Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1980-1981 (2 delen)
(1981)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geuzenballade.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghen - 1567, Weydts-hs.Ga naar voetnoot(6) fo 88ro - 92vo en biedt de - naar ik vermoed - volledige tekst van de door Braekman uitgegeven ‘Lamentacie’ naar hs. 1682 van de U.B. Gent. Het aantal aldaar ontbrekende strofen (door Braekman op ‘vier of meer’ geschat) bedraagt eigenlijk negen, plus 4 regels van strofe vijf, zodat de volledige ‘claghe’, zoals die bij Weydts te vinden is, 22 strofen van elk 11 versregels, is 242 versregels bedraagt. Van de befaamde ‘Weydts-spelling’Ga naar voetnoot(7) is hier minder te merken dan elders, allicht omdat Weydts vrij dicht bij de tekst van zijn Vorlage is gebleven. Ik geef hier nu de tekst van het bij Braekman ontbrekende gedeelteGa naar voetnoot(8), volledigheidshalve met de hele vijfde strofe, een summiere woordverklaring en, achteraf, enkele van de belangrijkste afwijkende lezingen tussen hs. Weydts en hs. U.B. Gent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Tekst5. Wy waren eens heeren vol blysscap beloken
doen het gheestelycke ghedoken lach, cacus duvyerenGa naar voetnoot2
twasser keyl deyl als de quatyeren waeren ghebrokenGa naar voetnoot3
ende de belden huyt den tempels gheweerdt in alle quertyeren;
5[regelnummer]
och wat vrucht zachmen ons ooc versyeren
als wy huyt den groene velde inde kercke ghynghen preken
wy beromden ons dat yeghens stroom eer dryven zoude de
revyeren
eer wy daer of scheyden of daer huyte te laten steken;
wander kercken van Roemen en wylden wy niet hooren sprekenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
ende nu falen wy als hoe dat wy hebben ghestreden
de zulcke refuseren die argher zyn te vreden.
6. Noch een wast dit niet ghenoch voor ons Calvinisten
wy guekens vonden een ander loose practycke:
wy menden te nyete brynghen de papysten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15[regelnummer]
met de abdyen weer haerme, weer rycke
maer eylaes, dit concept slouch ons ooc zwyckeGa naar voetnoot16
mits groote mort die ten Gheesberghe was gheschiet
ghelyck huerperden lachen, zoe loughen wy van ghelycke
als wy hoerden dat ons broeders waren in zulck dangier,
20[regelnummer]
twas quaet beghynsel maer ten dochte ons als niet
maer nu ghevoelen wy quaet meer op ons welven
ten quam noyt yemandt in last of hy dedet hem zelven.
7. Hoe verblyt waeren wy guekens alle gaere,
almen ons de maere brochte dat de Westvlaminghen upstonden
25[regelnummer]
pryncepaelyck als zy by Doernycke zonder anxt of vaeren
de cloosters verbranden, ooc de huusen van playsans aldaer ghevonden
maer onlancx duerdyt, twelck wy wel beclaeghenGa naar voetnoot27
te Lannoy betaelden zy meest met hueren craeghenGa naar voetnoot28
wy hadden wel willen wreken, wy moesten verdraghen
30[regelnummer]
veel honden, zechtmen ghemeen, zyn eens hasens doet;
zot es hy, dye een ander helpt en zelve blyeft in den noet.Ga naar voetnoot31
8. Wat nederlaeghen dat wy guen hebben verdreghen
ende hoe versleghen waeren ons broeders generacye,
nochtans en const men ons daer by geenssins beweghen
35[regelnummer]
wandt noch om Orangyens, noch om Egermonts supplycatye,
noch om de laste man en wilden wy statteren de predycacyeGa naar voetnoot36
maer zoe haest alsmen ons antaste met een alaerme,
al spreuwen schieden wy met groeten desolacye
ende doen wast allomme eylaes, wach aerme
40[regelnummer]
zom blyven zy doet ter platse achter de barme
derlycker ghecrys en wasser noyt ghehoert of ghezyen
dwaes zyn zy die tperykel mercken ende nyet en vlyen.
9. Als de consistorye dat zach, naer Antwerpen zyn zy ghesm ...Ga naar voetnoot43
daert al zact dye eenych graen hebben op huer tongheGa naar voetnoot44
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
45[regelnummer]
daer zy hebben het ghemente zoe hebben verlactGa naar voetnoot45
datse bycans de gantsche staedt hebben bedwonghen
maer zeer onlancx duer haer schoene spronghen
wandt zy moesten al zelve sprynghen ende dansen
alzoe de papysten ende martynysten zonghen
50[regelnummer]
ende Hermaenus dyet mende thouden staen metter lance
salveerde hem in een tonne als hy ghestelt hadde in persturbacye
dus waeren wy aldus ommerynct met veel allende
dye quaelyck beghynnen, ghemeenlyck qualyck heynden.
10. Waer zyn nu ghevaeren alle de vosse steerten
55[regelnummer]
van vrymde gheverte en hoordyc noyt in eenych gheweste
eylacen zy zyn zeere beroeft van haeren begherte
ende al zyn de vossen loos, zy waren verschalct in tleste
wandt tOusterweele deden zy altsaemen tbesteGa naar voetnoot58
met huerlyeder hadderenten zeer veel int ghetaelGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
nu en weten zy nauwelycke waer vlyeghen te neste
men speelter catte nyewers vry, de passaygen zyn ghesloten
en als tpeert verloeren es, dan slutmen stael
aerme dwaezen, dat haddy behoort toverlegghen int beghyn
lettel onderwynts brynt veel rusten in.
65[regelnummer]
11. Och hoe heefmen ons het hooft inden wynt ghehauwen
tscheen gheen benauwen en zoude gheschyen uut eeneghe houcken
den rooup was dat wy wonder zouden hebben ghebrauwen
myts dat tonser assystencye quamen nyet om vercloucken
weel duusent trissche mannen met hueren grooete brouck[en]Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
waer jeghen de papysten nyet zouden hebben durren roer[en]
maer twas al hoy, dus moghen wy wel de huere vervloucken
dat wy ghemact hebben veel famays ende zoe veel voerenGa naar voetnoot72
ende sy al steelyck ghespeelt ons valsche toerenGa naar voetnoot73
tzal ons al bespannen ende brynnen in bandenGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
want heeren handen reeken in allen landen.
12. Onwyselyc waeren wy altsaemen bedocht
als wy hadden macht ende dye nyet te wercken en leyden
dye nyet spreken en consten, hebben wy tonder ghebrocht
ons partye lyeten wy vranck gaen vermeyden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
80[regelnummer]
hadden wy de meswerckens gheheelt in alle contreyhen
ende de duvers met de duven ghedooet al ghemeene
zoe en zouden wy nu nyet moeten suchten en schreyhen
ende de coten zouden wel mettertyt ghevallen hebben alleene
waert nochte doene, wy zoudent al anders trecken te beene
85[regelnummer]
ontwyffelyck dees groete slychtycheden ons weel leet esGa naar voetnoot85
en yser dyent ghesmet te wyle dat heet ys.
13. Hebben wy guen niet wel cause om claghen
al ons daghen moeten wy nu in onruste leven
verlaeten wyf, kynders, vryenden ende maghen
90[regelnummer]
jae, daer wy ghedyent waeren en grootelycx verheven
zelve moeten wy tot dyenen begheven
en blyde zyn als wy zulcx vinden in eeneghe stede
och in wat gat vynden wy ons ghedreven
hadden wy met slaken der Inquycycyhe gheweest te vreden
95[regelnummer]
ende de lybertheyt ghebruct met eendrachtycheden
maer neen, wy wylden beter broot dan wyt, tzy jonck of grys
met schanden of schaden wortmen ghemeen wys.
14. Och wat zullen wy te hant trecken
ofte wat plecke vlyen om te zyn onghequeten
100[regelnummer]
in al sconyncxs landt en moghen wy ons hoeft ontdecken
als meutemaekers zyet men ons te galghe waert catrollen
dats dat wy verre bystyer zyn want om elck te vuldoeneGa naar voetnoot102
en zouden wy op veele nae nyet toe rollen
dyt heeft ons ghedaen tmaken van kercken int gronde
105[regelnummer]
en tonderhouden vanden predycanten avont en noene
want ons affeeren en sloughen wy geen gaede by cort verclaren
wy saghen naer het hennen ey en tgansen ey lyeten wy vaeren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Afwijkende lezingen (varianten)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar beide versies ook van gecopieerd mogen hebben, het is duidelijk, dat het niet van elkaar is. Allicht is geen van beide origineel, want in de twee gevallen kan men aan de hand van sommige varianten passages begrijpen die op zichzelf onbegrijpelijk (of minder begrijpelijk) waren, bv. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. TaalvariantenOp grond van de taalvarianten blijkt dat beide teksten onbetwistbaar Vlaams zijn en, op het gevaar af aan Hineininterpretierung te doen, zou ik zelfs zeggen dat een aantal kenmerken erop lijken te wijzen dat de versie Gent Oostvlaams en de versie Weydts meer Westvlaams gekleurd is: - een punt dat zeer de aandacht trekt is het consequente verschil in behandeling van de woorden met een reflex van ogm. ăl, ŏl + dentaal. Bij Weydts vinden we altijd de (Westvlaamse) ou-spelling, in Hs. Gent steeds de (Oostvlaamse) au:
Langs beide kanten is er één uitzondering, nl. den houden wech in Hs. Gent (20.11) en ghehauwen (rijmend op ghebrauwen en voor zover het hier althans gehouden betekent) in Hs. Weydts (22.9). Over het Oostvlaamse karakter van de au-spelling zie men o.m. HoebekeGa naar voetnoot(9) die aantoont dat ‘Oudenaarde nog voor 1300 voor het produkt van ăl, ŏl + dentaal een diftong met een wijd eerste element heeft gekend: [au], [aw] of iets in de omgeving ervan, en dat de diftong (reeds) in de 14e eeuw stevig was ingeburgerd’. Voor wat het Westvlaamse karakter van de ou-spelling betreft, volsta ik met een verwijzing naar WillemynsGa naar voetnoot(10), p. 106-121. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- een verdere aanwijzing is te vinden in de spellingen die op (Oostvlaamse) vocaalrekking wijzen als:
- en misschien de vorm dachten (1.7), die bij Weydts als dochten optreedt.
Is dat alles genoeg om, binnen het algemeen Vlaams karakter dat beide teksten onbetwistbaar vertonen, nog een geografische differentiëring tussen Oost en West in te voeren, dan volstaat het duidelijk niet om uit te maken of hier nu een oorspronkelijke Westvlaamse tekst aan het Oostvlaams werd aangepast of omgekeerd. Voetstoots aannemen, zoals Braekman doet, dat het hier een Gentse tekst betreft, is op grond van het onderzoek van de taal meer dan voorbarig. Ook andere, literair-historische en interne tekstcriteria die in die richting zouden wijzen zie ik niet zo direct, maar een oordeel dààrover laat ik graag aan specialisten over. |
|