Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1950
(1951)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||
De Klucht van Koster JohannesVan de ongeveer negentig spelen die in de verzamelbundels van Trou moet blijcken bewaard gebleven zijn, is het grootste gedeelte nog onuitgegeven. Daar een volledige uitgave van dit belangrijke archief helaas voor afzienbare tijd wel een vrome wens zal moeten blijven, zal men zich moeten vergenoegen met nu en dan een enkel stuk te publiceren wanneer en waar daarvoor gelegenheid is. Tot nog toe is dit, behalve in de door Kalff bezorgde bundel (1889), hoofdzakelijk geschied in de vorm van dissertaties, een enkele maal ook in tijdschriften, en zo verschijnt nu ook dit spel van Koster Johannes in ons Jaarboek, hoewel ondergetekende geen voorstander is van het publiceren van teksten van enige omvang in periodieken. Het stuk komt voor in het hs. G uit het genoemde archief, waaruit al het meeste is uitgegeven (het bevat immers alleen kluchten, wat nog het meest aantrekkelijke materiaal is), en beslaat daarin de bladzijden 123 vo tot 128 ro. Hoewel het zeker niet tot de beste van deze bundel behoort, is het toch niet zonder belang wegens het voornaamste motief dat er in voorkomt: het motief nl. van het spel met de naam Niemand. Sedert het grapje van Odysseus met de reus Polyphemus heeft dit motief een hele geschiedenis, die hier niet in bijzonderheden behoeft te worden nagegaan. Het zij voldoende er aan te herinneren dat het ook in de Nederlandse literatuur zijn traditie heeft, o.a. door het verhaal Van sinte Niemant, ende van zijn wonderlijc leven in de bundel Veelderhande Geneuchlijcke DichtenGa naar voetnoot(1) en in Iz. Vos' komedie Iemant en Niemant, die teruggaat op een Engels stuk, Nobody and SomebodyGa naar voetnoot(2). Chronologisch de naaste buur van onze koster Niemand is wel de ‘Niemandt’ die optreedt in de proloog van de Zeven Spelen van die wercken der Bermherticheyd (Amst. 1591) als tegenspeler van ‘Elck-een’Ga naar voetnoot(3). In ons stuk is Niemand een schuilnaam die de minnaar van een getrouwde vrouw aanneemt om niet verraden te worden | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
door haar kind, dat getuige is van hun samenkomst. Aanvankelijk slaagt deze list, maar als de koster bij het weglopen gezien wordt en door het kind aangewezen aan zijn vader als de ‘Niemant die ick meene’, is hij zijn alibi kwijt en, daar hij dit zelf niet weet, loopt hij in de val. De wijze waarop dit geschiedt is ook een oud motief: hij wordt geknipt in een val, die de man quasi voor een hond gemaakt heeft, maar die, naar de koster opmerkt, veel te groot is, zo groot dat hij er zelf wel in zou kunnen, wat hij dan metterdaad demonstreert en dan is het natuurlijk te laat. Het is de bekende list waardoor in de volksverhalen en sprookjes vooral duivels en tovenaars worden gevangen; men denke slechts aan de Gelaarsde Kat en het verhaal van de visscher en de Jinn in de 1001 NachtGa naar voetnoot(4). Van enig belang is het stuk voorts door de kinderrol die er in voorkomt, de eerste sinds Hanneken Leckertant. De jongen Loeris is wel de best getekende figuur van de vier personages; hoe onaantrekkelijk ook als karakter, geeft hij toch levendigheid aan het overigens nogal slappe stuk. Zijn quasi-onnozelheid is goed geschilderd en ook zijn onhebbelijkheid van bedorven kind (zie vs. 97 vg.; 179 vg.); op zijn tijd weet hij goed uit zijn ogen te kijken (vs. 202). Betreffende de vorm valt weinig bijzonders te vermelden. Het stuk telt zes tonelen die, slechts éénmaal onderbroken door de aanduiding ‘Pausa’, maar overigens zonder enige toneelaanwijzing op elkaar volgen. De verzen, gewone rederijkersverzen, hebben gepaard rijm, behalve in het eerste optreden van Boerdelijck Geck, waarbij het schema is ababb ccdcdd efeegeg (vs. 1-18), en na de onderbreking door de liedjes ababb cbcdd ee ff gg. Er komen twee rondelen voor (vs. 81-88 en 208-214), beide op de geijkte plaatsen: aan het eind van een toneel en bij het toedrinken. De dichter was geen virtuoos en moest nogal eens zijn toevlucht tot stoplappen nemen (b.v. vs. 186, 277, 279, 289). Voor een ietwat nauwkeurige datering bevat het stuk geen aanwijzingen; men zal echter wel mogen aannemen dat het vrij wat ouder is dan het jaar 1600 van het afschrift: het speelt nog geheel in de katholieke sfeer waarin ook de rol van de koster alleen past; zie voorts de term ommegans dach voor kermisdag (vs. 248) en vs. 319 ‘wie was die Bisschop die u heeft geformt’. Ook het half-allegorische | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
karakter van twee der personen, zoals dat uit hun namen blijkt (Boerdelijck Geck en Subtijl van Zinnen) geeft het stuk een enigszins ouderwetse tint. Voor een bepaalde localisering bevat het geen aanwijzingen. De taal vertoont een aantal Hollandse vormen: in de eerste plaats de vele verkleinwoorden op -tgen; voorts een aantal ie's tgov. zndl. ee (platiel, vs. 16; ontwien (in tweeën), vs. 27; hieten, vs. 74; verliennen, vs. 90; mienen, vs. 115); enkele eu's (deur, vs. 22 en 50; maar in vs. 294 door en ook alleen voor en soon). Dit zijn echter slechts uiterlijkheden die niet voldoende zijn om de Noordnederlandse oorsprong van het stuk onomstotelijk vast te kunnen stellen; er staan trouwens ook niet-Hollandse vormen naast: spel (vs. 59); meenen (vs. 86 en 252); heten (vs. 159, 167), rebben (vs. 192). De scheldnaam loeris is volgens de gegevens van het WNT meest Hollands; in vs. 60 wordt evenwel ook loeten gebruikt, dat vooral Brabants is. Daar wij weten dat zeer vele van de spelen uit het repertoire van Trou moet blijcken van Zuidnederlandse afkomst zijn, moeten wij dus ook voor deze klucht met die mogelijkheid rekening houden. Al met al ben ik echter geneigd Noordnederlandse oorsprong in dit geval iets waarschijnlijker te achten.
Bij de transcriptie zijn de weinige afkortingen opgelost, de interpunctie is aangevuld (met behoud van de oorspronkelijke, aangegeven door het teken /) en het gebruik van hoofdletters genormaliseerd. Geteld zijn de volle verzen, niet de regels, waardoor ons totaal van 349 afwijkt van het getal 380 dat de colophoon in het hs. noemt.
Leiden C. KRUYSKAMP | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ Item hier [begint] Een Cluijt van vier parsonages De welcke sijn deseGa naar voetnoot*
Boerdelijck wesen off als geck.
Huijden was ick vroech op om mijn waer te vercopen
En onder weech wordt ick in een herberch genoot te [gast;
Van daer coom ick weer harwaerts gelopen.
Gans worchstaert! ick heb daer so gebrast!Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Twas de helft beter dan ick hadt gepast,Ga naar voetnoot5
Want een goe vette gans was daer gebraen,
Daer waeren oock mosselen/maer die liet ick staen,
En een slach ginck ick slaen/na den rapen, bij gans [foncken!Ga naar voetnoot8
Men tapten daer oock wijntgen door een houten craen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Maer daer heb ick niet veel aff gedroncken;
Dan moij soet weij[n]tgen hebben sij mij geschoncken,
Met een lecker candeeltgen, dat goot ick door mijn [keelgadt,
Want ick was niet genoot om te sitten proncken.Ga naar voetnoot13
Dus maeckten ick mijn buyckgen vol ende sadt,
15[regelnummer]
So dat ick ten laetsten worden heel moe en madt,
Midts dat ick so veel adt vuijt die leckere platielen.
Maer ick ben nu weer so wacker als een jonge kadt,
Dus wil ick een deuntjen singen/daer staen die wielen:Ga naar voetnoot18
Singende
Griele, wel lieve griele/ick sprack u maer ter sluijs;Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Laet in, want op mijn siele/ghij sijt alleen in huijs.Ga naar voetnoot20
| |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
Spreeckende
Doort hooren van dien wort ick schier selffs confuijs,
Al gaet het niet wel, ick gae daer mee deur,Ga naar voetnoot22
Al sout oock voor mijn wijff sijn//een groot abuijs.Ga naar voetnoot23
Tavont wil ick gaen worden een droncken teneur,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Crijck ick selschap ter keur//tsal aen mijn niet ge[breecken.
Singende
Int swarte gadt lach ick versteecken,Ga naar voetnoot26
Daer seijldick mijnen mast ontwien,
Mijn schip begon van onder te leecken.
Adieu, ghij hebt mijn niet meer gezien.
Spreeckende
30[regelnummer]
Wel, goe luijden, wadt segt ghij van dien?
Waer hoort ghij u dagen oijt diergelijcken?
Alle droeffheijt moet u verde wech vlien,Ga naar voetnoot32
Want mijn const sal nu eerst te blijcken
Voor al dit geselschap dier hier staen prijcken.
35[regelnummer]
Hier, hier! compt! coopt slech wadt van mijn waer!
Ga naar margenoot+Heij, dats een wieltgen! tis waerdich om kijcken,
Geen lichter van lopen, seg ick openbaer.
Maer van dit draijen, goeluij, mijn hooft heel teutert,Ga naar voetnoot38
Tis wonder dat mij die keij niet en leutert,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Want mijn hooft dat schuert schier door dit gewoel.
Tsa, wel an! hier heb ick noch een fraijen cackstoel,
Geen so gemackelijck, ich moettet u vertellen.
Hij is so moij om een fraijen saterdach op te stellen,Ga naar voetnoot43
Heeft hem hier niemant van u allen gebreck?Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Waer sijt ghij vroutgen?Ga naar voetnoot45
Subtijl van Sinnen
Vindt ick u hier noch, ou Boerdelijck Geck?
Gaet intijts ter marckt, daer sult ghij wel coopluij [vinnen.
Boerdelijck G.
Sijt toch te vreden, Subtijl van Zinnen,Ga naar voetnoot48
Ick bid u, hebt doch geen groot verlangen.
| |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
Subtijl
Ghij en hebt van alle den dach niet een mijt ontfangen.
50[regelnummer]
Haest u, gaet deur! tis meer dan tijt!
Sijt ghij een man die soeckt ons proffijt?
Gaet deur, off ick sal u noch wel bedt becraijen.Ga naar voetnoot52
Boerdel. G.
Sijt toch te vreden, ick sal gaen draijen
En sien waer dat ick best coopluijden vin.
55[regelnummer]
Vercoop ick dan de prullen, so ist ons gewin
En dan sal ick sijn seer blijt van geesten.
Loeris
Godt wouts, ick coom hier ter feesten!Ga naar voetnoot57
Hoe heb ickt juijst op sijn pas geraeckt!
Subtijl
Sonder u en waer tspel niet vol maeckt.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Willecom Loeris, ghij rechte loeten!Ga naar voetnoot60
Spreekt op, en seght wie doet ons groeten.
Boerdel.
Willecom mijn lieve kint vercoren.
Loeris
Vaertgen, ick heb twee kooten verloren
Met rollen op tstraet tegens een quaet knecht.
Subtijl
65[regelnummer]
Gaet ghij daer mee om?/hoe sijt ghij so slecht!Ga naar voetnoot65
Nijcht staetelijck ende neempt aff u hoet,
Groet vader en moeder/ick seg dat ghijt doet,
Voor al dit geselschap om druck te versoeten.Ga naar voetnoot68
Loeris
Ick groetense overmorgen/ist altijt te groeten?Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Ick groet u altsaemen, boven en onder.Ga naar voetnoot70
Ist qualijck gegroet, vaertgen?
Subtijl
Noijt meerder wonder!
Ga naar margenoot+ Al wadt ick hem seg, den olijcken guijt,Ga naar voetnoot73
Hij doet niet dan hijt met den geck besluijt.Ga naar voetnoot74
Wadt ick hem hiet/hij wilder niet op passen.
| |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
Boerdel.
75[regelnummer]
Tkint is jong, tsal sijn deucht noch wel verwassen;Ga naar voetnoot75
Men moet slechticheijt een weijnich toegeven.Ga naar voetnoot76
Eij siet, tschamele kint begint schier te beven,Ga naar voetnoot77
Tsou van ancxte wel een sieckte beerven.Ga naar voetnoot78
Subtijl
Ghij cloubroeck, ghij sult hem wel bederven!Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Hij salt int endt wel sijn vaertgen slachten.
Boerdel.Ga naar voetnoot81
Loeris mijn kint, siet dat ghij thuijs helpt wachten.
Blijft bij u moertgen, Subtijl van Sinnen.
Subtijl
Seecker, hij sal daer luttel op achten.
Boerdel.
Loeris mijn kint, siet dat ghij thuijs helpt wachten.
Loeris
85[regelnummer]
Och vaertgen, noch moet ick maecken clachten
Om mijn cootgens daer ick mee meenden te winnen.
Boerdel.
Loeris mijn kint, siet dat ghij thuijs helpt wachten,
Blijft bij u moertgen Subtijl van Zinnen.
Subtijl
Haddieu, jan treet saft, ick moet u beminnenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Om dat ghij mijn hier nu tijt gaet verliennenGa naar voetnoot90
Om met een ander te spelen die mijn beter sal dienen.
Waer ick u altemet quijt... /holla, dat moet ick heelen.Ga naar voetnoot92
Loeris, ghij meucht nu wel mee al spelen
Met kooten op tstraet/lick geeff u consent,
95[regelnummer]
Maer loopt niet verdt van huijs, blijft hier ontrent,
En als ick u roep, so doet mijn gerieff,Ga naar voetnoot96
Suldij Loeris?
Loeris
Ja ick, moertgen lieff,
Ick sal wel neerstich thoonen mijn cueren.
Hey tsa! nu sal ickt weer gaen avontueren,Ga naar voetnoot99
| |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
100[regelnummer]
Al sou ick verspeelen/al mijn deeltgen,
En begin ick te verliesen/so maeck ick een crackeeltgen.
Pausa (Loeris blijft al spelende opt eijnde vant teneel).
Subtijl van Sinnen
Ist oock niet voor een vrou seer groote pijn,
Aldus met lieffden onsteecken te sijn?
Diet proeft die weetet seecker aldermeest.
105[regelnummer]
Mocht ick hem nu spreecken vrij onbevreest,
Onse coster, so waer ick van herten verblijt.
Tis op sijn compste, ick weet bij naest den tijt.Ga naar voetnoot107
125[regelnummer]
vo Mijn hert dat he[e]ft so grooten verlangen,
Ick ben sijnder minnen bevangen,
110[regelnummer]
Ick en cant niet loochenen, dats een voor al.Ga naar voetnoot110
Ick hoop dat hij immers comen sal,
Want hij is mijn troost en mijn toeverlaet,
En hij is oock alleen die mijn dorst verslaet.Ga naar voetnoot113
(Binnen)Ga naar voetnoot114
Coster Johannes
Non fortse, ick en cant nu niet ontvlien,
115[regelnummer]
Ick moet gaen spreecken den geen die ick mien,
Subtijl van Zinnen, mijn alderliefste greijn.Ga naar voetnoot116
Sij staet in mijn hert als een bloem seer reijn,
Lijeffelijcker en hoorden ick mijn dagen noijt van,
Tis een ammoreus dier, dat statich nijgen can.
120[regelnummer]
Dus tree ick vast naerder/de lucht is claer.Ga naar voetnoot120
Hou, seg, ou!
Subtijl
Wie clopt daer?
Coster Joh.
Ick bent, schoon lieff, tot uwer vromen.
Subtijl
O Coster Johannes, sijt welgecomen!
Sidt hier neder en weest doch wel gemoet,
125[regelnummer]
Want voor u en koos ick geen liever goet;
Mijn selven voor u ick niet en spaere.
Coster Joh.
Eij, dat ick oock Coning van Engelant waere,
Geseijt int claere//Subtijl van Zinnen,
Ick maeckten u noch tauont mijn coninginne,
130[regelnummer]
So sou ick u brengen tot hooger staeten.
Waer is u man?
| |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
Subtijl
Maer achter straeten,
Daer is hij sijn saecken gaen ontbinnenGa naar voetnoot132
Met cackstoelen en wieltgens daermen mee spinnen,
Al ist een comanschap van cleijn profijt.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Ick wou wel dat ickse beijde waer quijt,
Het kint met den vader, dat is het slodt,
Want die vaer is keij ende het kint is sodt;Ga naar voetnoot137
In haer beijden is seecker een cranck bestier.Ga naar voetnoot138
Coster Joh.
Waer is Loeris?
Subtijl
Maer niet verde van hier;
140[regelnummer]
Hij leijt en coot, om sijn tijt te vergeten.
Coster Joh.
Subtijl van Sijnnen, wij mosten oock weten,
Is hij niet verde?/dat is maer een vraech.
Cond hij niet swijgen, dat waer voor ons een plaech.
Dus willen wijt weeten, met goet beleet,
145[regelnummer]
Oft hij helen can.Ga naar voetnoot145
Ga naar margenoot+ Subtijl
Ja dat hij niet en weet,
Dat sal hij wel heelen, hoe dattet gaet,
Maer coster Johannus, ick weet ons raet;
Wij moeten het subtijlijck te werck leggen.
Coster
Hoe so lieff?
Subtijl
Dat sal ick u seggen:
150[regelnummer]
Willen wij behouden een eerlijcke faem,
So moet ghij dan hebben een ander naem,
Oft anders waert voor ons een soberen staet.Ga naar voetnoot152
Coster
Subtijl van Zinnen, segt tot onser baet
Wat naem sou ons profiteren meugen?
Subtijl
155[regelnummer]
Ghij sult Niemant hieten.
Coster
Mijn sinnen verheugen
Door u subtijlteijt om ons verstijven.Ga naar voetnoot156
Tsa/pen en inckt, ick wilt gaen schrijven
| |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
Met groote letters, ten dient niet vergeten.
Vintmen oock luijden die niemant heten?
160[regelnummer]
Siet, daer ist geschreven tot mijnen besten.
Wat salt nu syn?
Subtijl
Maer op u mou sult ghijt vesten,
Dus sullen wij neerstich onsse dinge verhaelen.Ga naar voetnoot162
Coster
Wel aen, sent om wijn, ick salse betaelen.
Wij willent hier mee nu maecken gaende.Ga naar voetnoot164
Subtijl
165[regelnummer]
Waer sijt ghij Loeris?Ga naar voetnoot165
Loeris
Ja, ja, hout staende, hout staende!
Van lopen begin ick schier te sweten.Ga naar voetnoot166
Beij, tis hier al qualijck Loeris te heten!Ga naar voetnoot167
Ick soud u wel hooren al riept ghij wat sachter.
Tis niet dan Loeris voor, Loeris achter,
170[regelnummer]
Dit maeckt mij met allen buijten keere.Ga naar voetnoot170
Subtijl
Siet wie hier is//
Loeris
Goeden avont heere.
Subtijl
Ghij vuijle sodt, hij hiet al anders na mijn bediet.
Loeris
Hoe heet hij dan?//
Subtijl
Hij heet Niemant.
Loeris
Niemant? dat en wist ick niet.
Van sulcken naem en heb ick noijt gehoort.
Coster Joh.
175[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Nu Loeris, loopt rechte voort,
Haelt ons wijn, goet en oprecht,
En hout u statich als een fraij knecht.Ga naar voetnoot177
Ick salt aen u versien so ick best can.Ga naar voetnoot178
Loeris
Wel, seght mijn wadt ick sal hebben dan.Ga naar voetnoot179
| |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
180[regelnummer]
Al eer ick gae, begeer ickt te weten.
Niemant/het sou u anders vergeeten.
Ick moetet eerst sien.
Coster
Loeris, ick sweer u, het sal geschien.
Wilt in u selven wadt overdencken,
185[regelnummer]
Wadt dat ghij wilt hebben/ick salt u schencken.
Tis mij al even veel, twert u verclaert.Ga naar voetnoot186
Loeris
Wel, Niemant, coopt mij dan een kermis paert,Ga naar voetnoot187
Daer sal ick met allen mee verblijen.
Och, mocht ick daer nu eens op rijen,
190[regelnummer]
So waer te niet dats al mijn treuren.Ga naar voetnoot190
Coster
Hout op u hant, het sal u gebeuren,Ga naar voetnoot191
Dat sweer ick u hier al bij gans rebben.
Subtijl
Segt ‘godt loont Niemant’.
Loeris
; 1tab[regelnummer]
Laet icket eerst hebben,
Dan sal ick mijn beleeftheijt wel doen blijcken.
195[regelnummer]
Wel dats daer, ick wil gaen strijckenGa naar voetnoot195
Om een kannetgen wijns, hoe sal ick dan smullen:
Coster
Mach men Loeris also verdullen?Ga naar voetnoot197
Mijn dunckt dat van sotheijt sijn hooft al draijt,
Want hij is met een kermis paert gepaijt.
200[regelnummer]
Ick salt hem coopen, al waert een dozijn.
Loeris
Hout daer, Niemant, drinckt van dien wijn.Ga naar voetnoot202
Tis vuijt een vol vadt, want het liep seer snel.
Coster
Hout daer, neempt dat, ghij fijne gesel,
Lapt in u vel//dat lecker juweeltgen.Ga naar voetnoot204
Loeris
205[regelnummer]
Best strijck ick naer mijn dat lecker morceeltgen,
Dat brockgen en wil ick niet versmaen.
| |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
Coster
Ick brengt u, lieff, al sonder beraen,
Ick bid u, wilt doch op Loeris achten.Ga naar voetnoot207
Subtijl
Dat wacht ick gaern, ten sal mijn niet schaen.
Coster
210[regelnummer]
Ick brengt u, lieff, al sonder beraen.
Loeris
Ga naar margenoot+ Waer toe mach toch dijenen alsulcken vermaen?
Ick sie wel, ick sal noch lang moeten wachten.Ga naar voetnoot212
Coster
Ick brengt u, lieff, al sonder beraen.
Ick bid u, wilt toch op Loeris achten.
Subtijl
215[regelnummer]
Sult ghij altijt dongeleerden slachtenGa naar voetnoot215
En sal ick u nimmermeer connen gewinnen?
Loeris
Mijn vaertgen compt! mijn vaertgen compt!
Coster
Waer sal ick nu rinnen?
Subtijl
Het moet nu sijn//hier after die deur fijn.
Boerdelijck Geck compt al singende:
220[regelnummer]
Het sou een meijsgen gaen om wijnGa naar voetnoot220
Tsavonts inder manenschijn.
Het viel, het viel/het brack sijn kannekijn,
Het viel al inder Maze.
Boerdel. spreeckt:
Thuijs te comen stont met mijn al kijff deijl,Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Maer nu de wint van gracien waijt in mijn seijl,
Ick hoop mijn wijff sal mij nu niet smijten:
Ick heb ontfangen drie coperen mijten,
Dus tree ick vast naerder met herten coen
Hou, seg, hou! wadt droes is hier te doen?
230[regelnummer]
Ghij sidt hier en pronckt gelijck een bruijt!
| |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
Loeris
Hach hach haij! daer is hij al achteruijt!Ga naar voetnoot231
Mijn hert dat speelt op der vreuchden snaertgen.
Boerdel. Geck
Wie was daer uijt, Loeris?
Loeris
Niemant, vaertgen.
Ick seg u de waerheijt, groot en smal.
Subtijl
235[regelnummer]
So, slecht so/al mal, al mal.
Wadt segt ghij daer? off ist qualijck gepepen?Ga naar voetnoot236
In sulcken praet sal ick niet worden begrepen,Ga naar voetnoot237
Als hij anders niet en seijt/dit moet ghij weeten
Loeris
Vaertgen, ick heb sulck lecker goetgen gegeten!
240[regelnummer]
Tis oock in mijn buyckgen gesoncken,
En ick heb so leckeren wijntgen gedroncken:
Vraecht het mijn moertgen, sij wasser mee bij.
Boerdel. G.
Wie gaft u Loeris?Ga naar voetnoot243
Loeris
Niemant, vaertgen.
Boerdel. G.
Ga naar margenoot+ Dits immers alte vrij!
Die knecht die singt al sijn ouwe sanck.
245[regelnummer]
Ick gelooff niet off thoofft moet hem weesen cranck,
Want ick can niet weten wadt hem beswaert.
Loeris
Vaertgen, ick sal hebben een fraij kermis paert,
Nu tegens ommegans dach, wilt godt.
Boerdel. G.
Wie salt u geven Loeris?Ga naar voetnoot248
Loeris
Niemant, vaertgen.
Boerdel. G.
250[regelnummer]
Ick en gelooff niet off hij is al sodt;Ga naar voetnoot250
Hij blijft altoos sijn ouwe treecken//bij.
(Coster loopt wech)
| |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
Loeris
Vaertgen, dat is Niemant die ick meene vrij,
Als icket wel sach en overdochte.
Subtijl
Ramp heb hem die den bootschap brochte!
255[regelnummer]
So ick nu sie en wel bemercke,
So is mijn subtijlheijt qualijck geleijt te wercke,Ga naar voetnoot256
Dus duncket mij best van hier te vertrecken.
(Binnen)
Boerdel.
Hoort Loeris, ick sal hem noch wel begecken,
Dat sweer ick hem, daarom mijn vrij gelooft.
260[regelnummer]
Daer compt een vremde gril in mijn hooft:
Dat sal noch worden van mijn gedaen,
Ja noch tavont al eer ick slapen gaen,
Al sou icker aen wercken den gehelen nacht.
Dit is dat ick hadde bedacht
265[regelnummer]
Om met cracht te toonen mijn const gereet.
Coster
Recht heb ick nu op mijnen tijt gewacht,Ga naar voetnoot266
Al om te weeten een claer bescheet,Ga naar voetnoot267
Als een die nieuwers aff en weet.
Schijnende te sijn een simpel pagie.Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Godt groet u, buerman!Ga naar voetnoot270
Boerdel. G.
Coster Johanus, waer leijt tot u passagie?
Compt, helpt mijn hier die const verstercken.Ga naar voetnoot272
Sijt ghij haestich?
Coster
Ick moet schier gaen ter kercken,
Per predicatij luijen/na mijn behagen.
Maer buerman, eerst moet ick u wadt vragen:
275[regelnummer]
Wadt sal dit wesen? willet mij vertellen.Ga naar voetnoot275
Sulcken ding sach ick noijt mijn dagen toestellen,Ga naar voetnoot276
Dus segttet mijn toch vrij onversaecht.
Boerdel. G.
Coster Johanus, dats seecker wel gevraecht.
Ick salt u seggen om vreucht te vermeren:
280[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Tot onsent compt een vreemde hont verkeeren,
Daer niet dan boossheijt vuijt en spruijt.
| |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
Waer hij een podt vint die qualijck sluijt,
Daer steeckt hij sijn hooft in, gelijck een rodt,Ga naar voetnoot283
En dan crijcht hij so een slockgen vuijt de podt;
285[regelnummer]
Dan loopt hij after vuijt al druijpende.Ga naar voetnoot285
Tsand[er]daechs compt hij weer an sluijpende,
Quant suijs wie sou mij dat verwijten;
En hij gaet die heeren aen, ick en derff hem niet smijten,Ga naar voetnoot288
Dies wil ick hem sluijten, om vreucht te orboren,
290[regelnummer]
Hier in dit block.
Coster
Heij lieve man, dats moeijten verloren,
Ghij crijcht hem hier niet in naer uwen wensch:
Dit waer meer dan te groot voor een mensch -
Maer en wilt u aen mijn praet niet stooten -
Hij sleept hier wel door/thooft, hals en pooten.
295[regelnummer]
Al doet ghij u best om hem te bedroeven,Ga naar voetnoot295
Ghij sullet doen niet.
Coster
Om te proeven?
Boerdel. G.
Jae.
Boerdel. G.
300[regelnummer]
Nochtans en can ick dat niet geloven.
Met proeven so weten wij den rechten keer.Ga naar voetnoot301
Wilt ickt eens besien?
Coster
Ja/maer en doet mij geen seer!Ga naar voetnoot303
Mij dunckt u handeling valt al wadt te ruijt.
Nu ben icker in; laeter mij nu weer uijt.
305[regelnummer]
Nu is immers te niet u ordineeren!Ga naar voetnoot305
Ontsluijt, ontsluijt!
| |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
Boerdel. G.
Wij mosten eerst accordeeren.
Tschip is aen lant, hebt geen verlangen!Ga naar voetnoot307
Loeris
Hach hach haij! mijn vaertgen heeft den hont ge[vangen!
Den crijch is gewonnen/al ben icker alleen/bij.Ga naar voetnoot309
Boerdel. G.
310[regelnummer]
Wie is dit, Loeris?
Loeris
Maer/vaertgen, dit is Niemant die ick meen, vrij.Ga naar voetnoot311
Boerdel.
Ja/na desen hont heb ick gaen spooren.
Loeris
Vaertgen, hij is verkeert.
Boerdel. G.
Ga naar margenoot+ Sijn staert staet vooren.
Hij siet so flauwelijck, geeft hem wadt cruijt.
Loeris
Coster Johannus, kijckt vuijt, kijckt vuijt,
315[regelnummer]
En segt offt ick qualijck heb gesnapt.
Boerdel. G.
Wadt mach Loeris letten dat hij quaet bestier clapt?Ga naar voetnoot316
Coster
Hij moet veel hooren die quaet bier tap[t].
O lieve buerman, u toch ontfermpt!
Boerdel. G.
Wie was die Bisschop die u heeft geformt,
320[regelnummer]
Dat ghij vernoempt sijt, broertgen//fijn?Ga naar voetnoot320
Loeris
Vaertgen, dat mach niemant anders dan mij[n] moer[tgen sijn.
Het moch[t] aen haer beijden niet gebreecken.
Boerdel. G.
So salmen u leeren u kaers ontsteecken
Aen mijn wijffgens lantaern tot eeniger spacij.
Coster
325[regelnummer]
Och lieve buerman, toont toch u gracij,
Ick salt verdienen als een fraij quant.Ga naar voetnoot326
| |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
Loeris
Eij vaertgen, geeft hem toch die hant
En hoort toch na mijn sotten snater:
Hij is vernoempt, dus moet hij verdoopt sijn int waeter;Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Daerme so is dan twerck voldaen.
Boerdel. G.
Goeij luij, soumen alsulcken raet versmaen?
Mijn soon die raet mij immers ten besten.
Hout daer, Coster Johannus, daer is de restenGa naar voetnoot333
Siet, dat is verdoopt, noijt fraijder cuer.Ga naar voetnoot334
Coster
335[regelnummer]
Och, voor mijn noijt vreemder Avontuer:
Int heijmelijck valter veel te strijden,Ga naar voetnoot336
En nu staet mijn dit dus mede te lijden.Ga naar voetnoot337
Dus danich verblijden//ben ick al vervaert//aff.
Loeris
Laet lopen den hont, nu is sijn staert//aff.Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Compt weer tot mijn moertgen/so sal me[n]t u loonen.
Boerdel. G.
Aldus behoortmen die loopers te croonenGa naar voetnoot341
Die ander mans wijven onrechtelijck minnen.
Sulcke portie behooren sij allegaer te vinnen
Die alsulcke daet haer niet en schamen.
345[regelnummer]
Sulck werck/sulck loon/na toude betamen;
Elck wachter hem voor so hij best can,
En diet niet en is, die en trecket hem niet an.
Dat bidden wij al tsamen, armen en rijcken,Ga naar voetnoot348
Neempt danckelijck van ons, broeders, wiens Trouw [moet blijcken.
Finis
Lang in dicht 380 regulen Per Trouw Moet Blijcken. |
|