Jaarboek De Fonteine. Jaargang 2003-2004
(2003)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Een vrouw zo mooi als een paard:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
degelijk dier te laten verkopen. De bedragen die ermee waren gemoeid, waren immers zo hoog, dat de verkopers allerlei middelen hadden uitgedacht om hun dieren er zo goed mogelijk te laten uitzien en hun gebreken, althans voor de marktdag, te verbergen. Inderdaad, ‘Peerdenvleesch is dier vleesch’, zoals een later nog te vermelden handboekje het uitdruktGa naar voetnoot(4) en ‘soo men een quaed Peert koopt, moet men het selve behouden’. De kennis van die punten, waarop men bij het beoordelen van de kwaliteit van een paard diende te letten, was dan ook heel belangrijk en kon heel wat latere ontevredenheid voorkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Twee reeksen eigenschappen uit de vijftiende eeuwIn het Brusselse handschrift worden twee reeksen van goede kenmerken samen vermeld. De eerste opsomming laten we hier volgen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Een opvallend kenmerk van deze opsomming is dat bepaalde eigenschappen van een goed paard ook terug te vinden blijken te zijn bij andere dieren en bij de vrouwen. Stippen we nog aan dat voor elk van deze vergelijkbare wezens er telkens drie eigenschappen zijn, met uitzondering van de wolf, waar er vier kenmerken gegeven worden. Deze vier in plaats van drie eigenschappen verbreken het parallellisme met de overige groepen en lijken het gevolg van een corrupte tekstoverlevering. Het laatste kenmerk bij de haas is niet duidelijk; we komen er verder nog op terug. Onmiddellijk op de vorige tekst volgt in het handschrift een tweede reeks eigenschappen, waarbij echter geen verwijzingen naar andere levende wezens worden gemaakt:(8)senghe: betekenis mij niet duidelijk. Misschien zenuw, d.i. spier (?). M.-J. Govers, M. Goris e.a. (eds.), Het Geraardsbergse Handschrift (Hilversum, 1994), p. 55 leest seughe, maar een verklaring ervan wordt niet gegeven; seughe berekent volgens het Mnl. Wdb. alleen ‘blok, rol van lood’, wat in deze context geen zin heeft.
(9)huuc: kan ook als huut gelezen worden: in het eerste geval is de betekenis onduidelijk, in het tweede lijkt ze weinig passend in dit verband. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Parallellen uit het buitenland voor de eerste tekstHet zal niemand verwonderen dat deze beide opsommingen ook buiten het Nederlandse taalgebied voorkomen. Men vindt ze inderdaad in vele werken uit de ons omringende landen terug en dit vele eeuwen lang. De eerste tekst, gekarakteriseerd door de vergelijking met andere levende wezens, is, naar men aanneemtGa naar voetnoot(10), gedurende de Middeleeuwen ontstaan. Verscheidene en onderling nogal wat variatie vertonende, gelijkaardige opsommingen waren echter toen reeds in omloop. Volgens één ervan, die aangetroffen wordt in een Middelengels manuscript uit de vijftiende eeuw, moet een paard vijftien goede kenmerken bezittenGa naar voetnoot(11): A good horsse must have XV propertyes and condicions, that is to witte .iij. of a man, .iij. of a woman, .iij. of a ffox, .iij. of an hare and .iij. of an asse. Of a man, bolde, prowde, and hardy, of a woman fayre brested, fayre of here, and esy to lepe vpon, of a fox a faire tayle, short eres, with a good trotte; of an hare, a grete eye, a drye heed, and wele rennyng; of an asse, a bigge chynne, a flatGa naar voetnoot(12) leg, and a good houe.Deze lijst lijkt een neiging te vertonen steeds uitgebreider te worden. Naast andere teksten met hetzelfde aantal, vindt men er immers eveneens waarin sprake is van achttien kenmerken: drie van een os, drie van een vos, evenveel van een haas, maar zes van een vrouwGa naar voetnoot(13). In een ander vijftiende-eeuws handschrift zijn er al vijfentwintig: The horss hath xxv propertes yat ys to say He hath .iiii. off a lyon, .iiii. of an ox, .iiii. off an asse, .iiii. off an hare and .iiii. of a fox, and .v. of a woman. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Naar het voorbeeld van de vos moet een paard hier bijvoorbeeld deze kenmerken vertonen: ‘prik-eryd, fayr sided, shorte trottyng, and a litell hed’. Zoals een vrouw moer het paard ‘brod-buttokyd’ zijn en verder nog ‘esy co lep on, good at long-runnyng, and steryng [d.i. stirring] under a man’Ga naar voetnoot(14). De uitvoerigste lijst die mij bekend is, komt voor in John Fitzherberts Boke of Husbandry (1523). Hier worden niet minder dan vierenvijftig kenmerken samengebracht: twee van een man, twee van een das, vier van een leeuw, negen van elk van de volgende dieren: de os, de haas, de vos en de ezel, met ten slotte nog tien kenmerken van een vrouw. Het is waarschijnlijk dat deze uitvoerige lijst ontstond door samensmelting van oudere, minder omvangrijke opsommingen. In de Franse artes-literatuur komen eveneens gelijkaardige vergelijkingen voor. Een paar voorbeelden laten we hier volgen. In het bekende werk Le Menagier de Paris, een handschrift uit de late veertiende eeuw, leest menGa naar voetnoot(15): Sachiez donc, maistre Jehan, que cheval doit avoir seizeGa naar voetnoot(16) conditions, c'est assavoir: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Achteraan in een vroeg-zestiende-eeuws drukje, Le Débat de l'Hiver et de l'EstéGa naar voetnoot(17) komen vijftien kenmerken van een goed paard voor, blijkbaar bedoeld als bladvulling: ... il me semble que vng cheval, qui doit estre bon sans sy, doit avoir xv dèches bonnes, spécifiées sur cinq manières de bestes par figure ... Premièrement la Pucelle. Belle poictrine. Beaulx crins. Doulx au monter.In de Duitse literatuur zijn gelijkaardige teksten ook reeds lang bekend, zoals blijkt uit de studies die er o.m. R. KöhlerGa naar voetnoot(18) en G. EisGa naar voetnoot(19) aan hebben gewijd en waarnaar het hier moge volstaan te verwijzen, evenals voor dito teksten uit andere Westeuropese landen. Als uitzondering moge hier toch een tekst uit het Duitse taalgebied een plaats vinden, omdat die in geen van de zo-even vernoemde studies vermeld wordt. Hij komt voor in een raadselboekje, dat vanaf het einde van de vijftiende eeuw herhaaldelijk werd herdruktGa naar voetnoot(20). We halen hem aan naar de Straatsburgse uitgave ervan, die van ca. 1520 dateertGa naar voetnoot(21): Rot.Ga naar voetnoot(22) ein gut pferd sol zehen eygentschaft haben, zwo von einem haszen, zwo von einem fuchs, zwo von einem wolff, zwo von einem essel, zwo von einer frawen. Nun is die frage wellicht sollich eygenschafft sein. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Antwort. die erst von dem hassen, das es schnell sey bald lauff, die ander das es thetig sey leichtlich im lauffen vff all seiten vnd wo not ist sich zu winden.
Afb. 1: Refreynen Int sot amoureus wys, J. van Doesborch, Antwerpen (ca. 1529), f. 186r.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Latere versies uit de NederlandenUit de Nederlanden is de hierboven uit het Brusselse handschrift afgedrukte versie de oudste die mij bekend is. Bij ons blijken gelijkaardige reeksen kenmerken trouwens erg zeldzaam en wat we hebben is dan nog meestal van vrij late datum. De oudste Nederlandse gedrukte versie is sterk met de Brusselse reeks verwant. Ze komt voor in de bekende bundel Refreynen Int sot amoreus wijs die door Jan van Doesborch tussen 1528 en 1530 te Antwerpen werd gedruktGa naar voetnoot(23). Hierin leest men de volgende korte prozatekst (bl. 186): Een goet peert moet hebben .xviij. stucken van ses creatueren, ende van elcx drie.Hierna moeten we tot het einde van de zeventiende eeuw wachten voor we nog een gelijkaardige tekst aantreffen. In de in 1690 te Amsterdam verschenen Koddige en ernstige Opschriften komen weer achttien kenmerken voor, verdeeld in groepen van drie, die respectievelijk worden toegeschreven aan de pauw, de vos, de haas, de wolf, de ezel en de vrouwGa naar voetnoot(25). Vier jaar later komt de Lusthof van het kureren der peerden door Jacobus de Smet, ‘peerde-meester binnen Borgerhout’, van de pers. Dit werk werd te Antwerpen door Gotgaf Verhulst gedrukt. Hierin leest men (p. 68): | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hier siet ghy een Peerdt, dat heeft de Ooghen ende Ioncture van den Os, de sterckte van eenen Muyl, ende oock de Voeten, de Hornen, de Dyen van den Esel; de Kele ende Hals van den Wolf, de Ooren ende Steert van den Vos, de Borst ende de Maene van een vette Vrouwe, de stoutigheydt van de Leeuw, het ghesichte ende licht ommekeeren van een Slanghe, de pas van een Katte, de luchtigheydt ende dapperheyt vanden Haes, den stap hoogh, den draf vry, lustigh van gallopperen, licht in 't loopen, ras en dapper van spronck ende wel ter hant.Ook hier is de reeks uitgebreid tot achttien karakteristieken die ook aan tien andere wezens worden toegekend, negen dieren en de vrouw. Op het einde van deze opsomming zijn er nog enkele eigenschappen zonder verwijzing naar andere wezens, zodat we hier in feite ook - zoals reeds in het Brusselse handschrift - twee verschillende reeksen samen aantreffen. In de derde en jongste tekst is dit eveneens het geval. Ook hier volgt op een reeks met verwijzing naar andere dieren, een tweede waar geen vergelijkingen gemaakt worden. Deze versie komt voor in een afzonderlijk gepagineerd ‘Aenhangsel’, geschreven door ‘Hr. J.C.T.S., ervaeren Kender der Peerden’, bij het Nieuw Zakboeksken voor alle Handelaers en Liefhebbers van Peerden (Alkmaar, 1790): Wanneer de oude Duytsche de kentekens van een goed Peerd willen beteekenen, soo neemen sy de selve van andere Dieren, en soeken de selve aen een Peerd. Eerstelyk willen sy dat een Peerd dry dingen van eenen Wolf heeft, en dry dingen van eenen Vos. Namentlyk van eenen Wolf de oogen. 2. Het eten. 3. De opheffing des hoofds; Van eenen Vos: 1. Korte ooren, 2. Den langen steert. 3. Dien gelyken treed of gang. Als ook de dry volgende. 1. Eene breede borst. 2. Hooveerdye. 3. Hair, voor het hair setten eenige dat het geern laet opsitten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste alinea bevat een eerste reeks, waarbij wordt verwezen naar een Duitse traditie. Er zijn negen kenmerken, drie van de wolf, drie van de vos en drie waarbij geen ander wezen wordt genoemd, maar die wel die van een vrouw zijn. De tweede alinea is een gelijkaardige, maar andere reeks; hier zijn er acht: twee van respectievelijk de haas, de vos, de wolf en de ezel. Op het einde, als zonderling toemaatje, nog: ‘Als ook hooverdye en onderdaenigheyd’, twee moeilijk te combineren eigenschappen, waarvan de eerste bovendien moeilijk denkbaar is als karakteristiek van een goed paard. Wellicht is deze toevoeging dan ook als corrupt te beschouwen. De laatste alinea verschilt van de twee vorige daar hier kenmerken opgesomd worden zonder verwijzing naar andere wezens. Deze verschillen sterk van die welke we bij Jacobus de Smet terugvinden. Na dit uiteraard heel onvolledig overzicht van gelijkaardige teksten uit de ons omringende landen, waarbij alleen voor de Nederlanden naar volledigheid werd gestreefd, blijft nog een moeilijke passage uit de tekst van het Brusselse handschrift onze aandacht vragen. Voor het geheimzinnige (?) art van kruze als de haas, vinden we in de Van Doesborch-refreinenbundel een revelerende parallel. Hier staat cort keeren, waarmee in Le Menagier de Paris dan wel viste et tost alant (d.i. vlug en vroeg er vandoor gaan) en in Ms. Lansdowne 762 wele rennyng overeenstemmen. Uit de vergelijking van deze parallelle versies wordt duidelijk dat (k)ort van kerne moet gelezen worden, d.w.z. kort keren, maken dat men snel wegkomt, een uitdrukking die trouwens nog heden ten dage in Vlaamse dialecten voorkomt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede reeks kenmerkenOok de tweede opsomming van goede kenmerken uit het Brusselse handschrift, die zonder vergelijking met andere wezens, blijkt op een heel oude traditie te steunen. In tegenstelling echter met de eerste reeks klimt deze opsomming tot de klassieke Oudheid opGa naar voetnoot(26). De voornaamste lijst, waarop de middeleeuwse en zestiende-eeuwse West-Europese teksten steunen, is die welke door Columella in zijn De Re Rustica (eerste eeuw) werd samengebracht uit oudere bronnen als | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Varro en Vergilius: kleine kop, de oren klein en scherp, grote ogen, wijde neusgaten, houdt de kop hoog, de manen zijn dik, de staart lang,enz. Columella's opsomming werd door Palladius overgenomen (vierde eeuw) in zijn werk dat dezelfde titel heeft, en op hem steunde dan weer Isidorus van Sevilla, die deze kenmerken op zijn beurt doorgaf aan Albertus Magnus, die ze opnam in zijn De Animalibus (22ste Boek). In de loop der Middeleeuwen werden hierin wijzigingen aangebracht en vooral aanvullingen toegevoegd door invloedrijke auteurs over hippiatrie als Jordanus Ruffus, wiens opsomming dan weer werd overgenomen door Petrus de Crescentiis in zijn zo invloedrijke Opus ruralium commodorum: Equus pulcher corpus habet formosum magnum et longum ... Caput eius sit gracile siccum et conuenienter longum. Os magnum et laceratum habet, nares inflatas et magnas, oculos grossos vel non occultos, enz.Ga naar voetnoot(27)De Franse versie van de verzameling middeleeuwse ‘wetenschap’, l'Histoire de Sydrach, bevat eveneens een gelijkaardige opsomming: ‘Chival doit avoir en li quatre choses longes et quatre choses larges ...’Ga naar voetnoot(28), maar in de Nederlandse vertaling hiervan werd het hoofdstukje waarin deze voorkomt weggelaten. Zoals de twee reeksen kenmerken, die mét en die zonder vergelijkingen met andere wezens, in het Brusselse handschrift samen voorkomen, zo is dit eveneens het geval in andere, gelijkaardige teksten, ook in de Nederlandse. Zoals we reeds hierboven aantekenden is dit het geval in de Lusthof van het kureren der peerden en in het Nieuw Zakboeksken .... | |||||||||||||||||||||||||||||||
Goede eigenschappen van andere dierenDe eerste van de beide reeksen kenmerken, waarvan vooral andere dieren als vergelijking worden vermeld, vindt haar tegenhanger in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gelijkaardige teksten die echter niet op paarden betrekking hebben. Zo leest men in het vijftiende-eeuwse handschrift Egerton 1995 (fol. 55v) van de British Library de volgende kenmerken van een goede hazewind: The condyscyons of a grehounde and of hys propyrteys:
thy grehounde moste be heddyd lyke a snake
jneckyd lyke a drake
jbrestyd lyke a lyon
jfoted lyke a catte
jtaylyd lyke a ratte
Thenne ys the grehounde wel jschapte
Ook voor de goede menselijke eigenschappen treft men dit soort vergelijkingen aan. Reeds in de negende eeuw beweert de Arabische filosoof Djahitz († 860) dat alle eigenschappen die in de dierenwereld verspreid voorkomen, in de mens verenigd worden aangetroffen en als bewijs geeft hij een opsomming ervanGa naar voetnoot(29). Door deze opvatting werd ook Jacob van Maerlant beïnvloed in zijn vertaling van de Secreta secretorum. In zijn Heimelijkheid der Heimelijkheden leest men immers over de mensGa naar voetnoot(30): Men vanten stout als den lyon,
Ende blod na des hasen doen;
Milde als den hane mach menne kinnen,
Die sijn coren ghevet der hinnen;
Vrec vindmen als den hond nochtan,
Dies niene mach ende niemen ian;
Hart onghetemperd na des herts seden,
Die dolende gaet van steden te steden;
Als die huusduve tam ende sochte,
Die men belghen niet en mochte
enz.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In de Engelse prozavertaling van dezelfde Secreta komt deze vergelijking in veel compactere vorm voorGa naar voetnoot(31): God made man, dere soneGa naar voetnoot(32), creature resonable,... for a man is hardy as a lyone, fferd [= bedeesd] as an hare, skars [= vrekkig] as an hound, harde and sharpe as ravene or crowe. Meek as a turtille, dispitous as lyonesse, chaste as a dowve. Malicious and angry as a ffoxe, lowe as a lambe, light as a goot, enz.Uit de voorgaande voorbeelden blijkt dat de vergelijkingen met andere schepsels in laatste instantie teruggaan op een filosofische kerngedachte. AJle schepsels, levende wezens zowel als stoffen, vormen een hiërarchie waarin elk schepsel zijn hem door God toegewezen plaats inneemt. Uit deze opvatting volgt dat elk schepsel van de andere onderscheiden is niet alleen door zijn fysische, fysiologische of psychische eigenschappen, maar ook door de verschillende plaats die hem in de hiërarchie toegewezen is. Hoe hoger de rang van een schepsel in de zogenaamde ‘chain of beings’, de hiërarchische ladder, hoe meer kwaliteiten het heeft, en daarbij de goede eigenschappen van alle de onder hem geplaatste wezens in zich verenigt. Bij de metalen neemt goud de hoogste hiërarchische positie in. Dit komt - zo redeneerden eeuwenlang de alchemisten - omdat het de eigenschappen van alle andere, lagere metalen in zich verenigt. Deze opvatting leidde tot het geloof dat door de goede elementen van de andere metalen te isoleren en te mengen, men tenslotte, door geleidelijke veredeling, goud zou kunnen maken uit b.v. het laagste metaal: loodGa naar voetnoot(33). Dezelfde idee steekt achter de opvatting dat een koning in zich alle goede eigenschappen verenigt van hen die onder hem staan, juist zoals de middeleeuwse Koning Arthur al de deugden die in elk van zijn ridders afzonderlijk voorkomen in zijn persoon samenbundelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De vrouw en het paard op dezelfde hoogteHetzelfde geldt voor de gewone mens (versta: man!): hij staat op de hoogste ladder in de hiërarchie van de levende wezens. Vandaar dat hij de goede eigenschappen van lagere dieren in zich verenigt: een aantal kwaliteiten die afzonderlijk ook in de leeuw, de haas, de hond, de kraai, enz. verspreid voorkomen, vindt men samen bij de mens terug. Het paard, ‘la plus noble conquête de l'homme’, staat eveneens zeer hoog op deze ladder. Vandaar de talrijke kwaliteiten van andere, lagere dieren die het in zich verenigt. Wat is de plaats van de vrouw in deze hiërarchie en welke rang neemt ze in vergelijking met het paard in? Is er enige grond voor een gelijkstelling van vrouw en paard? In Charles de Bouelles' Liber de IntellectuGa naar voetnoot(34) komt een in dit verband alleszins interessante en revelerende houtsnede voor. Hierop worden de zeven graden van perfectie afgebeeld waarin al het geschapene kan worden ingedeeld (zie afbeelding 2). Er zijn vier trappen of graden, drie links en drie rechts met in het midden, op de hoogste trap, de koning der schepping, de homo studiosus. Hij is de enige die niet alleen is, leeft en voelt, maar ook bovendien nog intelligit, door zijn intellect geleid wordt. Alle bestaande dingen worden in drie groepen ingedeeld, naar gelang van hun graad van perfectie: op de laagste trap staan de stenen die alleen maar existeren of zijn. Een trap hoger staan dan bomen en planten, die niet alleen existeren zoals de stenen, maar ook leven. Nog hoger zijn de dieren geplaatst, omdat zij ook voelen. Deze drie graden bij de niet-menselijke wezens vinden hun respectieve tegenhanger bij de mens. Ook hier zijn er drie trappen: op de onderste - op dezelfde hoogte als de stenen dus - staan de insipientes, zij die alleen maar existeren. Daarboven staan die mensen die - zoals de planten - existeren maar bovendien nog ‘leven’, b.v. bewegen, voedsel tot zich nemen, en dergelijke. Op de volgende trap vindt men de mensen die geleid worden door hun sensus, hun gevoelens en die door luxuria, libido en amor gedomineerd en geleid worden. De hoogste soort mens is de homo studiosus, de mens, die als kenmerken heeft: intelligentie, deugd, vlijt, en in wie de ratio domineert. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Met de gewone, grote middeleeuwse zin voor parallellisme vindt De Bouelles deze indeling ook elders terug, zo bijvoorbeeld in het chronologisch verloop van het mensenleven: foetus, infans, puer, vir en in de vier elementen, respectievelijk terra, aqua, aer en ignis. Het is een ingenieus systeem dat ons hier in het bijzonder interesseert wegens de houtsnede die dit parallellisme visualiseert. Bij een door en door systematische geest als De Bouelles kan het immers geen toeval zijn dat op de houtsnede bij de derde, d.i. de hoogste trap van de niet-menselijke wezens een paard staat afgebeeld. Op dezelfde hoogte, d.i. de derde trap van de menselijke wezens staat een vrouw die in een spiegel kijkt. De vrouw staat in deze hiërarchische voorstelling juist onder de homo studiosus. Dit is precies dezelfde hoogte die het paard inneemt. Vrouw en paard nemen dus precies dezelfde positie in, beide staan juist onder de homo studiosus, de koning van de schepping, waarmee dus wel duidelijk de man bedoeld is.
Afb. 2: De trappen of graden van de onderscheiden schepsels. Uit: Charles de Bouelles, Liber de Intellectu, Parijs 1510.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het is dus helemaal niet te verwonderen dat vrouw en paard heel wat gelijkenis vertonen en allerlei eigenschappen gemeen hebben. De kenmerken van de vrouw zijn - steeds volgens De Bouelles - haar geilheid, sensualiteit en het gevoel waardoor ze gedomineerd wordt. De man echter wordt gekenmerkt door zijn rationaliteit, zijn deugd, vlijt en intelligentie. De eeuwenlang geponeerde inferioriteit van de vrouw tegenover de man gaat terug op Aristoteles die de vrouw als een ‘mislukte man’ bestempelde. In zijn Summa Theologica begint Sint-Thomas van Aquino dan ook met de schepping van de vrouw te rechtvaardigen. Hij voelde zich daartoe blijkbaar verplicht. Volgens hem was de schepping van de vrouw noodzakelijk om de man vrij te maken voor een hoger doel dan de voortplanting, nl. voor intellectuele arbeid. De vrouw heeft dus wel degelijk een nuttige rol te spelen, maar steeds zal ze volgens hem ondergeschikt blijven aan de man, in wie het verstand domineert, terwijl zij, zoals gezegd, vooral door haar gevoelens gedreven wordt. Het geloof dat de vrouw ook moreel zwakker is dan de man en alleen geschapen om haar seksuele en procreatieve functie te vervullen, heeft er natuurlijk toe geleid dat in religieuze handboeken en sermoenen gedurende de Middeleeuwen de gevaarlijk seductieve neigingen van de vrouw sterk worden beklemtoondGa naar voetnoot(35). Dit ging zover dat in de bekende Middelengelse levensregels voor kluizenaressen (Ancrene Riwle) de vrouwen het volgende wordt voorgehouden. Als een vrouw iets doet, zelfs onbewust, waardoor een man bekoord wordt, zijn begeerte opgewekt wordt of de aanleiding is waardoor hij zondigt, dan zal niet hij maar de vrouw voor zijn verloren gegane ziel op de Oordeelsdag ter verantwoording geroepen worden... Na deze eerste uitweiding over de filosofische achtergrond van deze teksten, waarop we verder nog nader ingaan, kunnen we er alvast niet onderuit te constateren dat ook de vrouw geregeld als vergelijkingselement bij de eigenschappen van paarden wordt vermeld. Of de vrouw op de hiërarchische ladder inderdaad hoger of lager aangeschreven stond, is een vraag die men in onze feministische tijd beter onbeantwoord kan laten. Constateren we alleen dat tenminste voor de middeleeuwse paardenliefhebber, de vrouw blijkbaar in de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3: De begeerlijkheid van het vlees leidt tot zonde en dood. Uit: J. David, Christelijcken Waerseggher, Antwerpen 1602, afb. 24.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hiërarchie onder het paard geplaatst, of ten hoogste op dezelfde trap gesitueerd werdGa naar voetnoot(36). Maar deze opinie was ook nog in de latere tijd sterk verspreid en niet alleen bij paardenliefhebbers. Ook in de rechterlijke wereld blijkt deze opvatting heel gewoon, te oordelen naar de vonnissen die men velde. Een voorbeeld moge dit illustreren. In mei 1651 heeft een zekere Jan van Hove in de kasselrij van de Gentse Oudburg zich ‘in zoverre vergeten’ van te ‘houden vleeschelicke conversatie’ met Bethin de Riviere, zijn schoondochter. Deze situatie duurde vier maanden lang. Ten slotte wordt hij veroordeeld om voor het gerechtshof te verschijnen, ‘blootshoft, in u lijnwaet met eene tortse in de hand’Ga naar voetnoot(37). Hij moet vergiffenis vragen en de ‘tortse’ of kaars dragen naar de nu verdwenen kerk van St.-Pharahildis, dit is St.-Veerle, op het plein vóór het Gravensteen. Bovendien wordt hij voor vier jaar uit Vlaanderen gebannen. Rond dezelfde tijd veroordeelt hetzelfde hof een paardendief uit Lochristi, Laureijns de Waele, om opgehangen te worden. Een paard stelen was duidelijk veel erger dan je schoondochter maandenlang misbruiken... Als alleszins troostvolle gedachte haasten we ons hieraan toe te voegen: het verschil tussen het dier en de vrouw is op de keper beschouwd toch niet zó groot als uit de vorige alinea's zou kunnen worden afgeleid. Beiden lijken veeleer elkaars evenknie, zonder twijfel een compliment, zeker in de ogen van een liefhebber van ‘la plus noble conquête de l'homme’. Als bewijs voor de opvatting dat vrouw en paard aan elkaar gewaagd zijn, wijzen we op een vliegend blad dat uit 1618 dateert: Kurze vnnd eigentliche Beschreibung dezer 16 Eygenschafften welche ein Pferdt an sich haben sol. Dit blijkt een uitvoerige vergelijking te zijn tussen de eigenschappen van een goed paard en van een vrouwGa naar voetnoot(38). Enkele jaren later verscheen een gedicht van Georg Klemsee over hetzelfde onderwerp, met een titel die een goed idee geeft van de inhoud: Erklerung wie ein Pferd vnd ein Frauenperson in vielen Stücken einander gleichen sollenGa naar voetnoot(39). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het zal wel geen verwondering wekken te vernemen dat ook in Frankrijk dergelijke vergelijkingen voorkomen. Zo komt bijvoorbeeld in het eerste deel van Le Cabinet satyrique (1667) een sonnet voor, getiteld: ‘Comparaison de la femme au cheval’Ga naar voetnoot(40). | |||||||||||||||||||||||||||||||
De eigenschappen van een goede vrouwDe nauwe verwantschap van vrouw en paard blijkt verder nog uit het feit dat er eveneens teksten over de vrouw bestaan die sterk herinneren aan de tweede reeks eigenschappen van een paard, die waarin geen vergelijking met andere wezens wordt gemaakt. Er zijn hiervan Italiaanse, Spaanse en natuurlijk ook Franse voorbeelden bekend. Gewoonlijk zijn ze opgebouwd op basis van triaden (drie dingen kort, drie lang, enz.)Ga naar voetnoot(41). Slechts van één enkele, Arabische versie halen we het begin in Engelse vertaling aan, omdat deze lijst, alhoewel niet op triaden maar op tetraden (groepen van vier) gebaseerd, toch heel kenmerkend voor vele andere, soortgelijke teksten is: Four things in a woman should be black (the hair of the head, the eyebrows, the eyelashes, and the dark part of the eyes); four white (the complexion of the skin, the white of the eyes, the teeth, the legs); four red (tongue, lips, middle of cheeks, gums); four round (head, neck, fore-arms, ankles); four long (back, fingers, arms, legs); four wide (forehead, eyes, bosom, hips); four fine (eyebrows, nose, lips, fingers); four thick (lower part of the back, thies, calves of the legs, knees); four small (ears, breasts, hands, feet); ...Ook willen we de lezer niet het rederijkersgedicht onthouden dat handelt over de ‘proprieteyten’ van een ‘schoone vrouwe’. Deze eigenschappen vertonen niet alleen gelijkenis met de tweede reeks kenmerken van een goed paard in het Brusselse handschrift, maar ook met de zopas aangehaalde Engelse tekst. Het gedicht komt voor in De Const der Minnen, een vertaling op rijm van de Ars amatoria van Ovidius door de Ieperse rederijker Marius LaurierGa naar voetnoot(42). De oudste, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bewaarde druk hiervan dateert uit 1564. In 1599 verscheen een prozabewerking met allerlei wijzigingen, maar met behoud van het gedicht over de ‘proprieteyten’. Dit volksboekje werd eeuwenlang herdrukt en in de vele uitgaven komt het gedicht telkens weer voor. Het gedicht, gebaseerd op triaden, is een sterk poëtisch ‘opgewerkte’ versie van de uiteraard veel beknoptere prozaversies. Hoe internationaal deze kenmerken zijn, moge blijken uit het feit dat van de achttien genoemde lichaamsdelen in het gedicht er twaalf met dezelfde eigenschappen in de Engelse tekst voorkomen: De proprieteyten van een schoone vrouwe.
Een schoon vrou moet wesen in drye steden lanc
In drye steden breet, in drye steden cleene,
In drye steden root, in drye swert, dit is den ganc,
En in drye steden wit, noyt schoonder gheen.
In drye steden lanc naer mijn vermonden,
Dats lanc van halse en de vingheren lanck.
En ten derden oock lanck van lyue beuonden
Dit dient een schoon vrouwe nae des minnaers danc.
In drye plaetsen breet, is een schoon beuanck.
Breede schouderen sijn een vrouwe wel staende.
Breet van heupen, dats oock schoon en blanck,
En breetheyt het lidt vander hant beuaende.
Sijt niet versmaende, als v sulck persoon vleyt,
Want sy heeft recht schoonheyt.
In drye plaetsen cleyn moet een schoon vrou wesen,
Cleyn van neusgaten, cleyn van monde voorwaer,
Cleyn van voeten, seer edel by desen,
Hier aen machmen kennen een schoon vroulijc pilaerGa naar voetnoot(43).
In drye plaetsen root moet sy oock sijn, dats claer,
Root van tantvleessche, daerme wert sy vermoyt,
En root van lippen, dat voechtGa naar voetnoot(44) haer oock een paerGa naar voetnoot(45),
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
En int midden der wanghen ooc rootheyt gestroyt.
Dat en dient verschoytGa naar voetnoot(46) in elcke landouwe
Aen een schoon vrouwe.
In drye steden moetmen swertheyt aen haer speuren,
DatGa naar voetnoot(47) swert van wijnbrauwen en swert van ooghen,
En swert aen de ooghschelen moeter ooc ghebueren,
Dus maectmen een vrouwe vol schoonheyts deurvlogen.
In drye steden wit, hoort voorts ongheloghen,
Die schoonheyt eens vrouwen soet van vermane,
Wit van aenschijn reyn en onbedroghen,
Oock wit van lyue ghelijck een swane
Oock moet sy, ick wane, als met verstanden fijn
Snee wit van tanden sijn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bekvechten van vóór- en tegenstanders van de vrouwHet zal uit het voorgaande wel al duidelijk zijn geworden dat de gelijkstelling van vrouw en paard, beide de waardevolste bezittingen van de man, verband houden met het eeuwenoude superioriteitsgevoel van de man. Als heer van de schepping was hij van mening dat de vrouw aan hem inferieur was. De discussies over de respectieve waarde van man en vrouw en van hun onderlinge relatie zijn eeuwenoud. De thema's en de opvattingen die in dit verband zo lang opgeld hebben gedaan, gaan terug op gedachtegoed dat reeds in de Oudheid geleidelijk was gegroeid. De middeleeuwse en zestiende-eeuwse vormen die deze discussie aannam, waren direct schatplichtig aan de kerkvadersGa naar voetnoot(48) die de toen al oeroude argumenten hebben herhaald, samengevat en op enkele punten ook aangevuld. Deze toevoegingen steunen op het Bijbelse scheppingsverhaal, de verdrijving uit het Paradijs en op een Brief aan de Korinthiërs van de apostel Paulus. De invloed van kerkvaders als Ambrosius, Augustinus en - vooral - Hiëronymus kan moeilijk worden overschat. Hun opvattingen werkten na bij latere geestelijke auteurs die het celibaat van de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
priesters van de nodige fundering wilden voorzien. Deze namen maar al te graag het standpunt over dat vrouwen, dochters van Eva, voor de man in de eerste plaats een bron zijn van verzoeking en aldus een blijvend gevaar betekenen voor zijn zielezaligheid. Een uitzondering werd natuurlijk gemaakt voor de Maagd Maria, die tenslotte de moeder van de Zaligmaker is geweest en daartoe door God was uitverkoren. Dit was symptomatisch want, hoe men het draaide of keerde, zelfs de meest verstokte vrouwenhater kon er niet onderuit: de vrouw speelt een onmisbare rol bij het in toepassing brengen van het ‘gaat en vermenigvuldigt u’, de voortzetting van het menselijk geslacht en dus van Gods werk. Dit leidde tot een tweeslachtige houding die de vrouw in het algemeen met groot wantrouwen bejegende, maar toch bereid was toe te geven dat er toch ook, als men heel goed zocht, wel goede vrouwen te vinden waren. Deze discussie rond de vrouw was al eeuwenoud toen ze vanaf het einde van de veertiende eeuw in West-Europa een nieuw acuut stadium bereikte. De voor- en tegenstanders van het zwakke geslacht werden plots weer bijzonder actief, wat zijn neerslag vindt in een groot aantal traktaten, pamfletten en libellen, sommige bloedernstig, andere lichtvoetig badinerend of de hele zaak met ironie tot een literair spel herleidendGa naar voetnoot(49). Dit laatste was vooral het geval in Frankrijk dat zich zeer actief in deze ‘querelle des femmes’ heeft gemengd. Onder verscheidene vormen werd dit dispuut er in de vijftiende eeuw en de eerste helft van de zestiende eeuw voortgezet met een ijver die men heden ten dage terecht een betere zaak waardig zou kunnen noemen. Op het einde van de veertiende eeuw flakkerde de polemiek in Frankrijk op door Christine de Pisan die heftig reageerde op antifeministische uitlatingen van Jean de Meung in het tweede deel van de beroemde Roman de la RoseGa naar voetnoot(50). De tirades van Le Jaloux, de jaloerse echtgenoot, en van La Vieille, de oude vrouw, hadden de oeroude gemeenplaatsen tegen de vrouw en tegen het huwelijk nieuw leven ingeblazen. Christine de Pisans reactie daartegen was olie op het vuur. Voor- en tegenstanders klommen met enthousiasme in hun | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dikwijls azijnzure pennen en de hele zaak ging aan het rollen, in maar ook buiten FrankrijkGa naar voetnoot(51). In dit beroemd gebleven debat kan men verscheidene episodes onderscheidenGa naar voetnoot(52). In het eerste stadium mengde zich, naast de reeds vermelde Jean de Meung, ook een zekere Matheolus in het debat. Hij was de auteur van Latijnse verzen, Lamentationes getiteld, die ons echter alleen bekend zijn uit een vertaling die Jean de Fèvre er in het midden van de veertiende eeuw van had gemaakt. Deze Jean de Fèvre is later trouwens van kamp veranderd, toen hij een apologie van de vrouw schreef, het zg. Rebours de MatheolusGa naar voetnoot(53). In het kamp van de tegenstanders van de vrouw dienen we nog Eustache Deschamps te vermelden met zijn Miroir du Mariage en Jean de Montreuil die het opneemt voor Jean de Meung en hem verdedigt tegen de scherpe aanvallen van Christine de Pisan. Een hoogtepunt voor het mannelijk standpunt is het anonieme Quinze Joies de MariageGa naar voetnoot(54), een bijtende satire uit het einde van de veertiende of het begin van de vijftiende eeuw. Zoals gezegd beet Christine de Pisan de spits af voor de vrouwen, in haar Epître au dieu d'Amours (1399) en in haar later werk, vooral dan in haar Cité des Dames. Haar standpunt werd bijgetreden door Jean-Charlier de Gerson, Alain Chartier en in de loop van vijftiende eeuw ook nog door Martin le Franc, de auteur van een werk waarvan de titel, Champion des Dames (ca. 1440), over zijn intenties geen twijfel laat. Hierin brengt hij trouwens vele traditionele argumenten in het debat tot een samenhangend geheel samen. In de late vijftiende en de vroege zestiende eeuw begint een tweede episode die dankzij de boekdrukkunst een ongemeen grote weerklank vond. Talloze kleine boekjes over het onderwerp vonden gretige afnemers. Een aantal daarvan vindt men in de verzameling, getiteld: Le Jardin de Plaisance et Fleur de Rhétorique (1501)Ga naar voetnoot(55) en vele | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
werden opgenomen in de bekende Recueil de poésies françoises des XVe et XVIe siècles van de Montaiglon en de RothschildGa naar voetnoot(56). We denken er niet aan hier een gedetailleerd overzicht te geven van de talloze literaire producten uit deze periode die met de ‘querelle’ verband houden. Vermelden we alleen het Tiers-livre van Rabelais en de Evangelien vanden Spinrocke (ca. 1520). Dit laatste boekje is een vroege Nederlandse vertaling van een serie vertelavonden van spinnende vrouwen, Les Evangiles des Quenouilles, die in hun oudste vorm nog uit de late Middeleeuwen stammenGa naar voetnoot(57). In de Nederlanden heeft, naast de zonderlinge, zo-even vermelde Evangelien, het debat over de vrouw en het huwelijk ook nog meer weerklank gevonden. Eeuwenlang vinden we er echo's van terug, die geleidelijk minder en minder ernstig te nemen zijn en tot het peil van jaarlijks weerkerend almanakjolijt gereduceerd worden. Het is niet de bedoeling hier een overzicht te geven van alle varianten waartoe dit thema met een volharding - een betere zaak waardig - het fertiele brein van anonieme mannen heeft geïnspireerd. Een voorbeeld moge volstaan om daarvan toch enig idee te geven. In een Gentse almanak uit de late achttiende eeuw heeft een ‘lochte’ Gentenaar, die zich verschuilt achter de ‘nom de plume’ van Jan de Waerzegger, de volgende ironisch bedoelde ‘Litanie tot Lof van de Vrouwen’ in elkaar geknutseldGa naar voetnoot(58): Gy kwaed Wyf, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Jalous Wyf, Hierop volgt een kort ‘gebed’, waarin aan niemand minder dan ‘ons Heere’ met euvele moed gevraagd wordt van ‘alle duyvels gespuys ende van alle kwaede Vrouwen’ verlost te mogen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Tot slot volgen dan nog enkele ‘bemerkingen’ waarin een man vindt dat hij als eerherstel eigenlijk een schets zou moeten geven ‘van die zoete lieve Pis-Bloemen’, maar hij ziet daar bij nader toezien toch maar vanaf. Het is immers een onbegonnen taak, ‘om dat des zelfs deugden zoo eyndeloos als bewust zyn’. Hij beperkt er zich dan maar toe te zeggen ‘dat het beter is eene Vrouwe te zyn als een Verken: want alsdan hoeft men niet te vreezen van 't getal te weezen in welk Godt de Duyvels heeft gejaegt’. Dit brengt hem op de gedachte dat de auteur van de litanie wel een Jood moet geweest zijn en dat hij ‘de Vrouwen voor Verkens aenziet, om dat zy zeer wel by die lieve Beestjens vergeleken worden: want, Al wat van Verkens komt is goed,
Al dat van Vrouwen komt is zoet!’
Tot slot wil ik hier nog even de aandacht vestigen op een oud volksboek dat er reeds in de titel, Dat Bedroch der Vrouwen, geen twijfel over laat bestaan aan welke zijde de anoniem gebleven auteur in deze kwestie staatGa naar voetnoot(59). Drieëntwintig pikante verhalen moeten er aantonen wat in de ondertitel wordt beloofd, namelijk ‘hoe bruesch, hoe valsch, hoe bedriechlijk dat die vrouwen zijn’. Dit volksboek moet een groot sukses hebben gekend en het werd ook al vlug in het Engels vertaaldGa naar voetnoot(60). In het bijzonder wil ik hierbij vermelden dat in de ‘Prologhe’ van dit werk een reeks uitspraken wordt geciteerd van gereputeerde kerkvaders, apostels, achtenswaardige filosofen, andere autoriteiten en de onvolprezen bijbel die de antifeministische houding van de anonieme auteur nog verder reveleren. Een van de gemeenste uitspraken daarin wordt toegeschreven aan ‘die philosophe Secundus’, een mysterieuze autoriteit bij wie we wat langer stil blijven staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Secundus en de vrouwenDe vrouw, zo zou ‘die philosophe Secundus’ verklaard hebben, is ‘een schoon huys getimmert op een schijthuys’, wat dan te interpreteren is als: de vrouw is een uiterlijk bijzonder aantrekkelijk wezen maar in feite, fundamenteel, is ze niets dan een kwalijk riekend, bedorven en verdorven schepsel. Hoe komt een zinnig man ertoe zoiets gemeens over het lieflijke geslacht te verklaren? Wie was die Secundus dan wel en, de Franse lapidaire uitspraak ‘tout savoir est tout pardonner’ indachtig, waren er verzachtende omstandigheden voor wat toch op het eerste gezicht als een bijzonder flagrant gebrek aan wellevendheid overkomt? Met de identificatie van deze ‘philosophe Secundus’ heeft men alvast wel enige moeite gehadGa naar voetnoot(61). Moderne uitgevers van Dat Bedroch der Vrouwen zijn bijzonder karig met commentaar op de krasse uitspraak en op de man aan wie ze wordt toegeschreven. Niemand heeft zich blijkbaar gerealiseerd dat de Secundus, waarvan in het volksboek sprake is, in feite de naam is van een Grieks filosoof, die, naar men vermoedt, in de tijd van de Romeinse keizer Hadrianus (tweede eeuw) geleefd heeft. Hij wordt gewoonlijk Secundus van Athene of Secundus de Zwijgende Filosoof genoemd. Deze laatste naam is trouwens heel toepasselijk, zoals hierna zal blijken. Nu is het wel niet toevallig dat deze filosoof geleefd zou hebben in de tijd van keizer Hadrianus. Dit is immers de keizer die, samen met zijn opvolger, Antonius, het meest voorkomt in rabbijnse legenden en andere verhalen die door Joodse auteurs ten tijde van de Romeinse overheersing werden geschreven. Hij was daarin zowat de Keizer Karel uit de Vlaamse volksverhalen. Allerlei anekdotes hebben zich rond zijn persoon gefixeerdGa naar voetnoot(62). Van het alleszins merkwaardig leven van de filosoof Secundus bestaan twee versies: een Griekse, die via een Latijnse vertaling in het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
middeleeuwse West-Europa grote bekendheid verwierf, en een Arabische die veel uitvoeriger en samenhangender is, en waarvan de Griekse vita maar een vervormde samenvatting lijktGa naar voetnoot(63). Buiten de gegevens uit deze beide versies van de vita van Secundus, zijn er geen betrouwbare historische feiten over deze geheimzinnige figuur voorhanden. De kerkvaders spreken over een gnosticus die deze naam draagt, maar geven geen verdere bijzonderheden. Men kan zich dan ook de vraag stellen of Secundus van Athene wel ooit echt bestaan heeft en of hij niet veeleer een fictieve held is uit de een of de andere filosofische roman. In de tijd van Hadrianus en Antonius, toen het christendom nog niet volledig de overwinning op het heidendom had behaald, werd de menselijke geest beroerd door een beweging die ten slotte heeft geleid tot het definitieve onderspit van het heidendom. Men poogde in die tijd door te dringen tot de geheimen van de natuur en de schepping, van de mens en van God. Zowat overal in de toenmalige wereld doken scholen en sekten op die beweerden de ware wetenschap, de echte wijsheid, de ware gnose of cabale te bezitten. Naast deze aspiraties naar een onbekende wereld waren er toen ook bewegingen die zich toelegden op het verachten van al wat van deze aarde is. Ze hadden geen boodschap aan aardse goederen, geneugten van allerlei aard, en het gezin hoefde voor hen niet te bestaan. Vele sekten verboden dan ook het huwelijk, en het misprijzen, ja zelfs de haat tegenover de vrouw, werd door velen gedeeldGa naar voetnoot(64). Een axioma dat beledigend is voor het vrouwelijk geslacht in het algemeen, waarin hun alle deugd wordt ontzegd, is trouwens de oorzaak van een kapitale gebeurtenis in het leven van Secundus van Athene geweest. Dit blijkt uit zijn vita en we vatten die hier dan ook even bondig samen. Er was eens een rijk en machtig man, die een zoon had die hij Secundus noemde. Op twaalfjarige leeftijd werd die naar Beiroet en daarna naar Athene gestuurd om er filosofie te gaan studeren. In een van de boeken der wijsheid die hij daar bestudeerde, werd hij getroffen door de volgende uitspraak: ‘Wat de vrouwen betreft, er zijn onder hen geen eerbare; allen zijn ze corrupt, d.w.z. dat ze allemaal vol begeerte zijn naar mannen (uitgenomen alleen die welke zich op | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de dienst van God toeleggen)’: quod omnis mulier fornicatrix esset et impudica ...Ga naar voetnoot(65), zo werd er geponeerd. De jonge filosofiestudent had met deze uitspraak wel enige moeite. Vooral het woord allen gaf hem stof tot nadenken. Hij vroeg zich af of zelfs zijn eigen moeder daarmee bedoeld kon zijn. Hij geloofde dit niet maar toch stond er in zijn tekst duidelijk alle vrouwen... Als hij in hetzelfde filosofische werk verder las, vernam hij dat men om de waarheid van iets te achterhalen, een bewijs moet in handen hebben en dat men alles moet uittesten vooraleer er geloof aan te hechten. Dat brengt hem op de gedachte zijn moeder op de proef te stellen. Die was inmiddels weduwe geworden. Als haar zoon, zich uitgevend voor een vreemde reiziger, na vele jaren afwezigheid, bij haar zijn intrek neemt, herkent ze hem niet. Ze vindt hem wel aantrekkelijk en charmant en wil voorwaar met hem naar bed. Wanneer de reiziger, haar eigen zoon, haar vertelt wie hij is, loopt ze geheel beschaamd en confuus van hem weg en pleegt zelfmoord. Als Secundus met het fatale resultaat van zijn experiment wordt geconfronteerd, schuift hij alle schuld af op zijn loslippigheid en zijn tong. Hij veroordeelt zichzelf daarom tot levenslang zwijgen. Zijn omgeving, niet wetend wat er gebeurd was, vond dit zeer vreemd en onverklaarbaar. Iedereen sprak erover en ook keizer Hadrianus hoorde ervan en liet Secundus bij zich ontbieden. Geïntrigeerd stelt hij hem allerlei vragen, waarop Secundus alleen schriftelijk korte, bondige antwoorden geeft. Deze vragen van de keizer en de antwoorden erop van Secundus, zijn de zg. Sententiae, de enige uitspraken die ons van deze filosoof bekend zijn. Een paar voorbeelden om zich daarvan enig idee te kunnen vormen. Op de vraag ‘wat is de zon?’, luidt het schriftelijk antwoord: het oog van de hemel. ‘En de maan?’: de vijand van de boosdoeners, de troost van hen die 's nachts onderweg zijn, de richtingaangever voor zeelui. En zo gaat dat nog een poosje door met vragen en antwoordenGa naar voetnoot(66), waaruit blijkt dat Secundus een voorstander is van het afstand doen van werelds bezit en het verwerpen van zinnelijk genot. Natuurlijk haat hij de vrouwen en veroordeelt hij hun | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
schoonheid als bedrieglijke schijn. Op een bepaald ogenblik tijdens het onderhoud vraagt Hadrianus hem: ‘Quid est mulier’, wat is de vrouw? Hierop schrijft Secundus, bij wijze van antwoord, een aantal weinig complimenteuze dingen neer: ze is ‘hominis confusio, insaturabilis bestia, continua sollicitudo’, een confusie voor de man, een onverzadigbaar beest, een voortdurende bron van bezorgdheid, en meer krasse dingen. Het is duidelijk dat deze uitspraken verklaard moeten worden, gedeeltelijk als een manifestatie van wat in vele sekten uit de tweede eeuw leefde en gedeeltelijk ook door Secundus' persoonlijke ervaringen met zijn moeder. In alle geval wordt zijn houding tegenover de vrouw door deze laatstgenoemde, persoonlijke ervaring beter begrijpelijk. De krasse formulering van de vrouwenhaat, zoals die in de proloog van Dat Bedroch der Vrouwen voorkomt, is wel van de anonieme auteur, maar de idee die erachter steekt is inderdaad aan de Zwijgende Filosoof toe te schrijven. De samensteller van het volksboek was wellicht met de uitspraken van Secundus bekend door Vincentius van Beauvais' Speculum historiale of een ander Latijns werk. Jacob van Maerlants Spieghel historiael, een vertaling van het Speculum historiale, heeft immers de op Secundus betrekking hebbende hoofdstukken overgeslagenGa naar voetnoot(67). | |||||||||||||||||||||||||||||||
‘Wetenschappelijke’ basis voor de vermeende inferioriteit van de vrouwHet meest populaire argument van hen - mannen, uiteraard - die menen dat de vrouw inferieur zou zijn, is het ‘klassieke’ voorbeeld van de schepping van Adam en Eva. De man - zo heet het - werd door God geschapen naar zijn eigen beeld en gelijkenis, de vrouw echter ontstond uit een rib, een kromme rib, van Adam. Men zou echter de middeleeuwers grof onrecht aandoen als men dacht dat ze geen ernstiger argumenten aan konden voeren om hun misogynie een substantiële fundering mee te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals alle andere wetenschappen weerspiegelt de embryologie, binnen haar gespecialiseerd vakgebied, de middeleeuwse opvattingen over de ongelijke waarde van de mannelijke en vrouwelijke wezens. Uit deze wetenschap bleek inderdaad - zo meende men - dat de vrouw inferieur is aan de man en dit reeds vanaf haar conceptie. Ze zou een soort ‘vergissing’ van de natuur zijn. Als slaaf van haar eigen lichamelijke constitutie neemt ze niet echt actief deel aan de voortzetting van het menselijk geslacht. Het spreekt vanzelf dat de hierboven reeds genoemde middeleeuwse theologen en kerkvaders om hun houding tegenover de vrouw te rechtvaardigen, niet nagelaten hebben te refereren aan de medische opvattingen die uit de antieke geneeskunde in de Middeleeuwen waren overgenomen. De eerste algemeen aanvaarde gedachte die in dit verband relevant blijkt, is het respectieve aandeel van man en vrouw bij de voortplanting, alsook de vorm en functie van hun respectieve geslachtsorganen. Volgens Hippocrates en zijn school produceert niet alleen de man maar ook de vrouw semen of zaad. De kwaliteit van het mannelijk semen is echter veel beter dan dat van de vrouw. Dit laatste is dunner, kouder en minder zuiver dan dat van de man. Aristoteles ontkende echter het bestaan van vrouwelijk zaad, maar dat hielp de zaak van de vrouw niet vooruit, integendeel. Aristoteles zadelde de vrouw daarmee immers op met een incapaciteit die toeliet haar te vergelijken met een man die steriel is. Volgens hem is de vrouw bij de conceptie dan ook een louter passief element, al de actieve kracht komt van haar partner. Bij hem alleen neemt het principe van de beweging zijn oorsprong, hij alleen is in staat iets in beweging te zetten, het procreatieproces op gang te brengen. Daardoor bezit de man een duidelijke superioriteit: ‘Or, la femme a naturellement moins de vertu et moins de noblesse que l'homme, car comme dit saint Augustin, l'être actif est plus noble que l'être passif’Ga naar voetnoot(68). Deze opvatting is zo belangrijk dat velen hierin, indien niet de oorsprong, dan tenminste toch één van de basisideeën zien die tot fundering van de misogynie dient. Maar er is meer. Vanaf de zesde eeuw voor Christus had de Griekse filosoof Parmenides al de idee vooropgesteld dat mannelijke kinderen in de rechterzijde van de baarmoeder gevormd worden en die van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het vrouwelijke geslacht in de linker. Hij meende immers dat de baarmoeder verdeeld is in twee helften. Hippocrates, de vader van de geneeskunst, is dezelfde mening toegedaan. Hij voegt hier nog aan toe dat om deze reden het rechteroog van de vrouw die een mannelijk kind draagt, klaarder is en meer schittert dan het linker en dat haar rechterborst meer ontwikkeld is. Het omgekeerde doet zich voor als het om een vrouwelijk kind gaat. Hij beweert verder dat de gelaatskleur van de aanstaande moeder helder is als ze een jongetje onder haar hart draagt, maar dikwijls vlekken vertoont als het een meisje isGa naar voetnoot(69). Galenus heeft deze ideeën verder verspreid en het is vooral zijn invloed die eeuwenlang in de Westerse geneeskunde nawerktGa naar voetnoot(70). Zo schrijft in de vroege veertiende eeuw Henri de Mondeville in zijn chirurgisch traktaat dat de baarmoeder bij de vrouw twee kamers of cellen heeft, zoals ook andere dieren in hun baarmoeder evenveel compartimenten hebben als ze tepels tellenGa naar voetnoot(71). Wanneer het zaad van de man in de rechterhelft van de baarmoeder terecht komt, zal een jongen worden geboren, anders zal het een meisje zijn. Nu was de medische wetenschap algemeen van oordeel dat de linkerhelft bloed toegevoerd krijgt dat onzuiver en te vochtig is. De rechterhelft daarentegen ontvangt de betere kwaliteit, die met meer kracht en meer hitte. Het hoeft geen betoog dat de notie van de inferioriteit van de vrouw hier opnieuw naar voren treedt. Het mannelijk kind is het resultaat van de hitte en daardoor, zo poneerde men, was hij nobeler van natuur. Ook het bloed waaruit hij gemaakt wordt, is zuiverder. Het ontstaan van een vrouwelijk kind is dus het gevolg van onzuiverheid in het bloed, van imperfectie en gebrek aan de nodige hitte. De man is superieur door zijn overvloed aan hitte want, zo heette het, ‘le chaud est le premier instrument de la nature’Ga naar voetnoot(72). Volgens Sint-Thomas is de geboorte van een meisje bovendien in tegenspraak met de natuurlijke finaliteit van het mannelijk zaad. Dit is immers door zijn oorsprong en zijn natuur geneigd iets voort te brengen dat sibi simile, aan zichzelf gelijk is, een mannelijk kind | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dusGa naar voetnoot(73). Indien het dan toch gebeurt dat een meisje het levenslicht ziet, dan kan dat niet anders dan het gevolg zijn van een obstakel dat het mannelijk zaad heeft ontmoet en waardoor het van zijn natuurlijke inclinatie is afgeweken. Dit obstakel is dan in de eerste plaats een fout in de materie die de vrouw ter beschikking stelt: ‘La création d'une fille procède donc d'un accident’Ga naar voetnoot(74). De vrouw is dus een mislukte of misbakken man, ‘un mâle manqué ou imparfait’Ga naar voetnoot(75), een wezen dat buiten de intentie van de natuur ontstaan is en dat reeds van bij de conceptie. Het is een menselijk wezen dat zijn volledige ontwikkeling niet heeft kunnen bereiken. De zwakheid van de vrouw is haar sekse. Ook andere tekenen wijzen - steeds volgens de opvattingen uit vroeger tijd - in dezelfde richting. Zo verkondigde de oude geneeskunde dat de foetus van de jongen zich sneller ontwikkelt dan die van het meisje. Bij hem wordt de menselijke vorm reeds na veertig dagen zwangerschap bereikt, bij meisjes gebeurt dit pas na negentig dagenGa naar voetnoot(76). De inferioriteit van de vrouw manifesteert zich ook in de vrouwelijke procreatieorganen. Die zijn een niet volledig gerealiseerde en dus imperfecte vorm van de echte, dit is de mannelijke voortplantingsorganen. Algemeen verspreid was in de medische wereld immers de mening dat de vrouwelijke organen het omgekeerde zijn van de mannelijke: deze laatste zijn volledig naar buiten gekeerd, bij de vrouw zijn ze incompleet en bovendien naar binnen in het lichaam weerhouden. Op dit stuk bezit de vrouw dus het omgekeerde van de man, dat is de algemene idee, en de mannelijke vorm wordt natuurlijk weer als de norm geponeerd. De idee dat vrouwen in hun voortplantingsorganen eigenlijk naar binnen gekeerde mannen zijn, was sterk verspreid en bij gelegenheid leest men dat wanneer vrouwen hun benen heel ver openspreiden hun organen naar buiten zouden vallen, waardoor ze in mannen zouden veranderen. Plinius bijvoorbeeld vermeldt verscheidene gevallen van vrouwen die aldus van sekse veranderden. Het is dan ook niet te verwonderen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat de eierstokken soms de vrouwelijke teelballen werden genoemdGa naar voetnoot(77). De gangbare opinie is dat de vrouw inferieur is aan de man, bij de voortplanting zowel als bij haar eigen ontstaan. Van bij haar begin reeds is zij de mindere van het andere geslacht. Tot zover een aantal argumenten om op wetenschappelijke basis de ongelijkheid van man en vrouw te funderen. Het is wel overbodig hierbij nogmaals te vermelden dat de overgrote meerderheid van de geleerde auteurs die deze opvatting ooit tot de hunne gemaakt hebben, mannen waren... Maar... al is de vrouw dan al niet helemaal de gelijke van de man, bijzonder belangrijk is ze voor hem wel, zo belangrijk als het paard, die andere ‘noble conquête’, waarvan hem de goede eigenschappen zo bloemrijk voor ogen stonden. |
|