Jaarboek De Fonteine. Jaargang 2003-2004
(2003)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||
De Fonteine op het eind van de achttiende eeuwGa naar voetnoot(1) door Freddy Van Besien1. InleidingIn de vroege jaren tachtig van de achttiende eeuw waren de activiteiten van De Fonteine, die omstreeks het begin van die eeuw opnieuw was opgericht, verflauwd. In de jaren 1784-1785 echter kwam De Fonteine opnieuw tot bloei. Ze bleef actief tot de allereerste jaren van de negentiende eeuw.
De laatste twee decennia van de achttiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden vormen een periode van bijzonder snelle evoluties (cf. Deneckere 1948, 1949; Dhondt 1982): Jozef II, die in 1780 zijn moeder, Maria Theresia, opvolgde, was doordrongen van de ideeën van de Verlichting en probeerde die via vele en vaak ingrijpende hervormingen ook in zijn bestuur te realiseren; het Frans en het Franse culturele leven werden steeds belangrijker in de hogere kringen, maar ook in de burgerij; de Brabantse omwenteling zorgde voor een nieuwe constellatie, hoewel ook bepaalde aspecten van het Ancien Régime in ere werden hersteld; de Franse revolutie en het Franse bewind zorgden alweer voor een complete ommekeer. De Gentenaars moesten zich op het eind van de achttiende eeuw voortdurend aanpassen aan nieuwe situaties: tot eind 1789 leefden ze onder Oostenrijks bestuur; van januari 1790 tot het eind van hetzelfde jaar leefden ze in een onafhankelijke staat; de volgende twee jaren leefden ze opnieuw onder Oostenrijks bestuur; in november 1792 namen de Fransen bezit van Gent; in maart 1793 moesten de Fransen plaats ruimen voor de Oostenrijkers; op 4 juli 1794 trokken de Franse troepen opnieuw Gent binnen en de Gentenaars leefden tot in 1814 onder Frans bestuur. | |||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||
Over de geschiedenis van De Fonteine op het eind van de achttiende eeuw is weinig verschenen: Ph. Blommaert (1847) besteedt er slechts enkele bladzijden aan; Prosper Claeys (1885, 1892, 1902) geeft op diverse plaatsen wat anekdotische informatie. Gelukkig zijn in het archief van De Fonteine enkele authentieke bronnen bewaard; de belangrijkste zijn het Resolutieboek (1700 tot 1796) en het ‘Jaerbouck’ van procureur Jacquemijn (1788 tot 1795); ook een aantal gedrukte documenten, zoals reglementen, zijn in het archief bewaard of bevinden zich in de bibliotheek van de Gentse universiteit. Het Gentse stadsarchief bezit enkele brieven en andere stukken in verband met De Fonteine in deze periode. Bijzonder belangrijk, tenslotte, zijn twee periodieke publicaties uit de achttiende eeuw: de Vlaemschen Indicateur en de Gazette van Gend.
In dit artikel wordt een chronologisch geordend overzicht gegeven van de geschiedenis van De Fonteine vanaf 1784 tot ongeveer 1806: De Fonteine kwam omstreeks 1784, tijdens de regering van Jozef II, opnieuw tot leven; tijdens de woelige periode tussen 1789 en 1794 wist ze zich staande te houden en slaagde er zelfs in een eigen schouwburg op te richten; ze ontplooide daarbij ook nog militaire activiteiten; onder Frans bewind slaagde De Fonteine er gedurende ongeveer tien jaar in om, met veel succes, Nederlandstalige opvoeringen te geven. | |||||||||||||||||||
2. De Fonteine ten tijde van Jozef IIIn 1780 volgde Jozef II zijn moeder Maria-Theresia op als keizer van Oostenrijk. Hij regeerde tot 1790 over de Zuidelijke Nederlanden, werd toen door de patriotten verdreven en overleed korte tijd nadien. | |||||||||||||||||||
2.1 De beginjaren (1784 tot 1787)In 1784 en 1785 hadden in de ‘Bonne Aventure’, een herberg in de Akkerstraat, vlakbij het nieuwe ‘Correctiehuys’Ga naar voetnoot(2), twee wedstrijden | |||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||
plaats: de eerste bestond in het beantwoorden in verzen van een aantal vragen in verband met de muzen van de Helicon; de tweede wedstrijd bestond in het opvoeren van een opgelegd treurspel en van een blij- of zangspel naar keuze.
Het eerste spoor van deze wedstrijden vinden we terug in een aankondiging in de Gazette van GendGa naar voetnoot(3) van 11 november 1784: alle ‘Nederlandsche Liefhebbers ofte Minnaers van Rhetorica’ worden uitgenodigd om op 28 november 1784 om 14 uur aanwezig te zijn ten huize van de heer Wymers, wonende in de herberg ‘La Bonne Aventure’, om zich in te schrijven voor een wedstrijd bestaande in het opvoeren van een treurspel met acht personages en van een blij- of zangspel naar keuze. Diezelfde namiddag worden ook nog drie zilveren ereschilden ter beschikking gesteld voor hen die het best enkele vragen zullen beantwoorden. Belangstellenden dienen zich dus te voorzien van pen, inkt en papier, ‘alles op dat den helicon zoude weder in voegen komen, die nu sedert eenige jaeren herwaerds alhier in kleyne achtinge heeft geweest.’
Deze laatste opmerking is wellicht bedoeld om erop te wijzen dat de Gentse rederijkerskamer de jongste jaren geen activiteiten meer ontplooide, terwijl elders in Vlaanderen de kamers opnieuw actief worden en nieuwe kamers worden opgericht (cf. bijv. Smeyers 1959; Van denHende 1959).
Het bericht wordt enkele dagen later nog eens herhaald in de Gazette van Gend van 15 november 1784 en ook in de Vlaemschen IndicateurGa naar voetnoot(4) van 20 november 1784 wordt de wedstrijd aangekondigd. Daar vernemen we wat meer details over de prijzen van de toneelwedstrijd: er zullen acht zilveren gedenkpenningen worden uitgereikt, telkens aan de acteur die het best elk van de acht rollen zal hebben gespeeld. Per deelnemende vereniging zal dus maar één per- | |||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||
soon een gedenkpenning ontvangen. De acht bekroonde acteurs, ieder uit een verschillende vereniging, zullen dan na afloop van de wedstrijd het ‘stuk van eer’ vertonen. Al het nodige (kostuums, decor, attributen) wordt door de organisatoren gratis ter beschikking gesteld. Iedere deelnemende groep moet veertien gulden inleggen. We komen nog niet te weten wat het opgelegde treurspel is, noch waarover de prijsvragen van 28 november zullen gaan.
Het bericht in de Vlaemschen Indicateur is ondertekend door B. Michil, secretaris, en P. Wiene, griffier. Het correspondentieadres is B. Weymersch, in de ‘Bonne Aventure’ bij het nieuwe correctiehuis te Gent.
Op de bewuste zondagmiddag van 28 november 1784 is blijkbaar een en ander anders verlopen dan voorzien. Dat lezen we in een nieuw bericht in de Gazette van Gend van 23 december 1784: wie op 28 november aanwezig was om de prijsvragen te beantwoorden, wordt verzocht op 26 december de wedstrijd te hernemen. De wedstrijd was immers niet behoorlijk verlopen door de tussenkomst van een ‘Midas Kroondraegenden Weet-Niet’. Wie deze met ezelsoren getooide, onbevoegde kunstrechter mag geweest zijn, is niet bekend. Anderzijds wordt in hetzelfde bericht meegedeeld dat de toneelwedstrijd zal beginnen op de tweede Paasdag van het jaar 1785 en hoewel er al veel belangstelling is, kunnen belangstellende gezelschappen nog steeds inschrijven. Ook in de Vlaemschen Indicateur van 1 januari 1785 wordt bericht over de mislukte bijeenkomst.
Tijdens de tweede poging, op 26 december 1784, ging echter alles naar wens en konden de drie zilveren ereschilden worden uitgereikt (cf. Vlaemschen Indicateur 1 januari 1785). De eerste prijs ging naar Petrus Judocus de Borchgraeve uit Wakken; de tweede prijs naar Placidus Hubertus Soenen uit Petegem bij Deinze en de derde prijs naar Joannes Joseph Soenen, eveneens uit Petegem. Petrus Judocus de Borchgraeve (1758-1819) was de stuwende kracht achter de in omstreeks 1780 nieuwgestichte kamer ‘De Catharinisten’ in Wakken met als kenspreuk ‘Ziet het groeyd onbesproeyd’. Hij schreef gedichten en toneelstukken (cf. Smeyers & De Bock 1975; J. De Borchgraeve 1861). Hij was ook acteur en behaalde de eerste prijs voor de titelrol van ‘Bellerophon’ tijdens de wedstrijd van 1784 in Oudenaarde (Degroote 1944). Ook door De Fonteine zou hij kort nadien nog als acteur gelauwerd worden. | |||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||
In de Vlaemschen Indicateur van 1 januari 1785 vernemen we nu ook de aard van de prijsvragen. Ze peilden naar de kennis van de deelnemers over de muzen of godinnen van de Helicon of de Parnassusberg. Er werd gevraagd naar de namen van de verschillende godinnen of muzen en hoe ze gewoonlijk worden afgebeeld. De antwoorden dienden in verzen te worden geschreven. De Vlaemschen Indicateur geeft ook uitvoerig de antwoorden.
De winnaar, De Borchgraeve, dankt de organisatoren van de wedstrijd met een gedicht, waarin hij ze aanmoedigt door te gaan: Gae voord, gae vlytig voord in dus een Konst te bouwen!
Laet ons de vrucht uws geest en vlyt, nog meer beschouwen,
Lokt alle Minnaers aen,
En leerd die langst uw spoor nae Pindus Tempel gaen
Door 't pit van Tael en Kunst oogblykelyk t'ontvouwen:
Zoo ziet m'eer lang uw Stad, die d'Hoofd-stad is van 't Land,
De Hoofd-stad van de Kunst, Geleerdheyd en Verstand.
(Vlaemschen Indicateur 29 januari 1785).
De toneelwedstrijd had, zoals gepland, plaats in april en mei 1785 in de ‘Bonne Aventure’ in de Akkerstraat te Gent. Het opgelegde stuk was ‘De weduwe van Malabar, of het gezag der gewoonten’, een treurspel in vijf bedrijven van Antoine Marin Le Mierre. Het werd door de Gentse drukker Vander Schueren in proza vertaald en door hemzelf uitgegevenGa naar voetnoot(5). Jean-François vander Schueren (1751-1804) was drukker in de Breydelsteeg te Gent en ook dichter: in 1781 behaalde hij de eerste prijs met een gedicht op de dood van Maria-Theresia op een wedstrijd ingericht door de ‘Catharinisten’ in Wakken (cf. Muyldermans 1914). Hij drukte veel toneelstukken en ook andere teksten (reglementen, redevoeringen, enz.) van De Fonteine (cf. Vanderhaeghen 1862). Hij was ook de uitgever van de Gazette van Gend tussen 1794 tot 1804 en van de Vlaemschen Indicateur (1782-1787). In november 1790 werd hij als lid van De Fonteine ingeschreven, maar hij was er al vroeger actief. | |||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||
Alle voorstellingen van de toneelspeelwedstrijd werden in de Vlaemschen Indicateur aangekondigd. Er waren acht deelnemers:
Op te merken valt nog dat de gezelschappen van Zomergem en van Wakken een extravoorstelling gaven in de Sint-Sebastiaanschouwburg op de Kouter, respectievelijk op 16 april en op 25 april (Vlaemschen Indicateur 16 en 23 april 1785).
De Gentse organisatoren gaven na afloop van het tornooi ook zelf een voorstelling in de ‘Bonne Aventure’, nl. op 19 juni 1785. Ze | |||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||
voerden ‘Mahomet’ van VoltaireGa naar voetnoot(6) (vertaling De Vos) op, gevolgd door ‘Het nachtgevegt of de leevende dooden’, een blijspel van De Nyd. (cf. de Vlaemschen Indicateur 11 en 18 juni 1785). Die zelfde avond organiseerden ze bovendien een ‘vaux-hall’ met een groot orkest.
De voorstelling van ‘Mahomet’ die op 20 mei 1784 door een ‘genootschap Minnaeren der Edele Dicht- en Tooneel-kunde dezer Stad Gent’ in de grote schouwburg werd gegeven (de Vlaemschen Indicateur 20 mei 1784) is wellicht ook aan De Fonteine toe te schrijven.
De prijsuitreiking van de toneelwedstrijd had plaats in de ‘Bonne Aventure’ op 6 juni 1785 (cf. de Vlaemschen Indicateur 11 juni 1785). De eerste prijs voor het treurspel ging naar Wakken; de tweede prijs naar Nevele; de derde prijs naar St. Pieters Ledeberg; de vierde prijs naar Sint-Niklaas; Wieze kreeg een eervolle vermelding. De eerste prijs voor het ‘naspel’ (blij- of zangspel) ging naar Oostakker; de tweede prijs naar Wakken.
De gedenkpenningen werden gewonnen door:
juffrouw Van Beesen, Sint-Niklaas, voor de rol van Lanassa
We merken dus dat, in tegenstelling tot wat vooraf was bepaald, het gezelschap van Wakken drie gedenkpenningen ontving. Zo kreeg De Borchgraeve een prijs voor zijn vertolking van de opperpriester. | |||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||
Wakken was dus de onbetwiste overwinnaar. Nevele en Zomergem, daarentegen, vielen buiten de prijzen. Uit de namen valt ook nog af te leiden dat in de opvoering van Sint-Niklaas de vrouwelijke hoofdrol, Lanassa, door een actrice werd vertolkt. Het is weinig waarschijnlijk dat dit bij de overige deelnemers het geval was (cf. verder).
De prijsuitreiking werd voorafgegaan door een lezing over de ‘Oudheyd, Nutheyd en Heerlykheyd der zoo van ouds genoemde Rederykers in de Nederlanden’, opgesteld door J.F. vander Schueren, en voorgelezen door Van Beesen, boekhandelaar te Sint-Niklaas. De gehele tekst van deze lezing werd in de Vlaemschen Indicateur gepubliceerd (2 juli 1785; 9 juli 1785; 16 juli 1785). Na een uitgebreide geschiedenis van de rederijkers in Vlaanderen, roept Vander Schueren de toehoorders op om de traditie weer op te nemen:
‘Zie daer dan yverige Rederykers, waere Minnaeren van het Tooneel, zie daer hoe zeer voorheên den Schouwburg en de Rederykers geagt en bemind wierden. Bezie met weenende oogen den trap van Eer, van welken zy gedaeld zyn, en tragt door Yver en Konst dien zelfden trap eens andermael op te stygeren. Dan zullen die trotsche Voorstaenders van het Fransch Tooneel beschaemd worden, om dat zy, het achtste deel van hunne Moeder-spraek niet magtig zynde, zoo lang gelooft hebben, dat de Nederduytsche Tael voor het Tooneel niet geschikt was. Dan zullen die laetdunkende, die de welsprekenheyd veragten, om dat zy, of te luy, of te lomp zyn om die fraeye Wetenschap te oeffenen, uwe bywezenheyd vluchten. Dan zullen die eygenzinnige Mymeraers, die alleen wys willen zyn, of voor zulkdaenig willen doorgaen, om by het gemeene Volk als halve Goden het hoofd te kunnen verheffen, de oogen openen en zien dat zy zig zelven en de hunne verleyd hebben.’
Dat de Vlaemschen Indicateur zoveel belangstelling aan de dag legde voor de activiteiten van de Gentse rederijkers is niet zo verwonderlijk als we weten wie eraan meewerkte. De redactie bestond, naast Jean Baptiste Le Cat, de arts Petrus Cornelis de Brabant en Joseph Michiels, uit de advocaat (en gewezen jezuïet) jonkheer Pierre Victor Lejeune d'Allegeershecque (1750 - 1831), die in juli 1789 lid werd van De Fonteine en in 1793 voorzitter. Volgens Smeyers & De Bock (1975) was ook J.F. vander Schueren actief in de redactie. | |||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||
De oproep van Vander Schueren op de prijsuitreiking van 6 juni 1785 bleek succes te hebben. In de Vlaemschen Indicateur van 7 januari 1786 wordt namelijk een nieuwe toneelwedstrijd aangekondigd, dit keer expliciet uitgaande van De Fonteine. Het succes van de vorige wedstrijd heeft, aldus het bericht, ‘den verflauwden yver van het vry, oud en voorheên vermaerd Gilde van Rhetorica, gezeyd de Fonteynisten, dezer Stad Gend, zoo zeer gaende gemaekt, dat des zelfs Konstbroeders, om met graegen voordgang te arbeyden aen den opbouw der gemelde Konsten, raedzaem gevonden en beslooten hebben, in hunne buytengewoone vergaederinge van den 25 Ougst jongstleden, alle Konstgenootschappen, op de volgende bespreken, uyt te daegen, om op hunne Schouwburg, voor Prys, te komen vertoonen een Nederduyts Treurspel, en een Kluchtspel of een Zangspel (Opera).’
Het opgelegde treurspel was van Voltaire. Het is niet duidelijk over welk stuk het gaat. De loting voor de optredens is gepland op 15 januari 1786 in de ‘Bonne Aventure’. De prijzen bestaan uit zilveren siervoorwerpen. De bekroonde acteurs zullen een zilveren penning ontvangen en moeten op de dag der prijsuitdeling het treurspel samen opvoeren. Er zijn ook prijzen voor het verst afgelegen genootschap en voor de groep die het prachtigst en met de keurigste eretekens de schouwburg zal naderen. De inleg bedraagt 5 pond groten. De eerste opvoering is gepland voor de tweede paasdag om vier uur. Voor het treurspel wordt alles ter beschikking gesteld, uitgezonderd schoenen, laarzen, enz. Wie een opera speelt, krijgt muzikanten ter beschikking.
Of de wedstrijd ook heeft plaats gehad is niet zeker: er is geen enkel document dat daar op wijst. Er is wel een redevoering bewaard die op een prijsuitreiking van 9 september 1787 door J.F. Eggermont werd gehoudenGa naar voetnoot(7), maar dat kan niet de wedstrijd van 1786 zijn geweest. Waarschijnlijk gaf Eggermont zijn redevoering ter gelegenheid van een prijsuitreiking aan de verdienstelijke leden van De | |||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||
Fonteine. Na een overzicht van het belang van de welsprekendheid verheugt Eggermont zich over de herinrichting van het ‘oud en vermaerd gilden van rhetorica, onderhouden binnen de stad Gend’ o.a. met de volgende woorden: ‘Ik berst uyt in traenen als ik overdenke het geluk waer van wy zoo lang gebben beroofd geweest; ik verheuge alswanneer ik het gelukkig ingeven overwege, want niet jegenstaende sedert eenige jaeren de oeffeninge der wetenschappen onder het oud vermaerd Gilden van Rhetorica was veronachtzaemd, ja dat het zelve binnen deze Stad schier als onder den voet was, dusdaniglyk, dat men misschien naer een kort verloop geen geheugen daer van meer zoude gehad hebben, hebben onze Konstgenooten met vleyd en eendrachtigen iever alle poogingen aengewend, om het tot zynen ouden luyster wederom te brengen, dit machtmaekende eendrachtig Konstgenootschap’ (p. 9).
In de ‘Bonne Aventure’ trad, naast De Fonteine, nog een ander gezelschap op, nl. ‘Jong en leerzuchtig’. Dit gezelschap nam overigens deel aan een aantal wedstrijden waaraan ook De Fonteine deelnam, nl. in Oudenaarde in 1787 (cf. De Baecker 1850), in Lokeren in 1789 (cf. Jacquemijn), in Dendermonde in 1790 (cf. Vanden Borren); het nam waarschijnlijk ook deel aan een wedstrijd in Middelburg in 1797 (cf. verder). Over dat gezelschap is voor de rest weinig bekend, maar het zou dus kunnen gaan over de groep rond Weymersch, Wiene en Michil die parallel met de nieuwe Fonteine toneel speelden. Dit zijn immers namen die we in de verdere geschiedenis van De Fonteine niet meer ontmoeten. ‘Jong en leerzuchtig’ was zeker nog tot in het jaar 1797 in de ‘Bonne Aventure’ actief (cf. Gazette van Gent, 6 maart 1797). Merkwaardig is dat in het bestuur van dit gezelschap namen voorkomen zoals Jan Minne en J. van Loo (cf. verder).
In elk geval kunnen we stellen dat De Fonteine heropgericht werd kort na de wedstrijd van 1785, nl. toen de organisatoren van die wedstrijd samen met enkele overgebleven leden van de oude Fonteine beslisten een nieuwe wedstrijd te organiseren in 1786.
Voor die heroprichting van De Fonteine kunnen we een beroep doen op het getuigenis van iemand die bij het gebeuren actief was betrokken, nl. Joannes Josephus vanden Borren. Hij schreef zijn herinneringen neer in 1847 op verzoek van de toenmalige secretaris | |||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||
van De Fonteine, J.F. Sauvage, dus meer dan zestig jaar laterGa naar voetnoot(8).
Vanden Borren vangt zijn relaas aan met de mededeling dat in het jaar 1784 de heer Wymers, waard uit de herberg ‘La Bonne Aventure’ in de Akkerstraat op zijn kosten een toneelwedstrijd organiseerde voor de opvoering van de Weduwe van Malabar. Vanden Borren vergist zich hier klaarblijkelijk in het jaartal (de wedstrijd had in 1785 plaats), maar belangrijk is dat hij eraan toevoegt dat het niet De Fonteine was die de wedstrijd organiseerde, ‘vermits zij dan nog niet gekend waren’. Hiermee bevestigt hij wat we vernemen in de berichten in de Vlaemschen Indicateur en in de Gazette van Gend.
Vanden Borren gaat als volgt verder: ‘In 1787 Charles Bataille, meester van het werkvolk in het correctiehuis, alhier, die tot Kortrijk twaelf jaren, president geweest had van het gilden der Kruisbroeders, ziende dat er in Gent ook ieverachtige jongelingen waren, die zich genegen toonden om de Rederijkkunst te doen herleven, heeft besloten van met J.J. vanden Borren en P. Devogelaere, eene societeit van Rhetorica opterigten, in de herberg de Bonaventure; deze drij leden die de eerste op den boek teekende, wierden welhaest gevolgt door de heeren De Cuyper, Van Santen, de advokaet Eggermont, de poëet Antheunis, Lorio, De Moor, De Witte, J. Van Loo en anderen.’
In het archief van De Fonteine bevindt zich het boek dat Vanden Borren vermeldt en waarvan de eerste aantekeningen beginnen in het jaar 1700. Dit Resolutieboek bevat ook de inschrijvingen van nieuwe leden met vermelding van hun doodschuld. De laatste inschrijving behelst die van een zekere P. van de Putte en ze is gedateerd 1749. Onmiddellijk daaronder, nog op dezelfde bladzijde, schrijft Charles Bataille zich als lid in, met de volgende tekst: Het gilde leijdt gewalde t'is wankelbaar in crachten
de konst die gaat te niet men sietze alom veraghten
den storm is te grood hij moet worden gestud
eer gend uyt haaren schoodt verliest het beste nut
| |||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||
de maatschappij verflouwt moeten wij onderschragen
tot haar behoudenis moet men bataille waagen
haar voorreghten gegunt gestaaft door souveryn
moeten bij t'gendsche volck eeuwig in wesen syn
tot desselfs onderstand wil ik ses guldens geven
voor doodtschult als mijn ziel verlaaten sal het leven
Bataille sal voor konst kloek in bataille staan
op dat den fontijnnist ook nummer mag vergaan
den tweest bestendig tracht om vreede te beërven
met yversught bezielt wilt met den yver sterven
Hij ondertekent met zijn naam, C.L. Bataille, en de spreuk ‘sonder leest of rweest’.
Daaronder vinden we de inschrijving van een tweede lid, Joannes B.Boda: Boda komt ook te reght van pas de bootschap vraagen
dat hij met alle kraght t'genoodtschap onderschraagen
wilt, en voor doodschult jont drij guldens met sijn hert
op dat het blijft in bloeij en eeuwiglijk volhert.
Daarna volgen verscheidene inschrijvingen van nieuwe leden, telkens met opgave van hun doodschuld, maar nu zonder vers. De eerste inschrijvingen, net zoals die van Bataille en Boda zelf, zijn niet gedateerd. Naderhand worden de inschrijvingen wel gedateerd; het eerste jaartal dat hierbij verschijnt is het jaar 1786. In het jaar 1786 (of eventueel reeds gedeeltelijk in 1785) werden aldus twintig leden ingeschreven: Charles L. Bataille (doodschuld zes gulden) | |||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||
L. de Vos (6 gulden doodschuld); in de marge: ‘verlaeten’ De namen die Vanden Borren noemt, kloppen gedeeltelijk met de ledenlijst in het Resolutieboek. Hij vermeldt wel niet J.B. Boda, toch een van de allereerste leden. Enkele personen die door Vanden Borren als eerste leden worden genoemd, werden slechts in 1787, 1788, 1789 of zelfs 1790 ingeschreven. Vanden Borren vergist zich ook in het jaartal van de heroprichting: Bataille en Boda tekenden niet in 1787 maar in 1786 of misschien zelfs in 1785.
Van vier van de eerste twintig leden in het Resolutieboek vinden we de naam terug in de rolverdeling van de stukken die De Fonteine in deze periode opvoert (cf. verder): Van Montague, Walraeve, De Moor en Vanden Borren. Ook bij de namen die Vanden Borren noemt, zitten enkele acteurs: De Cuyper, Van Santen, Lorio en J. van Loo. De poëet Antheunis, door Vanden Borren genoemd, is Jacob Jan Antheunis (geboren omstreeks 1750 te Gent), naast dichter ook vertaler van toneelstukken en auteur van ‘De Protocole Jacobs’ (1798-1800). In de tiende afdeling van het derde boek van de Protocole Jacobs (pp. 144-149) verwijst Antheunis naar De Fonteine: hij vermeldt dat vooral Vander Schueren, Lejeune, Cornelis van Loo en hijzelf er een belangrijke rol in spelen. | |||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
Karel Lodewijk Bataille was geboren in Ronse in 1743; hij huwde in 1765 met Barbara Theresia Leduc en kwam in hetzelfde jaar in Gent wonen. Hij was er werkzaam als werkplaatsmeester in het correctiehuis aan de Coupure, in de onmiddellijke nabijheid van de ‘Bonne Aventure’. Hij was ook lid van twee vrijmetselaarsloges: de Candeur en de Nederlandstalige La Constante Union (Schrans 1997). Hij overleed in 1817. Volgens Vanden Borren was Bataille eerst twaalf jaar voorzitter geweest van de Kruisbroeders in Kortrijk, maar dat is klaarblijkelijk een vergissing. Bataille was immers pas 22 jaar toen hij in Gent kwam wonen. Overigens komt de naam Bataille niet voor in Sevens (1929), die de geschiedenis van de Kruisbroeders van 1514 tot 1812 behandelt aan de hand van het oorspronkelijke ‘Guldeboeck’ van die kamer.
In elk geval is het duidelijk dat de nieuwe vereniging, met Bataille als eerste voorzitter, zeer bewust de traditie van de vroeg achttiendeeeuwse Fonteine wilde verder zetten. Dat er contacten zijn geweest met de overgebleven leden, blijkt ook uit het feit dat Bataille de beschikking had over het Resolutieboek. Het blijkt tenslotte ook uit de brief die op 10 december 1787 werd gericht aan de hoogbaljuw en de schepenen van de stad GentGa naar voetnoot(10). In die brief vragen de ‘vrijwillige liefhebbers van redenkunste’ de toelating om het ‘oudt en vermaerd gilden van rhetorica’ opnieuw zijn vroegere luister te geven. Meer bepaald vragen ze de toestemming om in hun schouwburg maandelijks voorstellingen te geven voor de leden van de vereniging en hun familie, prijzen uit te reiken en een lofrede uit te spreken. De brief is ondertekend door procureur Eggermont. De vraag wordt op 27 januari 1788 welwillend beantwoord: de schepenen ‘consenteren aen de supplianten hunne geproposeerde oeffeningen’.
We merken ook op dat de namen die ons bekend zijn uit de jaren van de ‘Bonne Aventure’ (Wymersch, Michil, Wiene) niet terug komen. Misschien waren deze personen actief in ‘Jong en Leer- | |||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||
zuchtig’, het gezelschap dat, zeker nog tot 1797, in de ‘Bonne Aventure’ speelde.
Over de toneelactiviteiten van De Fonteine in 1786 en 1787 hebben we weinig informatie. Wel weten we dat de kamer aan twee wedstrijden deelnam, nl. in Sint-Winoksbergen in 1786 en in Oudenaarde in 1787.
In de wedstrijd georganiseerd door de Frans-Vlaamse rederijkerskamer ‘De Royaerts’ van Sint-Winoksbergen was het opgelegde stuk ‘Tancrède’ van Voltaire, ter gelegenheid van de wedstrijd door de voorzitter van de Roeyaerts, de advocaat Servois, vertaald (cf. Schotel 1864, deel 2, p. 217). De tekst werd uitgegeven bij J.F. vander Schueren in Gent in 1785. Twaalf kamers namen aan de wedstrijd deel, de meeste uit Frans-Vlaanderen, maar ook uit Kortrijk, Menen, Veurne, Poperinge en Gent. De Fonteine behoorde niet tot de prijs-winnaars. Misschien is dat de reden waarom de wedstrijd niet door Vanden Borren wordt vermeld. De eerste prijs werd behaald door de ‘Minnelyke van herte’ van Kortrijk (cf. Carnel 1859-60).
De Baecker (1850) geeft de lijst van de deelnemende gezelschappen aan een wedstrijd ingericht te Oudenaarde in 1787, waaronder ‘het gilde van Rhetorica’ van Gent. Het opgelegde stuk was ‘De dood van Julius Cesar’ (vertaald door J.J. Antheunis en gepubliceerd in de Vlaemschen Indicateur en ook uitgegeven bij Vander Schueren in 1785). Ook het Gentse ‘Jong en Leerzuchtig’ nam aan deze wedstrijd deel. Over de uitslag is niets bekend. Vanden Borren vermeldt ook deze wedstrijd niet. | |||||||||||||||||||
2.2 De Fonteine van 1788 tot 1790In 1788 werd procureur P.J. Jacquemijn lid van De Fonteine en weldra ook secretaris. Jacquemijn begon in hetzelfde jaar met het noteren van alle activiteiten, reglementen, verkiezingen enz. in een boek dat hij noemde: ‘Jaerboeck van de Letterkundige maetschappeije in de nederduijtsche academie geseijt fonteinisten tot gent begonst door den procureur Jacquemijn, Secretaris der selve maetschappeije, behelsende de besondere voorvallen, geschiedenissen, | |||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||
eerbewijsingen gedaen ende ontfangen, beschrijvingen, prijswinningen ende alsoo voorts’Ga naar voetnoot(11). Hij hield dit vol tot in het jaar 1795, hoewel na 1790 de informatie beperkter wordt.
Voor de periode 1788-1790 beschikken we over de ledenlijst in het reeds genoemde Resolutieboek dat in 1700 werd begonnen. De ledenlijst loopt tot het jaar 1796. Tijdens de periode 1786-1790 gaat het aantal inschrijvingen van nieuwe leden in stijgende lijn: 1786 (of vroeger): 20 ledenWe kunnen aan de hand van o.a. Jacquemijn, het Resolutieboek en Vanden Borren de periode 1788-1790 tot op grote hoogte reconstrueren.
We geven eerst een chronologisch overzicht van de opvoeringen die De Fonteine in deze periode gaf. Daarna bekijken we de organisatie en het bestuur van De Fonteine, waarbij we ook stil staan bij de zaal van de Parnassusberg. | |||||||||||||||||||
OpvoeringenDe ‘publieke’ opvoeringen van De Fonteine in deze periode werden door Jacquemijn genoteerd. Het zijn hoofdzakelijk voorstellingen gegeven in het kader van wedstrijden die door andere kamers zijn georganiseerd en, in mindere mate, gastoptredens. Daarnaast zijn er de maandelijkse exercities of oefeningen, opvoeringen gebracht voor een publiek van leden en hun familie.
Op 12 mei 1788 nam De Fonteine deel aan de wedstrijd ingericht door de rederijkerskamer van Zottegem. Ze voerde het opgelegde stuk op, ‘Demophontes’ (melodrama van de Italiaanse toneel- | |||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||
schrijver Pietro MetastasioGa naar voetnoot(12), gevolgd door het kluchtspel van ‘den gemaekten rouw’ (blijspel in één bedrijf van Thomas Corneille). De Fonteine behaalde de tweede prijs, bestaande uit 80 gulden. In ‘Demophontes’ traden de volgende acteurs op: Jacobus van Santen (Demophontes), Petrus (Pieter) de Moor, Joannes Josephus vanden Borren, Jan Baptiste van den Born, Petrus Hendrickx, Joannes van Loo en Joannes Walraeve. In het blijspel speelden Pieter de Moor, Jan Baptiste vanden Born, Pieter Hendrickx, Jacobus van Santen, J.J. vanden Borren, Joachim Petrus de Vogelaere en Louis Burvenich.
De naam Pieter (Petrus) de Moor vinden we ook terug bij de winnaars van een gedenkpenning op de wedstrijd van 1785 in de ‘Bonne Aventure’: Petrus de Moor van Sint-Pieters-LedebergGa naar voetnoot(13) speelde er het best de rol van de veldheer. Wellicht is hij nadien overgestapt naar De Fonteine; Ledeberg ligt vlakbij Gent. Hij werd in 1786 als lid van De Fonteine ingeschreven. Pieter de Moor, die volgens Smeyers & De Bock (1975, p. 394) vishandelaar was, zou in 1802 ook zelf een stuk schrijven (cf. verder).
Merkwaardig is wel dat Vanden Borren deze voorstelling niet vermeldt, hoewel hij volgens Jacquemijn meespeelde.
Op 17 september 1788 werd De Fonteine door de monniken van de Sint-Pietersabdij uitgenodigd tot de opvoering van ‘Mahomet’Ga naar voetnoot(14) (Voltaire), gevolgd door ‘De waanwijsen schoolmeester’. In ‘Mahomet’ traden op: Pieter de Moor (Mahomet), Jacobus van Santen, J.J. vanden Borren, Marie Petit, Petrus Lorio en Jan Walraeve. Het blijspel werd vertolkt door Ignatius de Cuijper, Van Iseghem, Jacobus van Santen, Anthone Montague, Marie van den Bogaert, Anna Petit en Frans Maes. | |||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||
Een week later, op 24 september 1788, gaf De Fonteine ‘ten genoege van andere geestelijcke orders ende persoonen’ een tweede voorstelling van ‘Mahomet’, wellicht opnieuw in de Sint-Pieters-abdij, in dezelfde bezetting, dit keer gevolgd door ‘Janot of den onnooselen betaelt de boete’, een klucht van Dorvigny uit 1779Ga naar voetnoot(15). ‘Janot’ werd gespeeld door Anthone Montague, Jacobus van Santen, Marie van Bogaert, Marie Petit, B. Blauwe, Joachim Petrus de Vogelaere, Petrus Lorio, Joannes Lorio en Frans Maes.
Vanden Borren vermeldt deze voorstelling en voegt eraan toe dat iedere acteur en actrice vanwege de abdij een zilveren herinneringsmedaille ontving. Volgens Vanden Borren is Ignatius de Cuijper de vertaler van ‘Janot’. Volgens Blommaert (1847, p. 82; zie ook Smeyers & De Bock 1975, p. 394) is F.J. de Pauw (lid geworden van De Fonteine in 1787) de vertaler.
Op 17 december 1788 gaf De Fonteine, op verzoek van de stad Gent, een gratis opvoering van ‘Mahomet’ ten voordele van de armen van de stad, gevolgd door ‘Janot of den onnoosselen betaelt de boete’ (Dorvigny). Aanleiding was de langdurige strenge winterkoude, die was ingezet op 23 november 1788 en pas was geëindigd op 13 januari 1789. De acteurs waren Petrus de Moor (Mahomet), Jacobus van Santen, J.J. vanden Borren, Marie Petit en Petrus Lorio. ‘Janot’ werd gebracht door Jacobus van Santen, A. Montague, Petrus Lorio, Joachim Petrus de Vogelaere, Marie en Anne Petit, juffrouw Lorio, Francois Maes en juffrouw Bogaert. Er was een opbrengst van meer dan duizend gulden.
Op 7 januari 1789 gaf De Fonteine uit eigen beweging een tweede gratis voorstelling ten behoeve van de armen, dit keer van ‘Demophontes’, gevolgd door ‘Den gemaeckten rauw’. De acteurs waren Jacobus van Santen (Demophontes), Pieter de Moor, Marie Petit, Marie Bogaert, Jan Baptiste van den Boorne, Leon van Iseghem en P. Lorio. In ‘Den gemaeckten rauw traden op: Louis Burvenich, Joannes van Loo, juffrouw Cornelis, Pieter de Moor, | |||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||
Joachim Petrus de Vogelaere, J. van Santen, Marie Petit en Anna Petit. De opbrengst bedroeg meer dan 70 ponden groten.
Op 17 mei 1789 nam de maatschappij deel aan een wedstrijd te Lokeren, ingericht door de ‘Verenigde rhetors met den bogen’. Het verplichte treurspel was ‘Trazimus en Timagenus of den zegenprael der Vriendschap’, een treurspel in vijf bedrijven naar het Frans van Dubuisson in een vertaling van J.J.AntheunisGa naar voetnoot(16). Het blijspel was vrij; De Fonteine koos voor ‘Claes in opera’.
Veertien gezelschappen namen aan de wedstrijd deel: ‘Deugd is 't motief’ (Dendermonde), ‘Nooit volleerd’ (Wetteren), ‘Eert de Redenkonst’ (Izegem), ‘De Distelbloem scherp om grijpen’ (Stekene), ‘Kend u zelven’ (Eeklo), ‘De Fonteinisten’ (Gent), ‘Niets dat meerder lijd als konste door den nijd’ (Vrasene), ‘De Naervolgers van Melopomene’ (Zomergem), ‘'t is lever die ons leid, maar geen hoogmoedigheid’ (Wichelen), ‘Jong en leerzuchtig’ (Gent), ‘De verdrukte iveraers’ (Hamme), ‘Drollige herten, vieze perten’ (Deinze), ‘D'oeffening leert’ (Zomergem) en ‘Rhetorica die bloeid Daer liefd en eendragt groeit’ (Zottegem). De voorstellingen hadden plaats van 13 april tot 29 juni 1789.
De Fonteine gaf haar voorstelling op 17 mei en deed haar intrede in Lokeren met een praalstoet. Jacquemijn geeft er een beschrijving van. De stoet was als volgt samengesteld:
| |||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||
‘Trazimus en Timagenus’ werd vertolkt door Pieter de Moor (Trazimus), Jacobus van Santen (Timagenus), Joannes Josephus vanden Borren (Ericia), Joannes van Loo, filius Cornelis (Memnon), Pieter Blauwe, Franciscus van den Abeele, Pieter Lorio en Anthone Montague (cf. Jacquemijn; Vanden Borren). Over het blijspel vernemen we verder niets.
In de loop van de wedstrijd te Lokeren gaf De Fonteine op uitnodiging van de inrichtende kamer op 24 mei 1789 een extravoorstelling van ‘Mahomet’ en ‘Janot’ (cf. Jacquemijn; Vanden Borren).
Op 1 juli 1789 ontving De Fonteine een brief uit Lokeren met de uitslag van de wedstrijd: De Fonteine won de eerste prijs bestaande uit een zilveren koffiekan, twaalf zilveren koffielepeltjes en een gouden medaille. Bovendien werd aan niet minder dan vier acteurs, Jacobus van Santen, Pieter de Moor, Joannes Josephus vanden Borren en Pieter Lorio, een vergulde zilveren medaille toegekend voor de wijze waarop ze hun rol hadden gespeeld (cf. Jacquemijn). Volgens Vanden Borren kreeg De Fonteine ook de prijs van de mooiste intrede.
De plechtige prijsuitreiking had plaats te Lokeren op 9 augustus 1789, gevolgd door de opvoering van het ‘stuk van eere’: de vier bekroonde Fonteinisten voerden, samen met de bekroonde acteurs van de andere deelnemende gezelschappen, nogmaals ‘Trazimus en Timagenus’ op.
De volgende dag, 10 augustus 1789, kwamen de prijswinnaars terug naar Gent. Het moet een triomfantelijke tocht zijn geweest. In Lochristi werden ze namelijk opgewacht door enthousiaste Fonteinisten. Jacquemijn beschrijft het als volgt: | |||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||
‘Ende op den thienden augustij 1789 hebben meer als hondert van onse mede broeders, op hunnen cost, met tweëentwintig expresse voituren de prijs winnende confraters van tot Loochristij ingehaelt ende de voorseijde vier prijs winders geplaceert in eene voiture bespannen met vier peerden, benevens eene andere voiture met vier peerden waer in waeren geplaetst maegdekens de welke waeren verthoonende de blasoenen waer aen de prijsen waeren vastgemaeckt. Ende heeft sijn hoogheijt prins Lokowits, bisschop van Gendt, op sijn casteel aen hun gepresenteert den wijn van eere, ende aldus is geheel het gevolg direct gereden naer onse konstzael den Parnassusberg alwaer des savonts door ons gilden is gegeven eenen luijsterlijcken bal met de speelders van het regiment van virgel’.
Ook Vanden Borren, zelf een van de prijswinnaars, beschrijft de inhaling: ‘Zij wierden buiten de Dampoort ingehaeld door de leden van het Rhetorica met 52 koetsen en 3 berlynen waer in de muzikanten zaten die gedurende den weg muziekstukken uitoeffende, alsook door de vier hoofd gildens der stad Gent met hunne bannieren en eenteekens; zij kwamen alzoo binnen de stad Gent, onder het geluid der triumphklok, vooraf gegaen door den vaendeldraeger te paard der Fonteinisten, die was Joannes Minne. De pnjswinnaers waren gezeten met den eerwaerdigen heer Lion, proost der Societeit in de alderbeste koetse van den Prins Lobkowitz, bisschop van gent. Zij rijdten langs de pricipaelste straete der stad naer de nieuwe zael van Rhetorica op de Houtleye, die alsdan voor de eerste mael geopend wierd. Deze feest wierd gesloten door eenen luisterlijken bal die plaets had in de nieuwe zael van Parnassusberg.’Naderhand, aldus Vanden Borren, werd De Fonteine uitgenodigd om ‘Trazimus en Timagenus’, waarmee ze de wedstrijd te Lokeren had gewonnen, op het kasteel van bisschop Lobkowitz te Lochristi op te voeren. Daarna voerde ze ‘Den gemaekten rouw’ op. Na de opvoering werden de Fonteinisten uitgenodigd op het bal dat de bisschop op het kasteel bij die gelegenheid gaf. De bisschop en zijn vicarissen waren aanwezig en vele genodigden uit Gent. Vanden Borren geeft een gedetailleerde beschrijving van een voorval met het vermiste zilveren horloge van Jacobus van Santen, dat naderhand wordt teruggevonden, terwijl ondertussen bisschop Lobkowitz zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||
eigen gouden horloge al aan Van Santen had gegeven (zie ook De Keyser 1928).
Later, aldus Vanden Borren, traden de Fonteinisten nog drie keer op in het kasteel van Lobkowitz, met ‘De nacht tamboer’ (komedie in vijf bedrijven), De gierigaerd (komedie in vijf bedrijven, Molière), ‘De onbedachte’ (komedie in vijf bedrijven), telkens gevolgd door een bal. In het orkest speelde, aldus Vanden Borren, mevrouw Dusart de derde viool en tijdens het bal speelde priester Ghiot op de cimbalenGa naar voetnoot(17).
Op 6 juni 1790 nam De Fonteine deel aan een wedstrijd te Dendermonde. Het opgelegde stuk was ‘Constantia van Saint Denis’ van J.E. De Witte jrGa naar voetnoot(18). De deelnemers waren Vrasene (Jonge telgen zijn te buigen, maer oude boomen niet), Lokeren (Vreugd in deugd), Gent (Jong en Leerzuchtig), Lokeren (De grooiende leerlingen), Lebbeke ('t is iever die ons leid, maer geen hoogmoedigheid), Gent (De fonteinisten) en Buggenhout (Yverig tot de Konst).
De Fonteine trad op 6 juni 1790 op en speelde als nastuk ‘De gierigaert’ (Molière). De rolverdeling voor ‘Constantia van Saint Denis’ was als volgt: J.J. vanden Borren (Constantia de Saint-Denis), Jacobus van Santen (Valleran de Rochefort), Pieter Lorio (La Brie), Vandenabeele (Alcar), Pieter van Loo (Sauvage), Pieter de Moor (Vauclair de Saint Denis), Van den Beneden (Robert Heinplan) en Pieter de Wolf (Darbalyn).
Op 18 juni 1790 ontving De Fonteine een brief van de ‘Vereenigde Rhetors’ uit Dendermonde met de uitslag (cf. Jacquemijn): De Fonteine kreeg de eerste prijs voor de tragedie en ook drie eremedailles voor acteurs, nl. J.J. vanden Borren (Constantia), Jacobus van Santen (Valleran de Rochefort) en Pieter de Moor (Vauclair de | |||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||
Saint-Denis). Zij speelden mee in het 'stuk van eer' te Dendermonde op 23 augustus 1790.
De Fonteine was echter niet tevreden met deze uitslag, want ze stuurde een antwoord naar Dendermonde met de vraag waarom ‘De Gierigaert’ (Molière) niet was bekroond met de eerste prijs voor het blijspel (cf. Jacquemijn). De Fonteine vindt haar opvoering ‘beter tsament geschakelt en uijtgevoerd’ dan die van het bekroonde stuk van Lebbeke en suggereert dat de jury het stuk te lang vond. De Fonteine eist genoegdoening. Of Dendermonde op de uitslag is teruggekomen, weten we niet.
Als we de rolverdeling van de in deze periode opgevoerde stukken bekijken, merken we dat de vrouwenrollen vaak door vrouwen worden gespeeld, maar ook wel door mannen. Joannes Josephus vanden Borren, die in deze periode een jonge man moet zijn geweest, speelde meer dan eens vrouwenrollen. Hij vertolkte bijvoorbeeld de vrouwelijke hoofdrol in ‘Constantia van Saint-Denis’ op de wedstrijd te Dendermonde in 1789 en Ericea in ‘Trazimus en Timagenus’ op de wedstrijd te Lokeren in 1789. Voor beide rollen werd hij trouwens bekroond. Namen van actrices die we tot 1790 terugvinden, zijn: Maria Petit, Anna Petit, Marie van den Bogaert, juffrouw Lorio en juffrouw Cornelis.
Het was in deze periode wellicht niet gebruikelijk dat actrices meespeelden in toneelopvoeringen, hoewel het ook niet helemaal ongewoon was. Zo wijst Schotel (1864, p.212) erop dat tijdens een wedstrijd te Kortrijk in 1770, weliswaar twintig jaar vroeger, ‘als een bijzonderheid werd aangeteekend, dat die van Moorzeele de vrouwen-rollen door vrouwen lieten vervullen’. In het reglement van 1788 van De Fonteine is niets voorzien over actrices, maar dat is wel het geval in het octrooi van 1790 (cf. verder). | |||||||||||||||||||
OrganisatieIn 1788 werkte De Fonteine aan haar organisatie en haar bestuur. Dit resulteerde in een nieuwe benaming van de vereniging en in een reglement. De vereniging noemde zich de ‘Letterkundige Maatschappije in de Nederduijtsche Academie, geseyt Fonteinisten tot Gent’. | |||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||
Op 28 december 1788 ondertekenden twintig leden van de vereniging een reglement. Onder deze twintig leden bevinden zich een aantal reeds bekende namen, nl. de acteurs Pieter de Pauw, P.J. de Moor, J. van Santen, Anthone J. van Montague, J.J. vanden Borren, Joachim Petrus de Vogelaere en I. de Cuijper; de leden van het eerste uur Charles L. Bataille, Frans J. de Groote, Joannes B. Boda en F.G. van Bree. Daarnaast treffen we aan: de drukker J.F. vander Schueren, de procureurs P.J. Jacquemijn (de auteur van het Jaerbouck) en C. Teirlijnck, Cornelis van Loo, Pieter Cauwerijck, J.L. Fijnn, P. de Nijcker, Karel Broeckaert (griffier) en priester Ghiot als proost.
Karel Broeckaert (1726-1826) verhuisde later naar Aalst, waar hij vanaf 1804 ‘speelmeester’ en vanaf 1812 voorzitter was van de Catharinisten. Hij is de auteur van ‘Het dagelijks nieuws van vader Roeland’ (1792-1793), ‘De sysse-panne’ (1795-1798) en van ‘Jellen en Mietje’ (cf. Smeyers & De Bock 1975).
Cornelis van Loo (1745 - ca 1792) was vishandelaar. Hij was ook lid van de Sint-Antoniusgilde en van de Sint-Sebastiaansgilde, alsook van twee loges, de Constante Union en de Parfaite Amitié (Schrans 1997, p. 343). Veel leden van het geslacht Van Loo waren vleesen/of visverkopers. Het ambachtsgilde van de slagers (vleeshouwers), net zoals dat van de visverkopers, was te Gent vanaf het begin van de veertiende eeuw tot het eind van de achttiende eeuw erfelijk. Dat had als gevolg dat er in de achttiende eeuw nog slechts een beperkte groep van families waren die met vlees- en/of vishandel verbonden waren. Volgens gegevens van Van Werveke (1948) waren er in 1791 nog slechts zes geslachten van slagers over. Het belangrijkste was het geslacht Van Loo (60 van de 116 stallen van het Groot Vleeshuis te Gent waren aan van Loo's verhuurd), gevolgd door de Minnes (24 stallen) en de Van Melles (23 stallen), de Deynoots (6 stallen), de De Moors (2 stallen) en de Seyssones (1 stal). Twee geslachten, nl. de Van Loo's en de De Moors, vindt men zowel bij de viskopers als bij de slagers. In 1794 waren de 83 visbanken als volgt verdeeld: 77 stallen voor de Van Loo's, 4 stallen voor de Cauwericks, 1 stal voor de De Moors en eveneens 1 stal voor de Sicleers. Op het eind van het Ancien Régime hadden meer dan de helft van de slagers en meer dan negen tienden van de visverkopers recht op een bank in het vleeshuis en op een tweede in de vismarkt. | |||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||
Zowel de leden van het gilde van de slagers als van die van de visverkopers speelden in de achttiende eeuw, en wellicht vroeger, toneel. Ook andere gilden waren op dat vlak actief: Claeys (1892, deel 1, p. 13) meldt dat verschillende gilden toneelvoorstellingen gaven ten voordele van hun kapel, maar dat de beste acteurs te vinden waren bij de slagers en de visverkopers. De Potter (1884, deel 2) signaleert Nederlandstalige toneelopvoeringen van de Gentse slagers in 1750, in 1752 (in de rolverdeling vindt men uitsluitend Deynoots, Minnes, Van Melles en Van Loo's), 1776 en 1777, en van de Gentse visverkopers in het jaar 1776. Destanberg (1910) meldt twee voorstellingen van het slagersgilde in 1783.
Het is dus zeker niet denkbeeldig dat De Fonteine van het eind van de achttiende eeuw voor een deel de voortzetting is van de toneelactiviteiten van de gilden van de slagers en de visverkopers. Een bijkomend argument is dat Pieter Lejeune d'Allegeershecque van 1775 tot 1791 deken was van het gilde van de slagers (cf. De Potter 1884, deel 2, pp. 551-552). Overigens was Lejeune gehuwd met Jeanne Josephine van Loo, dochter van Cornelis van Loo (cf. Schrans 1997). Ook als we de ledenlijst van De Fonteine van 1786 tot 1796 bekijken, vinden we op een totaal van 536 ingeschreven leden, 25 keer de naam Van Loo, 5 keer de namen Minne en Van Melle en 2 keer de naam Deynoot.
Het reglement 28 december 1788 voorziet in een bestuur, de eed, bestaande uit dertien leden, die om de twee jaar, op de eerste zondag van augustus, moeten worden verkozen. Het reglement beschrijft de taken van de diverse leden van de eed: de president, de secretaris (bijgestaan door een griffier), de kassier (bijgestaan door een ontvanger en een econoom), de bailliu (die waakt over het naleven van het reglement), de boekzaalmeester (verantwoordelijk voor de bibliotheek), de toneelmeesters (die als taak hebben de acteurs op te leiden en de voorstellingen te leiden), de poëziemeesters (die instaan voor de opleiding in de retorica, de geschiedenis en de dichtkunde), commissarissen ‘voor den bal’ (die de bals organiseren), een knape. De eed vergadert één keer per maand.
Men wordt lid van de academie op voorstel van een lid en na goedkeuring door de eed. Het nieuwe lid betaalt bij zijn intrede een bedrag van één gulden en acht stuivers en moet binnen de drie maan- | |||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||
den een boek schenken aan de bibliotheek. Ook betaalt hij een doodschuld. Na zijn dood organiseert de academie dan een requiemmis, waarop alle leden aanwezig dienen te zijn. Elke week dient het lid zes stuivers te betalen. Hij wordt geacht elke zondag van twee tot vier in de academie aanwezig te zijn. Een keer per jaar moet hij een werkstuk over dichtkunst of over een ander onderwerp aan een jury voorleggen.
Over toneelspelen vernemen we een en ander in de artikels 14, 19 en 20. De toneelmeesters hebben de opdracht te zorgen voor de toneelopleiding van die leden die wensen toneel te spelen; ze beslissen over de rolverdeling. Als onderdeel van deze toneelopleiding zijn er ‘exercities’ voorzien, die mogen worden bijgewoond door personen die door de eed worden uitgenodigd, maar ook door betalende toeschouwers. Toneelopleiding en toneelspelen waren blijkbaar niet de enige activiteiten van de academie. Blijkens artikel 15 (over de poëziemeesters) wordt ook onderwijs verstrekt in retorica, geschiedenis en letterkunde.
Op 28 juni 1789 heeft een vergadering plaats waarop alle leden waren uitgenodigd (cf. Jacquemijn). Uit het aantal uitgebrachte stemmen kunnen we afleiden dat er ongeveer honderd leden aanwezig moeten zijn geweest. De huidige eed (uit wie die bestaat is niet vermeld, maar we kunnen veronderstellen dat het gaat over Bataille, Jacquemijn en enkele van de twintig ondertekenaars van het reglement) deelt mee dat het besturen van De Fonteine een moeilijke en zware taak is en dat nog niet alles is gerealiseerd wat gepland was. Bovendien heeft De Fonteine zich ook voorgenomen voortaan lessen Frans en Latijn te organiseren. Daarom stelt het bestuur voor dat er een comité zou worden verkozen bestaande uit dertig leden, ‘habel ende capabel’, die voortaan het bestuur van de vereniging zouden vormen. Uit die groep van dertig zou dan elk jaar op de laatste zondag van juli een groep van dertien van de ‘vermaerste yveraers’ worden gekozen, die dan de eed zouden vormen. Bovendien zal het comité elk jaar bij geheime stemming vijf van zijn leden wegstemmen en de algemene vergadering zal dan vijf nieuwe leden aanstellen.
De vergadering volgt het voorstel en verkiest een comité van dertig leden. Als voorzitter van het comité verkiezen ze unaniem Charles Bataille. De dertig leden zijn de twintig ondertekenaars van het regle- | |||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||
ment van 28 december 1788, aangevuld met tien nieuwkomers. Onder hen merken we twee acteurs (Louis Burvenich en Pietet Lorio) en ook de schilder Frans Trinconi. De vergadering verklaart voorts dat ze het contract voor de inrichting van de nieuwe schouwburg aan de Hourlei, dat ondertussen (7 juni 1789) met Neerman werd ondertekend, goedkeurt.
| |||||||||||||||||||
De ParnassusbergOp 7 juni 1789 sloot De Fonteine een overeenkomst met Pieter Neerman, herbergier aan de Houtlei. Het oorspronkelijke contract is verloren gegaan, maar in het archief van De Fonteine bevindt zich een kopie die drie jaar later werd gemaakt, nl. op 16 augustus 1792. Deze kopie werd door notaris G. LibbrechtGa naar voetnoot(19) opgesteld.
Deze kopie van het contract was in feite een bijlage bij een Wacht die De Fonteine via procureur P.J. Jacquemijn op 16 augustus 1792 bij de Raad van Vlaanderen neerlegde. Aanleiding tot die klacht was het plan van Neerman om op zondag 19 augustus 1792 in de Parnassusschouwburg een ‘bal d'amis’ te organiseren met een toegangsprijs van vijf stuivers. Het bestuur van De Fonteine wou dit laten verbieden op grond van het contract met Neerman. Daarom voegde Jacquemijn bij zijn klachtbriefeen kopie. De klacht van De Fonteine werd overigens aanvaard: Neerman kreeg op 17 augustus 1792 het verbod zijn bal te organiseren op straffe van een boete van honderd pond parisis.
Het contract tussen De Fonteine en Neerman dateert dus van 7 juni 1789. Het stipuleert allereerst de verplichtingen die Neerman op zich neemt. Meer bepaald zal hij achter de door hem gehuurde herberg aan de Houtlei een schouwburg optrekken van 80 voet lang, 40 voet breed en 24 voet hoog, d.w.z. ongeveer 24 meter lang, ongeveer 12 meter breed en ongeveer 7,20 meter hoog. In de gevels en in het dak zullen de nodige ramen worden aangebracht. Aan de kant van het Schouwvagerstraatje dient Neerman in de zaal een put te maken van drie voet diep (90 cm) en 30 voet breed (9 meter), | |||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||
waarin De Fonteine de scène zal bouwen. Neerman zorgt voor een rechtstreekse toegang tot de zaal in de Schouwvagerstraat, aan de kant van het podium. De ingang voor het publiek zal te bereiken zijn via de herberg: aan die ingang, ongeveer tien voet (3 meter) van de scène verwijderd, komt een bureau voor het ontvangen en uitreiken van de kaartjes.
Een groot deel van het aanpalende huisje op de Houtlei, waarvan Neerman de eigenaar is, wordt ook ter beschikking gesteld van De Fonteine: de twee bovenkamers en de zolder zullen met de scène worden verbonden via een trap; voorts stelt Neerman ook nog twee kamers ter beschikking voor het geven van de lessen. Tenslotte zorgt Neerman nog voor toiletten. Neerman verbindt er zich toe de werken uit te voeren in de loop van 1789.
Ook De Fonteine neemt een aantal verplichtingen bij het bouwen van de schouwburg op zich. Om te beginnen zal ze in de door Neerman aan te brengen put aan de kant van het Schouvwagerstraatje het nodige metselwerk aanbrengen en daarop met balken en platen de scènevloer leggen. Deze zal een helling vertonen: vooraan vier voet hoog (ca 1,20 meter) en achteraan zes voet hoog (ca 1,80 meter). Ook zal De Fonteine loges bouwen in de zaal.
De Fonteine verbindt er zich toe twaalf voorstellingen per jaar te geven en drie bals. Ze mag echter, boven dit minimum, zoveel voorstellingen als bals organiseren als ze wil. De Fonteine krijgt de sleutels van de zaal en kan die dus volledig afsluiten. Neerman mag echter wel na de voorstelling in de zaal om te kijken of alle kaarsen uit zijn; hij moet dan wel de volgende dag de sleutel teruggeven. De Fonteine heeft het recht de schouwburg te verhuren, voor eigen voordeel, aan andere liefhebbers van muziek, toneel of andere ‘theatrale exercitien’. Van zodra de werken van Neerman voltooid zijn, betaalt De Fonteine een jaarlijkse pacht van honderd gulden courant. Bij ontbinding van de maatschappij gaan alle eigendommen van De Fonteine naar Neerman.
Neerman mag niemand in de schouwburg toelaten. Hij heeft ook geen enkele zeggenschap over de schouwburg en het theater. Gedurende de voorstellingen, tenslotte, mag geen drank worden geschonken of gedragen aan de toeschouwers in de schouwburg. | |||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||
Het contract werd ondertekend door griffier De Schepper, door Livinus Pieter Neerman en zijn echtgenote Regina van den Haute (die met een kruisje tekende) en, vanwege De Fonteine, door Frans J. Degroote, Joannes Bracke en Louis BurvenichGa naar voetnoot(20)
Dat de zaal, althans de ruwbouw ervan, zeer snel klaar was, blijkt uit het feit dat ze reeds op 10 augustus 1789 werd gebruikt voor een bal. Op die dag namelijk werden, zoals gemeld, de prijswinnaars van de wedstrijd te Lokeren triomfantelijk naar de Parnassusberg begeleid en werd er een bal gegeven.
Het duurde wel iets langer vooraleer de zaal klaar was om er opvoeringen te geven. Met name het bouwen van de loges duurde langer dan voorzien, en ook het bouwen van het podium liet nog even op zich wachten. Zeker is dat er ten laatste in oktober 1790 toneelopvoeringen in de nieuwe schouwburg plaats hadden, ook al waren er nog maar enkele loges klaar. In het archief van De Fonteine is namelijk een gedrukte uitnodiging bewaard voor een voorstelling op dinsdag 5 oktober 1790 in de Parnassusschouwburg van ‘Den Gierigaerd’ van Molière, gevolgd door ‘De Spreekende Schilderije’. De toegangsprijzen bedragen 3 schellingen wisselgeld voor de twee dubbele loges, 2 schellingen wisselgeld voor het parket (wellicht enkele rijen banken vooraan in de zaal) en 1 schelling wisselgeld voor het parterre (wellicht staanplaatsen achteraan).
Over de loges vernemen we meer bij Jacquemijn: hij geeft o.a. een verslag van de vergadering van het comité van 2 augustus 1789 gewijd aan de verhuur van loges. Neerman is op dat ogenblik nog bezig met de constructie van de schouwburg. De Fonteine wil graag twee rangen loges construeren ieder van 6 voet lang, 7 voet hoog en 5 voer breed, samen 44 stuks. De loges van de eerste rang zouden op 10 voet van de begane grond worden gebouwd; de loges van de tweede rang op 17 voet hoogte. De kostprijs wordt geschat op 2500 gulden. Om dat bedrag bij elkaar te krijgen vat het comité het plan op loges te verhuren en stelt met het oog daarop een reglement op. Naast de | |||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||
huurvoorwaarden bevat dit reglement ook nog gedragsregels voor de huurders; o.a. op het gebied van kleding: artikel 3 luidt als volgt: ‘Men sal in de logien niet admitteren vrauwe volck bedeckt met faillen, aen hebbende cloeffen ofte stroo hoeden daer mede men mossels vent, nochte oock livreijen ende manspersoonen met bepoeijerde perukiers ofte coldraegers cleederen, lijnwaete casacken ofte in vesten met voorschootjens ofte schoorvellen ende brandende toeback pijpen dog alleenelijck de gone geabilleert met decente cleedinge’. Het reglement probeert dus zowel de laagste sociale klasse als de franstalige ‘péruquiers’ uit de hogere burgerij en de adel (cf. Deneckere 1948) uit de schouwburg te bannen.
Ook artikel 4 is gericht tegen ‘oneerlijck volck, dat men noemt riefken raefken’; het zal uit de zaal worden gezet. Artikel 5 gaat over het onderhouden van de stilte: Alle de aenschauwers in de logien, tsij manne ofte vrauwe volck, sullen geduerende de verthooningen op den clanck der belle ende het optrecken van de gordijne moeten onderhauden de silentie, soo wel als de confreers, op peijne van niet willende gehoorsaemen aen de commissarissen, door den officier post haudende aen de deure uijt de logie te worden geleijt.’ De plannen voor het verhuren van de loges vinden echter voorlopig geen doorgang: Jacquemijn geeft het verslag van de vergadering van 23 augustus 1789, waarin het reglement wordt ingetrokken: het podium is immers nog niet klaar en het ontbreekt De Fonteine aan de nodige fondsen. Blijkbaar was de scène klaar tegen begin oktober 1790 (voor de voorstelling van de Gierigaard) en waren er toen twee dubbele loges klaar. | |||||||||||||||||||
3. De Fonteine tussen eind 1789 en 1794De periode tussen de Brabantse omwenteling en het Franse bewind is er een van snelle veranderingen in de politieke situatie van de Zuidelijke Nederlanden en van Gent: op 13 november 1789 arriveert het Patriottische leger te Gent en het verjaagt er de Oostenrijkse | |||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||
troepen; op 4 januari 1790 wordt de onafhankelijkheid van de Verenigde Belgische Staten uitgeroepen; op 1 december 1790 zijn de Oostenrijkse troepen terug in Gent en er begint een Oostenrijks herstel; op 12 november 1792 nemen de Franse troepen bezit van Gent; op 29 maart 1793 moeten ze de plaats ruimen voor de Oostenrijkse troepen; op 1 juli 1794 verlaat het Oostenrijkse leger de stad; op 4 juli trekken de Fransen Gent binnen en begint het Franse bewind (cf. Claeys 1902; Fris 1913).
In juli 1789 werd jonkheer Pierre Victor François Lejeune d'Allegeershecque, advocaat van de Raad van Vlaanderen, zoon van de Gentse schepen van de keure François Bernard Lejeune, lid van De Fonteine. Een maand later was hij al lid van het bestuur en in 1793 werd hij voorzitter. Hij speelde een belangrijke rol, niet in het minst in de militaire geschiedenis van De Fonteine.
Tijdens de herfst van het jaar 1789 begon de Brabantse omwenteling. In Gent bleef aanvankelijk alles nog rustig tot op het ogenblik dat het Patriottische leger op 13 november in Gent aankwam. Er ontstonden die dag en ook nog de volgende dagen gevechten met het Oostenrijkse leger. Er werd ook geplunderd. De stedelijke overheid deed een beroep op de hoofdgilden en de gebuurtendekens om de orde in de stad te handhaven (cf. Claeys 1902). De vier hoofdgilden (Sint-Joris, Sint-Michiels, Sint-Sebastiaan en Sint-Antonius) organiseerden patrouilles van 14 tot 22 november 1789. Op 22 november werden de patrouilles opgeschort, maar op 7 december 1789 werden de gilden door de Staten van Vlaanderen belast met het onderhouden van de goede orde op de markten van de stad (Baillieul 1984).
Ook De Fonteine wilde zich, net zoals de vier hoofdgilden, inzetten voor de goede orde. Tijdens haar vergadering van 8 december 1789 besliste ze de stad aan te bieden om ‘te patrouilleren tot het helpen onderhauden de ruste, het goed order en veijligheijt onser stadt’ (Jacquemijn). Ze schreef daartoe een brief aan de schepenen van den keure, waarin Lejeunes vader zitting had, en wees erop dat De Fonteine bestond uit meer dan honderd treffelijke, vaderlandslievende en moedige burgers. Enkele Fonteinisten hadden reeds als vrijwilliger deelgenomen aan het onderhouden van de goede orde. Eén lid, Livinus de Schilder, was trouwens bij het uitoefenen van die | |||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||
taak door Oostenrijkse soldaten doodgeschoten op 16 november 1789.
De stad, na het positieve advies van de vier hoofdgilden, accepteerde op 16 december het aanbod van De Fonteine. Er werd ook beslist dat De Fonteine twee van haar bestuursleden, nl. J.F. vander Schueren en Cornelis van Loo zou afvaardigen naar de gezamenlijke vergaderingen met de vier hoofdgilden (Jacquemijn). | |||||||||||||||||||
3.1 De Staten van VlaanderenOp 4 januari 1790 roept Vlaanderen de onafhankelijkheid uit en wordt Jozef II afgezet. In de Gazette van Gend van 5 januari 1790 wordt verslag gedaan van de afkondiging van het Manifest van de provincie Vlaanderen. Deze afkondiging ging gepaard met een optocht waarin o.a. een peloton Fonteinisten opstapte.
De ‘compagnie volontaire’ van De Fonteine, in haar blauwe uniform, was aanwezig op een kerkdienst gehouden ter nagedachtenis van Livinus de Schutter op 8 februari 1790. De Schutter overleed tijdens de wanordelijkheden van 16 november 1789. Hij was als lid van De Fonteine ingeschreven in november 1788.
Op 8 september 1790 legden de vier hoofdgilden en De Fonteine op de Vrijdagmarkt een plechtige eed van trouw af aan de Staten van Vlaanderen. Eerst werd er een plechtige mis opgedragen in de Sint-Pharaïldiskerk, waarna de stoet zich via het stadhuis naar de Vrijdagmarkt begaf (cf. Jacquemijn; zie ook de Gazette van Gend van 9 en 13 september 1790).
Op 14 september 1790 werd in de kerk van de Sint-Pietersabdij het vaandel van de compagnie gewijd. Het vaandel was door enkele dames van de stad geschonken (cf. Jacquemijn).
Uit een briefGa naar voetnoot21 van de schepenen van der keure en de raad van de stad Gent aan de Staten van Vlaanderen van 27 september 1790, | |||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||
blijkt dat De Fonteine in september 1790 opnieuw een aanbod had gedaan, nu aan de Staten van Vlaanderen om een compagnie op te richten om in de stad te patrouilleren. Dit keer ging het zelfs om patrouilles te paard. De stad gaf een positief advies aan de Staten. De Fonteine had tegelijk ook aangeboden drie voorstellingen te geven in haar schouwburg in de Parnassusberg ten voordele van de schatkist van de Staten van Vlaanderen, nl. op dinsdag 28 september, zondag 3 en dinsdag 5 oktober 1790. De Fonteine stelt het geven van deze drie voorstellingen voor in de plaats van het schenken van een bijdrage aan de Staten. Dat zou ze wel willen doen, maar ze is ‘in d'onmogelykheyt [...] het selve te doen ter causen van de swaere lasten met dewelcke sy hun overlaeden vinden tot het betaelen der schulden van hunne nieuwe erectien ende gebouwde schouwburg’. De stad merkt op dat het Sint-Sebastiaansgilde het alleenrecht heeft opvoeringen te geven; De Fonteine moet dus eerst met het Sint-Sebastiaansgilde overeenkomen.
Dat de relatie met het Gentse stadsbestuur goed kan worden genoemd, blijkt ook uit het feit dat in 1790 en 1791 een aantal schepenen en hoge ambtenaren lid worden van De Fonteine: J. Graeve de Norman, Charles van der Beke en J.P. Rottier (schepenen van gedele), Jan Baptista de Loose (schepen van der keure), Philippe burggraaf Vilain XIIII (hoogbaljuw) en Jacques Philippe de Wulf (raadpensionaris).
We beschikken over bronnen in verband met twee voorstellingen. De eerste is een in het archief van De Fonteine bewaarde gedrukte aankondiging van een voorstelling van 'den Gierigaert (blijspel in vijf bedrijven naar Molière, vertaald door een lid van de maatschappij), gevolgd door ‘De spreekende schilderye’ (opera in één deel van Grétry) op dinsdag 5 oktober 1790 om 17.30 uur ten voordele van de schatkist van de Verenigde Belgische Provinciën.
De tweede bron is Vanden Borren (1847). Hij meldt een opvoering voor Staten van Vlaanderen van ‘De deserteur der Patrioten’ van BroeckaertGa naar voetnoot22. Voor het begin van de voorstelling sprak Vanden | |||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||
Borren, gekleed als de godin Pallas Athene, de vertegenwoordigers van de Staten toe. Zijn aanspraak had, naar hij beschrijft, blijkbaar een zodanig succes dat hij na nadrukkelijk bisgeroep de aanspraak een tweede maal hield.
Over andere voorstellingen tijdens het jaar 1790 hebben we geen informatie. Wel traden de Fonteinisten nogmaals als militairen op: op 17 november 1790 vierden de Staten van Vlaanderen te Gent de eerste verjaardag van hun overwinning op de Oostenrijkers. Het resolutieboek der schepenen van der keure vermeldt dat de Staten zich naar de kathedraal begaven met in hun gevolg ‘een detachement van 25 grenadiers van het gilden van rhetorica in schoone, meest nieuwe uniforme, gecommandeert door den heer chevalier Le Jeune d'Allegeersheque. Het zelve gilden bewaerde alle de posten omtrent de kerke.’
Op het eind van het jaar 1790 werd de vrijwillige compagnie van De Fonteine opgeheven; de leden werden verplicht lid te worden van het gilde van Sint-Antonius. In dat gilde was de onenigheid blijkbaar zo groot dat veel leden overstapten naar het gilde van Sint-Joris. Dit was niet naar de zin van Lejeune: hij richtte, zoals reeds gemeld, een brief aan de Staten van Vlaanderen met het verzoek een eigen cavalerie te mogen oprichten. Of de Staten van Vlaanderen hierop zijn ingegaan is weinig waarschijnlijk. In elk geval was in het begin van 1791 De Fonteine geen gewapende macht meer (cf. Destanberg 1910, p. 264). Bovendien was op 1 december 1790 het Oostenrijkse leger terug in Gent.
Ondertussen, met name op 21 maart 1790, had De Fonteine aan de Staten van Vlaanderen een nieuw reglement ter goedkeuring voorgelegd en de hoge bescherming van de Staten van Vlaanderen gevraagd. De Staten gingen op de vraag in, keurden het reglement goed en verleenden De Fonteine op 20 juli 1790 een octrooiGa naar voetnoot23.
In verband met de tekst van het reglement en het octrooi dient te worden opgemerkt dat de bestuursleden van De Fonteine een ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||
gissing begingen in verband met hun eigen geschiedenis: in hun inspanningen om de vroegere privileges van De Fonteine te verantwoorden gingen ze op zoek naar vroegere documenten. Uit het relaas van Vanden Borren (1847) weten we dat advocaat Eggermont die taak op zich had genomen. In de plaats van de instelbrief van De Fonteine uit 1448, diepte deze echter de ‘Statuten ende Ordonancien’ van Jesus metter Balsem Bloume uit 1512 op (cf. Haeseryn 1960). Deze kamer was in 1493 ingesteld door Filips de Schone, maar was alleen tijdens de eerste decennia van de zestiende eeuw actief (cf. Vandecasteele 1971-72). Deze vergissing verklaart waarom we in het reglement en in het octrooi een verkeerde benaming voor de kamer aantreffen: ‘Ordonnantien, Wetten ende Statuten van het aloud vrij Souverain hoofdgilden der letterkundige maatschappye van Vlaenderen, onderhouden binnen de hoofdstad Gend. Voorheen in de Capelle van Sinte Barbel, binnen den princelijken Huyse ende Hove geheeten Zanders Walle, onder den tytel van den weerdigen naeme Jesus en de Balzem Bloeme genaemt Balzemieren, als nu onderhouden in de Collegiale kerke van Sinte Pharaildis, onder den zelven tytel met de Heylige Dryvuldigheid bygenaemd Fonteinisten.’
In het reglement wordt gestipuleerd dat De Fonteine de hoofdkamer van Vlaanderen is, waaraan alle andere kamers onderworpen zijn (artikel 1). Nieuwe kamers kunnen enkel worden opgericht met de toestemming van de hoofdkamer (artikel 2). Zowel mannen als vrouwen kunnen lid worden van de kamer.
Het reglement voorziet twee soorten activiteiten: enerzijds het verstrekken van onderricht aan de jeugd in de volgende vakken: Nederlands, Frans, wiskunde, Latijn, geschiedenis en aardrijkskunde, anderzijds het onderricht in de toneelkunde, met name in de tragedie, de komedie en de opera. Om de twee jaar ontvangen de verdienstelijke leerlingen medailles en prijsboeken.
Het bestuur wordt zoals voorheen waargenomen door een comité bestaande uit dertig leden; zij worden om de twee jaar verkozen. Uit het comité wordt een hoofdman of president en twaalf raadsleden verkozen; deze dertien personen vormen de eed.
Alle mannelijke leden van De Fonteine zijn verplicht de publieke | |||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||
gewapende dienst voor de veiligheid van de stad te doen als De Fonteine daartoe door de stad wordt uitgenodigd.
Wat het toneelspelen betreft, wordt nu expliciet voorzien dat zowel mannen als vrouwen kunnen deelnemen. Vrouwen worden in dat geval vrijgesteld van de maandelijkse contributie. Er is in het reglement geen sprake van geregelde publieke voorstellingen, alleen van ‘speelprijs-winningen’, die beoordeeld worden door de toneelmeesters en de eed. Dat wijst erop dat de wedstrijden in principe intern zijn.
Enkele weken nadat het octrooi werd verleend, werd op 22 augustus 1790 een nieuwe eed verkozen (cf. Jacquemijn). Charles Bataille werd als hoofdman verkozen; de twaalf raadsleden zijn, in volgorde van aantal stemmen: Pieter Lejeune d'Allegeershecque, Cornelis van Loo, J.B.Boda, I. de Cuijper, J.F. vander Schueren, C. van Acker, J. Barthel, L. Fijnn, C. Broeckaert, P Cauwerijck, J. vanden Borren en J.P. de Vogelaire. De nieuwkomers zijn dus Lejeune, Barthel en Van Acker. | |||||||||||||||||||
3.2 De eerste restauratie van de Oostenrijkers (1 dec. 1790 - 12 november 1792)Op 1 december 1790 is het Oostenrijkse leger terug in Gent en begint een eerste Oostenrijkse restauratie, die ongeveer twee jaar zou duren. De Fonteine schrijft in deze periode 72 nieuwe leden in.
Het reglement van 1790, waarin de verplichte dienst was opgenomen, wordt vervangen door een nieuw. Het wordt gedrukt bij Vander Schueren in 1791. De vergissing in verband met de Balsembloem is nog niet hersteld: de kamer noemt zich ‘aloude souvereyne maetschappy en hoofdkamer der Rhetoriken van Vlaenderen, onder den tytel van den zoeten naem Jesus met de balzembloem, gezeyd Balzemieren, en bygenaemd Fonteynisten, in Gend’.
Het gedeelte over de publieke dienst is weggevallen. Interessant is dat we in het nieuwe reglement veel informatie vinden over de organisatie van de toneelactiviteiten (artikels 35 tot 56). Om de twee jaar zal de eed een toneelcomité aanstellen dat zal bestaan uit vier | |||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||
toneelmeesters, vier poëziemeesters en vier assistenten. De leden van dit comité hebben als taak onderricht te verstrekken in de dicht- en toneelkunde. Alle leden die toneel wensen te spelen worden door het toneelcomité in een bepaalde ‘klas’ of ‘karakter’ ingedeeld en ze mogen enkel die rollen aannemen die bij hun emplooi passen. Het systeem van emplooien was in de achttiende eeuw en later in alle schouwburgen een courante praktijk (zie voor een overzicht van emplooien bijv. Pougin 1884). De rollen worden uitgedeeld twee maanden voor de eerste vertoning. Er zijn voor elke productie zes repetitiedagen voorzien, tenzij het stuk er meer vereist. Er zijn twee repetities per week, tenzij de spelers erin toestemmen extra repetities in te schakelen. Belangstellenden kunnen zich opgeven als acteur; ze moeten dan naar alle repetities komen, maar krijgen pas een rol als de toneelmeesters hen daartoe bekwaam vinden; ondertussen kunnen ze als figurant optreden.
Voor de rest zijn er geen verschillen met het vorige reglement; ook bepaalde elementen van het reglement van 1788 zijn behouden, o.a. over de verschillende bestuursfuncties.
Op 25 november 1791 werd het reglement door de algemene vergadering goedgekeurd en door de leden van het comité ondertekend: J.P. Rottier, B. Hanssens, P.V.F. Lejeune d'Allegeershecque, P.J. Jacquemijn, P. Lorio, P.J. de Mol, J.F. vander Schueren, Jacques van Loo, Jean Louis van Melle, F.J. de Groote, J.L. Fynn, C.J. Apers, F. de Stuyver, Frans de Clerck, P.J. de Moor, Hastie, F. Fermaudt, Frans Trinconi, Louis Burvenich, Louis Neyt, J.C. Hye, J.F. van Dries, P. de Temmerman, P.F. Dael, P. van de Vyver, D; de Schepper, F.J. Heyndrickx, J.F.C. de Witte, J.J. vanden Borren en J. Libbrecht (griffier).
Naast de bekende namen van Lejeune, Jacquemyn, Lorio, Vander Schueren, Van Loo, de Moor, De Groote, Fynn, Trinconi, Burvenich en Vanden Borren, zijn er ook een groot aantal nieuwe namen. Opvallend is ook dat voor het eerst de namen van de eerste twee leden, Bataille en Boda, ontbreken.
Over openbare toneelactiviteiten in deze periode is niets bekend. We kunnen ervan uitgaan, op grond van het reglement van 1791, dat er geregeld, waarschijnlijk maandelijks, ‘exercities’ werden gehouden | |||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||
voor de leden, hun familie en enkele andere belangstellenden in de zaal van de Parnassusberg. Er zijn redenen om aan te nemen dat deze exercities langzamerhand evolueerden in de richting van openbare opvoeringen, eerst nog gratis, maar later betalend. Dat kunnen we afleiden uit de vermeldingen in de ‘Wegwijzer der stad Gend’, een jaarlijks uitgegeven almanak. Vanaf het jaar 1793, en tot 1796, vinden we in de ‘Wegwijzer’ de volgende vermelding in verband met De Fonteine: ‘Men heeft binnen de stad Gend herstelt de groote oude Confrerie van Rhetorica, de welke vertoonen, Tragedien, Dramen, Comedien en Opéras, soo oude als nieuwe, in de Fransche en Vlaemsche taelen; Men speeld gratis, in den Somer den Zondag, en in den Winter den Maendag, hunnen nieuwen Theater is gelegen op de houtleye.’ De mededeling dat de voorstellingen gratis zijn, valt vanaf 1797 weg.
De schouwburg op de Houtlei zorgt voor enkele problemen. In een briefGa naar voetnoot24 aan de stad van 6 maart 1792 distantieert De Fonteine - de brief is ondertekend door J. Libbrecht, griffier - zich van bepaalde bijeenkomsten en ‘divertissementen’ die tijdens de winter hebben plaatsgehad in naam van ‘Rhetorica’ in de herberg van de Parnassusberg. Libbrecht schrijft dat De Fonteine hiermee niets te maken heeft en dat ze door de eigenaar zijn georganiseerd. De Fonteine houdt zich aan het reglement van 1791: ze organiseert scholen en theatrale oefeningen en ze geeft drie bals per jaar, waarvan twee tijdens de vastenavonddagen. Dat de verstandhouding met de eigenaar van de schouwburg, Neerman, ernstig is gestoord blijkt ook uit een brief die Neerman op 21 augustus 1792 richt aan de schepenen van der keuren waarin hij stelt dat De Fonteine geen wettelijke bestaansgrond zou hebbenGa naar voetnoot25.
In de Gazette van Gend van 24 mei 1792 vinden we het bericht dat de leden van De Fonteine tijdens de zomer onderling een wedstrijd zullen organiseren, waarbij ze de volgende vier stukken zullen opvoe- | |||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||
ren: ‘het Beleg der Stad Calais’ (treurspel van Belloi), ‘den Speelder’ (blijspel van Molière), ‘den Zegenprael der Heldhaftigheyd’ (origineel Nederlands toneelspel) en ‘het Houwelyk van Jano’ (kluchtspel, naar het Frans). | |||||||||||||||||||
3.3 De eerste bezetting door de Fransen (12 nov. 1792 - 29 maart 1793)Op 12 november 1792 trekken de Franse troepen, onder leiding van generaal La Bourdonnaye, Gent binnen; ze blijven er ongeveer vier maanden, tot maart 1793.
Over openbare activiteiten van De Fonteine is in deze periode niets bekend. Wellicht gingen de maandelijkse ‘exercities’ gewoon door.
Eind 1792 stelt Neerman zijn herberg, de zaal en het aanpalende huisje te koop (Gazette van Gent 6 december 1792). Het is niet duidelijk wie de nieuwe eigenaar is. Hoe dan ook zal de Parnassusberg in de volgende jaren nog enkele keren van eigenaar veranderen. | |||||||||||||||||||
3.4 De tweede restauratie van de Oostenrijkers (29 maart 1793 - 1 juli 1794)Op 29 maart 1793 verlaat het Franse garnizoen, onder het bevel van generaal Thouvenot, de stad en het Oostenrijkse leger trekt opnieuw Gent binnen.
Op 28 juli 1793 kiest de algemene vergadering van De Fonteine een nieuw comité, dat voor twee jaar is aangesteld (Jacquemijn). De samenstelling van het comité is ongeveer gelijk aan die van 1791. Het comité bestaat, in volgorde van het aantal stemmen, uit P.V.F. Lejeune d'Allegeershecque, F.F. Pulinx, J.F. de Witte, J.J. vanden Borren, J.B. Boda, J.F. Berreijans, Frans van de Vijver, Petrus van Biesbroeck, J.F. van Dries, P. de Mol, Jaques van Santen, Frans Maes, Jan de Rudder, J.L. Fijnn, Pieter Lorio, Cornelis van den Berghe, Pieter de Nijcker, Jan Baptiste de Blauwe, Jacques Trinconi, C.A. de Vinck, Joannes Burvenich, Jacques van Damme, J.J. Maes, Louis | |||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||
Neijt, Frans Carel Hosiaux, Carel de Schilder, Frans De Groote, Frans van de Walle, priester Lion en Joannes Barthel.
We merken op dat Bataille nu wel definitief verdwenen is. Anderzijds is Boda weer verkozen. Lejeune behaalt het grootste aantal stemmen.
Enkele dagen later, op 30 juli 1793, verkiest het nieuwe comité een president en acht raadsleden, die samen de eed vormen: jonker P.V.F. Lejeune d'Allegeersheeque wordt president; de acht raadsleden zijn F.F. Pulincx, J.F. de Witte, Frans van de Vijver, J.B. Boda, J.F. Berreijans, Frans de Groote, P. de Mol en J.F. van Dries. Daarnaast worden C.J. Apers en J. Libbrecht herverkozen, respectievelijk als secretaris en griffier. C.A. de Vinck wordt hulpsecretaris en -griffier; J.J. Fynn wordt baljuw en J.F. van Dries hulpbaljuw.
Jacquemijn meldt voorts nog dat De Fonteine deelnam aan de inhaling van Gentenaar Jean Baptiste Hellebaut op 25 augustus 1793. Hellebaut, zoon van Guilielmus en Marie Minne, die tot de familie van de slagers behoorde, studeerde filosofie aan de universiteit van Leuven en was er ‘primus’ geworden. Er werden bij die gelegenheid in de stad Gent gedurende verscheidene dagen allerlei festiviteiten ingericht (cf. Claeys 1902, p. 15). De Fonteine vormde een stoet waarin het comité en de eed voorop liepen, met in hun midden de president, Pieter Lejeune d'Allegeershecque, ‘draegende eene goude medaille van eere met eene goude keten om den hals’, gevolgd door acteurs en actrices die allerlei allegorische taferelen uitbeeldden, o.a. de negen muzen. De hoofdman werd 's avonds door het stadsbestuur uitgenodigd op een banket ter ere van de primus. Twee dagen later gaf ook de kerkelijke overheid een feest, waarop ook de president van De Fonteine was uitgenodigdGa naar voetnoot26.
In dezelfde maand augustus 1793 kwamen er moeilijkheden met het Sint-Sebastiaansgilde, de eigenaar van de grote schouwburg op de Kouter (Claeys 1892, pp. 204-205): het gilde vroeg aan de schepenen van de keure om alle voorstellingen in de Parnassusberg te ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||
bieden aangezien alleen het Sint-Sebastiaansgilde, blijkens een document uit 1736, het recht had voorstellingen te organiseren te Gent. Toen de stad niet op deze eis inging, besliste de eed van het Sint-Sebastiaansgilde in maart 1794 de schepenen te vervolgen voor de raad van Vlaanderen en de afbraak te eisen van de Parnassusberg. Dat het niet zover is gekomen, komt doordat enkele maanden later de politieke situatie grondig was veranderd.
Op 1 juli 1794 verlaat de Oostenrijkse generaal met zijn gehele garnizoen de stad Gent en op 4 juli 1794 trekken de Fransen Gent binnen onder leiding van generaal Pichegru. Het Franse bewind duurde tot 14 februari 1814. De Fonteine bleef actief tot de eerste jaren van de negentiende eeuw. | |||||||||||||||||||
4. De Fonteine onder Frans bewind (1794-1806)Vanaf het jaar 1795 geeft De Fonteine geregeld voorstellingen, eerst nog ‘bij inschrijving’, dus tegen betaling en ten voordele van goede werken, maar naderhand in een abonnementensysteem. Het repertoire bestond hoofdzakelijk uit opera's en uit de toneelstukken van August von Kotzebue.
De eerste voorstellingen hadden plaats op 22 juni 1795 (cf. Gazette van Gend 18 juni 1795) en de opbrengst ging naar de leerlingen van een armenschool voor de aankoop van klederen en boeken. De Fonteine noemt zich het ‘Genootschap ter bevoordering der Nederduytsche Letterkunde’ en nodigt alle ‘ordentlyke’ burgers, voor wie de schouwburg in de Houtlei ‘zoo dikwyls gratis openstaet’, zich in te schrijven. Het opgevoerde stuk was ‘Den onechten zoon’ (Das Kind der Liebe, 1790) van August von Kotzebue. Dit is wellicht de eerste voorstelling van een stuk van Kotzebue in Vlaanderen, de auteur die in geheel Europa bijzonder populair was.
Er volgde nog een tweede voorstelling van ‘Den onechten zoon’ in de Parnassusberg, ook weer ten voordele van de armenschool, op maandag 5 juli 1795 (cf. Gazette van Gend 2 juli 1795).
Op donderdag 12 november 1795 voerde De Fonteine in de Parnassusberg twee operawerken op, nl. ‘De twee Savoyards’ (opera in | |||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||
één deel van Marsollier, muziek van Dalayrac) en ‘Les Vendangeurs’ (Piis en Barré) (cf. Gazette van Gend 9 november 1795). De (gedeeltelijk) in het Frans opgegeven titels doen vermoeden dat de voorstellingen in het Frans werden gegeven, maar daarover is geen zekerheid. Tijdens de pauze werden kleren uitgedeeld aan de kinderen van de armenschool. Jacquemijn vermeldt eveneens deze gratis uitdeling van kleren. Het is trouwens het laatste bericht in zijn ‘Jaerbouck’. We vernemen er dat de school een meisjesschool is, gevestigd in de parochie van Sint-Martens Ackerghem, en dat 41 meisjes een jak, een rok, een tresmuts, kousen en schoenen kregen. Ook de meesteres kreeg een jak, een rok en een paar schoenen. De kleren waren vervaardigd door (de echtgenotes en dochters) van de leden van De Fonteine.
Nog in de Gazette van Gend van 9 november 1795 wordt aangekondigd dat op maandag 16 november een opvoering wordt gegeven van de opera's ‘Les dettes’ en ‘La Mélomanie’ (beide van Champein). De opbrengst is voor het ‘lydende Menschdom’. Ook hier rijst het vermoeden dat er in het Frans werd gespeeld.
Op 29 mei 1796 (10 Prairial IV) werd het feest van de overwinning gevierd. Bij die gelegenheid gaf het ‘Genootschap van Rhetorica, ter bevoorderinge der Letterkunde’ een voorstelling ten voordele van de armen in de grote schouwburg op de Kouter (Gazette van Gend 2 juni 1796). Het opgevoerde stuk was ‘Paul et Virginie’, een opera van R. Kreutzer, naar Bernardin de Saint-Pierre. Ook Neuville (1828, p. 21) vermeldt deze voorstelling van de ‘Société de Rhétorique’. We kunnen aannemen dat de voorstelling in het Frans werd gegeven. Waarom De Fonteine deze feestelijke opvoering in de grote schouwburg mocht geven, valt te verklaren door het feit dat net voordien, op 21 mei 1796, de Gentse gilden waren afgeschaft en dus ook de Sint-Sebastiaansgilde, eigenaar van de grote schouwburg. De staat verhuurde gedurende de seizoenen 1796-1797 en 1797-1798 de schouwburg zelf aan directeur Dobernis en verkocht hem in 1798 aan de ‘Société Piers et Cie’ (cf. Claeys 1892, deel 2, p. 210).
De Gazette van Gend van 3 oktober 1796 geeft een verslag van het ‘Feest der Vereeniginge’ op 9 Vendémiaire V en schrijft: ‘De Societeyt ter bevoordering der Letterkunde, gezeyd Rhetorica, welkers Schouwburg, by onverwagten toeval, eenige dagen te vooren verzegeld was, | |||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||
konde de Zinne-spelen, bereyd om dat Feest te verheerlyken, niet ten tooneele brengen; doch deszelfs Leden vereenigden alle hunnen iver, en executeerden gezaementlyk met de voornaemste Muzikanten dezer Stad, op de daer toe bereyde Theaters, de verscheyde gezangen door het Programma voorgeschreven.’ Wat de reden was voor de verzegeling van de Parnassusschouwburg is onbekend.
Voor het eerst sinds 1790 neemt De Fonteine deel aan een wedstrijd, met name in Kortrijk op 11 december 1796. Het opgelegde stuk was ‘Elfride’ (treurspel in vier bedrijven van Bertuch, vertaald door P.J. Kasteleyn); het was uitgegeven door Vander Schueren. De Fonteine won er de eerste prijs (Gazette van Gend 15 augustus 1796 en 20 april 1797).
Hetzelfde stuk werd ook in de Parnassusberg opgevoerd en wel op zondag 23 april 1797 ‘voor het openen van hunne Schouwburg’ (Gazette van Gend 20 april 1797), wat er op wijst dat dit de eerste voorstelling van een reeks (abonnement) was. Dat wordt bevestigd door het bericht van 26 oktober 1797 in de Gazette van Gend. Naast ‘Elfride’ werd op 23 april ook het blijspel ‘Den gewaenden lord’ opgevoerd.
Op zondag 7 mei 1797 was er alweer een opvoering van ‘Den onechten zoon’ (Kotzebue) in de Parnassusschouwburg.
Op woensdag 17 mei 1797 gaf De Fonteine, die zich nu noemt ‘La Société Rhétorique et Lyrique de Gand’ een voorstelling in het Frans van de opera's ‘Renaud d'Ast’ (Dalayrac) en ‘La familie indigente’ (opera in één bedrijf van Gaveaux). Het bericht waarin de voorstelling wordt aangekondigd in de Gazette van Gend van 15 mei 1797 is trouwens volledig in het Frans opgesteld.
Ook de aankondiging van de voorstelling van dinsdag 6 juni 1797 is in het Frans (Gazette van Gend 5 juni 1797): ‘les amateurs de la Société de Rhétorique et Lyrique à Gand’ voeren ‘Le directeur dans l'embarras’ (opera buffa in twee bedrijven van Cimarosa) en ‘la famille indigente’ (Gaveaux) op. Het bericht in de Gazette van Gend vermeldt voorts nog dat aangezien enkele acteurs op woensdag 7 juni naar Kortrijk moeten om er de door hen gewonnen prijzen in ontvangst te nemen en bij hun terugkomst in Gent hun triomf willen | |||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||
vieren, de voorstelling niet zoals gewoonlijk op woensdag, maar dit keer op dinsdag plaats heeft.
Misschien nam De Fonteine in mei of juni 1797 deel aan een wedstrijd ingericht door het genootschap ‘Wetenschap baard Luister’ te Middelburg in Vlaanderen. In elk geval was De Fonteine, samen met tien andere gezelschappen, waaronder ook het Gentse ‘Jong en Leerzuchtig’, aanwezig op de beurtloting te Middelburg op 16 oktober 1796. Ze trok er de datum van 15 juni 1797. Het opgelegde stuk was ‘Eduard de derde’, treurspel in vijf bedrijven van P.J. KasteleijnGa naar voetnoot(27). Of De Fonteine inderdaad aan de wedstrijd deelnam, is niet zeker. In de Gazette van Gend, die in deze periode toch veel over De Fonteine bericht, treffen we er in elk geval niets over de wedstrijd aan, noch over een opvoering van ‘Eduard de derde’.
Zoals gezegd, won De Fonteine de eerste prijs te Kortrijk en speelde de bekroonde voorstelling van ‘Elfride’ nogmaals te Gent, in de Parnassusschouwburg, op zondag 2 juli 1797, gevolgd door een ballet-pantomime (Gazette van Gend 29 juni 1797).
Op zondag 24 en maandag 25 september 1797 werden achtereenvolgens opgevoerd in de Parnassusschouwburg: ‘Zaïre’ (treurspel in vijf bedrijven van Voltaire) en ‘Den valschen Propheet Mahomet’ (treurspel in vijf bedrijven van Voltaire) (Gazette van Gend 21 september 1797). In beide voorstellingen werden belangrijke rollen gespeeld door een gastacteur uit Kortrijk.
Op 1 oktober 1797 trokken de Fonteinisten naar de prijsuitdeling van de wedstrijd ingericht door de Wetterse rederijkerskamer ‘Nooyt volleerd’ (Gazette van Gend 25 en 28 september 1797). Het opgelegde stuk was ‘Gabriëlle van Vergy’ (treurspel van De Belloy in vijf bedrijven, vertaling Van Renterghem). Het blij- of zangspel was naar keuze. De Fonteine trad op 27 augustus op en koos als blijspel ‘Den kuyper’ (Audinot, waarschijnlijk in de vertaling van Neyts). De Fonteine behaalde de tweede prijs voor het treurspel en de eerste prijs voor het naspel. Op 1 oktober speelden J. van Loo en Pieter Lorio | |||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||
mee in het ‘stuk van eere’ en gaf De Fonteine een voorstelling van ‘Den kuyper’Ga naar voetnoot(28).
Het eerste zomerabonnement van zes maanden (april 1797 - oktober 1797) wordt afgerond met nogmaals een opvoering van ‘Mahomet’ (Voltaire) op zondag 15 oktober 1797, gevolgd door een blij- of naspel. In het bericht van de Gazette van Gend van 12 oktober 1797, waarin de voorstelling wordt aangekondigd, staat nog te lezen dat de opbrengst gaat naar behoeftigen en naar de aanmaak van eremedailles die aan de leerlingen worden uitgedeeld.
Van oktober 1797 tot maart 1798 wordt een winterabonnement van zes maanden georganiseerd. Dit wordt aangekondigd in de Gazette van Gend van 26 oktober 1797. We vernemen er nog een en ander over de organisatie: er is een maandelijkse bijdrage voorzien en er moet drie maanden vooraf betaald worden; er worden twee voorstellingen per maand gegeven, die meestal bestaan uit een Vlaams en een Frans stuk. Het abonnement en het lidmaatschap van De Fonteine geven recht op gratis toegang tot het parterre (rechtstaande plaatsen); als men een supplement betaalt, heeft men toegang tot het parket. Loges kunnen worden gehuurd bij Joannes Boda.
De eerste voorstelling van dit winterabonnement van 1797-1798 was voorzien op zondag 29 oktober 1797. Op het programma stond ‘den Barbier van Sevilien’ (groot blijspel in vier bedrijven van De Beaumarchais) en ‘les Sabots, ou les Cérises’ (opera in één bedrijf van Duni). Verdere informatie over de voorstellingen van dit winterabonnement ontbreekt.
Ondertussen was de Parijse acteur Volange, die in het seizoen 1792-93 al directeur van de Sint-Sebastiaanschouwburg was geweest, zich in mei 1798 met een gezelschap in de Parnassusschouwburg | |||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||
komen vestigen. Het gezelschap speelde opera's en blijspelen. Volange gaf aan de schouwburg de naam ‘Théâtre des variétés amusantes’Ga naar voetnoot(29). Hij kreeg vanwege de stad strenge voorwaarden opgelegd in verband met de keuze van zijn repertoire; hij moest ook republikeinse gezangen ten gehore brengen voor het optrekken van het doek en tijdens de pauze; hij mocht alleen op de eerste dag van elke decade van de republikeinse kalender opvoeringen geven (cf. Claeys 1892, deel 2, pp. 219-221). Aanvankelijk hield Volange blijkbaar ook de herberg open, maar een jaar later wilde hij, zoals blijkt uit een aankondiging in de Gazette van Gend van 13 Ventose VII (3 maart 1799), de herberg overlaten.
Het repertoire dat het gezelschap van Volange bracht, was gelijkaardig aan dat van de grote schouwburg (cf. Claeys 1902, pp. 107-108). Hoelang het gezelschap de Parnassusberg bespeelde is niet duidelijk. Zeker vanaf 1802 is er een vast gezelschap gevestigd dat vooral komische opera's en blijspelen opvoerde en een geduchte concurrentie betekende voor de grote schouwburg. Dit gezelschap stond onder de leiding van Joseph Hanssens. Twee broers van Joseph Hanssens, nl. Jean en Charles, waren eveneens aan het gezelschap verbonden, de eerste als zanger, de tweede als zanger, als tweede dirigent en als koorleider (cf. Claeys 1892, deel 2, p. 237). We merken op dat ook een P. van Loo als zanger aan her gezelschap was verbonden.
Het is evenmin duidelijk hoe lang het gezelschap van de gebroeders Hanssens in de Parnassusschouwburg actief bleef. Feit is dat Joseph Hanssens in november 1804 directeur werd van de grore schouwburg. In elk geval bleef de benaming ‘Théâtre des variétés amusantes’ naast die van ‘Théâtre de la Rhétorique’ bestaan tot eind 1806. Volgens de auteur van ‘Le petit almanach de la grande ville de Gand’ voor het jaar XIV (1804-1805) leek deze schouwburg meer op een ‘brasserie’ dan op een theaterzaal: het publiek bestond voornamelijk uit ambachtslui en ‘on y compte approximativement le nombre des spectateurs par celui des pots de bière bus pendant la | |||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||
représentation; la proportion est au moins un et demi par tête’ (p. 41).
Uit de verhuur van de loges (cf. verder) en uit verslagen van vergaderingen van De Fonteine van latere datum, met name in 1812, weten we dat bierhandelaar en lid van De Fonteine, Jacques van Loo sinds ca 1800 eigenaar is van de zaal en de herberg. Blijkbaar verhuurde hij zijn zaal ook voor occasionele opvoeringen. Zo trad een zekere Maffey, uit Italië, er in januari 1800 op met een spektakel onder de titel ‘Pantagoniens’ met allerlei technische snufjes (cf. Gazette van Gend 20 en 24 Nivose VIII, 10 en 14 januari 1800). En in februari 1804 trad een zekere Olivier er op met ‘Fantasmagorie’, een ‘spectacle de dioptrique’ (cf. Le Journal du Commerce 2 en 4 februari 1804).
Wat de gevolgen van de aanwezigheid van andere gezelschappen in de Parnassusschouwburg voor De Fonteine zijn geweest, is moeilijk uit te maken. In elk geval zijn de activiteiten van De Fonteine gedurende het seizoen 1798-1799 beperkt. We vinden slechts drie aankondigingen van voorstellingen in de Gazette van Gend. De eerste heeft betrekking op een voorstelling van ‘Brutus’ (treurspel van Voltaire; vertaling Sybrand Feitama) en van ‘Arlequin Toveraer’ (een pantomime in twee bedrijven van de Gentse priester Ghiot) op 28 september 1798. Met ‘Brutus’ zouden de Fonteinisten op 30 september 1798 deelnemen aan een wedstrijd georganiseerd door een Aalsterse kamer (Gazette van Gend 23 Fructidor VI, 9 september 1799).
Ook de tweede aankondiging heeft met een wedstrijd te maken: een kamer uit Zeveneken had een wedstrijd georganiseerd met ‘Mahomet’ (Voltaire) als opgelegd treurspel en een blijspel naar keuze. De Fonteine behaalde er de eerste prijs voor het treurspel en voor het blijspel. Ze voerden ‘Den huwelyken staet’ op. Op 15 juli werd het ‘stuk van eer’ gespeeld (Gazette van Gend 24 Messidor VI, 12 juli 1798).
Tenslotte is er een voorstelling van ‘Den barbier van Sevilien’ op 30 maart 1799 (Gazette van Gend 29 maart 1799). In de aankondiging wordt vermeld dat de rol van Rosine zal worden vertolkt door een actrice van de Amsterdamse schouwburg. Wellicht gaat het hier om Marie Adams (cf. verder). | |||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||
In augustus en september 1799 volgen nog een tweetal voorstellingen in de Parnassusberg: op 12 augustus 1799 werd ‘Menschenhaet en berouw’, toneelspel in vijf bedrijven van von Kotzebue opgevoerd (Gazette van Gend 22 Thermidor VII, 9 augustus 1799) en op 22 september werd nogmaals ‘Brutus’ (Voltaire) opgevoerd, gevolgd dit maal door ‘Vijf medeminnaars’; tussen de twee stukken werden vaderlandse gezangen gebracht op muziek van P. Verheyen (Gazette van Gend 4 Complémentaire VII, 20 september 1799).
Vanaf december 1799 tot eind 1802 speelt De Fonteine opnieuw geregeld voorstellingen in de Parnassusberg. We geven de lijst op grond van de aankondigingen verschenen in de Gazette van Gend: | |||||||||||||||||||
17991 december 1799: ‘Maxwell’ (toneelspel in drie bedrijven van A. von KotzebueGa naar voetnoot(30)) ‘Den gewaenden rouw’ (blijspel)
15 december 1799: ‘Zoé’ (toneelspel in drie bedrijven uit het Frans van Mercier) ‘De ongelukkigen’ (blijspel in een bedrijf van A. von Kotzebue)
26 december 1799: ‘Den gierigaerd’ (blijspel in vijf bedrijven van Molière) ‘De ongelukkigen’ (blijspel in een bedrijf van A. von Kotzebue) | |||||||||||||||||||
18006 januari 1800: ‘Menschenhaet en berouw’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue)
20 januari 1800: ‘Brutus’ (treurspel in vijf bedrijven van Voltaire; vertaling Sybrand Feitama) | |||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||
‘De wanhoop van Jocrisse’ (kluchtspel in twee bedrijven van Dorvigny)
2 februari 1800: ‘Den barbier van Sevillen’ (komedie in vier bedrijven van De Beaumarchais) ‘De twee briefkens’ (blijspel in één bedrijf van Claris de Florian, vertaald door een lid van De FonteineGa naar voetnoot(31))
24 februari 1800: ‘Den inwooner van de Guadeloupe’ (toneelstuk in drie bedrijven van Mercier) ‘De ongelukkigen’ (blijspel in één bedrijf van A. von Kotzebue)
2 maart 1800: ‘De lasteraars’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue) Deze voorstelling werd gegeven ‘par abonnement suspendu’Ga naar voetnoot(32) ten voordele van de burgeressen Hanssens. Het feit dat De Fonteine een opvoering geeft waarvan de opbrengst gaat naar de echtgenotes van de gebroeders Hanssens, wijst op bepaalde vormen van samenwerking tussen De Fonteine en het operagezelschap onder leiding van Joseph Hanssens dat in de Parnassusberg Franstalige voorstellingen gaf.
11 maart 1800: ‘Elfride’ (treurspel in vier bedrijven van Bertuch, vertaling P.J. Kasteleyn) ‘Den Kanonik van Milaenen’ (blijspel in een bedrijf van A. Duval, vertaling B. Ruloffs)
6 april 1800: ‘Robert Maxwell’ (toneelspel in drie bedrijven van A. von Kotzebue) ‘De gewaende jalouzy’ (blijspel in één bedrijf) | |||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||
27 april 1800: ‘Den onechcen zoon’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue)
16 juni 1800: ‘Den barbier van Sevillen’ (blijspel in vier bedrijven van De Beaumarchais) Een groot ballet door het gezelschap van Saint-Ange
30 juni 1800: ‘De weduwe van Malabar’ (treurspel in vijf bedrijven van Le Mierre, vertaling J.F. vander Schueren) Een groot ballet door het gezelschap van Saint-Ange
14 juli 1800 (Franse nationale feestdag): ‘Le sabotier’ (blijspel in één bedrijf met ballet) ‘Le drole de corps’ (blijspel in twee bedrijven) ‘Le général chez le charbonnier, ou le retour du premier consul’ (nieuw blijspel in twee bedrijven met zang en dans) Deze opvoering werd in het Frans gegeven, wat gezien de datum aannemelijk lijkt. We merken dus dat De Fonteine slechts zeer uitzonderlijk in het Frans speelde.
15 juli 1800: ‘De weduwe van Malabar’ (treurspel in vijf bedrijven van Le Mierre, vertaling J.F. vander Schueren) ‘Den kanonik van Milaenen’ (blijspel in één bedrijf van A. Duval, vertaling B. Ruloffs)
15 augustus 1800: ‘Menschenhaet en berouw’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue)
7 september 1800: ‘De verzoening, of de twee gebroeders’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue)
14 september 1800: ‘De verzoening, of de twee gebroeders’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue) | |||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||
5 oktober 1800: ‘Robert, kapiteyn der struyk-roovers’ (toneelspel in vijf bedrijven) VuurwerkGa naar voetnoot(33)
19 oktober 1800: ‘Den onechten zoon’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue)
2 november 1800: ‘Robert, kapiteyn der struyk-roovers’ (toneelspel in vijf bedrijven) Vuurwerk
12 november 1800: ‘De verzoening of de twee broeders’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue)
14 december 1800: ‘Armoede en grootheyd’ (toneelspel in drie bedrijven van A. von Kotzebue)
21 december 1800: ‘Armoede en grootheyd’ (toneelspel in drie bedrijven van A. von Kotzebue) | |||||||||||||||||||
180111 januari 1801: ‘Den gierigaerd’ (blijspel in vijf bedrijven van Molière) ‘De verwarde jalouzy’ (blijspel in één bedrijf van Focquenbroch)
1 maart 1801: ‘De lasteraers’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue)
22 maart 1801: ‘De slachtoffers door klooster-dwang’ (toneelspel in vijf bedrijven van Monvel, vertaling Lucretia van Merken) | |||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||
6 april 1801: ‘De weduwe van Malabar’ (treurspel in vijf bedrijven van Lemière; vertaling J.F. vander Schueren) ‘De verwarde jalouzy’ (blijspel in één bedrijf van Focquenbroch)
26 april 1801: ‘Robert, kapiteyn der struyk-roovers’ (toneelspel in vijf bedrijven)
In maart en april 1801 speelde De Fonteine ook nog een reeks voorstellingen in de grote schouwburg op de Kouter. Tijdens het speeljaar 1801-1802 was Lesage-Duhazay er directeur; hij had te kampen met lege zalen en met acteurs en actrices die het gezelschap verlieten (cf. Claeys 1892, pp. 233-234). De Fonteinisten brachten in de grote schouwburg de volgende stukken in het Nederlands (cf. Neuville 1828, pp. 26-27):
4juni 1801: ‘De slachtoffers door klooster-dwang’ (toneelspel in vijf bedrijven van Monvel, vertaling Lucretia van Merken)
6 juni 1801: ‘Robert, kapiteyn der struyk-roovers’ (toneelspel in vijf bedrijven) ‘Den kuyper’ (opera in één bedrijf van Audinot, vertaling Neyts)
14 juni 1801: ‘La Peyrouse, of het paradys der onschuld’ (toneelspel in twee bedrijven van A. von Kotzebue) | |||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||
21 juni 1801: ‘Zoé’ (Tooneelspel in drie bedrijven van Mercier) ‘De twee gierigaerds’ (zangspel in twee bedrijven van Grétry)
28 juni 1801: ‘La Peyrouse, of het paradys der onschuld’ (toneelspel in twee bedrijven van A. von Kotzebue) ‘Den kuyper’ (opera in één bedrijf van Audinot, vertaling Neyts)
Tussenin nam De Fonteine op 5 juli 1801 aan een wedstrijd deel te Geraardsbergen. De opgevoerde stukken waren: ‘Zoé’ (toneelspel in drie bedrijven uit het Frans van Mercier) ‘Den kanonik van Milaenen’ (blijspel in één bedrijf van A. Duval, vertaling B. Ruloffs)
6 juli 1801: ‘Robert, kapiteyn der struyk-roovers’ (toneelspel in vijf bedrijven) ‘Den kuyper’ (opera in één bedrijf van Audinot, vertaling Neyts)
14 juli 1801: ‘De slachtoffers door klooster-dwang’ (toneelspel in vijf bedrijven van Monvel, vertaling Lucretia van Merken) ‘Het nachtgevecht’ (opera in twee delen van Van Hellemont)
8 september 1801: ‘Armoede en grootheyd’ (toneelspel in drie bedrijven van A. von Kotzebue) ‘Twee jaegers en het melk-meysjen’ (opera in één deel van Duni)
22 september 1801: ‘Armoede en grootheyd’ (toneelspel in drie bedrijven van A. von Kotzebue) ‘Twee jaegers en her melk-meysjen’ (opera in één deel van Duni)
4 oktober 1801: ‘Robert, kapiteyn der struyk-roovers’ (toneelspel in vijf bedrijven) ‘Den kuyper’ (opera in één bedrijf van Audinot, vertaling Neyts)
8 november 1801: ‘De slachtoffers door klooster-dwang’ (toneelspel in vijf bedrijven | |||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||
van Monvel, vertaling Lucretia van Merken) ‘De twee visschers’ (opera in één deel)
9 november 1801: gratis voorstelling ter gelegenheid van het feest naar aanleiding van de vrede tussen Frankrijk en Engeland: ‘Brutus’ (treurspel van Voltaire; vertaling: Sybrand Feitama) ‘Den kuyper’ (opera in één bedrijf van Audinot, vertaling Neyts)
Diezelfde dag organiseerde De Fonteine in de Parnassusberg de beurtloting van een wedstrijd in het opvoeren van een treurspel en een zang- of blijspel, alles naar keuze (Gazette van Gend 16 Vendémiaire X, 8 oktober 1801). Over de wedstrijd vernemen we verder niets.
29 november 1801: ‘Het nachtgevecht’ (opera in twee delen van Van Hellemont) ‘Soliman II, of de dry sultanen’ (toneelspel in drie bedrijven)
6 december 1801: ‘Crispin Médecin’ (blijspel in drie bedrijven van de Hauteroche) ‘De gierigaerds’ (opera in twee delen van Grétry)
13 december 1801: ‘Soliman II, of de dry sultanen’ (toneelspel in drie bedrijven) ‘Janot’ (blijspel in één deel van Dorvigny)
20 december 1801: ‘Robert, kapiteyn der struyk-roovers’ (toneelspel in vijf bedrijven) ‘De twee jaegers’ (opera in één deel)
26 december 1801: ‘Den onechten zoon’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue) ‘De visschers’ (opera in twee delen) | |||||||||||||||||||
18021 januari 1802: ‘De slagtoffers door klooster-dwang’ (toneelspel in vijf bedrijven van Monvel, vertaling Lucretia van Merken) | |||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||
‘Den kuyper’ (opera in één bedrijf van Audinot, vertaling Neyts)
6 januari 1802: ‘De barbier van Sevilien’ (blijspel in vier bedrijven van de Beaumarchais)
10 januari 1802: ‘Den deserteur’ (opera in drie delen van Monsigny) ‘De mode-schoentjes’ (opera in twee delen van Fridzeri)
24 januari 1802: ‘La Peyrouse, of het paradys der onschuld’ (toneelspel in twee bedrijven van A. von Kotzebue) ‘De visschers’ (opera in één deel)
31 januari 1802: ‘De wederkomst van La Peyrouse, of de zegepraal der deugd’ (toneelspel in vier bedrijven van Pieter de MoorGa naar voetnoot(34), lid van De Fonteine) ‘De klompen-maekers, of het wolfven-yzer’ (opera in één bedrijf, ook door een lid van De Fonteine)
Over de eerste voorstelling van ‘De wederkomst van La Peyrouse’ op 31 januari verschijnt in de Gazette van Gend van 15 Pluviose X (4 februari 1802) een uitgebreid en lovend artikel in het Frans: ‘Cette pièce [...] a obtenu le plus grand succès; l'auteur, demandé par les voix unanimes des nombreux spectateurs, s'est présenté sur la scène, et n'a pu refuser la couronne, que le voeu général lui déférait au milieu d'applaudissements longtemps prolongés.’ Op de voorstelling waren eveneens aanwezig de burgemeester van Gent, G. de Nayer, en prefect Faipoult van het departement van de Schelde. Het was de eerste keer dat de prefect in de Parnassusberg aanwezig was. Daarom werden verzen voorgedragen om aan Faipoult hulde te brengen, o.a. als volgt: | |||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||
‘Protecteur éclairé des talents et des arts, Faipoult, viens parmi nous recevoir nos hommages; Honore-nous de tes suffrages, Honore-nous de tes regards; Fiers et contents de ta présence, Vois tous les spectateurs redoubler leurs transports; De nos travaux, de nos efforts Elle est la douce récompense’
7 februari 1802: ‘Den onechten zoon’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue) ‘De twee Savoyards’ (opera in één deel van Marsollier, muziek Dalayrac)
Op 14 februari 1802 had de verhuring van de loges plaats. Het reglement en de lijst van huurdersGa naar voetnoot(35) voor de periode 22 maart 1802 - 21 maart 1803 is bewaardGa naar voetnoot(36). Er waren 42 loges van verschillende grootte: twee tot zes personen konden erin plaats nemen. De huur dient om de drie maanden te worden betaald. Ook wordt in het reglement gestipuleerd dat huurders die aan hun loge ‘eenige embelissementen zouden doen tzy van behangzels ofte anderzints, zullen gehouden zyn de zelve 't hunnen afscheeden te laeten, zonder eenig vergelt daer over te konnen pretenderen van de Societeyt’. De Fonteine verbindt er zich toe drie abonnementsvoorstellingen per maand te geven. Voorstellingen die bij ‘abonnement suspendu’ worden gegeven, zullen ten hoogste drie weken later bij ‘abonnement courant’ worden gegeven.
5 februari 1802: ‘De twee jaegers’ (opera in één bedrijf van Duni) ‘Den deserteur’ (opera in drie bedrijven van Monsigny) | |||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||
22 februari 1802: ‘Armoede en grootheyd, of de edelmoedige Zweed’ (toneelspel in drie bedrijven van A. von Kotzebue) ‘De klompenmaekers’ (opera in één deel van Bruni)
4 maart 1802: ‘De wederkomst van La Peyrouse, of de zegepraal der deugd’ (toneelspel in vier bedrijven van De Moor) ‘De mode-schoentjens’ (opera in twee delen van Fridzeri) Deze voorstelling werd gegeven ‘par abonnement suspendu’ ten voordele van Pieter de Moor.
15 maart 1802: ‘Fénélon, eertsbisschop van Kameryk’ (toneelspel in vijf bedrijven van M.J. Chénier, vertaling P.J. Uylenbroek) ‘Het nachtgevecht’ (opera in twee delen van Van Hellemont)
28 maart 1802: ‘De slachtoffers door klooster-dwang’ (toneelspel in vijf bedrijven van Monvel, vertaling Lucretia van Merken) ‘Den kuyper’ (opera in één bedrijf van Audinot, vertaling Neyts)
9 mei 1802: ‘La Peyrouse, of het paradys der onschuld’ (toneelspel in twee bedrijven van A. von Kotzebue) ‘De mode-schoentjens’ (opera in twee delen van Fridzeri)
25 juni 1802: ‘Camille, of het onderaardsch gewelf’ (opera in drie bedrijven naar het Frans van Marsollier, muziek van Dalayrac)
15 augustus 1802: gratis voorstelling ter gelegenheid van de geboortedag van Napoleon. Het stuk is onbekend.
29 augustus 1802: ‘Menschen-haat en berouw’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue) | |||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||
5 september 1802: ‘De twee Savoyards’ (opera in één deel van Marsollier, muziek van Dalayrac) ‘Camille, of het onderaardsch gewelf’ (opera in drie bedrijven naar het Frans van Marsollier, muziek van Dalayrac)
20(?) september 1802 (zondag 2. complementairen X): ‘Fénélon’ (toneelspel in vijf bedrijven van Chenier) ‘De visschers’ (opera in één deel)
3 oktober 1802: ‘Janot’ (blijspel in één bedrijf van Dorvigny) ‘Den deserteur’ (opera in drie bedrijven van Monsigny)
24 oktober 1802: ‘Zoé’ (toneelspel in drie bedrijven van Mercier) ‘Rose en Colas’ (opera in één bedrijf van Monsigny)
30 oktober 1802: ‘De kluisenaar op Formentera’ (toneelspel in drie bedrijven van A. von Kotzebue) ‘De visschers’ (opera in één deel)
7 november 1802: ‘Soiliman II, of de drie sultanen’ (blijspel in drie bedrijven) ‘Het nachtgevecht’ (opera in twee delen van Van Hellemont)
26 december 1802: ‘Cabaal en liefde’ (treurspel in vijf bedrijven van Schiller) ‘De gevangene, of de gelykenis’ (opera in een deel, muziek van Dellamaria.)Ga naar voetnoot(37) De voorstelling wordt gegeven ‘par abonnement suspendu’ een voordele van jufffrouw Hanssens l'ainée, echtgenote Jean Hanssens.
Voor het jaar 1803 vinden we in de Gazette van Gend nog slechts één aankondiging van een voorstelling door De Fonteine: op | |||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||
4 december 1803 wordt namelijk de schouwburg geopend met ‘Menschen-haat en Berouw’ (toneelspel in vijf bedrijven van A. von Kotzebue), gevolgd door ‘de Visschers’ (zangspel in één bedrijf). Dat de schouwburg wordt geopend, wijst erop dat dit de eerste voorstelling van een nieuw seizoen was en dat er gedurende ongeveer een jaar geen openbare voorstellingen meer waren geweest.
Voor de jaren 1804 en 1805 vinden we geen verwijzingen naar voorstellingen door De Fonteine. De kamer nam wel deel aan een wedstrijd te Kortrijk in 1805 en behaalde er de eerste prijs met de opvoering van ‘Philoctetes op het eiland Lemnos’ van de la Harpe (Blommaert 1847, p. 71). Volgens Steyaert (z.d.) behaalden twee acteurs van De Fonteine een eremedaille: Frans Watthée (voor de rol van Philoctetes) en Vangeert (voor de rol van Pyrrhus). Vermeldenswaard is nog dat de kamer van Evergem in 1805 alle liefhebbers uitnodigt om aan haar wedstrijd deel te nemen, met uitzondering echter van De Fonteine (Gazette van Gend 13 Nivose XIII, 3 januari 1805).
In 1804 was De Fonteine, net zoals de vroegere schutters- en schermersgilden, opnieuw in uniform en nam ze deel aan een aantal officiële activiteiten waarbij ze stoetsgewijs optrok ‘met slaende trommelen en vliegende vaenen’. Dat was het geval op 5 juni 1804, naar aanleiding van het besluit dat de keizerlijke waardigheid voortaan erfachtig zou zijn in de familie van Napoleon (Gazette van Gend 7 juni 1804), op 3 december 1804, naar aanleiding van de kroning van Napoleon tot keizer (Gazette van Gend 29 november 1804) en op 21 december 1804, bij de plechtige inhaling van prefect Faipoult, na een verblijf in Parijs (Gazette van Gend 20 december 1804).
Over het bestuur van De Fonteine tijdens het Frans bewind is weinig bekend. Het enige document dat ons hierover inlicht is een ontwerp van brief gedateerd 24 Floréal X (14 mei 1803)Ga naar voetnoot(38), gericht aan de abonnees en de huurders van een loge, waarin het bestuur van De Fonteine meedeelt dat het niets heeft te maken met een toneelgezelschap dat zich noemt ‘Liefhebbers der Nederduytsche Maat- | |||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||
schappy, gezeyd Rhetorica’. Dit gezelschap, bestaande uit ‘uytgeweken’ leden van De Fonteine en uit Franse acteurs, was namelijk van plan in de zaal van de Parnassusberg enkele voorstellingen te geven tijdens de zomer. De brief is ondertekend door Frans Watthée, P.J. de Moor, J.L. de Vogelaere, P. Cnudde, J. van Haute, Le Maire, Joannes Thomas, Jan van Loo (filius Matthys), Frans van den Bogaerde, J.B. de Blauwe en L.F. HerstchapGa naar voetnoot(39). Aangezien de naam van Pieter Lejeune ontbreekt, kunnen we aannemen dat hij geen voorzitter meer was.
Zoals reeds werd gemeld, waren er contacten met Noord-Nederlandse acteurs en actrices. Claeys (1892, deel 2) signaleert dat in juni 1793 een Nederlands gezelschap onder leiding van Andries Snoek de grote schouwburg bespeelde tot het begin van het seizoen 1793-94. Snoek werd beschouwd als een uitzonderlijk goed acteur; hij vertolkte in Gent o.a. de hoofdrol in ‘Mahomet’ van Voltaire. Ook in april en mei 1794 was het gezelschap in de grote schouwburg.
Nog in verband met die Noord-Nederlandse contacten geeft J.J. Steyaert (z.d.) een gesprek weer dat hij voerde met Frans Vangeert, een acteur van De Fonteine, over het begin van de negentiende eeuw. Volgens Vangeert hanteerde De Fonteine toen een voortreffelijk Nederlands. Dat was volgens hem te verklaren door het voorbeeld van Noord-Nederlandse acteurs en actrices, meer bepaald van Marie Adams. Marie Adams was gehuwd met Andries Snoek en maakte deel uit van het gezelschap dat hij in 1791 in Rotterdam oprichtte en waarmee hij in 1793 naar de Zuidelijke Nederlanden (Gent, Brugge, Brussel) trok. Ook de acteur Theodorus Majofski, overigens gehuwd met de zus van Marie Adams, behoorde tot het gezelschap (cf. Te Winkel, p. 301). Volgens Vangeert speelde Marie Adams in het begin van de negentiende eeuw geregeld met De Fonteine mee. Op een | |||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||
bepaald ogenblik kwam Majofski zijn schoonzuster te Gent bezoeken en De Fonteine nodigde hem uit mee te spelen in ‘Den onechten zoon’ (Das Kind der Liebe) van A. von Kotzebue. Majofski ging op de uitnodiging in en vertolkte de rol van bavon von Wildenheim. Marie Adams speelde de rol van Amalia; de andere rollen werden vertolkt door Frans Watthée, J. Hanssens, Frans Vangeert, P. van Loo en jufrouw Van Tieghem. Wellicht had deze voorstelling plaats op 7 februari 1802.
Vangeert signaleert voorts nog dat De Fonteine in 1804 een groot aantal van haar beste acteurs en actrices, waaronder Marie Adams, verloor. Dank zij Frans Watthée, echter, en de hulp van twee actrices uit Rotterdam, slaagde De Fonteine erin deze crisis te overwinnen. Vangeert herinnert zich blijkbaar alleen maar de naam van één van de twee Rotterdamse actrices, met name Ringeling. In elk geval bleven ze gedurende drie jaren aan De Fonteine verbonden. Deze chronologie stemt niet overeen met wat we uit de aankondigingen in de Gazette van Gend kunnen afleiden: de crisis zou dan eerder in 1803 moeten worden gesitueerd.
Frans Watthée was blijkbaar een bijzonder goed acteur. Hij speelde hoofdrollen rond de eeuwwisseling en ook later, na de heroprichting van De Fonteine in 1812. Hij won ook verscheidene prijzen in wedstrijden. Hij overleed in 1814 op 37-jarige leeftijdGa naar voetnoot(40).
Op 1 januari 1807 werd de zaal op de Houtlei op bevel van de Franse overheid gesloten. De verordening werd op 10 november 1806 door prefect Faipoult uitgevaardigd; ze was de toepassing van een andere, van 8 juni 1806 die bevel gaf tot de sluiting van alle Vlaamse schouwburgen in het ganse departement (cf. Claeys 1902, pp. 199-200). Pas in 1812 werd de schouwburg heropend.
De activiteiten van De Fonteine vielen na de sluiting van de Parnassusberg niet helemaal stil. Zo nam ze in 1807 deel aan een wedstrijd te Drongen (cf. Vanderstraeten 1881, deel 2, pp. 233-234 en De Potter 1864, p. 1). Ook kunnen we nog vermelden dat Pieter-Jan Robijn, die vanaf 1812 een belangrijke rol zou spelen in De | |||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||
Fonteine, deelnam aan dichtwedstrijden te Aalst in 1810 (cf. Blommaert 1861, p. 306) en te Deinze in 1811 (cf. Deprez 1961, p. 86). Uit een ‘tafellied’ naar aanleiding van een souper gehouden in de zaal van de Parnassusberg in januari 1809 blijkt dat de Fonteinisten nog geregeld samenkomenGa naar voetnoot(41). In de zomer van 1811 gaf De Fonteine een aantal voorstellingen te Geraardsbergen en was een kleine groep bestuursleden rond Frans Watthée in de vergaderzaal van de Parnassusberg reeds volop bezig met de voorbereiding van de heroprichting van de kamer in 1812. | |||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Periodieke publicaties:
|
|