in Stols' reeks Trajectum ad Mosam, een compromis voorstelde: hij zou een bloemlezing maken met als titel Blikken (‘de keus is reeds gedaan’). Stols reageerde meteen door te zeggen dat hij het voorstel wilde aannemen, maar dat hij bij nader inzien bereid was alsnog de gehele bundel uit te geven, zoals ook is gebeurd. Het manuscript van Blikken bleef bewaard. Het bestaat uit vier romeins genummerde afdelingen. De volgorde van de achtentwintig geselecteerde gedichten wijkt af van die in de bundel; enkele gedichten die in de bundel onder dezelfde afdeling zouden worden samengebracht, zijn in het manuscript van Blikken nog van elkaar gescheiden. Het manuscript belichaamt dus een afzonderlijk stadium in de ontstaansgeschiedenis van God aan zee. De bloemlezing is natuurlijk ook interessant omdat ze beschouwd kan worden als een vorm van zelfkritiek; dat het preludium en postludium wegens hun omvang ontbreken, ligt voor de hand, maar het is verrassend dat bijvoorbeeld het later veel geciteerde gedicht ‘'k Zit met mijn lamme beenen’ door Van de Woestijne niet werd uitverkozen.
Het componeren van Het berg-meer heeft minder varianten opgeleverd, al zijn ook daarvoor bij voorpublikaties en in de carnets verscheidene mogelijkheden geprobeerd. Zo bevat het carnet van 1926 het volgende schema, gedateerd op 25 oktober (de periode waarin de publikatie van God aan zee voorbereid werd): | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Berg-meer ‘De Blind-geborene’ (praeludium)
‘De Blind-gewordene’ (postludium)
Al snel, misschien zelfs direct, veranderde Van de Woestijne ‘Requiem’ in ‘Mis der Levenden (smeekmis)’ en verving hij het vraagteken door ‘Mis der Dooden (Verlossingsmis)’. Later werd de eerste afdeling omgedoopt tot ‘De doode Haven’. In de dan bereikte compositie is het eindresultaat al herkenbaar, maar tegelijk zitten er markante verschillen in, die nog verwijzen naar de vroegste ideeën. Eerder, toen hij De klaarte binnen de Vuist als titel voor de laatste bundel van het drieluik noteerde, bleek al dat in 1926 in Van de Woestijnes gedachten nog niet alle sporen van het oorspronkelijke plan waren gesleten. In dit geval zijn er nog enkele directe liturgische referenties. Door ze bij nadere overweging te verwerpen, hield Van de Woestijne deze thematiek nagenoeg buiten Wiekslag om de kim.
Het overzicht van deze belangrijke momenten uit de wordingsgeschiedenis van Van de Woestijnes dichterlijke triptiek is globaal en fragmentarisch: er zijn nog andere aantekeningen uit de zakboekjes te halen, er komen nog andere groepstitels in de tijdschriften voor, hij noemt in brieven en manuscripten afwijkende titels. Bovendien is er een principieel verschil tussen de plannen die hun voorlopige status nooit zijn ontgroeid en waarover dus alleen hypothetische uitspraken gedaan kunnen worden, en anderzijds plannen die, al is het maar gedeeltelijk, zijn uitgevoerd en die men dus kan vergelijken met de resultaten. Dat laatste is het interessantst en het moeilijkst - en is hier niet aan bod gekomen. Het vereist eerst de interpretatie van alle gedichten die op enig moment deel uitmaakten van de ontstaansgeschiedenis van het gehele drieluik. Die gedichten hebben vaak door diverse groepen gezworven voor ze hun eindbestemming toegewezen kregen; al deze groepen zullen eveneens op interne samenhang bekeken moeten worden. Op dat moment gaat de spanning tussen het gedicht als afgerond werk en de plaats in een breder verband een rol spelen. De wijze waarop Van de Woestijne die spanning oplost, is een cruciaal moment in het creatieve proces. |
|