Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1946-1947
(1948)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
Jan Frans Willems (1793-1846)
| |
[pagina 121]
| |
ingericht door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taalen LetterkundeGa naar voetnoot(4) en door het Willemsfonds in de Aula van de Rijksuniversiteit te GentGa naar voetnoot(5). Deze korte bijdrage moge de bescheiden hulde zijn van De Fonteine aan den ‘Vader der Vlaamse Beweging’, die van 1842 tot 1846 haar voorzitter was en honderd jaar geleden door een beroerte werd neergeveld op het ogenblik dat hij op het Gentse stadshuis haar belangen verdedigde.
Toen J.F. Willems op 28 Maart 1842 tot voorzitter van De Fonteine werd verkozen, herinnerde hij er aan, hoe hij 30 jaar te voren - in 1812 - door dezelfde Kamer was bekroond geworden. Zijn kennismaking met de Rederijkerskamers dagtekent echter van veel vroeger. Maar laten we J.F. Willems liever zelf aan het woord. ‘Van myn twaelfde tot myn vyftiende jaer woonde ik in de stad Lier, waer ik myne studien voortzette onder de leiding van mynen onvergetelyken vriend advokaet Bergmann. Weldra maekte ik aldaer kennis met de tooneeloefeningen der twee toen nog bestaende Liersche kamers van Rhetorica, wier leden my het refereinen (reciteeren) en vervolgens het rolspelen leerden. Dit wekte myn eersten yver tot het verzenmaken op, zoodat ik, nog geen veertien jaren oud zynde, reeds een hevige Satyre dichtte tegen den Maire der gemeente Bouchout, door wie myn vader, kort te voren, den post van Percepteur der contributions verloren had. Destyds was meester Bouwens, stads onderwyser te Lier, de voornaemste poëet aan de boorden der Nethe. Hy vereerde my met zyne vriendschap en raedgevingen, en leende my opvolgelyk, doch telkens slechts voor weinige dagen, de werken van een twintigtal hollandsche dichters, inzonderheid die van Feitama, wiens keurige versificatie hy bovenal hoogschatte... | |
[pagina 122]
| |
Daer ik een byzonderen aenleg voor het tooneel vertoonde, reeds tamelyk in de muziek ervaren was, en eene heldere stem bezat, zoo oordeelde men dat ik zeer goed voor een meisje of voor een engel kon meêspelen. De Caecilianen der hoofdkerk (St. Gummarus), by wie ik dagelyks zong of het orgel speelde, voornemens zynde eenige stukken te vertoonen, ten behoeve dier kerk, bragten my het eerst op de planken, en zoo verbeeldde ik eens den engel Gabriël by de boodschap aen Maria, in het stuk De geboorte en eerste jongheyd Jesu Christi. InGa naar voetnoot(6) Joseph en de Machabeën was ik slechts figurant... ’. In 1809 ging J.F. Willems naar Antwerpen wonen, waar hij klerk werd bij notaris F.J.A. van Puijenaer. Op diens aanraden nam hij in 1812 deel aan den wedstrijd door De Fonteine ingericht en behaalde er een eersten prijs met zijn Hymne aen het Vaderland, over de veldslag van Friedland en de daarop gevolgde Vrede van TilsitGa naar voetnoot(7). Onuitgegeven brieven, die op het archief van De Fonteine berusten, lichten er ons over in dat J.F. Willems door een ongesteldheid is verhinderd geweest de hem toegekende eermedalje in ontvangst te nemen op de plechtige uitreiking van de prijzen, den 27n Juli 1812. Ten slotte werd ze hem op 13 Januari 1813 door een commissaris van de Gentse Rederijkerskamer aangebodenGa naar voetnoot(8). Dat hij deze onderscheiding op prijs heeft gesteld blijkt voldoende uit volgend onuitgegeven gedicht, waarmee hij het bestuur van De Fonteine bedankte voor de bekroning die hem te beurt was gevallen: | |
[pagina 123]
| |
Aen de Heeren VOORZITTER en LIDMAETEN der Maetschappy gekent onder den naem van Fonteinisten binnen Gend
ter Plechtvergadering van 17 January 1813. Duld, ô Geleerde Reij! opregte Dichtmeceénen!
dat ik, hier op de Stem van konst - van Eer, verschenen,
hier, daer de Poezy, die Schoone hemelmaegd;
my in dees blyde Stond haer ordenridder Slaegt; -
Dat k' uwe lofbre Maetschappye
een Schuldig Danklied wye!
Thans zie 'k myn zangster, ten Parnastop opgeklommen,
Door uwe jonst gebragt in Pindus heyligdommen!
haer Schedel torst de kroon, en t' gulden Eermetae
prykt op haer Jonge borst in grootschen Letterprael! -
U wien zy dit verschuldigd is,
galmtz' haer bekentenis.
Ô, Muzenminnend Gend! uw luyster is erboren!
zie t'vaderland door u in Dichtkonst weer erglooren! -
het juycht uw pooging toe, 'er vloeyt een hypokreên,
en uwe Maetschappy bloeyt weder, als voorheen,
in Schaduw van uw lauwertelgen,
tot Glorie van de Belgen!
Juych, konstenkweekend' Choor! verhef, door wethenschappen
der Belgen Letterkunde op d'hoogste Glorietrappen!
Steun onzer vadren Eer, Steun' Neerlands konstpilaer!....
Dan blyft den fonteinist - dan blyft uw Broederschaer,
nog lang in Gloriryken Stand
den Roem van 't Vaderland.
Te Antwerpen kwam J.F. Willems weldra in contact met het genootschap Tot Nut der Jeugd, dat toneelvertoningen gaf en van 1815 tot 1822 elk jaar een dicht- en prozabundel publiceerde, waaraan hij heeft meegewerkt. In die jaren vervaardigde J.F. Willems ook een drietal blijspelen: De Ryke Antwerpenaer (1815), Quinten Matsys (1816) en De Tooneel-liefhebber, dat in 1818 werd vertoond maar niet gedrukt werd en dan ook waarschijnlijk verloren is gegaan. Later zou J.F. Willems, afgezien van enkele gelegenheidsgedichten, aan het scheppend dichterschap vaarwel zeggen en zou zijn belangstelling in de eerste plaats gaan naar de studie van onze oudere literatuur of ook naar meer actuële | |
[pagina 124]
| |
problemen als de spellingkwestie en verder naar alles wat bijdragen kon tot het in ere herstellen van de moedertaal. Zo had hij ook tussen 1820 en 1826 het plan opgevat een geschiedenis van de Rederijkerskamers te schrijven, maar de tijd zal hem hiertoe wel hebben ontbrokenGa naar voetnoot(9). In ieder geval heeft hij in het door hem van 1837 tot zijn dood uitgegeven Belgisch Museum verscheidene verdienstelijke bijdragen van zijn hand opgenomen, die op de geschiedenis van onze Rederijkerskamers betrekking hebbenGa naar voetnoot(10).
Laten we nu even nagaan in welke omstandigheden J.F. Willems voorzitter werd van De Fonteine. Hiervoor is het nodig ons te verplaatsen tot in 1841: het jaar van het Tael-congres, het Vlaemsch Feest en de grote toneelwedstrijd te Gent ingericht door de Rederijkerskamer De FonteineGa naar voetnoot(11). Niet minder dan 9 toneelmaatschappijen hadden den oproep van de Gentse Kamer beantwoord. Op J.F. Willems werd beroep gedaan om als voorzitter van de jury op te treden. In het archief van De Fonteine wordt de brief bewaard, waarin deze het hem aangeboden voorzitterschap aanvaardt. We laten hem hier volgen: aen heeren Bestuerleden der Koninklyke Maetschappy van Rhetorica, gezeid De Fonteinisten, te Gent. | |
[pagina 125]
| |
den aenstaenden tooneelkundigen kampstryd Uwer Maetschappy. De Toneelwedstrijd duurde van 3 October 1841 tot 9 Januari 1842. Op Zondag 28 Maart had de uitreiking van de prijzen plaats in de troonzaal van het stadhuis te Gent. Hierop volgde een meer intieme plechtigheid in het lokaal van De Fonteine, waar aan J.F. Willems het voorzitterschap van de Gentse Kamer werd aangeboden door Onder-Voorzitter A. van Parys. J.F. Willems antwoordde op diens toespraak ‘dat hy met vreugde het voorzitterschap der Fonteinisten aenvaerde, te meer daer hy hun eensdeels zyne letterkundige vermaerdheid te wyten had. De Fonteinisten trouwens waren de eersten die, over ettelyke jaren, zyn werk bekroonden, en hebben hem van dan af aen en in later tyden steeds aengemoedigd om in de letterbaen werkzaem te blyven. Hy eindigde, de hoop koesterende dat eene maetschappy aen welke hy zoo veel goeds verschuldigd is, onder zyn toekomstig bestuer steeds roemryker moge bekend blyven dan zy ooit was’Ga naar voetnoot(12).
Gedurende vier jaar is J.F. Willems voorzitter van De Fonteine geweest. De tijdgenoten zijn het er over eens om te verklaren dat zijn voorzitterschap de Gentse Kamer in ruime mate ten goede is gekomen. Zo getuigt Ph. Blommaert: ‘Onder de leiding van den heer Willems als voorzitter verbreidde de maetschappy der Fonteinisten haren werkingskring met vlyt en kunde. Door Willems raed en zyne medewerking werd er als het ware een nieuw tydvak geboren voor de geschiedenis dezer Rhetorica. De zedelyke schok, welk het gansche genootschap door den omgang met dezen uitstekenden man ontving, was gevoelig...’Ga naar voetnoot(13). | |
[pagina 126]
| |
Zo werd onder meer gepoogd het sterk verouderde repertorium van De Fonteine te verjongen door het opvoeren van stukken, meestal door de leden zelf vervaardigdGa naar voetnoot(14). Wel moeten we bekennen dat de aloude Gentse Kamer hier minder goed in slaagde dan de sinds 1840 opgerichte zustervereniging Broedermin en Taelyver, met K. Ondereet als voorzitter en den verdienstelijken toneelschrijver H. van Peene als secretaris. Toch gelukte De Fonteine er ook nog in die jaren in op menigen wedstrijd ‘eerste prijzen’ weg te kapen, dank zij haar flinke liefhebberstroep waarin vooral Mevr. Dhaenens-Robyn uitblonk. W. Rogghé heeft in zijn Gedenkbladen van haar volgend verdienstelijk portret getekend: ‘Statig van lichaam, met sprekende oogen en bewegelijke gelaatstrekken wist zij steeds zich diep te doordringen van het karakter en den geest der personages, die zij zou verbeelden, en op hare voordrachten lag de stempel van groote kunst gedrukt. Vooral in het ernstige vak ontwikkelde zij zulk diep gevoel en zulke verhevenheid, wist zij aan haar vol en malsch orgaan beurtelings zooveel kracht en zooveel zoetheid bij te zetten, dat de toehoorders aan haar spel en aan haar woord als gekluisterd werden. En dit woord, hoe verukkelijk klonk het. Nooit hoorde ik onze taal zoo vloeiend en bovenal zoo zuiver als uit haren mond... Dikwijls hoorde ik uit den mond van mannen, die gansch niet kwistig waren met hunnen lof in zake kunst en kunstenaars, als een Willems, een Snellaert, een van Duyse, een Karel Vervier, welke hooge bewondering zij voor het talent van mevrouw Dhaenens koesterden... ’Ga naar voetnoot(15). Den 8n April 1844 werd ze door De Fonteine gehuldigd ter gelegenheid van haar ‘zilveren jubelfeest’. Het was namelijk juist op dien dag 25 jaar geleden dat ze voor het eerst op het toneel was opgetreden. Tijdens het voorzitterschap van J.F. Willems gaf De Fonteine ieder jaar een tiental vertoningen. Bovendien wist ze op een wedstrijd van ‘ernstige en boertige uitgalming’ te Waregem den 24n April 1842 drie van de zes ereprijzen te bemachtigen en op de toneelwedstrijden te Brugge (1842) en te Kortrijk (1846) respectievelijk den eersten en den | |
[pagina 127]
| |
tweeden prijs voor het treurspel te bepalen. Bij de prijsuitreiking te Brugge op 25 September 1842 sprak J.F. Willems ‘over den invloed der rederykkamers, en de rol welke zy by 't herontwaken van den nationalen geest te vervullen hebben’Ga naar voetnoot(16). Den volgenden dag werden De Fonteine en Broedermin en Taelyver, die te Brugge den eersten prijs voor het blijspel den tweeden prijs voor het treurspel had bekomen, op het stadhuis te Gent door het gemeentebestuur ontvangen en hield J.F. Willems een korte toespraak tot den Gemeenteraad.
Het verlies van J.F. Willems is voor De Fonteine een zware slag geweest. De omstandigheden van zijn dood zijn bekend. De Gentse Kamer had van het stadsbestuur de toelating gekregen tot het geven van een buitengewone vertoning in den stedelijken schouwburg op 28 Juni 1846 ter gelegenheid van de algemene Kermis. Het aangekondigde stuk was De Lasteraer van Kotzebue, dat al meer dan 50 jaar op het repertoire van De Fonteine stond. Den 24n Juni werd J.F. Willems naar het stadhuis ontboden. Een Duitse toneeltroep, die in de stad verbleef, had den wens te kennen gegeven op denzelfden dag Die Zauberflöte van Mozart op te voeren. Tijdens zijn onderhoud met het college werd J.F. Willems door een beroerte getroffen en overleed enkele uren nadienGa naar voetnoot(17). Een jaar later schreef Ph. Blommaert in zijn Geschiedenis der Rhetorykkamer: De Fonteine, te Gent: ‘Met allen echten Vaderlander betreuren wy nog diep ontroerd het afsterven van dezen vriend en krachtigen voorstander der vaderlandsche zake, wiens verlies nog lang door gansch vlaemsch België zal gevoeld worden. Het goede echter dat hy stichtte zal niet vergaen; de eens gegevene beweging zal voortwerken, en talryk zullen nog de vruchten zyn, welke hy door zyn wenk en voorbeeld zal hebben verwekt’Ga naar voetnoot(18). Het verjongd streven van De Fonteine moge het beste bewijs zijn dat de nagedachtenis van J.F. Willems, ook honderd jaar na zijn dood, er in ere wordt gehouden. Drs. A. VAN ELSLANDER. Griffier van De Fonteine. |
|