| |
| |
| |
Bijdrage tot de blazoenkunde van de rederijkerskamers.
De oplossing van het raadselachtig rebusblazoen van het Oudheidkundig Museum van de Bijloke te Gent.
Het Oudheidkundig Museum van de Biiloke te Gent bezit onder zijn talrijke herinneringen aan het Gildewezen van het Verleden een tamelijk geheimzinnig en tot heden toe onopgelost rebus-blazoen van een vermoedelijk Vlaandersche, naar het oordeel van sommige bevoegde onderzoekersGa naar voetnoot(1), zelfs Gentsche Kamer van Rhetorica. Op welke gronden deze toeschrijving berust werd tot nog toe nimmer medegedeeld. Dit blazoen behoort niet als het in de nota vermelde blazoen van de Rederijkerskamer van Bergen-op-Zoom: der Vreugden Bloem, tot de alleroudste der in het Museum aanwezige gedenkstukken der RederijkerskamersGa naar eind(18). Het kwam er eerst tusschen 1878 en 1890 op vrij mysterieuse wijzeGa naar voetnoot(2). De naam van den schenker bleef onbekend, evenzeer als de naam van de Rederijkersmaatschappij, aan wie het oorspronkelijk kan hebben toebehoord. Een thans oncontroleerbare traditie schrijft het toe aan de Gentsche Kamer Marien Theeren, waarschijnlijk wegens het voorkomen in de beeldenreeks van de figuur van de Moeder Gods. Het is niet onmogelijk dat de Broederschap van Marien Theeren, gevestigd in de St. Jacobskerk, het tot in de XIXe eeuw in bezit kan hebben gehad. Marien Theeren, gesticht vóór 1478, was nog in de XVIe eeuw zonder twijfel één van de voornaamste rederijkerskamers te GentGa naar voetnoot(3). Ze had haar kapel in de St. Jacobskerk en bleef steeds getrouw aan haar dubbel doel: verheerlijking van den Roomschkatholieken godsdienst en van de ‘Conste van Rhetoriken’.
| |
| |
In de XVIe eeuw was de befaamde Gentsche kronijkschrijver Marcus van Vaernewijck haar factorGa naar voetnoot(4). Haar blazoen vertoont een Lelietak in een hart geplant met omheen den stam een sierlijke banderol waarop de woorden Maria theere te lezen staan. Ditzelfde wapen is aangebracht geworden op een ivoren ‘pax vobis’, dat eveneens in het Gentsch Oudheidkundig Museum wordt bewaardGa naar voetnoot(5).
Ons Rebus-blazoen dook in 1913 uit de vergetelheid op, door het feit dat het onder de artistieke gedenkstukken van de Rederijkers werd tentoongesteld op de Terugblikkende Tentoonstelling: De Oude Kunst in Vlaanderen, ingericht ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling van 1913 te Gent. Het werd in den Catalogus vermeld onder de signatuur 334 en door Joseph Casier en Paul Bergmans beschreven in het 3e Deel van het monumentale Mémorial de l'Exposition rétrospective de 1913 (Tome Troisième, Bruxelles et Paris, G. Van Oest & Cie, 1922, bl. 139, Pl. CCXCIX, 448).
De beschrijving van Casier en Bergmans maakt ons echter, behalve door de mededeeling van de juiste afmetingen: ‘Bois 0m355 × 0m355’, en de opsomming van de te Gent bestaan hebbende rederijkerskamers, niet veel wijzer betreffende aard en beteekenis van het rebus-blazoen. Men oordeele:
| |
‘Blason d'une Chambre de Rhétorique de Flandre(?) vers 1700.
Le blason reproduit ici (fig. 448) appartient à la catégorie des blasons-rébus assez fréquents dans la région de l'Escaut. On ignore le nom de la chambre de rhétorique auquel il a appartenu; on a cité sans preuve le nom de Maria ter eere de Gand. Tout au plus peut-on, à titre d'hypothèse, présumer, à raison du fait qu'il se trouve depuis longtemps au Musée d'archéologie de Gand, qu'il y est entré comme tant
| |
| |
d'autres souvenirs des anciennes gildes ou chambres de rhétorique de cette ville. Aucun patient chercheur n'a encore réussi à déchiffrer le rebus peint sur ce petit panneau’.
Vergeleken met andere bekende rebus-blazoenenGa naar voetnoot(6) is het vrij klein. Het moet onderbracht worden in een kategorie van blazoenen, die in rederijkerstaal een bijzonderen naam deelachtig worden: ‘devysen’, zooals we in aanteekeningGa naar voetnoot(6) zien. Ze waren een belangrijk onderdeel van de rederijkersprijskampen, waarin de beste schilders-rederijkers konden mededingen. Om die reden zijn de ‘devysen’ kunstwerken, soms waardig in een Museum van Schoone Kunsten te worden opgenomen, zooals het geval is te Antwerpen. Dit leert ons tevens dat alle rederijkersblazoenen niet over één kam mogen worden geschoren: er zij er van soorten, zoowel naar het doel, waarvoor ze bestemd waren, als naar de artistieke waarde, waarmede ze vervaardigd werden. ‘Devysen’ zijn kunstvoorwerpen, die evenals de wapen-blazoenen van de Kamer, in de ommegangen werden rondgedragen of in de vergaderingen werden uitgestald. Ze werden in 't algemeen door de voor het ‘devys’ mededingende kamers aan de uitschrijvende Kamer als pronkstuk afgestaan. Dit was natuurlijk het geval voor de overwinnende kamer, die zich op die wijze kweet van een tol van dankbaarheid tegenover de gastvrouw in rhetorica. Men moet ze onderscheiden van de eigenlijke Blazoenen (Wapen-blazoenen) der Kamer als van de Memorie-blazoenen, die door een prins, hoofdman of een weldoener aan de Kamer werden geschonken of ter herinnering aan een aanstelling werden opgehangen.
Van die verschillende kategorieën zijn er specimina tot ons gekomen, enkele in natura, ofschoon meerendeels latere kopieën, deels in den vorm van houtsneden of gravuren in rederijkersuitgaven. Daar we geen overzichtelijk werk bezitten over de rederijkersblazoenen zou het wenschelijk zijn,
| |
| |
evenals dat thans gedaan wordt voor de Rederijkerskamers van Noord- en Zuid-Nederland, eens een lijst aan te leggen van de nog bestaande of in reproductie voorhanden zijnde Rederijkersblazoenen in de NederlandenGa naar voetnoot(7). In een groot aantal blazoenen, of het Rebus-blazoenen zijn of niet, komen voorstellingen is rebus-taal voor.
Over welke middelen beschikken we om de rebus-taal van onze rederijkers te ontcijferen en te verstaan? Er bestaat, voor zoover ik weet, slechts één vrij uitvoerige studie over de rebus-taal van de rederijkers van de hand van C.P. Burger Jr.Ga naar voetnoot(8). De XIXe-eeuwsche geleerden en literatuur-historici, die toevallig in aanraking kwamen met die op het eerste zicht kinderachtige ‘Spielerei’, hebben er in 't algemeen de cultuur-historische beteekenis niet van begrepen. Ze zagen er een onschuldige, gekunstelde, vernuftige, doch antipoëtische eigenaardigheid in, zonder literair belang, en waren gelukkig het onderzoek ervan aan de liefhebbers van curiosa en... de kunsthistorici over te laten. Zoo Edward van EvenGa naar voetnoot(9), die parmantig als inleiding bij zijn kostbare verzameling van grafische herinneringen aan het beroemd Antwerpsch ‘Landjuweel van 1561’ neerpende: ‘Blazoenen in Beeldspraak. Door dezen naam bedoelen wij de onderscheidene Blazoenen van onzen Album op welke door figuren vragen voorgesteld en opgelost worden. De Rederijkers der 16e eeuw liepen, zoo men weet, zeer hoog met dit slach van geestoefening welke met de fransche rébus vrij wat gemeens had. In onze uitlegging der platen hebben wij ons onthouden den zin dezer Blazoenen nader te verklaren, niet slechts omdat ons zulks te ver zou afbrengen, maar tevens omdat deze geestvruchten, naar ons inzien, thans geen belang meer opleveren dan voor de geschiedenis der Beelden Kunsten’. (cursiveering van
ons). Wie sprak daar van den Franschen slag? N'insistons pas, Edward van Even heeft te veel diensten bewezen aan de studie van de Rederijkerij om hem om dit verzuim, of beter gemis aan cultuur-historisch inzicht, te gispen.
De Rebus-taal van de Rederijkers moet immers gezien
| |
| |
worden als een onderdeel van de ‘beeldtalen’ van de RenaissanceGa naar voetnoot(10) en in verband worden gebracht met sommige geheim-, schoon- en sierschriften van de humanistische XVIe eeuwGa naar voetnoot(11). De rederijkers-rebus-taal komt, naar ons beste weten, in de XVe eeuw nog niet voor. Het oudste voorbeeld van rebus-taal op een blazoen van een rederijkerskamer treffen we aan op het schild van het Heybloemken van Turnhout (1538). Dat beteekent niet dat vóór 1538 de Rederijkers aan geen rebus-taal hebben gedaan, maar we kennen geen ouder voorbeeld dan het blazoen van het Heybloemken. Van deze rederijkerskamer zijn twee oude schilden bekend: het oudste slechts in gravuur (zie Aanhangsel nr 42), het tweede en meest bekende in natura (nr 43), bewaard in het Museum van het Steen-Vleeschhuis te Antwerpen. Een principiëele scheiding tusschen wapenschild der kamer en rebus-blazoen of devies heeft zich blijkbaar in 1538 nog niet voorgedaanGa naar voetnoot(12). Eerst ter gelegenheid van het Landjuweel met daaropvolgend Haechspel te Antwerpen
| |
| |
van 1561 stellen we vast dat de mode van het ‘ghedicht blasoen’ of ‘devies’ een toppuntGa naar voetnoot(13) heeft bereikt dat slechts zal overtroffen worden in het groot Rederijkersfeest van de Peoene te Mechelen in 1620. Over de rebus-taal van 1620 zijn we het best ingelicht dank zij de uitgave van De Schadt-kiste der Philosophen ende Poeten van de Peoencamere binnen Mechelen, gedrukt in 1621 door den Mechelschen drukker Hendrick laye. In dat werk immers worden de oplossingen regelmatig afgedrukt onder de zeer fraaie en duidelijke reproducties van de ‘ghedicht-blasoenen’, zoodat C.P. Burger Jr. daarin een sleutel vond voor de oudere
beeldtaal der Rederijkers. Hij drukte niet enkel de afzonderlijke beeldjes, systematisch gerangschiktGa naar voetnoot(14), af, maar stelde ook een alphabetische lijst op van de woorden, met de geijkte afbeeldingen, in dezelfde orde er naast, naar het beproefd didactisch middeltje: woord en beeldGa naar voetnoot(15). Het is al opklimmend van de rebus-taal van 1620 dat C.P. Burger Jr. erin slaagde een aantal onopgeloste ‘devijsen’ van 1561 uit de Spelen van Sinne van Willem Silvius (Antwerpen, 1562) en die van Het Landjuweel van 1561 van E. van Even te verklarenGa naar voetnoot(16):
1o | de Rebus van Peter Heyns van den Bloeijenden Wijngaerd van Berchem als antwoord op de vraag van de ‘caerte’ van het Haechspel:
|
| |
| |
|
‘Welck hantwerck, oirboirlycste is van doene,
En eerlijcste, nochtans seer cleyn gheacht?’
Nl. Oorboorlijk, waert veel eeren, veracht door de wereltsinnen//
Es boven dander hantwerken, dat landtwinnen;
|
| |
2o | de Rebus van Tcorenbloemken van Brussel op het Landjuweel van 1561, onopgeklaard; |
| |
3o | de Rebus van Peter Heyns van den Bloeijenden Wijngaerd van Berchem voor de Factie van Bacchus en Ceres:
‘Die Bacchus ende Ceres met maet eeren,
Halen welvaert, want sy mes-prijzen dronckaerts-leeren.’ |
| |
4o | de Rebus van de Heijbloemkens van Turnhout op het Landjuweel van 1561:
‘Broeders wilt Rhetorica prijzen ende eeren “deur 't minne-lijck accoort”
Die haer kinders kan wijzen en leeren “der liefde den raeppoort”’.
|
| |
5o | de welkom-rebus van den Prins der Violieren, Melchior Schets:
‘Rhetorica's schatten deylt in eeren scripturael
en laet die Nijt verworgen.
Deur broederlijcke liefde salmen prince-pael,
|
| |
6o | de welkom-rebus van den Hoofdman der Violieren, Anthonis van Stralen:
‘Broeders verblyt den geest der Liefde stralen “wint doel en eer”
Wy schilders u daerom in Antwerpen halen “wil 't Godt de heer”’.
|
| |
7o | Nog een welkom-rebus van de Violieren:
‘Wilt met Rhetorica deur die Violieren
In Antwerpen spelen vieren’.
|
| |
8o | de Rebus van de Peoene van Mechelen:
‘Die met Rhetorica haer commen vermeyen,
Peoenen broeders ver-garen ende minne-lyck scheyen’.
|
| |
9o | de Rebus van Het Groeyende boomken van Lier:
‘Godt-lycke(n) schatten wilt ver-garen
Ende deur Rhetorica onzen Prince eeren
Schouwt nijt, wilt liefde baren
Met 't Groeyende boomken, vrouwen en heeren’
|
| |
| |
10o | de Rebus van die Roose van Leuven:
‘Mercurius-geèsten die Rhetorica beminnen.
Wilt in Antwerpen de Violieren prijzen.
Schouwt Gramschap, laet Liefde spinnen,
Ende wilt met die Roose eer bewijzen’.
|
| |
11o | de Rebus van Moses doorne van 's-Hertogenbosch:
‘Met Rhetorica wilt in eeren houwen “Minnelyck accoort,”
Veel sonden deur liefde leeren schouwen “broeders trouw oor-boort”’.
|
Als men zich eenigszins op de hoogte heeft gesteld van de rhetoricale rebus-taal tusschen 1539 en 1620 valt het niet al te moeilijk zich aan de oplossing te wagen van de beeldtaal der rederijkersblazoenen, in 't bijzonder van de rebus-blazoenen of ‘devijsen’, al kunnen zich moeilijkheden voordoen, die gelijkenis vertoonen met de beruchte ‘casse-têtes chinois’ en van een volledige opheldering moeten doen afzien. Dit ondervond C.P. Burger Jr. met den rebus van Tcorenbloemken van Brussel, waarvan een aantal elementen bekend lijken, maar vooralsnog weerbarstig blijft aan een volledige ontcijfering. De zin is echter, door de oplossing, die ik voor een typisch XVIe-eeuwsch zinnebeeld gevonden heb, wel te radenGa naar voetnoot(17).
Onderzoeken we thans naar de bruikbaar gebleven methode van C.P. Burger Jr. het onopgelost rebus-blazoen van het Oudheidkundig Museum te Gent.
Het vrij klein (0m355 × 0m355) ruitvormig bordGa naar voetnoot(18) is
| |
[pagina t.o. 43]
[p. t.o. 43] | |
Het rebus-blazoen van het Oudheidkundig Museum te Gent.
| |
| |
ingedeeld in 6 registers, waarvan de lengte wordt bepaald door den overhoekschen stand van het schild en bijgevolg een verschillend aantal figuren bevatten.
Het eerste register omvat slechts twee figuren: een put en een plaatachtigen visch. De laatste figuur is zeer onduidelijk geworden.
Het tweede register telt vijf figuren: een paar schoeisels zonder contreforten, een stronk met twee takjes, de zinnebeeldige voorstelling van 't Geloof, O.L. Vrouw met het kind Jezus op den arm, een rol met stof.
Het derde register heeft acht figuren: een arendsklauw, een cilinder of houten rol om deeg uit te rollen, de zegenende verrezen Jezus-Christus met bewinpelden kruisstaf in de
| |
| |
linkerhand, een kerk, een gans, een katafalk, d.i. een met een zwart kleed of pelder met kruis bedekte opstand in den vorm van een doodkist op schragen, twee liggende voorhamers, twee neergehurkte katten. Deze laatste figuren zeer onduidelijk.
Het vierde register behelst zes figuren: een mannetje dat een rond voorwerp schijnt te klieven (deze figuur is eveneens zeer gehavend), zes klokken van verschillende grootte aan een schuine plank gehecht, een schuingeplaatste deur, de zinnebeeldige voorstelling van de Tweedracht, een vrouw met loshangende haren met in de linkerhand een brandende toorts en in de rechterhand een waterketel, een man die uit een zak put (zeer verbleekte figuur en onduidelijk), twee rechtopstaande balken met tusschenin een wit doek.
Het vijfde register vertoont vijf figuren: een loopende neerhofvogel, twee scharen (voor het scheren van schaapswol), een vedel, twee schapen met langen staart, een geit.
Het zesde register besluit de reeks met drie figuren: een groote muizenval, een lange smalle strook van metaal of hout, twee menschen in een dramatische handeling gewikkeld: ze hebben elk een hamer in de hand en een van de personnages wijst met de rechterhand op zijn voorhoofd.
In rederijkerstaal omgezet krijgen we de volgende sententie of uitspraak:
Eerste en tweede register: |
Pute1 botmuylen2 int3 Ghelove4 Maria5 laecken6 |
|
Derde register: |
Die7 wel8 Christus9 kercke10 ganslijck11 willen12 minnen13 |
|
Vierde register: |
Breecken14 accoord15 deur16 Tweedracht17 saeyen18 hem onderstaecken19 |
|
Vijfde en zesde register: |
End'20 scheren21 veel22 schapen23 met24 valschen25 sinnen26. |
| |
Commentaar:
1. | Pute. Van een put kennen we geen andere voorbeelden. Hier bedoeld als scheldwoord. Met het volgende (scheld) woord: botmuilen, verbonden is het een bijv. naamwoord, afgeleid niet van puteus = put of putte bij Kiliaan (Etymologicum, 1778), maar van putidus = stinkend, verdorven. Het kreeg de beteekenis van wulpsch, wellustig, zinnelijk
|
| |
| |
| onder den invloed van pute = hoer. Kiliaan vermeldt puttier = ganeo scortator vulgo puttierus, puttanierus, en putten-sone = spurius vulgo hoeren-sone (putten-sone wordt als Vlaamsch (Fland.) en verouderd (vetus) bestempeld). Het leeft echter voort in het Gentsch dialect: poete = ontuchtig vrouwspersoon. Het West-Vlaamsch Idioticon van De Bo stipt het ook aan voor het West-Vlaamsch: Poete vr. Een scheldwoord, 't zelfde als fr. pute, putain (eerloos, ontuchtig vrouwspersoon). Gekoppeld aan het volgende woord en beantwoordend aan twee figuren komt het voor in de ‘Schadtkiste’ van 1621, nl. in het blazoen in beeldschrift van de Goudbloem van Antwerpen, waar het 3e vers den volgenden inhoud heeft: ‘want Pallas ons voor Midas (figuur van Midas met de twee ezelsooren) bot (de rechtopstaande plaatachtige visch) muylen (de twee schoeisels zonder contreforten) hoet’. |
| |
2. | Botmuylen beteekent in 't algemeen domooren, botteriken. In de XVIe eeuw een veel gebruikt scheldwoord van de ‘beschaafde’ Zuidnederlanders (Vlamingen en Brabanders) tegen de ‘botte’ Hollanders. Men herinnere slechts Bredero's vers in den ‘Spaanschen Brabander’, II, 200:
‘d'Hollandsche botmuylen sien Sr. Ierolimo voor een slechthoot an’. In het Middelnederlandsch schijnen bottecroes en bottaert veelvuldiger gebruikt te zijn geworden dan botmuyl. Bij Kiliaan worden botaerd en bot-muyl nog aangehaald en vertaald door ‘homo obtusus, stolidus, obesae naris’. Nog bewaard in den spotnaam voor de Zeeuwen (botaards): ‘Dat zijn de bottaerts van Zeelant’ (Belgisch Museum, II, 315). Het eerste deel van de samenstelling: bot = stomp, lomp (bij Germ. bautan) is in verschillende beteekenissen door de volksverbeelding in verband gebracht met bot = visch, bijv. in de uitdrukking: een bot vangen, waar bot = stoot (fr. bouter). In het West-Vlaamsch luidt bot doorgaans but. Het is een visch van de familie der platvisschen, geslacht der schollen (Pleuronectes flesus). In West-Vlaanderen bij de visschersbevolking langs de kust onderscheidt men den but (fr. flet, lat. platessa flesus) van de plaat of pladijs (fr. plie franche). De woordspelingen op bot zijn van ouds talrijk, daar die visch naast de haring een volksvoedsel was bij uitnemendheid, bijv. ‘Botten blijven platvisch’ = domme menschen worden nooit verstandig of slim), ‘Hij heeft bot gegeten’ = Hij is onverstaanbaar of onbevattelijk.
|
| |
| |
|
Het tweede deel van de samenstelling: muil = smoel. Het (scheld)woord komt in bijna al de Germaansche talen voor en is waarschijnlijk verwant met Sanskriet mukkam. De rederijkersverbeelding heeft, zonderling genoeg, niet naar het gelijknamig dier: muil of muilezel, gegrepen, maar naar een schoeisel (fr. mule, van lat. mulleum (-eus), dat nog steeds gedragen wordt binnenshuis, maar dat vroeger het typisch rood schoeisel was der patriciërs en der hooge geestelijken. ‘Pute botmuylen’ is al een vrij gemeen scheldwoord, doch in den mond der orthodoxe rederijkers sloeg het minder op het verdorven, ‘van puter naturen of tieren’ zijn, dan wel op het ‘kettersch’ karakter der botmuilen. Dit is natuurlijk geen verontschuldiging voor het gebruik van dergelijke epitheta aan het adres van andersdenkende confraters, maar we bevinden ons met ons rebus-blazoen in vollen geloofsstrijd, die aan de Nederlanden van de XVIe eeuw zooveel kostbaar bloed heeft gekost. |
| |
3. | int, eig. ent. De boomstronk met de twee twijgjes is een ent Kiliaan geeft het paar: ente/inte = insitum (ww. enten, inten = inserere). Een ent is dus een loot van een boom of plant die men zoodanig op een boom of plant van een verwante soort bevestigt, dat zij daaruit haar voedsel kan trekken. In de rebus-taal van de rederijkers komt het beeld meermaals voor. |
| |
4. | Ghelove. Zinnebeeld van 't Geloof, zooals het voorkomt in het werk van Cesare Ripa, Iconologia (XVIe eeuw)Ga naar voetnoot(19) |
| |
| |
5. | Maria. Voorstelling van de Moeders Gods naar het voorbeeld van Cesare Ripa, op. cit. |
| |
6. | laecken heeft de beteekenis van sterk afkeuren, vooral in dien zin dat men zijn afkeuring uitspreekt. Is de tegenstelling van ‘loven’. De stam van laken is verwant met lakgebrek, mankement, verkeerde eigenschap. Kiliaan omschrijft laecken als lachteren = detrahere alicui, vituperare, perstringere aliquem. Komt meer voor, o.a. in de Schadtkiste. |
| |
7. | Die: de heraldieke arendsklauw. Bedoeld wordt de dij, bovenschenkel van mensch of dier, lat. femur, in de XVIe eeuw nog die uitgesproken in al de Nederlandsche dialecten. Komt in de rebus-taal algemeen voor als aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord. |
| |
8. | wel: pasteibakkersrol. Plantijn op welle = pasteybackers welle, radius dulciarius, rouleau des patissiers; Kiliaan vertaalt welle: cylindrus sucula, palanga. Zeer algemeen in rebus-taal der rederijkers. |
| |
9. | Christus. De voorstelling van Christus als Salvator Mundi-type, als Verrezene met kruis in plaats van de vroegere staf of vaan is typisch XVIe eeuwsch. Hij rijst niet op naar den Hemel zooals het in de XVIe eeuw gebruikelijk wordt. In tijden van geloofsstrijd is de Opstanding van Jezus-Christus één der hoofdpunten van de orthodoxie. Om die reden werd de uitbeelding van den verrezen Verlosser in Renaissance en Barok een hoofdthema in alle katholieke landen. Zooals B. Knipping schrijft in zijn standaardwerk: De Iconografie der Contra-Reformatie in de Nederlanden (1939-40), II, bl. 261, ontwikkelt zich die uitbeelding ‘tot de meest evenwichtige, de meest serene vorm, die het Christelijk Humanisme ervan geschonken heeft.’ In het Traité d'iconographie chrétienne, T. II, p. 161 (Paris, L. Vives, 1890) van X. Barbier de Montault lezen wij: ‘La Résurrection proprement dite ne commence qu'au XIVe siècle.
|
| |
| |
| (Les gardes endormis entourent un sarcophage, dont la pierre est renversée et dont le christ enjambe le rebord antérieur). Il bénit et de la gauche tient une croix processionnelle, c.-à-d. l'instrument de son supplice glorifié, à laquelle ultérieurement on attache un étendard blanc, marqué d'une croix rouge: c'est ce qu'on nomme la croix de résurrection. Un manteau flottant laisse à nu la partie supérieure du corps. A partir du XVIIe s., il s'élance dans les airs et est environné de lumière: il tient la croix à étendard et quelquefois la palme du triomphe sur la mort’. |
10. | kerke: Christus'kerk. Evenals de uitbeelding van den verrezen Christus ons dienstig is voor de dateering van ons rebus-blazoen: XVIe eeuw, is de uitbeelding van de kerk belangwekkend voor de localiseering. De kerk van ons blazoen is inderdaad een eigenaardige kerk, heelemaal afwijkend van de ‘kerken’ van de Brabantsche blazoenen. We hebben hier ongetwijfeld te doen met een Vlaamsche en zelfs Westvlaamsche ‘hallekerk’, van een type, dat zich van uit het Doorniksche naar onze kuststreek ontwikkeld heeft. Over de Vlaamsche Hallekerk handelde uitvoerig Kan. R. Maere in: Saint-Brice te Doornijk en de Vlaamsche Hallekerk, Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België, Klasse der Schoone Kunsten, Jg. 1940, ne 3, Brussel, 1940. De Hallekerk wordt gekenmerkt door een ongeveer even breede als even hooge beuken, drie in getal, zonder verlichte middenbeuk. Dit kerktype biedt technische en kerkesthetische voordeelen: overkluizing is overbodig en maakt de bouw spaarzamer, als ruimte lijkt het een gereduceerde basiliek met voldoende zijverlichting. De kathedraal van Poitiers was reeds in 1166 een volledig ontwikkelde gothische hallekerk. Naar Westfalen overgebracht vond het type bijval en navolging in Duitschland en in andere germaansche landen. Men scheen meer prijs te stellen op het massale dan op het rijzige en slanke. Het type verspreidde zich ook in Vlaanderen. Het ging langen tijd door als de typisch gothische kerk van de Westvlaamsche kuststreek. Maar de Hallekerk was in de XIVe eeuw over het heele voormalige graafschap Vlaanderen sporadisch verspreid, in 't bijzonder bewesten de Schelde. Ze drong door tot Zeeland
en Holland en ten Zuiden tot Picardië, ten Westen, over de Noordzee, in de Zuidelijke graafschappen van Engeland. Kan. R. Maere zocht te bewijzen dat de
|
| |
| |
| vroegste Hallekerk van het type niet in Vlaanderen zelf, maar te Doornik is te vinden, nl. in de St. Brice-kerk. Daarna volgen: de St. Walburgiskerk te Oudenaarde (1275), de St. Pieterskerk te leper, de St. Maartenskerk te Kortrijk (een type van overwelfde hallekerk uit de XIIIe eeuw), enz. Voorloopig kunnen we aannemen dat ons rebus-blazoen wel uit Vlaanderen stamt en meer bepaald uit het Zuidwestelijk gedeelte van het Graafschap, tusschen Oudenaarde en Veurne. |
| |
11. | Ganslijck: de gans en de lijkbaar zijn onmisbare requisieten in de rebus-taal van onze rederijkers. Het achtervoegsel was door onze hun verzen en rijmen uitgalmende rederijkers bijzonder geliefd, bijna zoo zeer als - sel. |
| |
12. | willen: voorhamers in XVIe eeuwsche taal. Kiliaan verklaart wille/willeken als malleus maior fabri ferrarii, dus groote smidskamer. Verdam meent dat het woord een verkleinvorm is van Willem, omdat eigennamen soms gebezigd worden als werktuignamen, bijv. dirk, harmen, klaas, griet, kortjan, keesje, enz. Ik meen evenwel dat wille of ville hier slág beteekent, zooals in het woord aambeeld, in het Mnl. anebelt, anebilt en anefilt. De laatste vorm komt ongetwijfeld van germ. *feltan (lat. pellere = stooten), Ags. anfilt, Eng. anvil, terwijl aambeeld teruggaat op germ. beltan. Wille is uit onze tegenwoordige taal verdwenen, was echter nog algemeen bekend onder de rederijkers van de XVIe en XVIIe eeuw. |
| |
13. | minnen: katten, poezen. Nog steeds levend als minneke poes, algemeen voor katten in de rederijkerstaal, waar het ‘minnelyck accoort’ der broeders schering en inslag is. |
| |
14. | Breecken: houtbreken of klieven, scheiden (sceeden), in de geijkte uitdrukking: haer accort sceden. Zie 15. |
| |
15. | accoord: accort, znw. enz. ook vr. uit accordare (naar het voorbeeld van concordare, cf. cor = hart), met het voorgaande ww. breecken = verbreken de overeenstemming. De uitbeelding van het klokkenspel voor accoord komt meer voor en is als speeltuig dat accoorden voortbrengt, als primitieve beiaard, zeer oud. In den Walewein wordt er vs. 7807 gezegd:
Daer es der bellekine gheclanc,
Daer jeghen te horne den soeten accort.
|
| |
| |
16. | deur: de afbeelding van een deur voor het voorzetsel door is algemeen in onze rebus-taal. |
| |
17. | Tweedracht. Zooals voor Geloof verwijzen we hier naar Cesare Ripa's IconologiaGa naar voetnoot(20). |
| |
18. | saeyen: met het putten uit een zak door de zeer verbleekte figuur van een man wordt voorzeker het w.w. zaaien bedoeld, dat in de uitdrukking: twist of tweedracht zaaien uitnemend past. |
| |
19. | hem onderstaecken. Het hem voor hemd is niet onbekend in de rebus-taal, trouwens Kiliaan geeft beide vormen: hem ipse hemde, tunica intima, interior. Uitzonderlijk is het in verbinding brengen van de uitbeelding van een hemd met de staken, die afzonderlijk in rebus-taal wel voorkomen. Hem onderstaecken, dat moet rijmen met Maria laecken, beteekent zich heimelijk mengen onder of voegen bij (zie het wederk. ww. bij Verdam, Mnl. W. VII, kol. 2054). |
| |
20. | end'= eend. Bij Kiliaan heet dezen watervogel Endte/
|
| |
| |
| endt-voghel, Anas. Zeer gewoon in de rebus-taal voor het voegwoord. |
| |
21. | scheren = scharen voor het ww. scheren. Kiliaan heeft scheeren/scheren = tondere, attondere, naast scheere/schere, schaere, forfex. De afbeelding is die van de heraldieke schapenschaar, niet te verwarren met de eveneens in de wapenkunde voorkomende droogscheerdersschaar. |
| |
22. | veel = vedel. Kiliaan vermeldt vedel/vedele en ‘per syncopem’ vele. Pandura, fidicula, vulgo viella. Zeer algemeen in de rebus-taal. |
| |
23. | schapen. Deze wollige dieren, met lange staarten, waarvan één liggend en één staande, vormen met het volgend figuurtje van een geit een landelijk tafereeltje, waardig van een knap dierenschilder. De interpretatie levert geen de minste moeilijkheid op. |
| |
24. | met = geit. Kiliaan somt na het voorzetsel met med/mede, cum, una het zelfstandig nw. mette/metteken, capra, caprella. Voor het voorzetsel algemeen in gebruik in de rebus-taal. |
| |
25. | valschen. Beantwoordt hier aan twee beelden: een val (muizen- of rattenval) en een schene, d.i. een smalle strook van metaal of hout, die in het laatste register in de diepte de val van de handelende personages scheidt. Kiliaan citeert scheene = bractea, lamina, lamella. |
| |
26. | sinnen. We hebben hier de zeldzame voorstelling van twee ‘sinnekens’ of personages in een ‘spel van sinne’. Stellen ze ‘beelde-breeckers’, iconoclasten, voor? Gewapend met hamers lijkt het mij, gezien den tekst, niet onmogelijk. Bovendien wijst een van de personages naar zijn voorhoofd, naar zijn ‘sin’, alsof hij twijfelt aan den ‘sin’ van zijn medespeler. Of zijn hun waanzinnige, heiligschennende handelingen ‘onzinnig’? |
| |
Besluit:
Is het mogelijk, nu we de solutie kennen van den rebus, het blazoen nader te situeeren in den tijd en in de ruimte, in andere woorden het historisch thuis te wijzen? Jos. Casier en P. Bergmans (A.A. Fl.), ofschoon ze twijfelden aan de herkomst van de Gentsche rederijkerskamer Marien Theeren, schijnen het blazoen desniettemin te willen ver- | |
| |
binden aan de Gentsche rederijkerskamers. Het kan inderdaad ten geschenke zijn gegeven aan een Gentsche kamer, al mag getwijfeld worden aan den Gentschen oorsprong. Waarom ze het jaar 1700 als approximatieve dateering aannamen is ons niet recht duidelijk. Naar den stijl te oordeelen van de zinnebeeldige voorstellingen is het blazoen zonder twijfel ten minste een eeuw ouder. De traditioneele godsdienstige figuren: Christus en Maria zijn XVIe eeuwsch, de symbolische iconographische voorstellingen: Het Geloof en de Tweedracht eveneens. Het sterkst is dit het geval met de ‘sinnekens’. Ze dragen beiden een XVIe eeuwsch kostuum: nauwaansluitend vest met losse pofmouwen en korte pofbroek, dat met Lodewijk XIII in de mode bleef tot 1610. Het jaar 1600 ware dus alleszins een betere dateering. Jos. Casier en P. Bergmans oordeelden het blazoen Vlaamsch of beter Vlaandersch, waarschijnlijk in tegenstelling met Brabantsch, waar de rebus-blazoen nochtans niet minder populair waren als in Vlaanderen. De opstelling in registers met Renaissance-ornamenten is zelfs het verst en het meest artistiek doorgevoerd te Antwerpen. Nochtans meen ik het rebus-blazoen te mogen toeschrijven aan Vlaanderen op grond van één figuur, de ‘Kercke’, die zoo duidelijk een Vlaamsche Hallekerk voorstelt uit het Zuid-Westen van het Graafschap Vlaanderen. Gaarne zouden we een hypothese wagen, nl.
dat het blazoen afkomstig zou kunnen zijn van de Kersouwieren van Pamele, binnen Oudenaarde, die bekend stonden als geestdriftige Maria-vereerders en de Moedermaagd tot patrones hadden. Dat zij hun ‘devijs’ ter eere van Maria ten geschenke gaven aan de Gentsche Mariakamer, Marien Theeren, is natuurlijk niet uitgesloten. Er is geen rook zonder vuur en bij gebrek aan andere meer positieve bewijzen mag de traditie mij dunkt haar gewicht in de schaal leggen. Blijft de oorsprong van het Rebus-blazoen van het Oudheidkundig Museum van de Bijloke dus in laatste instantie raadselachtig, de oplossing van de ‘sententie’ meenen we door de bovenstaande ontcijfering van de rebus-taal tot een goed einde te hebben gebracht.
Paul DE KEYSER. |
-
voetnoot(1)
- bv. Jos. Casier en P. Bergmans in L'Art Ancien dans les Flandres, Mémorial de l'Exposition rétrospective de 1913 (A.A. Fl.).
-
eind(18)
- Het vormt, ook naar het toevallig formaat, een pendant met een in het Oudheidkundig Museum van de Bijloke (Kamer van de Abdis) aanwezig gebeeldhouwd Blazoen van de Rederrijkerskamer: Der Vreugden Bloem, waarover we meer bijzonderheden weten. In den catalogus van Herm. van Duyse wordt het blazoen van Der Vreugden Bloem nog toegeschreven aan een kamer van Middelburg uit het begin van de XVIIe eeuw:
‘no 865 Geruit (sic) kartel (resic), herkomstig van de rederijkerskamer de Vreugdebloem van Middelburg. Begin der 17e eeuw’. Dat van Duyse ook het door ons bestudeerd rebus-blazoen als een althans naar den geest verwant stuk beschouwde bewijst zijn sommaire beschrijving:
‘no 866 Gelijk (sic) kartel (resic), herkomstig van eene Vlaamsche rederijkerskamer; de schildering verbeeldt een raadsel. 17e eeuw’. A. Van Werveke, de opvolger van Van Duyse, schreef in het Inventaire Archéologique de Gand het blazoen van Der Vreugden Bloem terecht toe aan de Kamer van Bergen-op-Zoom. Het wordt zaakkundig beschreven als een ruitvormig vlakverheven beeldhouwwerk in eikenhout (afmetingen: 0m37 × 0m37, illustratie in het Inventaire). De lijst is zwart, bruin, blauw, groen en rood geverfd, terwijl de paneelvulling met bruin, geel, rood en blauw werd verlevendigd. Het beeldhouwwerk stelt een sierlijke kronkelplant voor, die uit een vaas met vruchten opschiet.
Tusschen de gestyleerde ranken ontwaart men reigers en dolfijnen, onderaan een gevleugeld engelkopje. Uit een bloemkelk komt als halffiguur O.L. Vrouw met kind op den arm te voorschijn. Bovendien draagt een banderool het opschrift: Der vruegden bloem met aan de uiteinden de wapenschilden van Bergen-op-Zoom (rechts) en van het geslacht Bergues (van Bergen), heeren van Bergen-op-Zoom (links) in 1600. De Rederijkerskamer Der vreugden Bloem is welbekend.
Ze nam deel aan het Landjuweel te Antwerpen in 1561. In het handschrift, door E. van Even gebruikt voor zijn uitgave: Het Landjuweel te Antwerpen van 1561, komt haar blazoen, gejaarmerkt 1520, Pl. XIV, voor. Zie no 7 van onze opsomming der Blazoenen der Kamers in het Aanhangsel. De H. Maagd met het Kindje Jezus is er reeds voorgesteld gezeten in een vreugde-bloem. Boven het wapen van Jan, markgraaf van Bergen, rechts en links het wapen van de stad: Bergen-op-Zoom. Het merkwaardige stuk werd ten jare 1826 te Antwerpen aangekocht door Prof. C.-P. Serrure, die het aan J. Fr. Willems ten geschenke gaf. Deze stond het op zijn beurt in 1834 af aan het Historisch Museum der Stad Gent, kern van het huidig Museum van Oudheden, waar het zich nog steeds bevindt.
-
voetnoot(2)
- Reg. doe. 1826-1882, bewaard in het Archief van het Oudheidkundig Museum. Zie eveneens Herm. van Duyse, Museum van Oudheidkunde der Stad Gent. Beschrijvende Catalogus (Gent, F. en R. Buyck, 1890), bl. 42-43, no 866 (nota).
-
voetnoot(3)
- Ph. Blommaert,
Beknopte geschiedenis der Kamers van Rhetorica te Gent, Gent, Gyselinck, 1838.
-
voetnoot(4)
- Uit de ‘Rekeninghe ende bewys van Gillis Ghyselins als dekin van den gulde van Maria ter eeren, in Sinte Jacops parochie binnen Ghendt’ over het jaar 1556: ‘Item betaelt Marcus van Varnewyck, als facteur voor zyne dienste van den gheheelen jare, 10 s.’.
-
voetnoot(5)
- Het ‘Pax Vobis’ wordt reeds in den Catalogus van Herm. van Duyse (op. citat.: no 1059) beschreven: ‘Ivooren pacteuse (sic) van het gilde van Rethorica (resic): Marien Theere, 16e eeuw’. Aan de authenticiteit van het stuk wordt evenwel getwijfeld.
-
voetnoot(6)
- Op het Landjuweel van Antwerpen van 1561 verwierf ‘de Pionie van Mechelen’ den oppersten prijs ‘vant schoonste Blasoen oft devijse’. Op het groot Rederijkersfeest van de Peoene van Mechelen van 1620 wordt een scheiding gemaakt tusschen ‘t'Beste ghedicht Blasoen’, dat als opperprijs ‘xxx pont ten’ wordt toebedacht en ‘de beste schilderconst’ (xxiii pont) (De Schadt-kiste der Philosophen ende Poeten, Mechelen, H. Iaye, 1621). Op het verso van de Caerte wt Mechelen, Anno 1620: ‘Den hoochsten prijs vant beste ghedicht blasoen’ kreeg de ‘Violier van Antwerpen’, eveneens ‘den hoochsten van de beste Schilderconst’.
-
voetnoot(6)
- Op het Landjuweel van Antwerpen van 1561 verwierf ‘de Pionie van Mechelen’ den oppersten prijs ‘vant schoonste Blasoen oft devijse’. Op het groot Rederijkersfeest van de Peoene van Mechelen van 1620 wordt een scheiding gemaakt tusschen ‘t'Beste ghedicht Blasoen’, dat als opperprijs ‘xxx pont ten’ wordt toebedacht en ‘de beste schilderconst’ (xxiii pont) (De Schadt-kiste der Philosophen ende Poeten, Mechelen, H. Iaye, 1621). Op het verso van de Caerte wt Mechelen, Anno 1620: ‘Den hoochsten prijs vant beste ghedicht blasoen’ kreeg de ‘Violier van Antwerpen’, eveneens ‘den hoochsten van de beste
Schilderconst’.
-
voetnoot(8)
-
De Rebus-taal van onze oude Rederijkers, Het Boek, 14e jg. (1925). bl. 145-192.
-
voetnoot(9)
- E. van Even, Het Landjuweel van Antwerpen in 1561, Leuven, C.J. Fonteyn, 1861.
-
voetnoot(10)
- L. Volkmann, Bilderschriften der Renaissance, Leipzig, K.W. Hiersemann, 1923.
-
voetnoot(11)
- C.P. Burger Jr., Het Hieroglyphenschrift van de Renaissance, Het Boek, 13e jg. (1924), bl. 273-300. Over sommige dier schoon- en sierschriften raadplege men mijn studie over: De Schrijfmeester Jan Van den Velde (1568-1623) en zijn beteekenis als schrijfkunstenaar, De Gulden Passer, 21e jg. (1943), nrs 3 en 4, bl. 225, vooral de passus over de Calligraphie in Italië, bl. 232-234.
-
voetnoot(12)
- Op het Landjuweel te Gent in 1539 is het Blazoen van de Kamer van Nieupoort: ‘Van Vroeschepe dinne’ half in beeldschrift (van [een wan] vroe [in letters] schepe [twee schepen met roer en sneb in
profiel boven elkaar] dinne [in letters]), zie Aanhangsel A no 36; id. het Blazoen van de Kamer van Axcele (Axel in Zeeuwsch-Vlaanderen: de vier melkteelen (vier melkteelen op een rij onder den Wijnstok, waaruit en crucifix uit een bloem spruit onder het opschrift Rethorica, zie A no 5; id. het Blazoen van de Kamer van Meenen: de Barbaristen (S. Barbara met toren waaruit banderol met opschrift: re[tho]rika, twee broeders (monniken), waarboven de letter Y, in een bloemkrant, van [een wan] M = Meenen), zie A no 33: id. het Blazoen van de Kamer van Kaprijke: de Berkenisten (een hart met zes AL = ze es al int herte), zie A no 24; vooral id. het Blazoen van de Kamer van Kortriik: de Barbaristen (S. Barbara (figuur met toren in 't midden) voedt [een voet] veel [een vedel] sotten [2 zotskoppen met zotskop aan beide zijden van S. Barbara]. In de Heraldiek worden wapens die rebusbeelden en woorden vereenigen sprekende wapens genoemd. Een van de meest bekende Noordnederlandsche is die van de Rederijkerskamer te Delft van 1561: W Q Q [twee rapen] G = Wij rapen ghenuecht.
-
voetnoot(13)
- C.P. Burger Jr. dacht aanvankelijk (in zijn studie over den Rebus van onze oude Rederijkers in Het Boek, op citat.,) dat de rebusliefhebberij onder de rederijkers zich eerst bij gelegenheid van het Antwerpsche Landjuweel van 1561 had doen gelden en wel als een persoonlijke hebbelijkheid van den bekenden schoolmeester en schrijfmeester Peter Heyns, factor van den Bloeijenden Wijngaert van Berchem, maar hij veranderde van meening toen hij, behalve van de spelen van Sinne van Willem Silvius van 1562, waar de blazoenen in beeldschrift niet zoo talrijk zijn (2, zonder den opgelosten rebus te rekenen, die voorkomt op de lijst (‘friese des Blasoens’) van het blazoen van den Bloeijenden Wijngaert van Berchem, als bladvulling in civilité-letter na het spel van Sinne van Het Jenettebloemken (ghenoempt Dongheleerde) van Lier) kennis nam van het werk van Edw. van Even over Het Landjuweel van Antwerpen in 1561, dat, naar een gelijktijdig handschrift niet minder dan elf blazoenen in beeldschrift bracht (7 van het Landjuweel, 4 van het Haechspel).
-
voetnoot(14)
- 1. Voorstellingen ontleend aan den Bijbel; 2. Voorstellingen Mythologie, enz. 3. Allegorische figuren; 4. Menschelijke figuren.
-
voetnoot(16)
- Op één na: de Rebus van Tcorenbloemken van Brussel op het Landjuweel van 1561, in onze opsomming no 2.
-
voetnoot(17)
- Het blazoen van 't Corenbloemken van Brussel met de zinspreuk: ieucht sticht vruecht komt voor in de Spelen van Sinne (Silvius) van 1562. Het is een zuiver rebus-blazoen. Het biedt inderdaad niets anders dan een rebus, die het middenveld inneemt in zes registers met de zinspreuk van de kamer viermaal herhaald in de lijst. C.P. Burger Jr. slaagde er niet in den rebus op te lossen al kwamen hem een aantal afbeeldingen bekend voor: de wereld, de die, de ver, de winnen, de maat, het hout, het slot. We komen op de oplossing van den rebus van 't Corenbloemken later terug. Zie Aanhangsel B no 17. Het Korenbloempje.
-
voetnoot(18)
- Het vormt, ook naar het toevallig formaat, een pendant met een in het Oudheidkundig Museum van de Bijloke (Kamer van de Abdis) aanwezig gebeeldhouwd Blazoen van de Rederrijkerskamer: Der Vreugden Bloem, waarover we meer bijzonderheden weten. In den catalogus van Herm. van Duyse wordt het blazoen van Der Vreugden Bloem nog toegeschreven aan een kamer van Middelburg uit het begin van de XVIIe eeuw:
‘no 865 Geruit (sic) kartel (resic), herkomstig van de rederijkerskamer de Vreugdebloem van Middelburg. Begin der 17e eeuw’. Dat van Duyse ook het door ons bestudeerd rebus-blazoen als een althans naar den geest verwant stuk beschouwde bewijst zijn sommaire beschrijving:
‘no 866 Gelijk (sic) kartel (resic), herkomstig van eene Vlaamsche rederijkerskamer; de schildering verbeeldt een raadsel. 17e eeuw’. A. Van Werveke, de opvolger van Van Duyse, schreef in het Inventaire Archéologique de Gand het blazoen van Der Vreugden Bloem terecht toe aan de Kamer van Bergen-op-Zoom. Het wordt zaakkundig beschreven als een ruitvormig vlakverheven beeldhouwwerk in eikenhout (afmetingen: 0m37 × 0m37, illustratie in het Inventaire). De lijst is zwart, bruin, blauw, groen en rood geverfd, terwijl de paneelvulling met bruin, geel, rood en blauw werd verlevendigd. Het beeldhouwwerk stelt een sierlijke kronkelplant voor, die uit een vaas met vruchten opschiet.
Tusschen de gestyleerde ranken ontwaart men reigers en dolfijnen, onderaan een gevleugeld engelkopje. Uit een bloemkelk komt als halffiguur O.L. Vrouw met kind op den arm te voorschijn. Bovendien draagt een banderool het opschrift: Der vruegden bloem met aan de uiteinden de wapenschilden van Bergen-op-Zoom (rechts) en van het geslacht Bergues (van Bergen), heeren van Bergen-op-Zoom (links) in 1600. De Rederijkerskamer Der vreugden Bloem is welbekend.
Ze nam deel aan het Landjuweel te Antwerpen in 1561. In het handschrift, door E. van Even gebruikt voor zijn uitgave: Het Landjuweel te Antwerpen van 1561, komt haar blazoen, gejaarmerkt 1520, Pl. XIV, voor. Zie no 7 van onze opsomming der Blazoenen der Kamers in het Aanhangsel. De H. Maagd met het Kindje Jezus is er reeds voorgesteld gezeten in een vreugde-bloem. Boven het wapen van Jan, markgraaf van Bergen, rechts en links het wapen van de stad: Bergen-op-Zoom. Het merkwaardige stuk werd ten jare 1826 te Antwerpen aangekocht door Prof. C.-P. Serrure, die het aan J.Fr. Willems ten geschenke gaf. Deze stond het op zijn beurt in 1834 af aan het Historisch Museum der Stad Gent, kern van het huidig Museum van Oudheden, waar het zich nog steeds bevindt.
-
voetnoot(19)
- De Iconologia van Cesare Ripa werd in het Nederlandsch vertaald door D. Pz. Pers in 1644 als Iconologia of Uytbeeldingen des Verstands, Amsterdam. Onontbeerlijk hulpmiddel voor de kunstenaars van Renaissance en Barok is het niet minder onontbeerlijk voor de moderne kunsthistorici om emblemata (Sinnebeelden) en devijsen (Sinspreucken) te identificeeren. Ziehier hoe geloof wordt beschreven:
GELOOF Fede Catholica. Catholijck of algemeen Geloof.
Een Vrouwe in 't wit gekleet, met een Helm op 't hoofd, en in haer rechter hand houtse een ontsteecken kaersse, in een Menschenherte, en in de slincker hand een Tafel van de Oude Wet, met een open Boeck.
Fede.
't Gelove, wort oock door een Vrouwe afgebeelt, die sittende en seer aendachtigh siende, een Kelck in de rechter hand hout, rustende met haer slincker op een Boeck, dat op eenen vasten hoecksteen staet, te weten Christo, hebbende de werreld onder haere voeten.
FEDE CATHOLICA. Catholijck of algemeen Geloof.
Een Vrouwe in 't wit gekleedt, die de rechter hand op de borst hout, en in de slincker een Kelck, daer zij aendachtelijck op siet.
FEDE CHRISTIANA. Het Christelijcke Geloof.
Een Vrouwe staende op eenen vasten grondsteen, in 't wit gekleet’ hebbende in haer slincker hand een Kruys, en in haer rechter een Kelck.
-
voetnoot(20)
- Bij C. Ripa (vertaling D. Pz. Pers) wordt de Tweedracht als volgt beschreven:
Tweedracht. Discordia.
1)
Een Vrouwe... gekleet met hairen van verscheiden verwen, hebbende in de rechter hand een Blaesbalck, en mette slincker een test vol vier.
2)
Een Vrouwe met het hoofd opgesteken, de lippen vael en by nae verstorven, de oogen scheel, bedorven en vol traenen, met bevende handen, waer in zy een Mes houd, datse by haer borst verborgen heeft: met dunne beenen en kleine voeten. Voorts isse in een dicke mist omtrocken, die haer als een net omcingelt.
3)
Een Vrouwe in de gedaente van een Helsche Goddinne, met verscheyden verwen gekleet, zijnde onthult, en de hoofdhayren mede van verscheyden verwen, gemenght met veele slangen, wiens voorhoofd met eenige bloedige banden is verbonden, hebbende een Vierslagh om Vier te ontsteecken, met een Viersteen in de rechter hand. In de slincker hand een bondel met brieven, waer op geteykent staen, Citatien, Enaminatien, Procuratien en soodanige dingen.
Lite. Twist.
Een Vrouwe met veel verwen gekleet, hebbende in de rechterhand een Vat met waeter, dat zij over een groot Vier giet, dat op de aarde brand, 't welck een teycken is van tegenstrijdigheyt: waer tegens d'ander tegenstrijdigheyt gestelt zynde, als sich soekende meester te maken van de stoffe en van het weesen van d'ander, soo geeftse door een barst een teycken van twist en viandschap,...
|