Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1997-1998
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Erasmus vander Eecke Brugs drukker van ‘quade boucken’ door Willy L. BraekmanOver de Brugse drukker Erasmus vander Eecke of Querceus, is betrekkelijk veel bekend, alhoewel hij niet zeer lang heeft geleefd noch een omvangrijke reeks drukken op zijn naam heeft staan. Hij werd in 1510 te Brugge geboren en stierf er in juli 1554. In totaal drukte hij - voor zover bekend - een tiental boeken of boekjes, maar van slechts de helft hiervan is ook een, meestal uniek, exemplaar tot ons gekomenGa naar voetnoot(1). Van de andere is alleen de titel, in min of meer volledige vorm, bekend. Zogoed als alles wat we weten over zijn leven en zijn activiteiten als drukker, figuursnijder en boekbinder, steunt op archiefonderzoek destijds verricht door A. SchouteetGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Status questionisEen belangrijk document dat door hem werd ontdekt is het vonnis dat door de Brugse schepenbank tegen Vander Eecke op 28 nov. 1553 werd uitgesproken. Op die dag werd Erasmus veroordeeld tot verscheidene straffen wegens het drukken en verkopen van ketterse boeken. Dit misdrijf werd des te erger geacht daar Vander Eecke reeds twee jaar vroeger was opgepakt en toen plechtig voor dezelfde rechtbank had gezworen die activiteit te zullen stakenGa naar voetnoot(3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit vonnis wordt specifiek gerefereerd aan een aantal boeken die door hem, sinds de vermaning van 1551, op de markt werden gebracht en aan enkele andere activiteiten, wetsovertredingen en nalatigheden, die hem in verband daarmee ten laste worden gelegd.
Het vonnis dat op 28 nov. 1553 over Vander Eecke werd geveld, was het eindpunt van een ganse gerechtelijke procedure en het enige document dat van dit dossier te Brugge is bewaard gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De samenstelling van een gerechtelijk dossierOm enig inzicht te geven in de samenstelling van een dergelijk dossier, is het in dit verband wel niet overbodig enige stadia in de totstandkoming ervan aan te geven. Wanneer een verdachte door de gerechtsdienaars onder leiding van de baljuw werd voorgeleid, bestond de eerste stap in het houden van een ‘examinatie preparatoire’, een vooronderzoek. Dit was in feite de notulering van de verklaringen van een aantal getuigen. Deze getuigenverklaringen of examinatie, of een kopie ervan, werd doorgestuurd naar de Raad van Vlaanderen te Gent. Dit doorsturen was een wettelijk opgelegde verplichting voor de subalterne rechtbanken. De magistraten van de Raad onderzochten dan de examinatie en konden daarbij twee verschillende beslissingen treffen. Ofwel oordeelden ze dat de zaak onbelangrijk was en werd ze geklasseerd, ofwel vonden ze dat niet, en besloot men tot verder ‘procederen’. In dit laatste geval werd, op basis van het hen toegezonden getuigenverhoor, een zg. ‘etiket’ opgesteld. Dit is een document waarin een reeks precieze vragen werd geformuleerd over zaken waarvan men vond dat nog verder verhoor van getuigen en (of) van de beklaagde nodig was. Een kopie ervan werd naar de subalterne overheid teruggestuurd van wie de ‘examinatie preparatoire’ afkomstig was. Dit etiket was bedoeld als een soort richtsnoer, waarmee de plaatselijke schepenbank de zaak zelf kon afhandelen. Soms ook trok de Raad te Gent echter de zaak naar zich toe en vroeg dan om de beantwoorde vragenlijst naar hem terug te sturen. Maakte de Raad een etiket op, dan was de kans groot dat de zaak doorging en dat het uiteindelijk tot een vonnis kwam. In alle geval blijkt uit het voorgaande dat een vonnis steeds werd voorafgegaan door een ‘examinatie preparatoire’, een etiket, en een document met de antwoorden op de vragen in het etiket gefor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muleerd, naast nog een aantal andere documenten die we hier, als voor ons doel niet relevant, terzijde kunnen laten. Keren we nu naar het geval van Erasmus vander Eecke terug. Deze Bruggeling werd in zijn geboortestad aangehouden, zeer waarschijnlijk - we zullen het verder zien - als gevolg van een verklikking. Een gerechtelijke procedure wordt tegen hem ingezet, maar van het geleidelijk, als gevolg van de hierboven geschetste gang van zaken, groeiend dossier, was tot op heden alleen het eindpunt, het vonnis, bekend. Dit bleef te Brugge bewaard en was voor A. Schouteet een belangrijke bron van informatieGa naar voetnoot(4). Nu is het natuurlijk wel zo dat het vonnis, dat voorafgegaan wordt door een motivering, het interessantste document uit een gerechtelijke dossier is. In de begeleidende motivering die de strafmaat bepaalt, worden immers de voornaamste gegevens uit de vorige stadia, de examinatie, het etiket en de antwoorden daarop, beknopt samengevat. Een aantal feiten echter, die, van juridisch standpunt althans, niet direct relevant of in alle geval minder belangrijk zijn, blijven daarbij gewoon onvermeld. Het is evident dat voor iemand die de zaak van drukker Vander Eecke vanuit de invalshoek van de geschiedenis van de drukkunst benadert, de gedetailleerde getuigenverhoren en de precieze vragen van het etiket toch ook allerlei waardevolle gegevens kunnen bevatten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een nieuw stukNu blijkt dat naast het reeds bekende vonnis, ook nog een ander stuk uit het dossier is bewaard geblevenGa naar voetnoot(5). Het is een los dubbelblad dat in een lijvig register van gerechtelijke examinaties werd ingelast. Dit blad is het zg. etiket uit het dossier Vander Eecke. Het bevat eenendertig precies geformuleerde vragen. Ze zijn gebaseerd op en refereren aan de verloren ‘examinatie preparatoire’. De antwoorden op de vragen ontbreken echter, wat natuurlijk erg jammer is. Hoe onvolledig en fragmentarisch deze nieuwe bron van informatie ook is, toch is het een interessant document. Het laat toe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkele aanvullende gegevens over deze Brugse drukker te achterhalen die niet in het vonnis vermeld worden. Zeker is dat het nu ontdekte document een kopie is van de lijst vragen die aan de Brugse schepenbank werd gezonden. Het dateert dus uit 1553, alhoewel op het document zelf geen datum wordt meegedeeld.
Hierna volgt dan het bewuste etiketGa naar voetnoot(6): Vp tstick van Erasmus vander Eecke te doen naerdere ende breedere ondervrach ende onderzouck aengaende de navolghende ende ghelicke pointen of circonstancien.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bespreking van de inhoudEen eerste groep vragen heeft betrekking op de strenge reglementering die aan drukkers en boekverkopers werd opgelegd (nrs. 1-4, 10 en 11). De bepalingen, waaraan de genoemde vragen refereren, staan in het beruchte Placcaet ... van diuersche nieuwe ghereprobeerde ende suspecte boucken van 1546Ga naar voetnoot(18). Een groep van vijf vragen heeft betrekking op ‘trefereijnboucxken’ (nrs. 5, 6 en 13-15). Jammer genoeg is het moeilijk met zekerheid te bepalen over welke refreinenbundel het hier gaat. Indien men aanneemt dat het ging om een bundel die ons ook - in een andere druk - van elders bekend is, zou men geneigd zijn te denken dat een herdruk bedoeld is van de beroemde Refreynen Int sot amoreus wys die door Jan van Doesborch tussen 1528 en 1530 te Antwerpen waren gedrukt. Of moet men denken aan een herdruk van de refreinenbundel die in 1539 te Gent door Joos Lambrecht was gedrukt? Zeker is dat de Van Doesborch-bundel in 1548 en 1565 werd herdrukt door andere drukkersGa naar voetnoot(19). Het is dus mogelijk dat Vander Eecke te Brugge eveneens een herdruk heeft gebracht, maar dit blijft uiteraard een hypothese. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zeker is echter wel dat dit ‘boucxken’ in 1551 door Vander Eecke werd gedrukt en dat het om reformatorische of althans ‘ghereprobeerde’ gedichten ging. In het vonnis van 28 nov. 1553 leest men immers: Voort dat binnen zynen huuse by zynen mesniedenGa naar voetnoot(20), gheleden twee jaeren of daerontrent, gheprent es gheweest, onwetens hem, zo hij zecht, ende in zyn absentie, zekere gode quantiteit van refereynen, bevonden zyn innehoudende leeringhen der heligher Roemscher ende Kersten Kercke contrarierende ende blasphemiën jeghens dezelve Kercke. Naar aanleiding van dit boek was Vander Eecke reeds in 1551 door ‘justicie anneghesproken’, maar werd toen voorwaardelijk ‘ontsleghen van vanghenesse’, nadat hij had gezworen geen inbreuk meer op de plakkaten te zullen plegen. In 1551 had Vander Eecke beweerd dat hij van het drukken van dit boek op zijn persen niets afwist: het was immers gebeurd door een helper gedurende de tijd dat hijzelf afwezig was. Waar Erasmus dan wel was, wordt niet gezegd. Toch kunnen we vermoeden dat hij toen in Engeland verbleef, aangezien verder blijkt dat hij daar wel eens meer heen ging. Daarmee in overeenstemming is ook dat een van de straffen die hij in 1553 opliep, was dat hem gedurende enkele jaren verboden werd de stad te verlaten. Wie de helper of knecht van Vander Eecke was, blijkt uit het etiket niet. Toch lijkt het waarschijnlijk dat hij Joris Tant heette. Deze was sinds Pasen 1551 bij Erasmus in de leer. Hij had reeds voordien ruim de gelegenheid gehad zich in het drukkersvak te bekwamen gedurende de tijd dat hij als leerjongen bij de reeds genoemde drukker Joos Lambrecht te Gent had gewerktGa naar voetnoot(21). Deze Joris Tant was - zoals trouwens Vander Eecke zelf - een weeskind en ‘logierde’ bij Erasmus. Men kan zich ook afvragen of hij dezelfde persoon is die in vragen 25 en 27 Jooskin genoemd wordt. Als Jooskin en Joris Tant één en dezelfde persoon zijn, dan wordt ook vraag 6 begrijpelijker. Vermits immers de knecht geregeld naar Engeland reisde, krijgt de vraag ‘van wat landen hij gheboren es’ meer zin. Bovendien had men de dienaar niet kunnen oppakken. Die was wellicht in alle haast naar Engeland gevlucht toen Erasmus in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeilijkheden geraakte. Verdere informatie is over hem niet voorhanden. Uit vragen 8 en 22 blijken nog duidelijker de sterke relaties die Vander Eecke en zijn helper met Engeland onderhielden. De verdachte catechismus, die ook in het vonnis ter sprake komt, en daar Cathecismus ofte kinderen leeren genoemd wordt, blijkt immers uit Engeland afkomstig te zijn. Het gaat naar alle waarschijnlijkheid om De catechismus, oft kinder leere, diemen te Londen in die Duytsche ghemeynte es ghebruyckende. Deze werd door Jan Laski (Joannes a Lasco) geschreven in het Latijn (of het Fries) en door Jan Utenhove in het Nederlands vertaald. Beiden waren lid van de Evangelische vluchtelingengemeente te LondenGa naar voetnoot(22) en het boekje werd aldaar gedrukt in 1551Ga naar voetnoot(23). In vraag 8 wordt aangenomen dat Vander Eecke die catechismus zelf in Engeland was gaan drukken, maar indirect, uit het vonnis, weten we dat Erasmus op die vraag heeft geantwoord dat dit niet juist was, maar dat hij die aldaar alleen had gekocht: heeft hij, Erasmus, noch tzydert hem vervoordert te vercoopen zekere joncman binnen deser stede een ghereprobeert boucxken, ghenaemt: Cathecismus ofte kinderen leeren, twelck hij uut Inghelandt, zo hij zecht, alleenelick ghebrocht hadde ...Ga naar voetnoot(24) Het woord alleenelick wordt beter verstaanbaar als men in het etiket leest dat hij ervan verdacht wordt het boekje daar niet gekocht maar gedrukt te hebben. Op de vraag ‘wat hem ghemoueert heeft’ om in Engeland te gaan drukken, is het antwoord natuurlijk de eed die Erasmus in 1551 te Brugge had gezworen nl. zich daar nooit meer met het drukken van verdacht werk in te laten. De contacten met Engeland houden zeer waarschijnlijk verband met de Londense Evangelische Vluchtelingenkerk die in haar eerste periode (1544-1553) aldaar vele duizenden leden teldeGa naar voetnoot(25). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gheert Gheermanzone (d.i. Hermanzoon), over wie ons verder niets bekend is, werd als eerste getuige bij de ‘examinatie preparatoire’ gehoord. Dit wettigt het vermoeden dat hij het was die tot de aanhouding van Vander Eecke heeft geleid. Wellicht had Gheert te goeder trouw een exemplaar van de catechismus in de winkel van Erasmus gekocht. Als hij er zich echter van bewust werd dat het om een ketters geschrift ging, bracht hij de schepenen van Brugge hiervan op de hoogte. Over het zeer korte (30 vv.) apocriefe Epistele tot die van Laodiceën, dat aan Sint-Paulus werd toegeschrevenGa naar voetnoot(26), zijn in het etiket geen nieuwe gegevens voorhanden (nr. 12). Hetzelfde geldt voor het werkje Vande doot van Luther, dat Vander Eecke op vijfhonderd exemplaren gedrukt had in opdracht van Cornelis Volckaert (vragen 16 en 17). Wie de auteur was, een ‘ghereprobeerden ende quaede leeraere’ zegt het vonnis, is mij niet bekend. Uit het vonnis blijkt ook dat het boekje ‘te prijse’ van Luther was. Cornelis Volckaert was een rijke en ontwikkelde goudsmid, die vanaf 1547 probeerde een eigen Brugse boekenproductie op gang te brengen en op 17 juli 1553 te Brugge wegens zijn geloof ter dood veroordeeld werdGa naar voetnoot(27). Het boekje over Luthers dood is een Nederlandse vertaling van Doctor Martin Luthers Christlicher abschied vnd sterben dat in 1546 verscheen en nog datzelfde jaar door Jacques Estauge (Jakob Kundig of Parcus) in het Frans werd vertaald: Le trespas de Martin Luther (Basle, 1546)Ga naar voetnoot(28). De Franse tekst is een aangevulde versie van het Duits origineelGa naar voetnoot(29), maar vermits geen enkel exemplaar van de Nederlandse vertaling bekend isGa naar voetnoot(30), is het uiteraard onmogelijk te bepalen of die vertaling naar het Frans of naar het Duits werd gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De informatie die we onrechtstreeks uit vraag 18 vernemen is nieuw. Een zekere Coppen Clauwaert - over wie verder niets bekend is - werd eveneens als getuige op de ‘informatie preparatoire’ gehoord. Hij getuigt er gehoord te hebben van de echtgenote van de ‘ouden roomeestere’ dat de school, die in het huis van Vander Eecke werd gehouden, naar de woning van ‘eenen kersmakere’ was overgebracht. Met ‘school’ wordt hier een vormingscentrum voor doopsgezinden bedoeld, een geregelde vergadering, waarin de leer van Menno werd uiteengezet en geïnteresseerden op de (her)doop werden voorbereid. Wie met de ‘ouden roomeestere’ bedoeld wordt, is niet duidelijk. Toch lijkt het zeer waarschijnlijk dat het de vader is van Jacob de Rore, die zelf ook wel de ‘keersmaecker’ genoemd werd, ‘omme dat zijn vadere een kersgietere was’Ga naar voetnoot(31). Het woord roomeestere zou dan betekenen de meester kaarsengieter, die eigenlijk de Rore (= Roo) heette en dan ook wel als ‘meester Rore’ of ‘roomeestere’ kan aangeduid zijn. Jacob de Rore, die zich vanaf 1551 bij de Doopsgezinden te Brugge aansloot, werd in 1559 levend verbrand. Hij zal vermoedelijk in zijn ouderlijk huis een doopsgezinde ‘schole’ gehouden hebben. Erasmus vander Eecke woonde daar wel de onderrichtingen bij. Dit zou verklaren dat de school naar zijn huis werd overgeplaatst, als die om veiligheidsredenen niet langer bij De Rore kon doorgaan. Toen Erasmus op zijn beurt verdacht werd en met het gerecht in aanraking dreigde te komen, werd besloten de plaats van samenkomst nog eens te veranderen en wel bij een andere ‘kersmakere’, die Jan de Kersmakere blijkt te heten (cf. vraag 19). Over Jan de Kersmakere is geen verdere informatie bekend. Misschien is hij de broer of in alle geval nauw verwant met Jacop de Keersmaecker, alias de Rore, die in dezelfde context vermeld wordt. Hij kende in ieder geval Erasmus vander Eecke, zoals blijkt uit de volgende groep vragen (nrs. 19-21). Op de maandag vóór H. Sacramentsdag 1553 hadden ze immers op de markt, ‘achter een appelcraem’, een gesprekGa naar voetnoot(32). Een getuige, die het had afgeluisterd, had er uit begrepen dat ze het hadden over iets, waarvan De Keersmakere er ‘tzestich’ wilde hebben. Waarover het precies ging was de luistervink ontgaan, maar de Raad vermoedde - wel terecht - dat ze het hadden over zestig exemplaren van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘quaed’ boek. Reden daartoe was niet alleen dat Erasmus een boekdrukker en -handelaar was, maar ook dat Jan de Keersmakere verscheidene boeken in huis had. De Raad van Vlaanderen geeft de Brugse schepenen dan ook de raad die boeken te gaan ‘visiteren’ om na te gaan of er geen ‘quaede’ bij zijn. Uit deze vragen vernemen we dat Erasmus vander Eecke doopsgezind was en verkeerde in de groep die zich te Brugge gevormd had en waartoe ook een paar leden van de familie de Rore behoorden. Ook het feit dat Erasmus en zijn knecht op zondagen werkten (vragen 23 en 24) wijst in die richting. Dat ook de Raad van Vlaanderen dit vermoedde, kan men opmaken uit hun advies Erasmus door ‘gheestelicke gheleerde mannen’ over het katholiek geloof en de kerkelijke ‘ordonnantien’ te doen ondervragen (nr. 30). De identificatie van Jooskin, die bij Erasmus logeerde (vragen 25 en 26), op Engeland ‘converseerde’ en het met de kerkelijke huwelijksmoraal niet zo nauw nam (vr. 27), blijft onzeker, zoals we reeds hierboven gezien hebben. Hij lijkt in alle geval niet een van de ‘cramers’ (vr. 28) te zijn die ook geregeld bij Erasmus, tijdelijk dan, hun intrek namen. Allerlei rondtrekkende marskramers kwamen zich in de boekenwinkel van Erasmus bevoorraden in populair drukwerk, almanakken, sensatienieuws, volksprenten en ... reformatorische propagandaliteratuur. Ook zij droegen hun steentje bij om de ideeën van de nieuwe religie tot in de kleinste dorpjes van Vlaanderen te verspreiden. Vraag 29 wijst er nogmaals op - in verband met de Catechismus werd het reeds gesignaleerd - dat Vander Eecke geregeld in Engeland verbleef. Hij werd er zelfs van verdacht daar ook enkele boeken gedrukt te hebben. Bovendien vermoedt men dat hij in het geheim, ook te Brugge, boekjes gedrukt heeft in opdracht van Engelse collega's en met hun naam op de titelpagina. Vander Eecke beschikte wellicht slechts over een beperkt aantal lettertypes. Een vergelijking van de door hem in bewaard gebleven boeken gebruikte types met die waarin boeken op naam van Engelse collega's gezet zijn, zou hier revelerend kunnen zijn. Zo vraagt men zich af of de Catechismus, waarvan hierboven sprake is, gezet is in een lettertype dat Vander Eecke bezat. Alleen verder onderzoek kan hier antwoord geven. In alle geval werden deze boekjes ofwel door hemzelf of door Jooskin naar Engeland gebracht en daar aan de man gebracht. De laatste twee nummers van het etiket zijn geen vragen maar aanbeveling (nr. 30) en toelating (nr. 31). Het etiket eindigt immers met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de toelating om Erasmus eventueel ook op de pijnbank te leggen als de ‘jugen’ of rechters in Brugge dit naar recht en geweten nodig zouden oordelen. Of ze al dan niet zouden oordelen tot een ‘scherp examen’ te moeten overgaan, zal natuurlijk afhangen van de mate waarin Erasmus bereid zal gevonden worden spontaan op de gestelde vragen een afdoend en betrouwbaar geacht antwoord te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitIn zijn geheel gezien laat het etiket dus toe een aantal gegevens samen te brengen, die een beter inzicht geven in de activiteiten die de Brugse drukker ten laste worden gelegd. Ook het intellectuele en religieuze milieu waarin hij verkeerde, wordt er scherper door geprofileerd. Bovendien geeft het aanleiding tot het stellen van nieuwe vragen, vooral dan in verband met zijn banden met Engelse drukkers en met de Londense vluchtelingengemeente en het drukwerk dat er werd gebruikt en verspreid. |
|