Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1946-1947
(1948)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Het spel der Violieren op het Gentse ‘landjuweel’.De aanleiding tot deze studie was de lezing van het achttiende deel van Kan. Floris Prims' Geschiedenis van Antwerpen, waarin de aandacht gevestigd wordt op een detail van het spel, door de Violieren op het Gentse ‘landjuweel’ opgevoerd, dat voor de juiste beoordeling ervan niet van belang ontbloot is. Inderdaad, het antwoord op de gestelde vraag blijkt niets anders geweest te zijn dan de bevestiging van een dogma, dat door Loy Pruystinck geloochend werdGa naar voetnoot(1). Deze bevestiging van het Rooms-katholieke leerstuk tegen de ketterse schaliedekker in, opent de mogelijkheid dat het hele spel bedoeld zou zijn als een reactie tegen de Loïsten in het bizonder, en de opkomende reformatie in het algemeen. Misschien was het zelfs de bedoeling van de inrichters, dit landjuweel te laten uitgroeien tot een antireformatorische daad, aangezien juist dit spel met zilver en lauweren bekroond werd. Hoe dan ook, wij achtten het de moeite waard de religieuze gezindheid van dit Violierenspel nogmaals aan een onderzoek te onderwerpen, te meer daar de Nederlandse literatuurgeschiedenis nu eenmaal veel belangstelling heeft voor de godsdienstige overtuiging van de bestudeerde auteurs, alhoewel het in de grond voor de letterkunde weinig belang heeft, of een werk katholiek of protestants is. Op zijn minst genomen mag men zeggen, dat de meningen over de religieuze gezindheid van dit landjuweel verdeeld zijn, daar onze literairhistorici er een zeker genoegen in schijnen te scheppen, deze spelen voor hun respectievelijke geloofsgenoten op te eisen. Dr van Dis, die ze ter sprake bracht in zijn proefschrift, heeft van dit meningsverschil een synthetisch overzicht gegeven. Volgens hem zou men moeten geloven, dat er bij de meeste auteurs een verschil van nuance bestaat, doch dat zij over het algemeen deze | |
[pagina 16]
| |
spelen als ketters beschouwenGa naar voetnoot(2). Hij zelf meent uitdrukkelijk aangetoond te hebben, ‘hoe ketters over het algemeen de inhoud der Gentse spelen is’Ga naar voetnoot(3), waarvoor hij zich o.a beroept op het feit, dat zij van 1540 tot 1596 herhaaldelijk op de lijsten der verboden boeken geplaatst werdenGa naar voetnoot(4), alsook op de getuigenissen van drie tijdgenotenGa naar voetnoot(5). Tegenover deze protestantse zienswijze staat nu de katholieke. Prof. van Mierlo meende zich niet uit het veld te mogen laten slaan door Dr van Dis. Hij geeft wel toe, dat de jonge Reformatie haar stempel gedrukt heeft op dit werk, maar ontkent toch het bewust protestantse karakter er van. De Kerk wordt er immers nergens in miskend of verworpen, en geen van haar leerstukken geloochend. Hoe kan men dan van lutherie spreken? Hij beschouwt deze spelen veeleer als een uiting van de geestesverwarring, die de ideeënwereld in onze gewesten rond dat tijdstip vertroebeldeGa naar voetnoot(6). Eenzelfde mening schijnt L. Willems gedeeld te hebben, toen hij in 1927 de reformatorische gezindheid van deze spelen te Groningen in twijfel trokGa naar voetnoot(7). Terloops mogen wij misschien de vraag stellen, waarom de verschillende partijen zich eigenlijk zo inspannen om deze spelen met een bepaalde geloofsovertuiging te verbinden. Geschiedenis van de letterkunde en kerkgeschiedenis zijn toch twee van elkaar verschillende takken van de wetenschap; de ene kan wel eens een hulpwetenschap voor de andere zijn, maar beider studie-objecten met elkaar vereenzelvigen is in de grond begripsverwarring. De geschiedschrijver van onze letterkunde, die zijn aandacht wijdt aan de religieuze gezindheid van literaire werken, zonder dat zij enig belang heeft voor het stuk als literair studie-object, bewijst hiermee wel een dienst aan de cultuurgeschiedenis, maar niet aan de geschiedenis van de letterkunde. Onze literairhistorici, die bijna allen veel belangstelling hebben | |
[pagina 17]
| |
voor deze zijde van hun materiaal, dreigen de geschiedschrijving van onze letterkunde op een dwaalspoor te leiden. In de grond heeft het niets met literatuur te maken. Debatten over dergelijke vraagstukken blijken dan ook niet zozeer ingegeven te zijn door literairhistorische beweegredenen, maar wel door een vorm van geloofspropaganda-met-terugwerkende-kracht, die des te schadelijker is, daar haar heilloos chauvinisme niet zelden de objectiviteit verdringt. Doch keren wij terug tot het rederijkersspel van 1539. Hetzelfde meningsverschil dat de literatuur over het Gentse landjuweel kenmerkt, verwijdert ook de critici van het spel der Violieren van elkaar. F. Vanderhaeghen meent in zijn monumentale Bibliotheca Belgica, dat men aan verschillende beweringen merken kan, hoezeer de auteur van dit spel zich inspande om zijn eigenlijke godsdienstige overtuiging te verbergenGa naar voetnoot(9). Ook Mr J. Loosjes schijnt de schrijver voor hervormd te aanzien, en dit op grond van zijn exclusieve belangstelling voor de verlossende functie van het geloofGa naar voetnoot(10). Dit oordeel vond natuurlijk bijval bij Dr van Dis: het spel is volgens hem ‘zo enkel-Bijbels en zonder enige verwijzing naar Kerkelijke traditie of Kerkelijke heilsleer, dat men het voor een goede vertegenwoordiger van de evangelische gedachte der Reformatoren houden mag. Dit zuiver Christelijke spel is niet kerkelijk, het spreekt zich niet uit voor een nieuwe Reformatorische kerkorde, maar in zijn a-kerkelijkheid is het zeker niet specifiek Rooms’Ga naar voetnoot(11). In tegenstelling met deze auteurs zijn er weer andere, die dit spel lang zo ketters niet vinden. In het bovengeciteerde werk heeft F. Vanderhaeghen er bijvoorbeeld met recht op gewezen, dat het antwoord van de Violieren op de gestelde vraag een uitzondering is op de reformatorische | |
[pagina 18]
| |
regel. Ook Blommaert noemt het ‘in zijn oplossing Rooms’, alhoewel hij het landjuweel in zijn geheel als hervormingsgezind beschouwtGa naar voetnoot(12). Dezelfde strekking - maar nog diepgaander, vermits zij niet alleen de oplossing maar het spel in zijn geheel betreft - vinden wij bij Pater van Mierlo terug. Strikt genomen spreekt deze eminente vorser zich niet categoriek uit over de religieuze gezindheid van dit Violierenwerk. Hij wijst er alleen op, dat Jan van den Berghe, die als auteur van dit spel beschouwd wordt, nooit om geloofsredenen lastig gevallen werdGa naar voetnoot(13). Voegt men deze aanduiding bij Prof. van Mierlo's beschouwingen over het landjuweel in het algemeen, dan mag men besluiten, dat deze auteur het niet gewettigd acht, het spel der Violieren luthers te dopen. Ten slotte is daar de mening van Kan. Prims, die dit spel een plaatsje gunde in zijn ruim opgevatte Geschiedenis van Antwerpen. Hij dénkt er niet aan het spel hervormd te noemen, integendeel! ‘Zijn kerkelijke trouw is volkomen. Is er eenige tendenz in, dan ligt die in zijn hoogtepunt: de Verrijzenis des Vleesches’ - wat wij als volgt mogen omschrijven: ‘ligt er tendenz in dit spel, dan is het zuiver katholieke’Ga naar voetnoot(14). Om nu volledig te zijn, en dit spel te vatten in zijn volle verband, mogen wij niet uit het oog verliezen, dat dit landjuweel voorafgegaan werd door een refereinfeest. Mijn geleerde vriend Lic. van Elslander heeft deze stukken onlangs nauwkeurig bestudeerd, en volgende bevindingen kenbaar | |
[pagina 19]
| |
gemaakt. Wat de bijdragen van de Violieren betreft stelt hij vast, dat zij over het algemeen heviger anti-Rooms zijn dan de andere gedichten. De toon die tegen de geestelijkheid aangeslagen wordt, noemt hij ‘bijzonder scherp en aggressief’; in het amoureuze referein beklaagt de Antwerpse rederijker er zich over, dat de Schriftuur bedekt gehouden wordt door ‘valsche leeraers vol hypocryzyen’, en dit uit ‘ghierigheyt’. Dergelijke uitlatingen, die met de beste wil van de wereld niet in overeenstemming gebracht kunnen worden met een Roomse ideeënsfeer, noopten Van Elslander er toe de auteur van deze stukken te houden voor een man, die ‘de Hervorming was toegedaan, of er ten minste met sympathie tegenoverstond’Ga naar voetnoot(15). Ongetwijfeld is deze formule een typisch staaltje van voorbeeldige voorzichtigheid, die liever wat ten achter blijft bij de draagwijdte van de bestudeerde tekst, dan haar voorbij te ijlen. Leggen wij nu deze verschillende uitspraken naast elkaar, dan zien wij, dat er geen eensgezindheid bestaat over de godsdienstige overtuiging van het Gentse Violierenspel. Sommigen houden het voor hervormd, anderen weer noemen het katholiek. Een onderzoek van het refereinfeest van 1539 schijnt de hervormde zienswijze onrechtstreeks te begunstigen. Het blijkt evenwel - en aan deze vaststelling hechten wij zeer veel belang - dat de voornaamste auteurs ondanks hun tegenstrijdige voorkeur, een zeker voorbehoud willen makenGa naar voetnoot(16). Zodra Dr van Dis gekomen is aan de formulering van zijn conclusie, wordt hij zeer voorzichtig: eerst noemt hij het ‘een goede vertegenwoordiger van de evangelische gedachte der Reformatoren’, en enkele regels verder schijnt hij dit te willen verzachten met zijn besluit, dat dit spel ‘niet specifiek Rooms’ is. Nu, daarmee is nog niet gezegd, dat bedoeld spel helemaal-niét Rooms is. - Hetzelfde geldt voor Prof. van Mierlo: hij neemt er genoegen mee met er op te wijzen, dat de hypothetische auteur nooit om geloofsredenen lastig gevallen werd. Ook dit is heel wat anders dan een manhaftige verklaring: het spel is zuiver katholiek!
Maar laten wij de polyphonie der tweedehandse inlich- | |
[pagina 20]
| |
tingen uitsterven, om ons rechtstreeks tot het spel zélf te richten. Het moet immers wel een interessant en veelzijdig stuk zijn, aangezien het zulke uiteenlopende meningen mogelijk maakt. Wat behandelt het eigenlijk, en wat leert het? Het spel dat de Violieren op het Gentse landjuweel vertoondenGa naar voetnoot(17), brengt een stervende ten tonele, die zich radeloos afvraagt, hoe hij het zwaarste en essentiëelste examen dat wij allen voor Gods rechtersstoel moeten afleggen, met glans zal kunnen doorstaan. Waarop berust zijn wanhoop feitelijk? Heeft hij een zondig leven achter de rug? Welneen, hij heeft steeds een deugdzaam leven geleidGa naar voetnoot(18). De moeilijkheid ligt juist in het feit, dat het volgens zijn raadsheren niet zozeer op die werken aankomtGa naar voetnoot(19), aangezien niemand rechtvaardig isGa naar voetnoot(20), en dan ook geen goede daad stellen kanGa naar voetnoot(21). Maar als wij onze zaligheid niet kunnen bewerken door onze levenswandel, hoe zullen wij ons dan een toegang verschaffen tot het rijk der hemelen, dat toch onze bestemming is? Het antwoord op deze prangende vraag is vrij eenvoudig: het Geloof. God zond Zijn enige Zoon om ons vrij te kopen van de zonde door Zijn Kruisdood. Welnu, indien wij geloven dat Christus onze Zaligmaker is, en indien wij daar vast op betrouwen, dan zal God ons toelaten in Zijn rijk: Zondigh zuldy ooc blyven al u leven lanck;
Maer die gelooft, dezen es God niet tellende
Voor zondigh, want God es u Christum stellende
Tot wijsheyt, heligheyt ende gherechtigheytGa naar voetnoot(22).
| |
[pagina 21]
| |
Ziedààr hoe de auteur van dit Violierenspel het mysterie van de rechtvaardiging opvat. Het behoeft wel geen uitvoerig betoog, dat dit gegeven zo dicht bij dat van Elckerlijc ligt, dat het er een bewerking van zou kunnen zijn. Wellicht is het leerzaam dit spel eens te vergelijken met de Spiegel der Zaligheid, al was het maar omdat bij ons weten tot nu toe niemand deze vergelijking gemaakt heeft. Voor ons doel: het onderzoek naar de religieuze gezindheid van het Violierenspel, kan die confrontatie ook zeer nuttig zijn, omdat Elckerlijc merkelijk ouder is dan het Antwerpse spel. Toén was er nog geen sprake van openlijke ‘lutherie’, zodat dit werk een voorbeeld kan zijn van de manier, waarop een onvervalst Rooms brein hetzelfde onderwerp behandelt. En laten wij het niet verzwijgen: de lezing van Elckerlijc brengt heel wat verkwikking na de lektuur van het spel der Violieren. Elckerlijc heeft immers een veel grotere literaire waarde. Dit spel is om te beginnen levensecht. De inzet met God die, verontwaardigd over het wangedrag der mensen, de Dood uitzendt om rekenschap en verantwoording te eisen, en de gemoedstoestand van Elckerlijc, die eerst niet eens begrijpt wat er aan de hand is, en ten slotte radeloos wordt - al deze spanningen, welke aan het kunstwerk juist de noodzakelijke bezieling schenken, bleven in 1539 weg. Ook is de versificatie in Elckerlijc veel soberder en direkter, en daardoor aangrijpender. Het consulteren der verschillende vrienden, van wie de stervende mens bijstand verwacht, heeft in Elckerlijc een diepere uitwerking. Eerst zeggen ze volmondig hun hulp toe, maar als ze vernemen wat van hen verlangd wordt, trekken ze zich volledig terug, waarop telkens de wanhoop van Elckerlijc volgt. Hierdoor groeit iedere onderhandeling uit tot een kleine tragedie. Dit is juist het kenmerk van Elckerlijc in zijn geheel: het is een treurspel, aangrijpend door algemeen-menselijkheid. In het spel van 1539 bleef de tragiek - die de moraliserende bedoeling van de auteur nochtans zo goed gebaat zou hebben - nagenoeg totaal achterwege. Het lijkt veel meer op een dor theologisch dispuut, dat bitter weinig aandacht schenkt aan de diep menselijke zijde van het gegeven. De hogere waarde van Elckerlijc ligt ten slotte niet alleen in de grotere stijl- en vormqualiteiten, maar ook in de inhoud. Dit is o.a. de reden, waarom een vertaling van dit werk | |
[pagina 22]
| |
- wij denken aan de Engelse Everyman - evenveel succes kon oogsten als het oorspronkelijke Nederlandse werkGa naar voetnoot(23). Elckerlijc weet door te dringen tot al de fundamentele factoren, waarop het drama van het mensenleven gebouwd is: aardse goederen contra hemelse, goed contra kwaad. In 1539 beperkte de auteur zich tot een éénzijdig schriftuurlijk gefrazel, hij daalde niet neer tot de eigenlijke grond van de zaak. Het spel van de Violieren blijft hierdoor beperkt tot de tijd, waarin het ontstaan is. Misschien heeft het déze mensen aangegrepen; ons evenwel, ontroert het niet meer. Elckerlijc daarentegen geldt voor alle tijden juist omdat het algemeen-menselijk is; het draagt zijn titel met ere. Het mocht dan ook in de XXe eeuw herhaaldelijk succesvolle opvoeringen beleven onder leiding van kunstenaars met klinkende naam, zoals Verkade, Royaards en Van DalsumGa naar voetnoot(23a). Nog onlangs (4/XI/47) bezorgde de B.N.R.O. een zeer verzorgde uitvoering onder regie van Herman Teirlinck. Deze moderne vertoningen bewijzen, dat de middeleeuwse moraliteit voor ons nog iets meer is dan een muzeumstuk. Hoe wordt nu het eeuwig probleem van de Dood in dit spel belicht? Waar liggen volgens deze auteur de mogelijkheden, waar ziet hij een oplossingGa naar voetnoot(24)? De wanhoop van Elckerlijc berust ten slotte op het feit dat hij de deugden niet beoefend heeft in zijn leven. Ik en hebbe nooit goed bedreven (v. 164), roept hij wanhopig uit, en juist van zijn daden zal men hem rekening en verantwoording vragenGa naar voetnoot(25). Had hij gedurende zijn leven de goede werken wél beoefend, dan was hij er nù heel anders aan toe. Deugd zou hem immers de zaligheid bezorgd hebben: Haddij mij volkomelijk gevoegd,
Ik zou u rekeninge, die nu onrein is,
Gezuiverd hebben, des u ziel in wein is (vv. 451-453).
Aan deze zondige toestand kan evenwel verholpen wor- | |
[pagina 23]
| |
den, en daarom brengt Kennisse de stervende naar Biechte, die hem zuiveren zal (vv. 483b-485a). Biechte op haar beurt, geeft hem een ‘juweelken rene’ dat boetvaardigheid heet (vv. 508-509), en Elckerlijc omhult zich met berouw, omdat God dit zo waardevol acht (vv. 606-607). Vervolgens wordt hij naar de priester gestuurd om de H. Communie en het H. Oliesel (vv. 658-661); de priester is de énige die ons bevrijden kan van de banden der zonde (vv. 698-700); Die priester gaat boven alle dingen:
Zij zijn, die ons die schrifture leren
Ende den mense van zonde keren.
God heeft hem meer machts gegeven
Dan den ingelen in 't eeuwig levenGa naar voetnoot(26).
Nù is Elckerlijc voldoende gezuiverd om van het aardse te scheiden, en met de bede: Genade, Moeder Gods, staat mij bij (v. 829)!
gaat hij de Dood tegemoet. - Ziedaar op overzichtelijke wijze de oplossing, die Elckerlijc voorstaat.
De lezer zal ongetwijfeld reeds gemerkt hebben, dat er wel een zeker verschil bestaat tussen deze twee werken. Leggen wij daarom deze spelen even naast elkaar om ze aandachtig te vergelijken, en de vinger te leggen op enkele tegenstellingen. Want het is niet alleen een feit dat er tegenstellingen zijn, men moet evenzeer toegeven, dat zij van fundamentele aard zijn. Daar is bijvoorbeeld de reden der wanhoop van de stervende: Elckerlijc is radeloos omdat hij een ondeugdzaam leven geleid heeft, terwijl zijn collega uit het Violierenspel de toekomst duister inziet, omdat zijn deugdzaam leven hem niet zaligmaken kanGa naar voetnoot(27). Deze grondige tegenstrijdigheid wordt verder in deze spelen nog eens beklemtoond: in Elckerlijc heet het, dat de goede werken de ‘rekeninge’ wit gewassen zouden hebben, in het Gentse spel daarentegen, houdt men staande, dat de daden iemand niet kùnnen zaligmakenGa naar voetnoot(28). De oplossing van het probleem verschilt al evenzeer in beide stukken. In Elckerlijc moet de | |
[pagina 24]
| |
zondaar een pelgrimstocht ondernemen van Biechte naar penitentie, Eucharistie, H. Oliesel en ten slotte de H. Maagd, terwijl zijn Gentse lotgenoot er in een zekere zin gemakkelijker komt, want ...die gelooft, dezen es God niet tellende
Voor zondigh... (427-428a).
M.a.w., Elckerlijc doorloopt de volledige cyclus der Roomskatholieke Sacramenten, omdat het loutere geloof in de Messias niet voldoende is, en de Violier wordt juist gered door het geloof als zodanig; men rept hier met nog geen half woord over de heilzame functie der Sacramenten. Dat is toch wel een tegenstelling! In de groeitijd der Hervorming is wat men niét beweert bijna even belangrijk als wat men wél leert. Het was immers gemakkelijker straffeloos te verzwijgen dan straffeloos te affirmeren, terwijl degenen voor wie het geschrift bestemd was, toch even goed de bedoeling van de auteur konden vatten. Dit is des te meer waar, daar de Hervorming vooral in den beginne meer negatief dan positief werkte, meer afbrak dan opbouwde. Deze waarheid mag men niet uit het oog verliezen wanneer men de religieuze gezindheid van dit Violierenspel tracht te achterhalen. De essentiële rol die door de Kerk in de rechtvaardiging van het individu gespeeld wordt, is in dit spel totaal afwezig. De ‘gebruiken’ die tot het wezen zelf van het Rooms-katholicisme behoren, en die onafscheidelijk verbonden zijn met het gegeven dat men hier behandelt, werden vervangen door opvattingen, die eigen zijn aan het wezen zelf van het protestantisme. Deze soliede basis van dogmatische gegevens wordt trouwens bevestigd door talrijke uiterlijke details, die in dezelfde gereformeerde richting wijzen. Wij mogen het zo maar niet passief voorbij laten gaan, dat in dit Violierenspel personages optreden zoals Tschrifs Onderzoucken en Vercondygher des Woordts enerzijds, Verkeerden Zin en Eyghen Betrauwen anderzijds. Deze symbolen vertegenwoordigen juist begrippen, die door de hervormden altijd resp. beklemtoond en bestreden werden. Verzen als de volgende: Die hem hier wilt tellen
Metten evangelyschen predicanten,
Die en magh hier niet rusten, maer altijds planten
En vrede condyghen tot smenschen voetsele (185-188)
krijgen pas hun volledige zin wanneer men ze ziet in ver- | |
[pagina 25]
| |
band met de hervormde gedachtensfeer. Evenzo is het karakteristiek, dat in het spel der Violieren tot zevenmaal toe aan het Oude Testament ontleend wordtGa naar voetnoot(29), in Elckerlijc daarentegen nóóitGa naar voetnoot(30). Wij weten het wel, op zichzelf genomen bewijzen deze kleinigheden niets of toch zeer weinig. Maar in verband met elkaar, en vooral steunende op die typisch hervormde doctrinaire ondergrond, kunnen zij niet ‘ongewild’ zijn. Het toeval wil nu, dat er een latere bewerking van Elckerlijc bewaard gebleven is, waarvan wij weten, dat zij als hervormd bedoeld wasGa naar voetnoot(31). Welnu, de protestantizering van dit werkje betreft juist de weglating van Maria en de vervanging van Deugd door Geloof in Christus. Maar deze eigenaardigheden onthullen een opvallende overeenkomst tussen het spel van de Violieren, en de protestantse Elckerlijc-bewerking van 1608! Welke voorname rol het Geloof in het Gentse stuk speelt ten nadele van de deugden, moeten wij niet meer aantonen, dat is uit het bovenstaande wel voldoende gebleken. Er rest ons nog alleen aan te duiden, dat ook in het XVIe-eeuwse spel het middelaarschap van Maria op bedenkelijke wijze weggeslonken is. Wij vinden wel een zekere zinspeling op haar onbevlekte OntvangenisGa naar voetnoot(32), maar van enige rechtstreekse of onrechtstreekse tussenkomst ten bate van de stervende zal men | |
[pagina 26]
| |
vruchteloos een spoor zoeken. Het rotsvaste geloof in Maria Middelares dat in Elckerlijc zo kinderlijk zuiver en herhaaldelijk tot uiting kwamGa naar voetnoot(33), is hier totaal verdwenen. Ook dit mag men niet over het hoofd zien, wanneer men de godsdienstige overtuiging tracht vast te stellen. Als zuiver Rooms-katholieke elementen vindt men ten slotte alleen de zinspeling op Maria's Onbevlekte Ontvangenis die wij hierboven reeds aanstipten, de vermelding van de ‘helyghe apostolysche kaercke’Ga naar voetnoot(34), en het antwoord op de vraag van de Gentse kamerGa naar voetnoot(35). Het wil ons voorkomen, dat deze punten niet sterk genoeg zijn om de gereformeerde elementen te ontzenuwen. Deze laatste betreffen immers de grond van de kwestie, terwijl de katholieke requisieten eerder bijkomstig zijn. De loutere vermelding van de ‘apostolysche kaercke’ heeft in feite een zeer beperkte draagwijdte; de zinspeling op de Onbevlekte Ontvangenis reikt al niet veel verder, omdat Maria helemaal niet in dit spel betrokken wordt, en dit in tegenstelling met Elckerlijc; het antwoord op de gestelde vraag ten slotte, is wel anti-Pruystinck, maar daarom nog niet anti-hervormd in het algemeen. Weegt men deze twee soorten religieuze elementen tegen elkaar af, dan blijken de hervormde het zwaarst te zijn. Men zou het misplaatst kunnen noemen indien wij als leek op theologisch gebied, de degen wilden kruisen met ter zake bevoegde geestelijken. De laatste stap op dit al te gladde terrein laten wij dan ook gaarne over aan de ‘wel gefaemeerde theologiens’. Toch heeft de vergelijking tussen deze twee spelen een helder licht geworpen op het religieus type van het XVIe-eeuwse rederijkersspel. Men kan niet ontkennen, dat er heel wat veranderd is sedert Elckerlijc. Het glasheldere katholicisme van de mooie laat-middeleeuwse moraliteit heeft plaats gemaakt voor de vaagheid van de opkomende Hervorming. De nieuwe kans die door Kan. Prims' aantekening geboden werd, blijft dan ook zonder positief gevolg.
Dr G. Jo STEENBERGEN |
|