Jaarboek De Fonteine. Jaargang 2001-2002
(2002)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||
Een Leidse gelegenheidsformatie
| |||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||
minnen versaemtGa naar voetnoot(3) was - mogelijk in 1551, aan het eind van de laatste traceerbare meerjarige competitieGa naar voetnoot(4) - door loting aangewezen om een nieuwe wedstrijd te organiseren, en in 1561 ontvingen alle Hollandse kamers een uitnodiging.Ga naar voetnoot(5) En niet alleen zij, ook kamers ‘die met Hollant contribueren’ lijken te zijn geïnviteerd:Ga naar voetnoot(6) zeker dertig rederijkersgezelschappen.Ga naar voetnoot(7) Of de kosten een rol speelden (een aantal kamers werd door de herkomstgemeente gesubsidieerd), het opgegeven wedstrijdonderwerp niet aantrekkelijk gevonden werd dan wel nog andere factoren in het geding waren - we kunnen er slechts naar raden, maar de opkomst was tamelijk mager. Slechts negen kamers namen aan de wedstrijden deel, zij het niet de geringste: de Amsterdamse Eglentier met het devies In lief bloeyende, de oude Haarlemse kamer Het Speelcoren (naar het blazoen ook wel Pellicanisten genoemd) met als zinspreuk Trouw moet blyken en de ‘jonge’ Haarlemmers, de Wijngaardranken: Lieft boven al. Uit Leiden verscheen de net op 16 april heropgerichte Witte Acoleye met als zinspreuk Die ghenoecht ist al; en uit zijn buurgemeenten Rijnsburg en Noordwijk respectievelijk De Roo Angieren met de spreuk T'woort is crachtich en de Leliekens Onder De Doornen met als devies Wt liefde bestaen. Rotterdams buurgemeenten waren vertegenwoordigd met de Schiedamse Roo Rosen (Ansiet die ioncheyt), de Delftse Rapenbloemen (Wij rapen ghenuecht) en de Goudsbloemen uit Gouda met het devies Wt ionsten begrepen. Er zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||
bovendien indicaties dat andere kamers waarnemers gestuurd hebben; zo'n ‘Hollands festival’ trok traditioneel veel bezoekers.Ga naar voetnoot(8) Een rederijkersfeest was zeker niet uitsluitend een literair evenement. Er waren veel prijzen te winnen op het vlak van vlagvertoon en vermaak, en herkomstgemeenten motiveerden afvaardigings-subsidies vaak als representatiekosten. Voor de kamer die de langste reis had gemaakt, voor de playsanste intrede, de erop aansluitende publieke presentatie van de kamers en het aanbieden van een kostbaar blazoen met bijpassend gedicht, maar ook voor het optreden van zotten in een apart zottenfeest en de feestverlichting had De Blauwe Acoleye in totaal veertien prijzen uitgeloofd, tegenover dertien voor meer literaire bijdragen. Daarnaast werden de deelnemers onthaald op bier en wijn, een welkomstontbijt en een officieel diner. Ook het logies lijkt te zijn aangeboden, maar verdere verteringen moesten de gasten zelf bekostigen. Wilde men alle deelnemers goed kunnen onderbrengen, dan moesten die hun komst wel voor eind mei melden - andere bezoekers dienden hun onderkomen zelf te zoeken, wellicht zelfs buiten de (nog kleine) stad. De meer literaire bijdragen betroffen kleinschaliger optredens met liedekens en refereinen in het vroede, het amoureus en het zot, en de grote presentatie: een batement. Dit toneelstuk moest, als gebruikelijk, antwoord geven op een gestelde vraghe, in Rotterdam: Wie den meesten troost oijt quam te baten
die schenen te zijn van Godt verlaten.
Deze opgave is in verschillende opzichten problematisch. Het meeste-troostthema herinnert de tijdgenoot direct aan dat van de Gentse spelen van 1539, waarvan de edities in 1558 opnieuw verboden werden.Ga naar voetnoot(9) En theologische onderwerpen waren sinds januari 1560 nadrukkelijk riskant: Margaretha van Parma had toen een plakkaat doen uitvaardigen dat m.n. rederijkers verbood zich op enigerlei aanstootgevende wijze over godsdienstige zaken uit te laten.Ga naar voetnoot(10) | |||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||
Bij de voorbereiding van hun landjuweel hadden de Antwerpse rederijkers Margaretha dan ook een serie concept-opdrachten voorgelegd en zij had uiteindelijk de minst riskante aangewezen, zodat godsdienst in Antwerpen formeel niet ter sprake kwam.Ga naar voetnoot(11) In Holland achtte men zich kennelijk vrijer, al dienden de in te zenden spelen als gebruikelijk vooraf in de herkomstgemeente door de hoogste wereldlijke of geestelijke autoriteit te worden geaccordeerd. Deze werd zo aansprakelijk voor mogelijke misstappen, wat wellicht mede oorzaak was van genoemde beperkte opkomst. De Rotterdamse gastheren wilden de spelen graag twee weken voor de opening in hun bezit hebben; de lied- en refereinteksten werden pas tijdens de openingsceremonie aangeboden. | |||||||||||||||||||
De relatie Rotterdam - LeidenHet is, mee gezien de voorbereidingstijdGa naar voetnoot(12), opmerkelijk dat de stad Leiden nog op 16 april 1561, amper drie maanden voor de spelen, een kleine groep rederijkers tot rederijkerskamer maakt en die naar Rotterdam afvaardigt. Als zoveel andere geïnviteerden had ook Leiden immers de uitnodiging naast zich kunnen neerleggen en op een volgende gelegenheid wachten. Bovendien lijkt het geen geringe opgave binnen drie maanden niet alleen een kamer in het leven te roepen, maar ook nog een toneelstuk en allerlei andere wedstrijdbijdragen goed voor te bereiden. Leiden moet dus wel sterk gemotiveerd geweest zijn om in Rotterdam acte de présence te geven. Nu onderhielden beide steden reeds heel lang retoricale relaties. Meer dan vijfenzeventig jaar voor de spelen van 1561 blijken al Rotterdamse rederijkers Leiden te bezoeken waar ze - mogelijk voor | |||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||
een gastoptreden of een wedstrijd met hun Leidse collega's, die overigens pas in 1493 voor het eerst vermeld worden - op 8 november 1484 van stadswege zes kannen wijn voorgezet krijgen.Ga naar voetnoot(13) Feitelijk is dit de oudste gedocumenteerde vermelding van rederijkers in Holland.Ga naar voetnoot(14) Bovendien vertelt Wynbeek dat de Rotterdamse kamer door Leiden gedoopt is.Ga naar voetnoot(15) Ook de namen van beide kamers suggereren samenhang: De Witte Acoleye (als vaker, tevens een verwijzing naar de plaats van herkomst) kan De Blauwe Acoleye hebben gebaptiseerd. Hun relatie wordt door de Leidse rederijkers onderstreept als ze, nadrukkelijker dan in andere spelen gebeurt, hun bijdrage afsluiten met Uut liefde quamen wij hier deur u constich openbaren
van Leijden varen binnen t'Rotterdamsche dal,
wij witte Acoleyen deur De ghenuecht ist al,
om met soet gheschal hier vreucht te verbreijen
bij ons broeders, ghenaemt die blauwe AcoleyenGa naar voetnoot(16)
| |||||||||||||||||||
Wie kent ‘De ghenuecht ist al’?Gezien de oude relaties had Leiden dus wel enige reden de uitnodiging van ‘ons broeders, ghenaemt die blauwe Acoleyen’ niet zomaar naast zich neer te leggen. Maar waarom daarvoor in april 1561 een kamer opgericht, als er waarschijnlijk in 1484, en gedocumenteerd in ieder geval tien jaar later een rederijkersverband bestond? En wie zijn ‘wij witte Acoleyen deur De ghenuecht ist al’? Deze combinatie van naam en devies wordt voor 1561 nergens vermeld. In 1548 subsidieerde Leiden ‘Liefde es t'Fondament Die Witte | |||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||
Acoleytkens’ voor een optreden in Dorde.Ga naar voetnoot(17) Deze naam verwerkte de Leidenaar Cornelis Meesz van Hout vier- en het devies driemaal in een omvangrijke namen- en deviezencollage in zijn Esbattement van sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheijt (1546); het devies De ghenuecht ist al noemde hij daar slechts eenmaal.Ga naar voetnoot(18) Uit 1540 dateert zijn esbattement op de vraag ‘Wie voirmaels waren de victoriöste verheven, wekker werken noch blijcken int leven’, en dat bevatte in het slotrondeel de twee deviezen in combinatie: ‘de genuecht ist al / dör lieft ist fundament’.Ga naar voetnoot(19) En nog eerder, op 13 (én 14) mei 1529, werd subsidie verleend aan de rederijkers ‘van de oude camere’, die Leiden in Haarlem zouden gaan vertegenwoordigen, en blijken er ‘twee cameren van den rethorijcke’ te bestaan. Mogelijk dus ook een ‘jonge’ kamer, met als devies De ghenuecht ist al.Ga naar voetnoot(20) En, als al aangeduid, wordt op 16 april 1561 door het Leidse gerecht een achttal personen ‘angenomen’ om ‘bij provisie [tijdelijke voorziening] ende tot wedersegghen [herroeping]’ een Leidse rederijkerskamer te vormen, ‘geïntituleert De Geneuchts is 't Al met de bloeme van den Witte Acoleyen’. Acht broeders worden geregistreerd met zestien vicarissen [plaatsvervangers], ‘ende andere nijemant’.Ga naar voetnoot(21) Deze groep draagt dus de van Lieft ist fondament bekende naam De Witte Acoleye, maar nu in combinatie met het alleen in spélen genoemde devies De ghenuecht ist al. De broeders krijgen enkele weken later, op 3 mei 1561, ook een uit naam van Filips II geconfisqueerde boedel ten gebruike overgedragen.Ga naar voetnoot(22) Tussen deze goederen bevinden zich vergelijkbare objecten, die deels afkomstig waren van Lieft ist fondament, deels van De ghenuecht ist al.Ga naar voetnoot(23) Dit impliceert dat beide kamers - nog afgezien van de relatie tussen de oude en de jonge - door Leiden namens de hoogste overheid gestraft zijn, waarbij hun goederen zijn verbeurd verklaard. Waarschijnlijk zijn ze in het voorafgaande decennium opgeheven,Ga naar voetnoot(24) wat | |||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||
een relatief lichte straf is. Voorts blijkt dat het gerecht in Leiden hun, mogelijk mede o.i.v. de licht ontspannen tijdsomstandigheden, in 1561 weer iets meer vrijheid toestaat, zij het allerminst ongelimiteerd: Leiden stelt een voorlópige kamer in met uitdrukkelijk geen andere dan een klein aantal geregistreerde leden en plaatsvervangers.Ga naar voetnoot(25) Daarbij ontbreekt de al genoemde Cornelis Meesz van Hout; deze verschijnt pas weer in de jaren zeventig als zijn zoon, Jan van Hout, een belangrijke rol gaat spelen.Ga naar voetnoot(26) Verder werd De ghenuecht ist al een gecombineerde geconfisqueerde boedel ter beschikking gesteld, wat erop wijst dat vóór de confiscatie geen gescheiden huishoudingen werden gevoerd. Dit zou betekenen dat de twee deviezen bij De Witte Acoleye verwijzen naar twee ‘afdelingen’ van één kamer: een ‘oude’ met het devies Lieft ist fondament en een jongere, waarschijnlijk ‘geïntituleert De Geneuchts is 't Al’, met een lagere (‘onvrije’?) status.Ga naar voetnoot(27) Wellicht heeft de Leidse overheid in de roerige jaren '20 het ontstaan van een nieuwe ‘vrije’ | |||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||
kamer tegengehouden.Ga naar voetnoot(28) In 1561 staat ze slechts enkele rederijkers ‘bij provisie ende tot wedersegghen’ toe Leiden temidden van de Hollandse kamers te representeren. De acht officieel door het gerecht toegelaten rederijkers vormden namelijk een kleine selectie uit het aanwezige potentieel. Op 3 mei 1561 werd, als vermeld, de geconfisqueerde boedel overgedragen. Die was beschreven in een ‘Inventaris van ... guederen ... van de Genuecht is 't Al’, welke eindigt met een ‘Specificatie, hoe dat die broeders van de Genuchtis 't Al, genaempt ende genommeert zyn.’Ga naar voetnoot(29) Daarop staan twintig personen vermeld van wie er slechts zeven in de nieuwe Ghenuecht ist al terugkeren; de achtste is de factor, Jacob Fransz, een voorsprake.Ga naar voetnoot(30) Van de drie spelen die de Inventaris aanduidt, is er een afkomstig van Bouwen Jansz, die als keyser in 1561 (en 1578) terugkeert,Ga naar voetnoot(31) dat in tegenstelling tot de twee andere auteurs, Ghysbrecht Heyndricxsz en prinche Ghijsbrecht Jansz, ook leden van het voormalige Genuchtis 't Al. Naast de broeders worden zestien vicarissen benoemd, wier namen echter niet voorkomen in de Specificatie.Ga naar voetnoot(32) | |||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||
Waar bleef ‘Lieft ist fondament’?Dit doet uiteraard de vraag rijzen waar de andere leden en die van Lieft ist fondament zijn gebleven. Daarop werpen de stukken van het Rotterdamse rederijkersfestival enig licht. Het al genoemde Esbattement van sMenschen sin, dat de Leidse factor Cornelis Meesz van Hout voor Gouda (1546) schreef, verweeft kamernamen en -deviezen in een omvangrijke herbergscène, waarbij het publiek tientallen malen een ‘schok van herkenning’ ervaart.Ga naar voetnoot(33) In de Rotterdamse spelen van vijftien jaar later vinden we verwante verschijnselen, zij het niet op dezelfde schaal, maar vooral als ‘groet’ in openings- en afsluitingspassages. Aan het slot van het spel van Noordwijk, dat de tweede prijs won, lezen we: Lof zij oock d'Apostelen, die dees troost ghenoten,
blijvende eendrachtich met minnen versaemt,
zijnde in lieft bloeijende, hier wel nae raemt,
1045[regelnummer]
malcander onbeschaemt toonende lieft boven al.
Alsulcken trou moet blijcken int aerdsche dal.
Dus groot en smal, blijft in jeucht groeijende.
* Weet, het woort is crachtich en is bespoeijende
die met viericheit gloeijende hem schicken tot duecht.
1050[regelnummer]
Sulck ghenuecht ist al waerin wij rapen ghenuecht
en elckeen verhuecht hem in dese glorie.
* Ter eeren Rhetorica, de schoon ciborie,
blinckende ivorie, gheschiet dees collatie,
die uut jonsten begrepen heeft habitacie
1055[regelnummer]
alhier ter spacie, seer net en pertinent.
* IJeghelijck in als thoont liefde: liefde is tfondament
waerop men seer jent groote vasticheijt mach bouwen.
...
Dat hier ghespeelt is, wilt toch niet versmaen.
Wij segghen u plaen: tis nu ghedaen
1070[regelnummer]
en bij ons Leelikens uut liefde bestaen.
In als thoont liefde.Ga naar voetnoot(34)
| |||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||
Het publiek zal eenvoudig de deviezen van gastheer en deelnemers hebben herkend - slechts Schiedam ontbrak -, maar bij nader toezien vallen wel enkele details op.Ga naar voetnoot(35) In vs. 1056 vermeldt Noordwijk Liefde is tfondament, het devies van de voormalige Leidse buurkamer, en in vs. 1050 Ghenuecht ist al. Het oude devies Liefde is tfondament wordt in vs. 1056 bovendien gekoppeld aan In als thoont liefde, en dat is het persoonlijk devies van de factor van Noordwijks bijdrage, zoals blijkt uit de ondertekening - de enige van die aard in de bundel Rotterdamse spelen. Zo'n factor-kamer-koppeling als in vs. 1056 vinden we ook in het spel van Amsterdam: daar lezen we ‘Buijcht mijn hert, doet mij in liefden bloeijen’ (vs. 1034), waar factor Egbert Meynertsz' persoonlijk devies gevolgd wordt door dat van zijn kamer, De Eglentier. En het slot van Rijnsburgs intreeliedeken, geschreven door Johan Fruytiers, koppelt beide op dezelfde manier: ‘Weest dat ghij sijt, want het woordt is crachtich’.Ga naar voetnoot(36) Noordwijks devies Uut liefde bestaen vinden we pas in de slotregel (vs. 1070), veertien verzen na dat van zijn factor, wiens devies daarna dus nog als ondertekening volgt. Nu was het optreden van gastfactors niet onbekend, maar deze opmerkelijke scheiding benadrukt dat In als thoont liefde zijn eigen devies niet verbindt aan dat van Noordwijk: hij accentueert daarentegen zijn persoonlijke verbondenheid met de niet meer bestaande kamer uit Leiden. | |||||||||||||||||||
UitgewekenEen verklaring lijkt geïmpliceerd in een uitspraak van Jan van Hout, die in 1577 een oproep blijkt te richten tot de Leidse rederijkers, tot | |||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||
[...] u die De genuecht est al steets pleecht te spreken,
of die um Tfundament der Liefden waert geweken.Ga naar voetnoot(37)
De voormalige factor (?) van Liefde ist fondament lijkt, mogelijk samen met collega's, voor zijn literaire en wellicht ook buitenliteraire, godsdienstige, activiteiten uit Leiden naar Noordwijk te zijn uitgeweken. Daarop zouden kunnen wijzen de woorden waarmee de hoofdpersoon in zijn spel zich introduceert. Deze, de Goetwillighe mensch, een pater (vs. 180), lijkt zijn openingsclaus een authentiek accent te geven als hij klaagt: Ick en macht niet verdraghen - tis autentijcke -,
dat ick moet jaghen achter den dijcke;
tot armoede strijcke ick nu hier int leven
twelck mij is beneven.
Ick werde ghehaet, vande werelt verdreven,
omdat ick niet en volghe haer valsch ingheven.
...
De valsche leeringhe van tswerels doctooren
doet mij deur persecutie dicwils verstooren;
al stop ick mijn ooren, ick blijve verblent
en gheheel gheschent.
Ten sij saeck dat tot mij des Heeren vrede went,
welck is der liefden meeste fondament
...
Tswerelts goet quijt sijnde brenct mij in benouwen.
Verlaten schijn ick te zijn: mij wort onthouwen
het Godlijck douwen en twoort seer crachtich.Ga naar voetnoot(38)
Ofschoon het plaatsen van meer persoonlijke accenten weinig gebruikelijk is en diverse uitspraken ook wel binnen het raamwerk van het betreffende spel worden opgenomen, is deze introductie met zijn zinspelingen op twee deviezen te opmerkelijk om slechts toevallig en geheel zonder bedoeling te zijn.Ga naar voetnoot(39) Als gezegd, Liefde ist fonda- | |||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||
ment is het devies van de niet heropgerichte Leidse kamer en In als thoont liefde treedt in 1561 op als factor van de Noordwijkse kamer, die al enkele jaren gesubsidieerd werd door het Cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst te Noordwijkerhout.Ga naar voetnoot(40) En Twoort is crachtich is het devies van de kamer uit Leidens buurgemeente Rijnsburg, die gesubsidieerd werd door de abdij aldaar.Ga naar voetnoot(41) Als factor van die kamer fungeert in 1561 Johan Fruytiers, die met zijn spel in Rotterdam de derde prijs won. Fruytiers woonde in 1559 aan het Leidse Pieterskerkhof,Ga naar voetnoot(42) en het lijkt in dit verband niet zonder betekenis dat hij zowel in de laatste strofe van zijn intreeliedeken als in de slotregel van het erop volgende chronogram Noordwijk en Rijnsburg samenbrengtGa naar voetnoot(43) - daarmee mogelijk ook zijnerzijds hun verbondenheid onderstrepend. Een en ander bevestigt o.i. het vermoeden dat enkele hooggekwalificeerde Leidse rederijkers als gevolg van de aangeduide strafmaatregel naar de buurgemeenten Noordwijk en Rijnsburg waren uitgeweken. En dat heeft in 1561 vermoedelijk consequenties gehad voor de Leidse opstelling. Als in Leiden had men in de buurgemeenten de Rotterdamse Chaerte ontvangen; daar had men de uitnodiging aanvaard en bereidde men, klaarblijkelijk succesvolle, presentaties voor. Mocht de Leidse overheid al geneigd geweest zijn de Rotterdamse invitatie naast zich neer te leggen, het besef dat enkele (ex?-)Leidenaars aan het hoofd van naburige kamers in Rotterdam zouden verschijnen, kan de Leidse overheid genoopt hebben zich op de invitatie van haar oude retoricale relatie te (her)bezinnen. Negeren van de uitnodiging terwijl wel twee door Leidenaars ‘aangevoerde’ groepen in Rotterdam zouden optreden, zou zeker aanleiding geven tot commentaren die het Leidse aanzien konden schaden. Hoe het zij: Leiden heeft ‘bij provisie ende tot wedersegghen’ - en kennelijk | |||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||
zonder veel enthousiasme - een kleine afvaardiging samengesteld die in Rotterdam de strijd zou moeten aangaan. Dat deze, mede gezien de korte voorbereidingstijd, zwaar zou worden lijkt Die ghenuecht ist al zich wel gerealiseerd te hebben. Haar spel telt 569 regels en dat is weinig, ongeveer de helft van de Noordwijkse en Rijnsburgse spelen, en ook kwalitatief is het verschil met het werk van hun stadgenoten elders aanzienlijk.Ga naar voetnoot(44) De kamer lijkt zich dat ook wel bewust, als ze - overigens traditioneel - afsluit: Wilt ons werck ten scherpsten niet judiceren,
maer ten besten keren dat uut jonst is ghewracht.
Is ons solutie niet wel bij ghebracht
noch den sin niet ontknocht, lijdt u daer nu mede.Ga naar voetnoot(45)
Ze revancheerde zich op andere gebieden en kwam allerminst met lege handen in Leiden terug. | |||||||||||||||||||
Goede relatiesDat roept de vraag op naar de relaties tussen de officiële en de overige ‘Leidse’ rederijkers. Directe informatie daarover ontbreekt, maar uit een aantal gegevens zou men kunnen concluderen dat die niet slecht waren. Dat de Noordwijkse en Rijnsburgse factors elkaar waardeerden, moge in eerdergenoemde wederzijdse vermeldingen geïmpliceerd zijn, maar hoe was hun relatie met hun collega's in Leiden? Nu werd Noordwijk door loting in Rotterdam aangewezen om een nieuwe wedstrijd te organiseren, wat enigszins pijnlijk was als men weet dat Die ghenuecht ist al expliciet de boodschap had meegekregen dat de stad Leiden bij inloten daartoe bereid was.Ga naar voetnoot(46) Op | |||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||
18 mei 1562 verschenen de Leidenaars in Noordwijk;Ga naar voetnoot(47) men vindt zelfs enkele liedekens, daar (en in Gouda 1564) door Die ghenuecht ist al ten gehore gebracht, en wel in een bundel van Lieft ist fondament.Ga naar voetnoot(48) Dit wijst niet op spanningen tussen de rederijkers onderling. Een goede twee maanden daarna, op 31 juli 1562, vaardigt de Leidse overheid zelfs de verordening uit dat ‘niemandt van den poorters [...] voortaen sal moghen gaen spelen ofte hem exerceren in ofte mit eenighe cameren van de rethorijcke buijten deser stede ofte aldaer frequenteren ofte converseren.’Ga naar voetnoot(49) Dit verbod impliceert dat nogal wat Leidenaars - en niet alleen de geregistreerde rederijkers - inmiddels meer dan incidenteel de stad verlieten voor bezoeken aan rederijkers in enkele buurgemeenten, waarbij aan uitgewekenen in Noordwijk of Rijnsburg valt te denken. Daarvoor werden klaarblijkelijk retoricale motieven aangevoerd, maar gezien het ‘frequenteren ofte converseren’, ook andere. Men kan dan ook niet uitsluiten dat, wegens de godsdienstige interesse van rederijkers en hun publiek, retorica als dekmantel voor godsdienstige bijeenkomsten gebruikt is; we bevinden ons in de periode van beginnende hagepreken.Ga naar voetnoot(50) De Leidse overheid roept bezoeken aan ‘rederijkersbijeenkomsten’ een halt toe; op spanningen tussen rederijkers onderling wijst dit uiteraard evenmin. Twee jaar nadien treedt Die ghenuecht ist al in Gouda op, waar de volgende competitie plaatsvindt. Bovendien zijn daar de teksten van de Rotterdamse spelen in druk verkrijgbaar - een nouveauté voor | |||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||
Hollandse wedstrijdbijdragen. Mogelijk hebben de Leidenaars deze publicatie met enige spanning afgewacht. De bundel Drijderley refereynen,Ga naar voetnoot(51) die naast de spelen verkrijgbaar was, bevat de bijdragen in het vroede, het amoureuze en het zotte van de deelnemende kamers; dat zijn, naar we aannemen, de officiële inzendingen die de negen kamers tijdens de openingsceremonie de gastheren hadden aangeboden. Hoewel de Chaerte van deze mogelijkheid geen melding maakt, blijken ook rederijkers individueel, later als ‘particulieren’ aangeduid, aan de refereinenwedstrijd te hebben deelgenomen; Delft zinspeelt daar ook op.Ga naar voetnoot(52) We treffen namelijk in de bundel 23 Leidse, Noordwijkse en Rijnsburgse refereinen aan in plaats van het te verwachten officiële negental.Ga naar voetnoot(53) Johan Fruytiers, factor voor Rijnsburg, aan wie we de publicatie van de Rotterdamse spelen te danken hebben,Ga naar voetnoot(54) blijkt erover te beschikken en publiceert ze, meestal met vermelding van persoonlijke deviezen. De drie officiële ‘Refereynen van Leyden’ bieden daarbij nog een boeiend inzicht: ze zijn van verschillende rederijkers afkomstig. Dat betekent een vorm van samenwerking die doet vermoeden dat de ‘externe’ factor Jacob Fransz. zich bescheiden opstelde of niet de praktische leiding had.Ga naar voetnoot(55) Een en ander onderstreept overigens wel de goede persoonlijke relaties tussen ‘Leidse’ broeders. | |||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||
Verschillende opiniesDit gegeven is met name van belang omdat de factors (en leden?) van de kamers theologisch zeker niet dezelfde opvattingen uitdroegen. Het spel van Noordwijk bevat een aantal katholieke trekken.Ga naar voetnoot(56) Ofschoon reformatorisch getint profileert dat van Leiden zich weinig, wat gezien de samenstelling van de afvaardiging niet zeer verwonderlijk is; en het spel van Rijnsburg is evident reformatorisch.Ga naar voetnoot(57) Theologische verschillen leidden niet zelden tot felle confrontaties - Leiden vormde daarop geen uitzondering.Ga naar voetnoot(58) Het spel over de eindeloos genegeerde, expliciet afgewezen en ten slotte ‘getrooste’ protestanten dat Fruytiers voor Rijnsburg schreef, vertoont echter weinig dogmatische gedrevenheid. Sterker, Gods ordinantie [Gods inzettingen] opent er zijn optreden met ‘U moet hier eendracht tot een groete aencleven’Ga naar voetnoot(59) en dat is dezelfde gedachte die Fruytiers naar voren brengt als antwoord op de Brusselse vraag (1562) ‘wat de landen kan houden in ruste’, te weten ‘eendracht uit liefde’.Ga naar voetnoot(60) Gezien ook andere uitspraken in zijn spel valt aan te nemen dat de gereformeerde Fruytiers een positieve tolerantie voorstaat; een instelling - mee ingegeven door een streven naar conflictbeheersing? - die hem ertoe gebracht zou kunnen hebben de wellicht niet briljante refereinenGa naar voetnoot(61) van zijn stad- en streekgenoten compleet te helpen publiceren.Ga naar voetnoot(62) | |||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||
Johan Fruytiers, die in 1562 al naam maakte in Antwerpen en Brussel en in 1574 Willem van Oranjes secretaris voor verzoekschriften werd, toont datzelfde jaar nog zijn betrokkenheid op Leiden met zijn, het eerste, levendige verslag van Leidens befaamde belegering en ontzet.Ga naar voetnoot(63) Ook voor de Hollandse kamers lijkt Fruytiers van bijzondere betekenis geweest: had hij niet Silvius, de uitgever van de Brabantse spelen, voor die uit Holland geïnteresseerd, we hadden van de Rotterdamse waarschijnlijk nauwelijks geweten. Dan zouden we overigens ook niet hebben beschikt over Fruytiers' eigen zinnespel, o.i. het meest opmerkelijke stuk van het hele festival. Naar zich laat vermoeden, danken we de publicatie van de Rotterdamse spelen primair aan het werk van Fruytiers.Ga naar voetnoot(64) Zijn bijdragen zijn door de naar alle waarschijnlijkheid Rotterdamse jury in 1561 betrekkelijk bescheiden beloond: vier derde prijzen mocht hij meenemen: voor het plaisantste oncostelijcste incomen, voor het presenteren vant triumphantichste, oncostelijcste Blasoen, voor zijn refreijn int amoureus en tspel van Sinne. Noordwijk ontving de eerste prijs voor het presenteren van zijn blazoen en de tweede voor het zinnespel, terwijl Leiden zelfs met drie hoofdprijzen terugkeerde: voor zijn intrede, zijn zotte referein en dat in het vroede.Ga naar voetnoot(65) Geen kamer overtrof dit resultaat. Zouden ook voor de jury ‘oude relaties’ hebben meegespeeld? | |||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||
Aanstootgevend?Ofschoon er in Rotterdam de facto drie door Leidenaars geleide kamers in het krijt traden, lijkt van onderlinge wrijving geen sprake. De veronderstelde strafmaatregel tegen de kamer(s) van De Witte Acoleye, en het uitwijken van een aantal van haar leden, is waarschijnlijk het gevolg van een aanstootgevend optreden, zoals gebruikelijk met betrekking tot de godsdienst. Zelfs non-verbaal bleek men zeer wel tot spot in staat. In 1562 werd jongelui verboden intredes en voorstellingen van rederijkers te imiterenGa naar voetnoot(66) - kennelijk waren die zowel stimulerend als aanstootgevend. Dat geldt in ieder geval voor hun manifestatie in 1566, toen ze aan de vooravond van de beeldenstorm een uit de Pieterskerk gehaald heiligenbeeld boven de Breestraat lieten duikelen, erbij roepend: ‘Daer salder noch meer comen’.Ga naar voetnoot(67) Alva werd erover ingelicht. Voor hem was rederijkerij sowieso aanstootgevend. Bij zijn aantreden verbood hij dan ook alle kamers. Als na de daarop volgende jaren van strijd de situatie stabiliseert, wordt in 1578 weer een Leidse kamer opgericht;Ga naar voetnoot(68) deze gebruikt de volgende anderhalve eeuw de oude zinspreuk Lieft ist fondament. Dat onderstreept dat Die ghenuecht ist al in 1561 een gelegenheidsformatie was die Leiden ‘voorlopig’ vertegenwoordigde. De Van Houts zijn bij dit alles onzichtbaar: stonden zij achter ‘tswerels doctooren’ die de Goetwillige mensch, evenals Fruytiers, hadden genoopt uit te wijken?Ga naar voetnoot(69) In 1577-'78 neemt Jan van Hout op retoricaal gebied de | |||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||
leiding; de factors van Noordwijk en Rijnsburg lijken dan lang van het Leidse toneel verdwenen. Een en ander maakt duidelijk dat het gesignaleerde uitwijken van Leidse rederijkers niet zozeer aan onderlinge tegenstellingen kan worden geweten als wel aan ingrepen door de overheid, die poogde de ongetwijfeld gewaardeerde maar ook licht overlast veroorzakende rederijkers in de hand te houden. Hun invloed op de publieke opinie was een risicofactor in het aanzwellende streven naar vrijheid (m.n. van godsdienst), dat de landelijke overheid met kracht wilde tegengaan. Binnen dit krachtenveld balancerend heeft de Leidse overheid kennelijk getracht zichzelf en de bevolking voor nieuwe ‘turbatien’ te behoeden. | |||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||
|
|