Jaarboek Letterkundig Museum 1
(1992)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
S.A.J. van Faassen
| |
[pagina 40]
| |
Plattegrond en overzichtsfoto van de Nederlandse afdeling op de Bugra, 1914
| |
[pagina 41]
| |
vraag wàt zwaarder weegt: het goed dat de kunstenaar de industrie of het kwaad dat de industrie den kunstenaar doet.’Ga naar eind5 Van mei tot oktober 1914 houdt in Keulen ook de Werkbund een uitgebreide tentoonstelling; de nadruk bij deze tentoonstelling ligt weliswaar op architectuur,Ga naar eind6 maar er wordt daarnaast ruime aandacht besteed aan Duitse drukkers, uitgeverijen, boekbinders, en lettergieterijen. Het Jahrbuch des Deutschen Werkbundes 1915, dat gewijd is aan de Keulse tentoonstelling, zal door Greshoff worden besproken in het weekblad De Amsterdammer van 16 januari 1916. Greshoff noemt daar de geschiedenis van de Werkbund ‘een capitale vergissing’ doordat de roep om een eigen Duitse stijl geleid had ‘tot een werveling van stijlloosheid, waarin leidende kunstenaars hun beginselen en hun zelfcritiek hebben verloren’. Wat aan boekkunst getoond wordt, acht Greshoff op alle fronten inferieur aan de produkten van menige middelmatige Engelse bibliofiele pers. ‘Op de Bugra,’ gaat Greshoff in zijn bespreking verder, ‘was ook het beste te vinden in de vreemde paviljoens.’
Leipzig stond vanouds bekend als boekenstad. Vanaf het einde van de vorige eeuw hadden zich daar de uitgeverijen Eugen Diederichs, Insel-Verlag, Julius Zeitler (in 1912 al weer opgeheven), Ernst Rowohlt en Kurt Wolff gevestigd. De stad telde bovendien tal van hoogwaardige drukkerijen, zoals Poeschel & Trepte en de op dat moment nog gescheiden firma's F.E. Haag en W. Drugulin.Ga naar eind7 Greshoff zet na afloop van de Bugra zijn herinneringen op papier in een tweetal afleveringen van Den Gulden Winckel. Volgens Greshoff had de tentoonstelling een getrouw beeld gegeven van ‘het wezen en de levensontwikkeling der Duitsche boekkunst’ tot op het jaar 1914. Hij vindt dit ‘beeld zóó zuiver en zóó eerlijk dat de groote zwakheden en de erge mistastingen geenszins gemaskeerd of verborgen werden’. Op details wil Greshoff niet meer ingaan, maar wel neemt hij de gelegenheid te baat om te wijzen op het belabberde figuur dat de Nederlandse typografie naast de Duitse had geslagen, ‘hoe verouderd en huisbakken zij uitkomt naast het vlijtig en gedurfd streven der Duitsche nijveren’. Dat brengt Greshoff tot de uitroep: ‘O, hoe bloedarm is toch die Hollandsche “degelijkheid”; en welk een hatelijk voorwendsel om doof en blind te blijven voor klank en kleur van nieuw leven. Het schijnt intusschen, dat in de Nederlandsche afdeeling op de Bugra eenige technische knapheden op verrassende wijze tot uiting zijn gekomen. Ik twijfel er geenszins aan. Maar of deze het gebrek aan kunstzin en het volkomen afwezig-zijn van kunst wil vergoeden, blijft een vraag, waarop het antwoord niet twijfelachtig is.’ In zijn al ter sprake gebrachte bespreking van de Werkbund-tentoonstelling in Keulen, valt de vergelijking tussen de Nederlandse en Duitse boekkunst juist tegenovergesteld uit; deze wending is Gres- | |
[pagina 42]
| |
Greshoff (met hoge hoed) met de tekenaar J.G. Veldheer en de romanschrijfsters Anna en Gerda von Mendelsohn in Leipzig, 1914
J. Greshoff op zijn kamer in Leipzig, juni 1914
| |
[pagina 43]
| |
hoff zich misschien niet helemaal bewust geweest, want een verantwoording voor deze ommezwaai geeft hij niet. In de Nederlandse inzending op de Bugra ontbraken volgens Greshoff de goede uitgevers en overheerste de commercie. Van de Duitse boekkunstenaars roemt hij vooral F.H. Ehmcke en Rudolf Koch; ook toont hij waardering voor de gebroeders Christian Heinrich en Friedrich Wilhelm Kleukens, en Heinrich Wieynck. Zijn toorn wordt echter gewekt door het werk van Walter Tiemann, ‘die, na zich los gemaakt te hebben van de principes, die hem vroeger met de beste kunstnijveraars één deden zijn, vervallen is in bloemenmandjes, welriekende guirlanden en opgeknoopte mandelonines. Wanneer een man als Tiemann, wanneer een Weisz voorgaat, is het dan te verwonderen dat alom de biedermeierei opbloeit en daarnevens de naäperij van koninklijk en keizerlijk Fransche motieven naarstig beoefend wordt? Boekband, typografisch ornament, lettertype en papierkeuze, overal ziet men teruggrijpen naar oudere vormen, overal doet zich gevoelen de matheid van den geest, die, vermoeid van het straffe leven, onmogelijk tot wezenlijke, nieuwe tijdseigen vormen kan komen.’Ga naar eind8 Tiemann werkte, evenals de door Greshoff genoemde E.R. Weiß, als boekverzorger vooral voor de Insel-Verlag. In een tweede artikel dat Greshoff aan de Bugra wijdt, kiest hij opnieuw Tiemann tot voorwerp van zijn hoon, als hij enkele op de Bugra gepresenteerde nieuwe lettertypen aan een nadere beschouwing onderwerpt. Hij looft Ehmckes letter Rustica voor de gieterij Stempel en Kochs letters voor de Gebr. Klingspor. Tiemanns recente Peter Schlemihl-Schrift toont volgens Greshoff echter dat die ‘als ontwerper van schaduwletters en open sierkapitalen geheel buiten de moderne beweging’ staat; en passant laakt Greshoff degenen in Nederland die Tiemanns Mediäval tegen de Hollandse Mediaeval van De Roos willen uitspelen.Ga naar eind9 In januari 1915 besteedt Greshoff, zoals boven al vermeld, in Den Gulden Winckel aandacht aan contemporaine boekbanden. Wat hij op de Bugra gezien had, heeft zijn oordeel zeker beïnvloed. Hij wijst er in zijn artikel op dat Duitse binders zich de laatste tijd een vooraanstaande plaats hebben verworven, en zelfs Franse, Belgische en Engelse binders voorbij gestreefd zijn. Greshoff vestigt in het bijzonder de aandacht op de zegenende bemoeienissen die Duitse kunstenaars met de boekband hebben: ‘Duitsche kunstenaars hebben vormen gevonden die voor onzen tijd en voor de techniek van ons moderne boek wezenlijke betekenis hebben. [...] Maar tegenòver dit alles moet men een pijnlijk erkennen formuleeren: karakterzwakheid en artistieke lichtzinnigheid voeren een groot deel van de ééns leidende vooraanstaande kunstenaars tot een gemakkelijk teruggrijpen naar oude vormen en vorm-systemen, die ons begrip en onzen levensinhoud geheel vreemd zijn geworden. En waarom? Slechts om te voldoen aan een ongezonden drang | |
[pagina 44]
| |
van den kooper - dat is van “het publiek” - naar al wat “antiek” is, wat Louisxv, Empire of Biedermeier heet!’ (p. 9) Als voorbeeld van deze knieval voor het publiek noemt Greshoff de uitgeversbanden van Weiß en Tiemann. Tiemann wordt door Greshoff zelfs ‘een der zwaksten [...] en geenszins een geplaagde door het artistiek geweten’ genoemd; als een afschrikwekkend voorbeeld haalt Greshoff onder meer Tiemanns band voor de Insel Almanach auf das Jahr 1914 (Sarkowski 1993)Ga naar eind10 aan.
Sommige berichten reppen ervan dat de Bugra ogenblikkelijk na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in augustus werd gestaakt; Greshoff meldt echter in november in Den Gulden Winckel dat de tentoonstelling pas kort tevoren was gesloten (p. 167). Na het uitbreken van de oorlog duurt het nog tot oktober voor Greshoff toestemming krijgt Duitsland te verlaten; enigszins pathetisch zou hij later in zijn autobiografie schrijven: ‘In 1914 heb ik mij met Duitsland gebrouilleerd.’Ga naar eind11 Dat valt wel mee: hoewel de oorlog zijn afkeer van Duitsland vergroot en zijn liefde versterkt voor al wat Frans is, blijkt die aversie niet heel principieel, want zijn contacten met Duitse uitgevers verbreekt Greshoff niet. Greshoff wordt bij terugkomst in Nederland redacteur van De Telegraaf, een van de weinige dagbladen die op dat moment pro-Frans zijn. Eind 1918 zou Greshoff voor De Telegraaf naar Frankrijk worden uitgezonden, aanvankelijk om het oprukkende Franse leger te volgen, later om de vredesbesprekingen in Versailles te verslaan.
Nog tijdens de oorlog vraagt Eugen Diederichs Greshoff advies bij de samenstelling van een Vlaamse bibliotheek. Diederichs speelde een vooraanstaande rol in conservatieve kringen en was een van de voornaamste uitgevers van de Deutscher Werkbund. Hij schrijft in januari 1915 aan Greshoff, die hij op de Bugra had ontmoet, dat hij zo snel mogelijk een Vlaamse bibliotheek wil beginnen ‘die uns den Charakter der Vlamen, Landschaft und Geschichte nahebringt’. Pol de Mont zou Diederichs een jaar tevoren de vertaling van boeken van Cyriel Buysse, Virginie Loveling en Reimond Stijns hebben aangeraden; ook Herman Teirlinck was hem genoemd.Ga naar eind12 Of en hoe Greshoff op dit verzoek heeft gereageerd, is onbekend.
Een soortgelijk, maar verdergaand contact krijgt Greshoff met Anton Kippenberg (1874-1950), de directeur van de Insel-Verlag in Leipzig. De geschiedenis van de Duitse boekverzorging van het begin van deze eeuw is nauw verbonden met die van de Insel-Verlag. Na de komst van Kippenberg bij de uitgeverij in 1905 waren vooral Walter Tiemann en Emil Rudolph | |
[pagina 45]
| |
Weiß bepalend voor het gezicht van de Insel-Verlag. Van de uiterlijke verzorging van Kippenbergs uitgaven was Greshoff, zoals in zijn reacties op de Bugra te lezen was, niet bijzonder gecharmeerd. In zijn beschouwing over de Bugra was Greshoff ook ingegaan op de inzending van Kippenberg, die hij een voorbeeldig uitgever achtte, ‘omdat hij in korten tijd een uitgeverszaak tot een groote commercieele onderneming maakte zonder verraad te plegen aan de zaak des geestes. Het Inselverlag [...] werd door hem gebracht op de basis van het moderne grootbedrijf en tevens gemaakt tot een pleegplaats van het beste Duitsche leven.’Ga naar eind13
Voorjaar 1899 had Otto Julius Bierbaum het plan opgevat een nieuw maandblad te stichten, dat als literaire tegenhanger moest gaan fungeren van het door Paul Cassirer in Berlijn uitgegeven tijdschrift Pan. Pan was uitsluitend aan beeldende kunst gewijd. Die Insel, het tijdschrift van Bierbaum, werd aanvankelijk uitgegeven door Schuster & Loeffler te Berlijn, en kwam onder redactie te staan van Bierbaum, Alfred Walter Heymel en Rudolf Alexander Schröder. Het was de puissant rijke Heymel die nog hetzelfde jaar het initiatief nam aan het tijdschrift een uitgeverij te verbinden. In 1904 namen Anton Kippenberg en Carl Ernst Poeschel de leiding van de inmiddels naar Leipzig verplaatste uitgeverij op zich; Poeschel, firmant van de drukkerij Poeschel & Trepte, zou zich in 1906 terugtrekken en de verdere uitbouw van de uitgeverij aan Kippenberg overlaten.Ga naar eind14
De correspondentie tussen Greshoff en de Insel-Verlag omvat twaalf brieven, brief- en correspondentiekaarten en telegrammen van Greshoff aan Kippenberg,Ga naar eind15 en tweeëntwintig brieven en telegrammen van Kippenberg of zijn medewerkers aan Greshoff.Ga naar eind16 De correspondentie beslaat de jaren 1914 en 1915. Kippenbergs streven naar de vertaling van Vlaamse literatuur in zijn fonds moet worden gezien in het verlengde van zijn nationalistisch-politieke opvattingen. Op 29 augustus 1915 schrijft hij verheugd aan Hugo von Hofmannsthal dat hij naar België was overgeplaatst: ‘Mein lebhafter Wünsch, nach Flandern zu kommen und meine alten flämischen Interessen, die durch den Krieg gesteigert worden sind, an Ort und Stelle fördern zokönnen, ist damit erfüllt.’Ga naar eind17 Al eerder had Kippenberg pogingen in het werk gesteld naar België overgeplaatst te worden. Op 31 mei van datzelfde jaar had hij Eberhard von Bodenhausens bemiddeling daarbij ingeroepen, door hem te schrijven: ‘Mögen wir nun Belgien “behalten”, “protegieren” oder was es sei: nöthig ist unbedingt, daß wir dorthin [...] ganz anders wie bisher und zwar sobald als möglich geistige Beziehungen spinnen und ihnen, vor allem durch den Buchhandel, der in dieser Beziehung viel politischer werden muß, eine reale | |
[pagina 46]
| |
Grundlage geben. So schwebt mir ein deutsch-belgischer (oder deutsch-flämischer??) Verlag vor, politisch-künstlerisch-literarisch gerichtet, mit einer Art Insel-Bücherei. [...] Was wissen die so nahe verwandten Flamen von uns, was wir von ihnen?’Ga naar eind18 Kippenberg krijgt in Tielt de leiding van een propaganda-afdeling van het vierde legercorps. In juli 1916 zal ook het eerste nummer van het tijdschrift Der Belfried, Monatschrift für Gegenwart und Geschichte der belgischen Lande bij de Insel-Verlag verschijnen, waarvan Kippenberg tot juli 1918 hoofdredacteur zou zijn. In het tijdschrift verschijnen artikelen over alle aspecten van de Belgische samenleving.Ga naar eind19 Pas vanaf 1916 duiken in Kippenbergs fonds Vlaamse auteurs op. Een rol daarbij speelt zeker ook Rudolf Alexander Schröder, een van de oprichters van de uitgeverij. Schröder neemt een aanzienlijk aantal vertalingen uit het Vlaams in het fonds van de Insel-Verlag voor zijn rekening.Ga naar eind20 Op 24 maart 1916 laat de Insel-Verlag in het Börsenblatt für den Deutschen Buchhandlung weten: ‘Wir teilen dem Buchandel mit, daß wir der Pflege der vlämischen Literatur künftig unsere besondere Aufmerksamkeit zuwenden werden. Wir haben unter anderem die Verlagsrechte für deutsche Ausgaben an folgenden vlämischen Werken erworben: I. Stijn Streuvels, Der Flachsacker; Stijn Streuvels, Novellen und kleine Schriften, Auswähl in zwei Bänden; Stijn Streuvels, Kriegstagebuch; II. Die Werke von Hermann [sic] Teirlinck; III. Die Werke von Jean Eekhoud; IV. Karel van de Woestijne, Janus mit der doppelten Stirn; Karel van de Woestijne, Gedichte; V. Felix Timmermans, Palliter; VI. Guido Gezelles Gedichte. Nähere Mitteilungen über das Erscheinen dieser Werke sowie anderer Ubersetzungen aus dem Vlämischen behalten wir ons vor.’ Willy Haas zou dan ook een aantal jaren na de oorlog in een verslag van een bezoek aan de uitgeverij als een van de opvallende fondsonderdelen Kippenbergs uitgaven van ‘die jungen Vlamen’ noemen.Ga naar eind21 De uitgave van een bundel Flämisches Novellenbuch in 1918 (Sarkowski 465) zal bij die beeldvorming zeker een rol hebben gespeeld. In deze door Friedrich Markus Hübner gekozen en vertaalde bloemlezing waren teksten opgenomen van Cyriel Buysse, Victor de Meyere, Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, F.V. Toussaint van Boelaere, Felix Timmermans, August Vermeylen en Karel van de Woestijne. Een aantal van deze auteurs droeg in deze tijd ook regelmatig bij aan het tijdschrift Das Inselschiff en aan de opeenvolgende Insel-almanakken; de Insel-Almanach auf das Jahr 1917 bracht zelfs werk van Gezelle, Streuvels, Teirlinck en Van de Woestijne in één deel bijeen. Streuvels en Timmermans droegen daarnaast bij aan het vriendenboek Navigare necesse est dat Kippenberg bij zijn vijftigste verjaardag werd aangeboden (Sarkowski 1186). Kippenbergs aandacht voor de Vlaamse literatuur heeft een enigszins suspect karakter door de Duits-nationalistische opvattingen die deze belang- | |
[pagina 47]
| |
stelling voedden. Greshoff voelde het karakter van Kippenbergs interesse niet aan, óf hij koos ervoor dit bewust te negeren. Naast Vlaamse auteurs, beval hij ook een aantal Noordnederlandse schrijvers ter vertaling in Kippenbergs aandacht aan; alleen van Arthur van Schendel en Albert Verwey zou een vertaling bij de Insel-Verlag verschijnen.Ga naar eind22 Vergeleken met het aantal Vlaamse auteurs dat Kippenberg liet vertalen of zelf vertaalde, is dit een schrale oogst. Kippenbergs voorkeur versterkt de gedachte dat hij zich bij de keuze van de vertalingen voor een belangrijk deel liet leiden door politieke overwegingen. Ik denk dat Greshoff zich daaraan weinig heeft gestoord. In zijn brieven aan Kippenberg haakt hij op een aantal plaatsen daar op zelfs in, door zinsneden in te lassen als ‘ein typisches Volksbuch’ (in verband met Tony Bergmann) of ‘sogennanter Volksdichter, jedoch ohne die tieferen Volksgefühle und ohne die alten Volksüberlieferungen’ (in verband met René de Clerq). Vreemd blijft deze relatie van Greshoff met een actieve en enthousiaste Duitse soldaat als Kippenberg wel. Vrienden en kennissen van Greshoff - als Jozef Cantré, Ary Delen, Jan van Nijlen, Willem Paerels en Rik Wouters - verbleven in het kielzog van de honderdduizenden voor het Duitse geweld gevluchte Belgen in Den Haag, Amsterdam en Laren en omstreken.Ga naar eind23 De verschrikkingen van de oorlog kunnen Greshoff dus niet onbekend zijn gebleven. Een goed voorbeeld van de propagandistische waarde die in Duitsland aan vertalingen uit het Vlaams werd toegekend, geeft het werk van Cyriel Buysse, dat kennelijk goed van pas kwam bij de verspreiding van conservatieve en nationalistische denkbeelden,Ga naar eind24 al gaven deze overwegingen niet de doorslag bij de keuze voor Buysses werk.Ga naar eind25 Van Buysse verschijnt bij de Insel-Verlag alleen in 1918 Rozeke van Dalen in de vertaling van Georg Gärtner (Sarkowski 264), maar een vijftal andere door Georg Gärtner vertaalde titels wordt tijdens de oorlog bij Georg Müller te München en bij Philip Reclam Jun. te Leipzig gepubliceerd.Ga naar eind26 Als Gärtner zijn Buysse-vertalingen tijdens de oorlog publiceert, schrijft Buysse aan zijn Nederlandse uitgever C.A.J. van Dishoeck: ‘Reeds tweemaal heb ook ik vraag uit Duitsland ontvangen [...]. Ik heb eenvoudig geen antwoord gegeven en dat lijkt me, voor een Belg, het eenig mogelijk en waardig antwoord op zulke verzoeken.’Ga naar eind27
In een bedankbrief voor de toezending van de door Greshoff samengestelde bloemlezing Het jaar der dichters voor 1915Ga naar eind28 van 10 juni 1915 schrijft Kippenberg: ‘Heute möchte ich zurückkommen auf die Gespräche, die wir kurz vor Ausbruch des Krieges über die flämische Literatur hatten. Mein schon vorhandenes Interesse dafür hatten Sie damals schon sehr gesteigert, und der Verlauf des Krieges legt es mir natürlich besonderes nahe, nach diese Seite | |
[pagina 48]
| |
Omslag van de in 1907 bij de Insel-Verlag verschenen vertaling van De vlaschaard
| |
[pagina 49]
| |
hin den Insel-Verlag auszubauen. Ich wäre Ihnen nun sehr dankbar, wenn Sie mir einmal ein Exposé über die wichtigsten und bedeutendsten flämischen Dichter der Gegenwart und der letzteren Zeit sendeten mit einem Verzeichnis der vor allem für uns in Betracht kommende Werke und der Angabe, in welchen Verlagen sie erschienen sind. Ganz besonders interessierte mich damals Streuvels, dessen Bücher Sie mir zum Teil seinerzeit sandten. Darüber, was von ihm für die deutsche Sprache in Betracht kommt, hätte ich besonders gern Ihre Meinung.’ Op 9 augustus voegt de Insel-Verlag bij penne van Kippenbergs medewerker Willibald Keller daaraan toe: ‘Wie Sie aus Ihrer Besprechung mit Herrn Professor Kippenberg wissen, hatte er die Absicht, holländische Dichter in autorisierten Ausgaben im Insel-Verlage erscheinen zu lassen, und es scheint uns geboten, die bei Ausbruch des Krieges nicht fortgesetzten Verhandlungen darüber jetzt wieder aufzunehmen. Insonderheit käme es uns darauf an, zunächst die Autorisation für Herausgabe der Werke Gezelles und Streuvels zu erwerben. Da die Niederlande der Berner Konvention nicht angehören, so wäre es eigentlich nicht nötig, um die Erlaubnis nachzusuchen, es kommt uns jedoch dabei darauf an, unsere Ausgaben als autorisierte bezeichnen zu können, und wir vertrauen hierbei Ihrem diplomatischen Geschick, dass es Ihnen gelingt, von den Verlegern die Berechtigung zu einem angemessenen Preise zu erwerben. Wir würden selbstverständlich nicht verfehlen, Ihre Bemühungen in der Sache bei gutem Erfolge in gebührender Weise anzuerkennen. Wir glauben, dass es Ihnen ein leichtes wäre, aus der vlämischen Literatur uns das zur Veröffentlichung und Verbreitung in Deutschland Geeignete zusammenzustellen, und währen Ihnen dankbar, wenn Sie uns freundliches Angaben darüber machten wollten.’ De Berner Conventie die Keller hier te berde brengt, waarbij de aangesloten landen elkaars auteurs over en weer auteursrechtelijke bescherming verleenden, was in 1886 tot stand gekomen. België was onmiddellijk in 1886 toegetreden, maar ook Noordnederlandse werken genoten vanaf 1912, toen Nederland het verdrag ratificeerde, wel degelijk eenzelfde bescherming. Op 22 augustus verstrekt Greshoff eindelijk de gevraagde inlichtingen. Hij suggereert dat een reeks vertalingen van Vlaamse auteurs zou moeten bestaan uit Het leven van Rozeke van Dalen (1906) van Cyriel Buysse, bloemlezingen uit de gedichten van Guido Gezelle en uit de verhalen van Stijn Streuvels, De wandelende jood (1906) van August Vermeylen, en Janus met het dubbele voor-hoofd (1908) van Karel van de Woestijne. Greshoff schrijft dan: ‘Ich möchte nun gerne von Ihnen einen scharfen Umriss Ihrer Pläne erhalten; durch meine Verbindungen mit Autoren und Verlegern bin ich im stande, Ihnen in allem zu helfen. Ich bin überzeugt, dass hier für mich eine schö- | |
[pagina 50]
| |
ne Arbeit im Interesse der Holländischen und Belgischen Literatur vorliegt, aber dann müsste ich auch eine gewisse Freiheit haben, um nach Gutdünken zu handeln. Deshalb möchte ich auch von Ihnen wissen, wie weit ich gehen darf und ob ich in Ihrem Namen mit niederländischen Verlegern offiziell unterhandeln darf. [...] Ich erinnere Sie noch daran, dass das Drucken in Holland ausserordentlich viel billiger ist, wie in Deutschland [...].’ In Kippenbergs antwoord van 29 augustus machtigt hij Greshoff namens hem met Nederlandse uitgevers te onderhandelen: ‘Zunächst bitte ich Sie dies baldigst zu tun mit dem Verleger von Vermeylens Roman “De Wandelende Jood”. Der Insel-Verlag ist bereit, zu vernünftigen Bedingungen die Autorisation für eine deutsche Übersetzung zu erwerben.’ De wandelende jood van August Vermeylen was bij C.A.J. van Dishoeck te Bussum verschenen; in de schaarse correspondentie uit de oorlogsjaren tussen Vermeylen en zijn Nederlandse uitgever komt een eventuele Duitse vertaling niet ter sprake. In 1917 zou de roman, vertaald door Kippenberg zelf met hulp van Antoon Thiry, onder de titel Der ewige Jude bij de Insel-Verlag verschijnen (Sarkowski 1832).Ga naar eind29 Op 3 september benadert Kippenbergs medewerker Fritz Adolf Hünich Greshoff met het verzoek de rechten van een aantal Vlaamse boeken te verkrijgen: ‘I. Stijn Streuvels, Auswahl aus seiner Prosa im Gesamtumfang der beiden Bände “Gevoel en Leven”, aber nach unserer Wahl. Ferner bitten wir Sie zu erwägen, ob von den vielen Werken von Streuvels nicht etwa ein besonders bedeutendes und charakteristisches als geschlossenes Werk (vollständig) ausser der genannten Auswahl für uns in Betracht kommt. Wenn ja, bitten wir auch darüber zu verhandeln. 2. Karel van de Woestijne, “Janus met het dubbele voorhoofd”. Von ihm würde auch in Betracht kommen “Kunst en Geest in Vlaanderen”. Wir bitten, auch hierüber zu verhandeln. 3. Guido Gezelle. Wir geben zu erwägen, ob es nicht das einfachste ist, vom Verleger Venn [sic] das Autorisationsrecht für die gesamten - ja nicht umfangreichen - Werke Guido Gezelles zu erwerben. Andernfalls käme eine Auswahl aus seinen Gedichten im Umfange von zwei Bänden à 200 Seiten wie in “Guido Gezelle's Dichtwerken” (zehnbändige Ausgabe) in Betracht. Lieber wäre uns die Erwerbung des Ganzen. [...] Endlich bittet Herr Professor Kippenberg um eine freundliche Äusserung darüber, ob Sie den Roman von Conscience “De Leeuw van Vlaanderen” für geeignet zur Aufnahme in die “Bibliothek der Romane”, die sich an ein breiteres Publikum wendet, halten.’ De in 1911 gestarte Bibliothek der Romane had met de Insel-Bücherei de grootste verspreiding, dankzij de lage prijs van de delen. Greshoff antwoordt op 8 september dat de onderhandelingen inmiddels in volle gang zijn; op dezelfde briefkaart raadt Greshoff Kippenberg aan Ernest Staes, advocaat (1874) van Tony Bergmann te vertalen, omdat dit ‘ein | |
[pagina 51]
| |
typisches Volksbuch’ zou zijn. Dit boek werd door Kippenberg zelf vertaald en zou in 1916 bij de Insel-Verlag verschijnen (Sarkowski 135). Op 15 september informeert Hünich nog of ook de gedichten van René de Clerq voor vertaling in aanmerking komen. Greshoff zou op 1 oktober schrijven dat De Clerq naar zijn mening ‘als Dichter wertlos’ was, en een ‘sogenannter Volksdichter, jedoch ohne die tieferen Volksgefühle und ohne die alten Volksüberlieferungen’, en suggereert naast Gezelle dan liever te liezen voor dichters als Prosper van Langendonck, Karel van de Woestijne, Jan van Nijlen, of Alfred Hegenscheidt, en dan van de laatste met name Starkadd (1898). In een post-scriptum vestigde Greshoff nog Kippenbergs aandacht op de toneelstukken Gudrun (1882) van Albrecht Rodenbach, Gunlang en Helga (1899) van Victor de Meyere, en Hardenberg (1907) van Omar de Laey. Van De Clerq zou, niettegenstaande Greshoffs afwijzende oordeel, in 1917 Das Nothorn bij de Insel-Verlag verschijnen, een bundel van vijfendertig door Wolfgang von Unger vertaalde gedichten (Sarkowski 318). In een telegram van Kippenberg aan zijn uitgeverij van eveneens 1 oktober 1915 geeft hij opdracht dat Greshoff vóór alles de uitgave van Gezelle zou dienen af te handelen, maar dat hij niet wil dat Greshoff volmacht kreeg om de Streuvels-uitgave vast te leggen; Hünich deelt dat op zijn beurt Greshoff op dezelfde datum mee. In november 1915 vraagt Kippenberg aan Rilke de bundel Kerkhofblommen (1858) van Guido Gezelle te vertalen. Rilke schrijft uit München: ‘[...] bei den Gedichten allerdings verlangsamte sich mein Tempo und stockte und holperte immer mehr, und schließlich blieb ich stecken in jedem zweiten Wort. Sie schreiben, als ob es flämisch-deutsche Wörterbücher gäbe, hier sind solche Einrichtungen ganz unbekannt. So müssen Sie mir schon weiter beispringen und mir etwas Derartiges schicken lassen, Flämisch-Französisch wenigstens, was doch sicher existiert. Denn etwas näher kommen möchte ich dem Gezelle immerhin, obzwar diese Poesie etwas schwarz-silbern Pompe-funèbre-iges an sich hat.’ In Rilkes archief bevindt zich een kladvertaling van het gedicht ‘Bezoek bij 't graf’ uit deze bundel.Ga naar eind30 Op 10 september had Greshoff aan Kippenberg geschreven: ‘Die Verleger Gezelle's hat mir seine Wünsche bekannt gemacht: und ich finde ihm absolut zu hoch. [...] Auch für Streuvels ist er zu teuer: er fragt nähmlich fur ein Streuvelsauswahl von ungefähr 400 Seiten ƒ 300 für die erste Auflage. [...] Gezelle is überdies teilweise frei von Autorenrecht.’ Janus met het dubbele voor-hoofd noch Kunst en geestin Vlaanderen (1911) van Karel van de Woestijne zijn in vertaling bij de Insel-Verlag verschenen; alle twee de titels waren oorspronkelijk bij Van Dishoeck uitgegeven. In het archief van Greshoff bevindt zich een namens Van Dishoeck geschreven briefje van 11 september, waarin staat: ‘Naar aanleiding van Uw schrijven van 7 | |
[pagina 52]
| |
dezer, verzoekt de Heer Van Dishoeck mij U mede te deelen, dat Mijnheer veronderstelt geheel in den geest van den “Vlaamsche” auteurs te handelen, door Uw verzoek te behandelen, zoodra den “toestand” weer normaal is.’Ga naar eind31 Van Stijn Streuvels, wiens vaste uitgever in deze tijd L.J. Veens Uitgeversmaatschappij in Amsterdam was, zou in 1917 De oogst (1901) als deel van de Insel-Bücherei verschijnen in een vertaling door R.A. Schröder (Sarkowski IB. 214/1a), van welke vertaling in 1919 een tweede druk zou worden opgelegd. Eveneens in 1917 verscheen een vertaling door Anton Kippenberg van De werkman (1913) in de Insel-Bücherei (Sarkowski IB.215/1). In 1918 volgde een vertaling door Severin Rüttgers van De vlaschaard (1907) in de reeks Bibliothek der Romane (Sarkowski 1690).Ga naar eind32 De in de brieven van de Insel-Verlag genoemde vertaling van Gevoel en leven (1914) - de beide eerste delen van een door Joz. Geurts voor L.J. Veen bezorgde bloemlezing uit zijn werk - is niet verschenen, evenmin als een vertaling van Streuvels dagboek In oorlogstijd, dat in 1915 was beginnen te verschijnen en dat vijf delen zou gaan omvatten. Dat de Insel-Verlag dit dagboek wilde uitgeven, heeft iets pikants, want het veroorzaakte in deze tijd in Vlaanderen en Nederland veel deining, vooral omdat de Duitse pers er met graagte sommige passages uit citeerde. Nog meer kwaad bloed zette het toen Streuvels gedeelten publiceerde in het activistische dagblad De Vlaamsche Post.Ga naar eind33
Op 15 september deelt Greshoff het resultaat van zijn bemoeiingen mee. In deze brief schrijft Greshoff dat Veen nu voor een keuze uit Streuvels' werk met een omvang van vierhonderd bladzijden ƒ 200 vraagt; ‘das wäre also für 2 Bände von je 300 Seiten 600 Gulden’ voegt hij er met een onnavolgbare logica aan toe. Voor een bloemlezing van vijftig gedichten uit Gezelles poëzie vraagt Veen ƒ 100; voor het volledige werk van Gezelle acht Veen ƒ 300 een redelijke prijs. Greshoff raadt Kippenberg echter af de complete Gezelle te brengen: ‘Es ist so viel dabei, was besser nicht übersetzt werden soltte: Gelegenheitsgedichte und viele andere weniger bedeutende Sachen. Eben gerade bei Gezelle is eine strenge Auswahl notwendig um die Größe seiner Dichterschaft begreiflich zu machen.’ Met andere uitgevers en schrijvers was Greshoff in bespreking, deelt hij mee: ‘Sie alle scheinen mir geneigt um für mäßigen Preis ihre Rechte abzustehen. Es wird uns aber ein Strich durch die Rechnung gemacht von Herrn C.A.J. van Dishoek [sic], dem Herausgeber von: Vermeylen, van de Woestijne, Teirlink [sic] u.s.w. Dieser Herr will keine Zustimmung zur Übersetzung geben. Es wäre vielleicht das Beste, wenn der Inselverlag sich direkt an die Schriftsteller wendete.’ Van de door de uitgeverij genoemde boeken kwamen volgens Greshoff alleen Vermeylens De wandelende jood, Teirlincks Mijnheer J.B. Serjanszoon, Orator Didacticus (1908), en Van de Woestijnes Janus met het dubbele | |
[pagina 53]
| |
voor-hoofd in aanmerking. Hendrik Consciences De leeuw van Vlaanderen (1838) en Van de Woestijnes Kunst en geest in Vlaanderen raadde hij af. De leeuw van Vlaanderen vond Greshoff ‘ziemlich amüsant und fesselnd, aber das Buch ist wohl sehr altmodisch und es ist vor allem Volkslektüre’. Wel noemt Greshoff Landelijk minnespel (1910) van F.V. Toussaint van Boelaere als mogelijk geschikte titel. De leeuw van Vlaanderen van Conscience zou door Severin Rüttgers worden vertaald en wel degelijk in 1916 bij de Insel-Verlag verschijnen in de reeks Bibliothek der Romane (Sarkowski 322). Een aantal van deze voorstellen neemt Kippenberg in een brief van 24 september over. Hij deelt mee dat hij met Teirlinck, Vermeylen en Van de Woestijne zelf contact zal opnemen, al betreurt hij het dat hun uitgever Van Dishoeck ‘widerspenstig’ is. Het is mogelijk dat hij voor dit rechtstreekse contact tussen hem en de genoemde Vlaamse auteurs een beroep kon doen op R.A. Schröder, die tijdens de periode die hij in Brussel doorbracht met Van de Woestijne bevriend was geraakt. Er is echter wel degelijk ook rechtstreeks contact gelegd tussen de Insel-Verlag, Van Dishoeck en Van de Woestijne, want op 13 maart 1917 schrijft Willibald Keller namens Kippenberg aan Van Dishoeck: ‘Vor über einem Jahr haben wir durch formellen Vertrag von Herrn Karel van de Woestijne das alleinige Recht erworben, seinen “Janus” in deutscher Ausgabe herauszugeben. Nun teilte uns aber ein Herr Karl Emrich [...] mit, dass Sie ihm bereits die Erlaubnis zur Uebertragung gegeben hätten. Wir haben dieserhalb bei Herrn van de Woestijne angefragt und die Antwort erhalten, dass ein Irrtum bei Ihnen vorliegen müsse: er habe allein über das Uebersetzungsrecht zu verfügen und habe es vor uns niemandem übertragen. Der mit uns geschlossene Vertrag bestünde daher zu Recht.’ In zijn in concept overgeleverde antwoord van 17 maart wijst Van Dishoeck zijn Duitse collega er op dat hij wel degelijk het auteursrecht op Van de Woestijnes werk bezat en dat hij daarom gerechtigd was geweest Emrich toestemming te geven voor een vertaling. ‘Dasz Herr v.d. Woestijne während der Kriegszeit Autorisation zum Uebersetzen gegeben hat wundert mich,’ ging Van Dishoeck verder, ‘Ich habe es jedermann verweigert. [...] Ich habe Herrn Dr. Kippenberg (den ich persönlich kenne) vor etwa 1 1/2 Jahre, meine ich, geschrieben, dasz ich gerne ihm soviel als möglich entgegen kommen werde nàch dem Krieg.’ Over deze woordenwisseling is in de correspondentie tussen Van de Woestijne en Van Dishoeck niets terug te vinden. Er is wel een ongedateerde brief van Van de Woestijne aan Van Dishoeck bewaard gebleven, waarin hij zijn uitgever meedeelt een brief uit Duitsland te hebben ontvangen van een zekere Albrecht Otto, die toestemming had gevraagd Van de Woestijnes werk in het Duits te vertalen.Ga naar eind34 | |
[pagina 54]
| |
Ook van Teirlinck verscheen later werk bij de Insel-Verlag, namelijk in 1918 het door R.A. Schröder vertaalde Johan Doxa (1917) in de Insel-Bücherei (Sarkowski IB.217/1). De correspondentie tussen Kippenberg en Greshoff stokt hierna. Kennelijk had Kippenberg na deze adviezen en bemiddellingspogingen van Greshoff voldoende contacten opgebouwd om voortaan zonder Greshoffs raad aan zijn Vlaamse fonds te bouwen. Voor het werk van iemand als Felix Timmermans had Kippenberg het altijd al zonder advies van Greshoff kunnen stellen, daarvoor kon Kippenberg zich beroepen op Julius Petersen en de Vlaming Antoon Thiry.Ga naar eind35 In 1919 zou Kippenberg zelf Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917) vertalen (Sarkowski 1746), in de jaren twintig gevolgd door een aantal andere titels.Ga naar eind36 Ook wat Buysse betreft, heeft Kippenberg nooit een beroep op Greshoff hoeven doen. Juist Timmermans blijft tot in de jaren vijftig een van de meest-vertaalde Vlaamse auteurs in het Insel-fonds.Ga naar eind37 In later jaren verscheen ook een aantal titels van Ernest Claes bij de Insel-Verlag. De keuze richt zich in die periode voornamelijk op de populairder, zo men wil: populistischer, Vlaamse auteurs, voor wie met name Peter Mertens bij de Insel-Verlag bemiddelt. Mertens was een uitgeweken Vlaams activist, wat de keuze voor Timmermans en Claes wellicht verklaart. Op dat moment was de invloed van Greshoff op het fonds van Kippenberg, zo al aanwezig, al lang uitgewerkt. |
|