Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1975. Deel I
(1977)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Versdialogen uit Die historie van Buevijne van Austoen
| |
[pagina 60]
| |
hoofdpersonages Buevijn en diens geliefde of vrouw SusianeGa naar voetnoot(2). Buevijn van Austoen is de zoon van de rijke, maar toch deugdzame graaf Gwydo van Austoen in Engeland, die op latere leeftijd en op aandringen van zijn edellieden gehuwd was met een veel jongere en natuurlijk ook knappe vrouw, de zuster van koning Ritsaert. Deze vrouw van Gwydo en moeder van Buevijn wordt op een dag smoorverliefd op de nog jonge en sterke hertog Doyoen. Voor de oude Gwydo blijkt naast deze vurige liefdesrelatie geen plaats meer te zijn. Hij moet dus worden opgeruimd. Het plan van de gravin, waarbij haar man op een jachtpartij door edelen van Doyoen zou worden vermoord, wordt naar behoren uitgevoerd. Doyoen is echter nog niet helemaal tevreden. Hij vreest de wraak van zoon Buevijn en daarom geeft de gravin haar vazal Segebalt het bevel Buevijn te doden. De goede burggraaf Segebalt kan dit echter niet over zijn hart krijgen en laat het kind bij hem thuis, te Grymmerstoel, samen met zijn twee zonen opgroeien. Doyoen verneemt al gauw dat Segebalt zich niet van zijn taak heeft gekweten en de gravin eist nu onverbiddelijk haar zoon van Segebalt op. Deze laatste stelt voor het kind zelf in haar aanwezigheid te verdrinken. Zo gezegd, zo gedaan. Natuurlijk wordt niet Buevijn, maar een wassen pop met een steen om de hals in het water geworpen. De bruiloft kan dus beginnen. Op de dag van de bruiloft zelf kan Buevijn zich niet bedwingen en trekt naar het feest, gewapend met een stok waar hij zijn stiefvader Doyoen een lelijke tik mee geeft. Zo ondervindt Doyoen aan den lijve en tot zijn schrik dat Buevijn nog springlevend is. Maar ook nu weet de gravin raad: zij trekt naar Grymmerstoel, bij Segebalt, en vraagt hem Buevijn bij diens oom, de koning van Schotland, te mogen brengen. Doyoen immers zoekt haar kind om het te vermoorden, zo veinst ze, en als bezorgde en berouwvolle moeder wil ze nu Buevijn in veiligheid brengen. Segebalt stemt toe. Dat was heel dom van hem, want natuurlijk wordt Buevijn niet naar Schotland gebracht, maar met twee verraders op reis gestuurd en aan oosterse kooplieden verkocht. Dezen verkopen hem tenslotte door aan de koning van Armenië: Buevijn had het hier slechter kunnen treffen, want, zoals men weet, Armenië is (of was) een christelijk land. Buevijn | |
[pagina 61]
| |
wordt er stalknecht van prinses Susiane en heeft vooral de zorg over haar lievelingspaard Arondeel. Haar liefde voor het paard blijkt zich uit te breiden tot haar knecht, want Susiane wordt hartstochtelijk verliefd op hem. Ondertussen heeft Segebalt zijn oudste zoon Diederic naar Schotland gestuurd om er nieuws over Buevijn in te winnen. Diederik komt natuurlijk van een kale reis terug: Buevijn was er niet te vinden. Segebalt beschuldigt Doyoen er nu van Buevijn vermoord of verkocht te hebben, maar moet tenslotte voor de macht en de invloed van Doyoen wijken en vlucht naar Frankrijk. Verplaatsen we ons terug naar Armenië: daar komen we terecht in het krijgsgewoel, in een oorlog tussen Armenië en het land van Sultan Brandimant. De twistappel was de mooie Susiane. Sultan Brandimant had van haar schoonheid gehoord en wenste haar te trouwen, maar Susiane wist haar vader ervan te overtuigen het voorstel van de sultan af te slaan. De sultan nam dit niet en zo ontstaat een gewapend conflict. Buevijn, die door Susiane tot ridder was geslagen, onderscheidt zich als een ware held in de strijd. Hij verslaat vele Saracenen en tenslotte overmeestert hij de Sultan zelf. Na de schitterende overwinning der Armeniërs, wordt de sultan door de koning vrijgelaten op voorwaarde dat hij Armenië - en dus ook Susiane - in het vervolg met rust zou laten. Tijdens de afwezigheid van haar vader, die de sultan uitgeleide doet, roept Susiane Buevijn bij zich om hem haar liefde te verklaren. De vreugde van de overwinning zindert nog na en in volgend gesprek zinspeelt zij op de vurigheid waardoor Buevijn zich in de strijd deed opmerken:
Susiane
Hoort Buevijn u es een geynster ontvallenGa naar margenoot+
Vander wekker een huysken van cleynder hoede
In vlammen ontfunct es met allen
Dat al dwater der zee / hoe hoge van vloede
Niet en soude gheblusschen ten ghenen goede
Noch nyemant dan ghy / diet yerst ontstaect
Dus bid ick u uut minnen / doet als die vroede
Blusscet tvier eer dat meer scanden naect
| |
[pagina 62]
| |
Buevijn siende op Susianen seyt
O Susiane is tvier by mi ghemaect
So moetict blusscen oft repareren
Nae mijnder macht dus segt mi ongelaect
Wiens thuys es ken kans gronderen
Wie dat my soude caveren
Oft ooc ontsteken in vierigen lichte
Mach doir mi den scadeliken brant cesseren
So wil ic gheerne blusscen tgestichte
Susiane antwoort
Buevijn ghi hebt mi met enen gesichte
Recht als een geleynster ontfunct die sinnen
So vierich dat Venus met haren scichte
Therte blakende ontstect van binnen
Niemant en kan blusscen dit vier der minnen
Noch water / noch ingenieuse avijsen
Dan ghi / dien brant kan nyemant dinnen
Oft ghi en remedieert des viers oprijsen
Buevijn
O coninclijc saet hoe soudic u veryolijzen
Als u te trouwen sidi mi te hoge geboren
En soudic u ooc violency bewijsen
So waer mijn lijf ende u eer verloren
Ende int ridderscap heb ic gesworen
Geen maecht te scoffieren ende mijn motijf
Es dat ic mijns vaders doot al voren
Sal wreken eer ic sal trouwen een wijf
Susiane gestoort seyt aldus
Ghy spreect als een sonder moet int lijf
Daer ghi mi van minnen siet dus verwonnen
Versaechdi u voor vrouwen bedrijf
Hoe soudi u in stride vromelic hebben konnen
Buevijn
Ay Susiane ic heb doort jonstelijc jonnen
U bevrijt ende dlant so ghi saecht
Ken heb dlast niet als knecht begonnen
Ten bleec niet dat ic int velt was versaecht
| |
[pagina 63]
| |
Susiane
Als u dan een vrou goede jonste draecht
Sidij niet cloec / soe en sidij gheen manGa naar margenoot+
Want nature bevelet so ment gewaecht
Dus en houdic u van nu voort aen
Niet dan een knecht
Buevijn
Dan als dan / ick en kan
U benemen tmotijf van dien niet
My waer leet soudy van mi belien yet
Ende heb ic u yet messeyt oft mesdaen
Vergevet mi bloeme / ic wil nu ghaen
Soeken elders aventure / het dunct mi tsienste
Susiane
Soudij dan scheyden uut mijnen dienste
Sonder sake / dat en waer gheen recht
Buevijn
Ic ben te scamel / te bloede / te slecht
Niet dan een knecht / versaecht int velt
Ghi vint wel dienstknechten stouter dan ic
Fray en quick / dus orlof Susiane
Susiane antwoordt
Eest oock in neernste
Buevijn
Tes nu tijt van ghane
Alsmen mi te knagen geeft sulcke beenen
Susiane
Ach Buevijn lief / twas tegen mijn meenen
Al ontvloech mi een onghebonden woort
Vergevet mi / ende wilt mi dienen voort
Weet dat vrouwen mont gheeft wijlen uut
Redene / die luttel oft niet en besluut
Want u sceyden waer mijns levens grief
Ick bid u vergheffenesse
| |
[pagina 64]
| |
Buevijn
Tes al vergheven lief /
Ach al doe ic mijn excusieringhe
Ghi sijt mijn vruecht / mijn jubilieringe /
Mijn triumpheringhe / reyn baelsemiere...
De hoofse - en dus secrete - liefdesverhouding tussen Susiane en Buevijn wordt ontdekt door twee jaloerse verraders. Deze niders of klappers, zoals we ze kunnen noemen, geven aan deze hoofse verhouding een lelijke draai wanneer ze de koning gaan vertellen dat Buevijn zijn dochter heeft verkracht. Buevijn wordt dan ook, zonder medeweten van Susiane, naar Damast gestuurd, bij de bewuste sultan Brandimant, met een brief waarin aan de bestemmeling wordt gevraagd de besteller van de brief - dat is dus Buevijn - te doden. Bij de sultan aangekomen, wordt Buevijn in een kerker opgesloten, waar hij zeven jaar lang tussen ‘venijnige’ dieren doorbrengt. Ondertussen wordt Susiane alweer met een huwelijksaanzoek gekweld. Ditmaal van koning Yvorijn van Mombrant. Aangezien ze van Buevijn niets meer verneemt, aanvaardt ze, op voorwaarde echter dat bij een eventuele terugkeer van Buevijn de eerste trouw voorgaat en haar huwelijk met Yvorijn ontbonden wordt. De koning van Armenië ‘levert’ zijn dochter - zo spreekt de verteller - aan Yvorijn te Mombrant. De arme Yvorijn heeft echter buiten de waard gerekend: Susiane kan immers haar maagdelijkheid behouden door een toversteen in haar ring die ieder spoor van viriliteit wegneemt bij hem die ermee wordt aangeraakt. Na zeven jaar wordt Buevijn tenslotte uit de kerker gehaald om met pijlen doorschoten te worden. Hij weet echter zijn bewakers te doden, vlucht met een paard uit Damast, wordt achtervolgd, nog meer Saracenen sneuvelen en tenslotte komt het tot een tweegevecht tussen Buevijn en Sultan Brandimant. De laatste bijt in 't zand. Buevijn kan zijn weg voortzetten en komt zo uiteindelijk te Jeruzalem aan, waar hij bij de patriarch gaat biechten. De patriach vertelt hem dat Susiane getrouwd is met Yvorijn en zo kent Buevijn zijn volgend reisdoel: Mombrant. Te voet, als pelgrim trekt hij naar deze stad, waar hij verneemt dat de koningin, Susiane dus, er de goede gewoonte op nahoudt om de pelgrims te ontvangen en in hoogsteigen persoon toe te spreken. Buevijn | |
[pagina 65]
| |
haast zich naar het paleis, ontmoet er Susiane en volgende dialoog ontspint zich:
Buevijn
Princersse mijnder herten soet als garnateGa naar margenoot+
Ach bloeme doet toch u caritate
Ter eeren hen allen die in minnen dolen
Susiane hem aelmoessen gevende seyt aldus
Dat woort comt uut eenen edelen vate
Houdt daer pelgrym soet van gelate
Alle dolende minnaers zijn Gode bevolen
Buevijn
Het draecht sulc pelgrym minnen verholen
Ende uut overvloyten der herten jolijs vrij
So spreect den mont
Susiane
Vrient wanen sijt ghij
Uwe woerden sijn alte soet om horen
Buevijn
Vrouwe ic ben uut Enghelant geboren
Van Grymmerstoel of daer omtrent
Susiane
Hebdi daer noyt eenen Buevijn gekent
Van Austoen eens graven sone ghepresen
Buevijn
Jaick herdde wel
Susiane
En waer mach hy wesenGa naar margenoot+
Es hi tingelant waert om slants verstijdinge
| |
[pagina 66]
| |
Buevijn
Neen hi vrouwe daer en is geen tijdinge
Anders dan dat hi ghevanghen leyt
Te Damast ende tvolc gemeynlic seyt
Datten u vader daer versandt
Om datten die Saoudaen Brandimant
Dooden soude ende nemen wrake
Van sinen twe broders
Susiane
Och cracht ende sprake
Falgiert mi doer dese bootscap swaerlijc
O mijn lief es doot dat hoor ic claerlijc
O vader hoe moechti dese moort gedinken
Te doen / ach thert moet mi ontsinken
O aerde ontdoet u wilt mi over welven
Buevijn latende hem selven kennen seyt tot Susianen
Ay moghende vrouwe stelt doch u selven
Tcoemt dicwil wel datmen qualic beheet
Al gaet dus de fame God ist diet weet
Hoet met hem staet / wilt zijn verduldich
Peyst wi sijn hier al te lijden schuldich
In dees aersce allende voir onse sonden
Maer ghi wert verblijt in corter stonden
Dus Susiane lief nu vruecht hanteerst
Susiane verblijt sijnde seyde
O Buevijn lief nu ken ic u eerst
Ic wist luttel dat ghi mi hier waert so bij
Tes blijsscap dat eerst was o wij
Een blijde belij / noyt liever vont
Ic wil u eens cussen aen uwen mont
Ic ben ghesont lof heyls beclijven
Buevijn
Ten soude geen clerc mijn vruecht bescriven
Der vruecht bedriven lief van ons beeden
Susiane
Nu en wil ic nemmermeer van u scheeden
Lief wilt mi leeden uut desen lande
| |
[pagina 67]
| |
Buevijn
Neen ghi sijt gehuut / dus waert scande
Oc hebdi u reyn lijf ongepartseelt
Met eenen ongelovigen honde ghedeelt
Dus naem ic u so dedic wel als die dove
Twaer beestelic werc ende tsegen tgelove
Ende u huwelic souder bi sijn gebroken
Susiane
Neen Buevijn int huwelic was besproken
Quamdi weder / twaer al ontmaect
Ooc en heb ic noyt zijns lijfs genaect
Daer mijnen lichaem smette af ontfinck
Buevijn
Ende hoe mach dat sijn
Susiane
Ic hebbe hier eenen rinck
Wiens lijf hi noopt genaect ofte rust
Die werter yechtich met inder naturen lust
Dat dedic hem nacht ende dach altoos
Dat hi daer bi sijn cracht verloos
Dus ben ic noch maecht in sulcken pas
Also ic van mijnre moeder gheboren was
Van allen manne noch onbeschuldych
Buevijn
Och lief mijn herte es so gehuldich
Tuwaert doer u eerbaerhede
Vaer alst mach ic leyde u mede
Wi willen ruymen beyde lant ende stadt
Susiane
Ic sal ons versien van goede ende scat
Verbeyt my hier buten ende ghelaet u vreemde
Totten avont toe / dan trecken wy int tbedeemde
Buevijn
Och mijn sinnen van binnen / bi minnen / bekuert sijn
Hakende / wakende / ontscakende mijn liefGa naar margenoot+
Jonste goet / die doet / het moet gheaventuert sijn
| |
[pagina 68]
| |
Mijn sinnen / van binnen / by minnen / bekuert sijn
Ick ben stout / al soudt / menichfout besuert sijn
Niet dachtich / achtich / noch warachtich grief
Mijn sinnen / van binnen / bi minnen bekuert sijn
Nakende / wakende / ontscakende mijn lief
Dezelfde nacht nog vluchten Buevijn en Susiane weg uit Mombrant. Koning Yvorijn zet een zoek- en achtervolgingstocht in, maar dat belet hen niet Keulen te bereiken. In Keulen woont de bisschop, de oom van Buevijn. Door deze oom ingelicht over de toestand in Engeland, brengt Buevijn een leger op de been, trekt naar Frankrijk bij Segebalt en samen verslaan ze Doyoen, zodat Segebalt zijn oude residentie Grymmerstoel na al die tijd weer kan bezetten. Susiane was ondertussen in Keulen gebleven, ver van het strijdgewoel. De hertog van Saksen wordt er op haar verliefd en doet haar geloven dat Buevijn in Engeland gesneuveld is. Net op tijd, tijdens de huwelijksmis, komt Buevijn van de oorlog terug en overmeestert de stoute hertog van Saksen. Enkele dagen later vertrekt Buevijn weer naar Engeland, maar neemt nu voor alle veiligheid Susiane met zich mee. In Engeland wordt thans de strijd om Austoen in alle hevigheid gestreden. Doyoen wordt overwonnen en door de koning van Engeland schuldig bevonden: Doyoen moet hangen. De moeder van Buevijn, het mens waar alles mee begonnen was, wordt veilig in een klooster gestopt. Kort daarna kan Buevijn eindelijk Susiane trouwen en wordt hij als graaf van Austoen erkend. Hier zou het verhaal kunnen eindigen... maar dat doet het niet. Buevijn en Susiane leven nog lang... maar niet altijd gelukkig. Een nieuwe reeks avonturen volgt, waarin sommige episodes een zekere parallellie vertonen met wat we in het voorgaande hebben gezien. De nieuwe reeks avonturen vindt haar aanzet in het paard Arondeel: dat is nog steeds het oude, trouwe lievelingspaard van Susiane, dat beide geliefden trouwens in voorgaande episodes vaak vergezelde en bijstand verleende in hun moeilijkheden. Een jaar na zijn huwelijk wint Buevijn met dit paard een toernooi, tot grote afgunst van de zoon van de Engelse koning. De nijdige prins wil het paard gaan stelen, maar het dier trapt hem dood. Buevijn wordt hierom uit Engeland verbannen, samen met Susiane die ondertussen zwanger is geworden, en ook met Diederik, de zoon van Segebalt, die gemeend had de onschuld van Buevijn bij de koning te moeten verdedigen. | |
[pagina 69]
| |
Zo zijn ze dan weer op de dool en ontvankelijk voor allerlei toevallige ontmoetingen en gebeurtenissen. In het bos bevalt Susiane van een tweeling. Buevijn gaat op zoek naar een voedster voor zijn twee zoontjes, maar een erg oppassende vader is hij blijkbaar niet: het ene kind wordt door een griffoen opgepikt en weggevlogen naar Armenië, waar de koning het opvoedt; het andere verliest hij eveneens, het wordt door een schipper mee naar Keulen gevoerd. Terwijl Diederik Susiane even alleen laat om kruiden voor haar te zoeken, komt koning Yvorijn van Mombrant heel toevallig langs. Die was nog steeds op zoek naar zijn gevluchte Susiane: daar in het bos vindt hij haar nu en neemt haar zonder meer met zich mee. Wanneer Buevijn en Diederik weer samenkomen, hebben ze elkaar dus niets te verwijten: Buevijn speelde zijn kinderen kwijt, Diederik Susiane. Na lange wandeltochten komen Buevijn en Diederik in Sivilien aan. De stad wordt belegerd door de Saracenen, omdat sultan Brudilant zijn zin niet had gekregen. De sultan wilde namelijk Macadose, de dochter van de koning van Sivilien trouwen, maar dat werd hem geweigerd. Buevijn kan hier weer zijn krachten tonen en verslaat de Saracenen. Als beloning krijgt hij Macadose tot vrouw en volgt de oude, gewonde koning van Sivilien op. Het huwelijk met Macadose wordt gesloten onder voorwaarde dat wanneer Susiane terug mocht komen, Buevijn haar dan weer als vrouw mag nemen en Macadose mag laten staan. En, zoals te verwachten was, gebeurt dat ook. Segebalt was niet in Engeland, in Grymmerstoel, kunnen blijven en ging op zoek naar Buevijn en zijn zoon Diederik. Onderweg komt hij - de wereld is klein - Susiane tegen en weet haar uit de handen van Yvorijn te redden. Samen trekken Susiane en Segebalt verder tot ze in Sivilien komen, waar op dat moment juist de bruiloft van Buevijn en Macadose wordt gevierd. Als vreemdelingen verkleed trekken ze naar het paleis en vragen er Buevijn om wat voedsel. Susiane zingt daarna, als minstreel verkleed, een lied, waarin ze haar en Buevijns lotgevallen beschrijft en tenslotte herkent Buevijn zijn vrouw en Diederik zijn vader. Zoals afgesproken wordt het huwelijk met Macadose ontbonden. Vanuit Sivilien trekt Buevijn vervolgens met een groot leger naar Armenië. Het land van zijn schoonvader wordt namelijk aangevallen door koning Yvorijn, die het verlies van Susiane maar niet kan verkroppen. Buevijn verslaat zijn oude rivaal en vindt in Armenië zijn ene zoon terug. In Keulen | |
[pagina 70]
| |
ontdekt Diederik de andere zoon van Buevijn. Wanneer drie jaar later Ritsaert, koning van Engeland, sterft, volgt Buevijn hem op. Zeven jaar lang regeert Buevijn over dit land, maar dan wordt Susiane ziek:
Buevijn
O almachtich God van NazareneGa naar margenoot+
In desen wene siet mi doch aen
O Susiane ghi sijt schoon bloeme rene
Die liefste allene / die ick ye ghewan
Och moeten wi sceden / so blivic voordan
Int stervens ban / gheen vruecht beschouwelijck
Susiane...
Orlof Buevijn die liefste man
Ach adieu en kan gespreken nouwelijck
Noyt so flouwelijck
Buevijn...
O lief waer is u schoone coluer belentGa naar margenoot+
U lieflike wanghen als rosen bloyende
O vrendelijc gesichte / o woerdekens vloyende
Uut uwen monde so gracieuselijc
O armkens daer ic so amorueslijc
In plach te rusten / waer sidi henen
O leelijke doot / hoe hebdi periculueselic
Mijn schone Susiane dus verdwenen
Ghijs Haer Sone seyt
O God God wat es ons nu verschenen
Sijn broeder druckelijc antwoert
Druc dobbelerende ende een bitter sterven
Alle vruecht mi nerende int droefheits erven
Die bisschop van Cantelberch spreect tot Susianen
O Susiane sprect of ghi spreken muecht
Dat bid u door Gode gebenedijt
| |
[pagina 71]
| |
Susiane antwoort
Jaijc maer tweerdt eenen corten tijt
Want die doot coemt die siele ontcleeden
Vanden lichame / ende natuer vreest voor sceeden
Tmorseel dats so bitter int smaken
Dat dafgrisen my beroofde van mijnder spraken
Midts der doot die mij als verraderlijc dief
Heeft bespronghen
- Buevijn haer vertroostende seyt
God is ghenadich lief
Dus om ghenesen mach nyemant te cranck sijn
Suisiane seyt
Buevijn mijnen tijt sal hier ontlanct sijn
Want siele ende lichaem tegen malkandren dingen
Ende eer een ure sal tvonnis springhen
Want die doot es juge vanden processe
Dus Buevijn ic bid u verghevenesse
Ootmoedelijc met herten ghestadich
Van aldat ic teghen u ben mesdadich
In woort in werck / oft in ghedochte
Daer mi die viant bi wroegen mochte
Voor Gods aenschijn daert al sal bliken
Buevijn sijne oghen van traen vaghende sprect tot Susianen
Tis al vergheven lief / nu in ghelijken
Bid ic u door Gods ontfermhertichede
Verghevet mi of ic u oyt mesdede
Tot eenigher stede
Susiane haer ogen staerlinge op Buevijn slaende
Gods eewighen vrede
Die wese uwer sielen onderstandt
Adyeu Buevijn here gheeft mi die hant
Daer wi malkanderen mede beloofden trouwe
Buevijn die lanck so meer met drucke bevangen es seyt tol haer
Ach moeten wi sceeden vercoorne vrouwe
| |
[pagina 72]
| |
Susiane
Ja wij lief/thes dus Gods ordinancie
Soot blyct by Machabeus danse
Daert al dat lijf heeft aen moet comen
Buevijn vast Susianen bijder hand duwende seit
Och so en was noyt deerlijker sceeden ghenomen
Ic moet u eens cussen bloeme vol eeren
Susiane haer oghen op Gods heelde ende Marien slaende seyt
O dits eenen orlof lief sonder wederkeeren
Mair ic hope betalen wi Gode te vullen
Dat wi malcanderen in glorien vinden sullen
Welcke glorie ons allen God wil verleenen
Buevijn
Och mijn oghen en doen niet dan weenen
Vol tranen vloeyende als vloet der zee
Susiane met groter pijnen der doot neemt orlof aen haer kinderen segghende aldus
Adieu Buevijn adieu mijn kindren twee
Adieu Ghijs coninc van Ermenien
Ghijs haer sone seytGa naar margenoot+
O moederlijc herte moetic u sien
In deser noot vol van doluere
Susiane
Neen/wi moeten sterven/dbewijst natuere
Want by Adam rees een sterven erflijc
Dus al dat lijf ontfaet es sterflijc
Menschen/vogelen/ende dieren/visschen
God sterf selve wie salt dan afwisschen
Tsegen die doot en helpt wijsheyt rijcheyt noch cracht
Buevijn seer bedruct
Ach lasen ic val in onmacht
O aerde wilt mi bedecken
| |
[pagina 73]
| |
Susiane midts groter pijnen haer ogen op haer kindren droeflijc slaende seyt al weenende
Adieu/nu wil ic mijn herte trecken
Van dat aertsch es / ende keren mi te Gode
O siele ghy ruymt den lichaem so node
Om dat ghi gesondicht hebt te samen
In eenen wille dus sal hair de siele scamen
Naect voor Gods aenschijn te vertoghen
Want sy en weet niet wat haer staet te ghedoghen
Weder vruechdelijc ofte eewelijc in dructe te sine
Dus maken die sonden des stervens pijne
Maer die suver ontfaet die doot te wenssche
Die bisscop horende Susianen so duechdelijc spreken seyt
Noyt schoonder kennisse en sach ick aen mensche
Een ander heere seyt
Jae die in siecten dus lach verperelt
Susiane haer omme kerende tot Buevijne ende den anderen volcke by haer staende / seyt
Nu biddic vergevenisse alle der werelt
Van allen mijnen sonden / tsy leec oft clerck
O God houdt mi int tgelove sterc
Dat mi die viant niet en becuere
In mijn uterste
Buevijn
Och edel figuere
Sprect tegen uwen man wel gesindt
Ende teghen uwen sone
Susiane al buten kennisse sijnde mits die herde nopinge vander doot seyt met flauwen woorden
Ic en hebbe man noch kint
Ic en kenne u twint
Gaet wech / u tale my cleyn ghenoecht
Buevijn noch meer bedruct seyt
O Susiane lief / die my ridder sloecht
Eest al vergheten / reyn bloeme eerbaer
| |
[pagina 74]
| |
Ons aventueren die wi wel .xxx. jaer
Gehadt hebben ende gereyst so menige mijle
Susiane vander werelt scheydende seyt aldus
Nu moetic sterven / siet hier die wijle
Ic en kan een let niet meer verroeren
O Maria wilt nu mijnen standert voeren
Voor Gode o heer wilt mijns ontfarmen
Ontfaet mijn siele ontdoet u armen
Na deze woorden sterft zij. Buevijn draagt de heerschappij van Engeland aan een van zijn zonen over en zelf leidt hij tot aan zijn dood als kluizenaar een devoot leven. |
|