Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1945
(1946)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
De Mariavereering bij de Rederijkers.Reeds herhaaldelijk werd gewezen op het niet onbelangrijke aandeel dat de Rederijkers in de XVIe eeuw bij het verspreiden van de hervormingsgezinde denkbeelden hebben gehadGa naar voetnoot(1). Hoewel het voorzeker niet in onze bedoeling ligt deze zijde van hun activiteit te willen in twijfel trekken, toch komt het ons voor dat we, door hier te sterk den nadruk op te leggen, gevaar loopen een andere zijde van hun werkzaamheid op godsdienstig gebied te verwaarloozen. We mogen inderdaad niet vergeten dat, wanneer de Hervorming bij ons voor het eerst haar invloed doet gevoelen, de Rederijkers reeds bijna honderd jaar werkzaam waren, gedurende dewelke ze nog in alle opzichten trouwe zonen van de Kerk zijn geweest. Dit wordt onmiddellijk duidelijk, wanneer we nagaan welke aanzienlijke plaats een uitgesproken middeleeuwsche en katholieke devotie als de Mariavereering nog inneemt bij de Rederijkers van de XVe en de eerste helft van de XVIe eeuw.
Vooraleer hier echter onmiddellijk toe over te gaan, eerst een woordje over de vereering van de H. Maagd in de Middel-eeuwenGa naar voetnoot(2). In ieder geval reeds aanwezig vanaf het Concilie van Ephese (431), heeft de Mariavereering stilaan een steeds ruimere plaats in de kerkelijke liturgie ingenomen. Dit komt onder meer tot uiting in de steeds talrijker Mariafeesten: vóór de XIIe eeuw: Maria-Geboorte (8 September), Maria-Boodschap (25 Maart), O.L. Vr. Lichtmis of Purificatie (2 Februari), Maria-Hemel- | |
[pagina 58]
| |
vaart (15 Augustus); sedert de XIIe eeuw: Maria (Onbevlekte) Ontvangenis (8 December), O.L. Vr. Visitatie (2 Juli) en verder in allerlei andere religieuze plechtigheden, devotiën en gebeden. De vereering van de H. Maagd werd ten zeerste bevorderd door de Cisterciënsers en de Dominikanen met Heiligen als Bernardus en Dominicus, terwijl ook de hoofsche cultuur met haar idealizeering van de vrouw als een gunstige factor kan worden beschouwd. In de latere Middeleeuwen blijkt de Mariavereering nog toe te nemen. Uit die jaren dagteekenen de gilden of broederschappen die de beoefening en de verspreiding van een of andere bijzondere devotie ter eere van Maria ten doel hadden, zooals de gilden of broederschappen van de Zeven Weeën en van den Allerheiligsten Rozenkrans.
Het moet ons dus niet verwonderen dat de H. Maagd ook nog in de Rederijkerskamers heel bijzonder in eere werd gehouden. Dit blijkt reeds uit het aantal van deze vereenigingen die haar tot patroonsheilige hadden aangenomen. We vermelden in dit verband: de Kamers van BroekburgGa naar voetnoot(3) en Vleteren (O.L. Vr. van Dinant)Ga naar voetnoot(4) in Fransch-Vlaanderen, de Doorne Croone of de Roosekrans te Nieuwpoort (Maria Doorne Croone des noodt Godts)Ga naar voetnoot(5), de Korenbloem te Ieper (O.L. Vr. van Alsemberg)Ga naar voetnoot(6), Marien Theeren te GentGa naar voetnoot(7), Pax vobis (O.L. Vr. van Presentatie) en Het Kersouken (O.L. Vr. van Visitatie) te OudenaardeGa naar voetnoot(8), de Goudbloem te AntwerpenGa naar voetnoot(9), het Maria- | |
[pagina t.o. 58]
| |
[pagina 59]
| |
cransken te Brussel, de Lelybloem te DiestGa naar voetnoot(10), de Roode Roos te Hasselt (O.L. Vr. Presentatie)Ga naar voetnoot(11), de Goutbloeme te Loon (O.L. Vr. van Compassie of van Weeën)Ga naar voetnoot(12), de Roosekrans te Sint TruidenGa naar voetnoot(13), de Witte Lelie te TongerenGa naar voetnoot(14), der Vreuchden Bloeme te Berg-op-ZoomGa naar voetnoot(15) en de Rederijkerskamers te Vere (O.L. Vr. Boodschap)Ga naar voetnoot(16) en OuwerkerkGa naar voetnoot(17) in Zeeland.
Talrijk zijn ook de Mariaspelen, in stadsrekeningen van de XVe en XVIe eeuw of elders vermeld, door Rederijkerskamers of Broederschappen gewoonlijk bij gelegenheid van een Mariafeest opgevoerd. Zoo werd te Blankenberge den 25n Maart 1502 op het feest van Maria-Boodschap door de Rederijkerskamer aldaar ‘figuerlic ende speilwys’ het spel ‘van de 7 Weenen van Maria Hemelvaart’ vertoondGa naar voetnoot(18), te Oudenburg in 1463 een ‘spel vander purificatie van onser Vrauwe’Ga naar voetnoot(19), in 1506 op O.L. Vr. Hemelvaart en O.L. Vr. Geboorte telkens een spel van O.L. Vr. en in 1508 en 1513 een spel en mirakel van O.L. Vr.Ga naar voetnoot(20); te Brugge in 1498 op O.L. Vr. Lichtmis het ‘spil van der purificatie van O.L. Vr.’Ga naar voetnoot(21); te Tielt in 1429 het ‘spel van der purificatie van Onser Vrouwen’Ga naar voetnoot(22), in 1450 het ‘spel van den Smet van Cambroen’, dat hetzelfde jaar ook | |
[pagina 60]
| |
te Eekloo werd opgevoerdGa naar voetnoot(23); in 1460 het ‘spel van onser Vrauwen Claghe’Ga naar voetnoot(24), dat nog in 1462, 1463 en 1464 werd vertoondGa naar voetnoot(25), in 1508 en 1513 het ‘spel van den VII weeden’ of ‘van den zevene rouwen’Ga naar voetnoot(26). Te Ieper werd in Augustus 1550 ‘ten Tuyndaghe’ een wedstrijd ingericht, waar onder meer de Rederijkerskamers van Tielt en van Deinze aanwezig waren. De ‘vrage’ van het ‘Spel van Sinne’ luidde: ‘Welcke deucht inde Maghet Maria beneden Gode aldermeest behaecht heeft’Ga naar voetnoot(27). Te Roeselare werd in 1512 het ‘spel der zeven Weden van Onser Vrauwen’ vertoondGa naar voetnoot(28); te Kaprijke in 1499 op het feest van O.L. Vr. Lichtmis ‘den Kercgang van onser Liever Vrauwen’Ga naar voetnoot(29); te Deinze in 1475 op den derden Paaschdag door de gezellen van Petegem ‘tspel van Masscheroene’, in 1483 ‘een groet spel van Thehouffeluse’Ga naar voetnoot(30); in 1517 op O.L. Vr. Hemelvaart ‘een scoen spel ende myraeckele van onser vrauwen’Ga naar voetnoot(31), in 1522 op Maria-Geboorte een spel van O.L. Vr. ‘voor schepenhuus’, in 1530 eveneens op Maria-Geboorte ‘een mirakule van onser Vrauwen’Ga naar voetnoot(32), in 1533 ‘een nyeuwe spel van der spunne (= relikwiekast) van Marien, dat zeer wel ghedicht ende ghemaect was’Ga naar voetnoot(33); te Oudenaarde begin mei 1427 ‘de historie van den miracle van Cambroen’Ga naar voetnoot(34), in 1444 ‘het spel ende dicht van den VII blommen van onser vrauwen’, dat ook de volgende jaren vertoond werdGa naar voetnoot(35); te Aalst, den 2n Februari 1445 het ‘spel van ons Vrouwe purificatie’Ga naar voetnoot(36); in 1499 het ‘spel van onser Liever Vrouwen clage’, dat ook nog in 1501, 1504 en volgende jaren, onder meer in 1545, 1546, 1547 en 1559 door de Rederijkerskamer ‘Sinte Catharina’ op- | |
[pagina 61]
| |
gevoerd werdGa naar voetnoot(37), in 1500 het ‘spel vanden zeven weeden van ons Liever Vrouwen’ op het kerkhofGa naar voetnoot(38) en nog in 1521 het ‘spel van onser Lieven Vrouwen zeven Weeden’Ga naar voetnoot(39). Te Dendermonde bestond de gewoonte ‘telken iiij of v jaren’, ‘tOnser Vrouwen ter Dycpoorten’, ‘de Upvaerd van onser Lieven Vrouwen’ ‘met groeter solempniteyt’ te spelen; dit stuk wordt onder meer vermeld in de stadsrekening van 1412-1413 en van 1426-1427. In de stadsrekening van 1440-1441 is er sprake van een ‘spel van onser Vrouwen huwelike’Ga naar voetnoot(40). Te Lier kreeg de Mechelsche dichter Hendrik Bal in 1443 een vergoeding voor het dichten van een ‘spel onser Liever Vrouwe’ dat in 1444, 1447 en 1449 werd vertoondGa naar voetnoot(41). Te Brussel werd den 19n Februari 1447 door de magistraat besloten spelen te laten opvoeren. ‘Ende dese spelen selen sijn van onser liever vrouwen vij blijsschapen, dair af men alle jaere sal spelen deene, ende altijt een nuwe totter tijt toe dat die vij jaere omme comen sullen sijn Ende ten eynde vanden vij jaeren salmen wederom de spele vanden zelven vij blijscapen van nuws beginnen’Ga naar voetnoot(42). Tegen het einde van de XVe eeuw worden de Brusselsche Rederijkers Jan Smeken en Jan Pertcheval door de bevorderaars van de devotie voor O.L. Vr. der zeven Weeën uitgenoodigd om een reeks spelen van de zeven weeën te dichten met de bedoeling deze nieuwe devotie bij het volk ingang te doen vinden. Deze stukken kwamen in 1497 tot stand en vielen ten zeerste in den smaak van het toenmalig publiekGa naar voetnoot(43). Te Mechelen wordt kort na 1401 ieder jaar een spel ‘van der blijscap van onser Vrouwen’ op het schepenhuis in aanwe- | |
[pagina 62]
| |
zigheid van de magistraat vertoondGa naar voetnoot(44). O.L. Vr. Spelen worden aldaar nog in 1429, 1432, 1442, 1451 en 1492 vermeldGa naar voetnoot(45). De Mechelsche priester Hendrik Maes vervaardigde een spel van de zeven Weeën van de Maagd Maria met de beelden van het Oud Testament dat in 1492 werd opgevoerd en in 1494 nogmaals vertoond voor den kanselier, den Raad en geheel het Hof. In 1494 en volgende jaren tot in 1498 wordt telkens een ‘spel van de VII wonden van onse lieve Vrouwe’ vermeldGa naar voetnoot(46); in 1501 de ‘miraculen van onse lieve Vrouwe van Cambroen’Ga naar voetnoot(47). Te Leuven belastte het stadsbestuur in 1443 Jan Amoers, monnik uit Vlierbeek, met het dichten van twee spelen die ter gelegenheid van de kermis zouden opgevoerd worden: het eerste hiervan was ‘van onser Lieven Vrouwen miraculen’Ga naar voetnoot(48). In 1531 werd ‘op den woensdaeghs quatertemper voer Kerse’ in de Sint Jacobskerk ‘die Boetscap’ gespeeldGa naar voetnoot(49). Worden verder nog vermeld: te Berg-op-Zoom in 1474, 1476 (tweemaal) en 1498 het ‘spel van de VII weeën’, te Breda in 1474 eveneens een ‘spel van de zeven weeën’Ga naar voetnoot(50). te 's Hertogenbosch in 1511 ‘die legende van ons lieve Vrouwe hemelvaert, dat men speelt te VII jaren eens’Ga naar voetnoot(51) en nog ni 1536 ‘die hemelvaert van Maria, die Moeder Gods’Ga naar voetnoot(52), te Geertruidenberg in 1436 het ‘speel op onser Vrouwendach Lichtmisse’Ga naar voetnoot(53); te | |
[pagina 63]
| |
Heusden in 1570 en 1573 een spel van O.L. Vr.Ga naar voetnoot(54), te Delft in 1525 een spel van ‘Onser liever vrouwen bootscap’Ga naar voetnoot(55); te Leiden in 1494 ‘tspul van die zeven weeën’Ga naar voetnoot(56); te Deventer in 1436 ‘Teofilus Spull’Ga naar voetnoot(57) en te Arnhem in 1452 een spel van O.L. VrouwGa naar voetnoot(58).
Vele van de hier door ons opgesomde stukken zijn verloren gegaan. Dit is onder meer het geval met het spel van ‘onser Vrouwen Claghe’ en de dikwijls opgevoerde spelen van de zeven Weeën of zeven Wonden. Wel bewaard zijn de eerste en de laatste van de zeven ‘Bliscapen’, zooals die te Brussel van 1448 af tot in 1566 opgevoerd werdenGa naar voetnoot(59), een klein Limburgsch mysteriespel van het huwelijk van Maria en JozefGa naar voetnoot(60) en het nog onuitgegeven Spel van O.L. Vr. Hemelvaart (1565) van den Zeeuwschen Rederijker Job GommerszGa naar voetnoot(61). Spelen als die van TheophilusGa naar voetnoot(62) of van den Smid van CambronGa naar voetnoot(63) zijn tooneelbewerkingen van op voorspraak van Maria | |
[pagina 64]
| |
gebeurde mirakels, evenals het spel van Maria Hoedeken van Cornelis Everaert, dat in 1509 te Brugge werd vertoond en waarin de voortreffelijkheid van den Rozenkrans in het licht wordt gesteldGa naar voetnoot(64). Literair bijzonder merkwaardig is het in den vorm van een volksboek bewaarde mirakelspel van Marieken van Nieumegen, waarschijnlijk het werk van een Antwerpsch RederijkerGa naar voetnoot(65). Hierin komt het wagenspel van Mascharoen voor, een soort proces tusschen den advokaat van den Duivel, Mascharoen, en de H. Maagd, die bij God de verdediging van de zondige menschheid op zich neemt. Het ons enkel uit stadsrekeningen bekende ‘spel van den vij Blommen’Ga naar voetnoot(66) was naar alle waarschijnlijkheid een allegorisch stuk zooals er ook nog vier van Cornelis Everaert bewaard zijn. Het eerste hiervan ‘Tspel van Maria gheleken byden throon van Salomon’ werd op verzoek van de Rederijkerskamer uit Veurne ‘Aerm in de Buerse’ vervaardigd voor den ‘Thuundach’ te Ieper in 1529. Het geeft, uitgaande van de bekende voorafbeelding van Maria in het 3e Boek van de Koningen, cap. 10, vers 18 een nader uitgewerkte en tot in bijzonderheden toegelichte ‘comparatie’ van den kostbaren troon van Salomon met de H. MaagdGa naar voetnoot(67). Eveneens allegorisch opgevat is ‘Tspel van Maria ghecompareirt byden scepe’, geschreven met het oog op een tooneelwedstrijd te Wervik, waar het den ‘naerprijs’ behaaldeGa naar voetnoot(68), verder ‘Tspel van Maria ghecompareirt byde stede van Jherusalem in glorien gheresen’ in samenwerking met Gillis van den Houchuse bewerkt voor de twee Brugsche Rederijkerskamers ‘Den Helighen Gheest’ en ‘De drie Santinnen’, bij gelegenheid van een processie ter eere van de H. Maagd te NieuwpoortGa naar voetnoot(69) en ten slotte ‘Tspel van Maria | |
[pagina 65]
| |
ghecompareirt byde claerheyt’ eveneens voor de twee Brugsche Kamers gedicht en in 1511 gespeeldGa naar voetnoot(70). In zijn hoedanigheid van factor van ‘Den Helighen Gheest’ en ‘De drie Santinnen’ schreef Cornelis Everaert in 1530 ook nog ‘Een Tafelspeilken vp een Hoedeken van Marye’ bij de inhuldiging van een nieuwen ‘koning’ van het hoedemakersgilde, aan wien een ‘hoedeken van Maryen’, dit is een Rozenkrans, wordt aangeboden, zoodat hier weer, zij het dan ook onrechtstreeks, de lof van de H. Maagd wordt verkondigdGa naar voetnoot(71).
Naast het tooneel beoefenden de Rederijkers echter eveneens met voorliefde de lyrische genres, waaronder vooral het Refrein. Ook hier bezingen ze den lof van of geven ze uiting aan hun gevoelens van genegenheid en dankbaarheid voor haar, die steeds bereid is de bede van den berouwhebbenden zondaar welwillend te aanhooren, als ‘advocatersse’ of ‘middelareghe’ voor ons bij God op te treden en wier hulp tegen den ‘viant’ nooit vergeefs wordt ingeroepen. Hoewel aesthetisch niet bijzonder waardevol schijnen de Rederijkers juist van deze stukken een zeer hoogen dunk te hebben gehad. Dit blijkt onder meer uit het overvloedig aanwenden van allerlei ingewikkelde en kunstige rijmcombinaties en de met zorg ingewerkte acrostica. We begrijpen maar te goed de bedoeling van de dichters van toen. Wanneer ze het waagden aan Maria een ‘Lof’ op te dragen, dan kon het niet schoon, niet verheven en vooral niet ‘constich’ genoeg zijnGa naar voetnoot(72). De Rederijker schijnt in deze stukken dus vooral indruk te hebben willen maken met kunstige rijmsoorten en rijmcombinaties en het opsommen van alle mogelijke op de H. Maagd toe te passen epitheta, eeretitels en vergelijkingen. In den stok wordt meestal één van haar vele deugden en voorrechten aangegeven, die dan soms in het stuk nader wordt toegelicht. Eén van deze bijzondere voorrechten was haar Onbevlekte Ontvangenis, een stelling die eerst in 1854 door de Kerk tot | |
[pagina 66]
| |
dogma zou verheven worden doch reeds in de Middeleeuwen talrijke overtuigde aanhangers telde en overigens reeds op het Concilie van Bazel (1439) was geformuleerdGa naar voetnoot(73). In den Refreinenbundel van Jan van Styevoort nu komen 3 Refreinen voor die juist dit thema behandelen. We zullen er hier een oogenblik bij blijven stilstaan. Het eerste RefreinGa naar voetnoot(74) werd heelemaal opgevat in den zin van een betoog, dat bij de eerste kennismaking een eerder verwarden indruk maakt. In een vizioen ziet de dichter twee ‘pylaernen’. De eerste is zwak en breekt vanzelf; de tweede daarentegen is sterk en op vier hoeksteenen gesteund. We vernemen verder dat de eerste pilaar niets anders is dan de opvatting, door het Concilie van Bazel bestreden, volgens dewelke de H. Maagd in erfzonde zou ontvangen zijn. De vier hoeksteenen, waarop de tweede pilaar rust, zijn dan de vier argumenten die ten voordeele van de Onbevlekte Ontvangenis worden aangevoerd. De twee andere RefreinenGa naar voetnoot(75) zijn eveneens weinig merkwaardig uit een literair oogpunt, doch theologisch belangwekkend. De dichter van het eerste stuk heeft niet veel meer gedaan dan enkele ‘voorafbeeldingen’ van Maria, aan het Oud Testament en de Apokalips ontleend, op te sommen. In het tweede wordt uiteengezet dat de Onbevlekte Ontvangenis van de H. Maagd als het ware vanzelf uit haar bevoorrechte positie voortvloeit. Het tegenovergestelde te beweren zou overigens in strijd zijn met de eer door God aan Zijn moeder verschuldigd. Twaer wel een vileyn vol argher treken
onghelovich en valsch die sou deruen spreken
dat cristus iesus soude sijn ontfaen
Van eender die edelheit bij ghebreke
aenghehanghen wort of die onbesweeken
edel gemaect waer / twaer groot verstranghen
Twaer blamelic te segghen nae swerlts ganghen
dat onsen edelen keyser syn princelick lyf
| |
[pagina 67]
| |
Ontfanghen waer byden natueren bedwanghe
van eender die edel ghemaect waer int bedrijf
Hoe veel te meer ist een onsalich katyf
die vanden coninck alder coninghen meest
En coninghinnen alder coninginnen stijf
met lelyker blammacie des hem therte beeft
Dus deuote menschen verwect uwen geest
en helpt my doch louen mit herten blye
Mit groter innicheyt en onbeureest
die gloriose reijne maghet marie...
Nog onlangs werden uit het eenig bekende exemplaar van ‘Een scoone contemplacie opten psalm Miserere mei deus’, een ongedateerden druk van Thomas van der Noot (c. 1516), interessante bijzonderheden bekend gemaakt over twee theologisch georienteerde Refreinfeesten, in 1512 te Brussel gehouden, waarvan de hier door ons besproken Refreinen misschien afkomstig zijn. Dit jaar werd namelijk door de Rederijkerskamer ‘Den Boeck’ een dichtwedstrijd ingericht voor ‘tschoonste lof van maria ontfanckenes’. Vijf prijzen waren uitgeschreven ‘voor dye van buyten.’ Antwerpen behaalde den eersten en den vijfden, Leuven den tweeden, Gent den derden, Diest den vijfden prijs ‘ende een antwerpsche maecht van vijftien iaren had oock wat.’ De eerste van de drie prijzen ‘voer die van binnen’, viel een Dominicaan, broeder Jacop van Eenghem, ten deel, wat groote vreugde in zijn klooster verwekte. In 1512 werden verder nog ‘xlviij schoon louen te bruesel voer die camer vander rhetorijcken gheheten dboeck int openbaer ten tenneele ter eeren van maria conceptie heerlick ghelesen voer doctoren ende veel groote gheleerde mannen, diet iugierden’Ga naar voetnoot(76).
Vele van de Refreinen ter eere van de H. Maagd zullen wel voor wedstrijden of met het oog op een of ander godsdienstig feest vervaardigd zijnGa naar voetnoot(77), zoo ook het Refrein van een zekeren | |
[pagina 68]
| |
Gosens op den stok: ‘Lof sterre die de werelt verlicht’Ga naar voetnoot(78). Hier wordt een vergelijking nader uitgewerkt en toegelicht, een procédé dat ook in verscheidene andere stukken wordt gebruikt. Zoo is in het Refrein op den stok: ‘Gloriose stede goods lof Marye’Ga naar voetnoot(79) de H. Maagd de versterkte stad die alle andere steden in omvang, veiligheid en onoverwinnelijkheid overtreft. Aan iedere meegedeelde bijzonderheid wordt een hoogere symbolische beteekenis gehecht. De soete lucht om elcx ghesonde
es v vierich begheren te godewaert
De lopende riuiere claer ten gronde
es v gracie / elcken gheopenbaert
Die vruchtbarighe boomkens syn verclaert
v vaste geduerichede in duechden
Den sanck der voghelkens soet gepaert
es der inghelen jolyt in vruechden...
Hetzelfde zien we in het Refrein op den stok: ‘Lof reghenboghe bootscap van ghenaden’Ga naar voetnoot(80). Hier wordt iedere kleur van den regenboog aangegeven met een edelsteen, die dan weer telkens het symbool is van één van Maria's deugden en voorrechten. In een ander stuk op den stok ‘Lof leedere daer Christus in minnelyck daelde’Ga naar voetnoot(81) wordt de H. Maagd vergeleken met een ladder die zeven sporten heeft, ieder één van haar deugden beteekenend: ‘Schouwinghe van sonden’, ‘Schaemelheyt van sinnen’, ‘Heylige vreese’, ‘Wijsheydt’, ‘Reynicheydt’, ‘Onderdanicheydt’ en ‘Oodtmoedicheydt’. Op dezelfde wijze uitgewerkt zijn ook de Refreinen op den stok: ‘Lof stock daer elcx moeyde hert op rust’Ga naar voetnoot(82), ‘Lof lelye duervloeyende medecijne’Ga naar voetnoot(83), ‘Lof reyne fonteyne alder bloemen voetsel’Ga naar voetnoot(84), ‘Lof aerde oodtmoedich God soons logieren’Ga naar voetnoot(85), ‘Lof Roose ghebenedide vrucht’Ga naar voetnoot(86), ‘Lof schoon- | |
[pagina 69]
| |
ste stede op den berch ghesticht’Ga naar voetnoot(87), ‘Lof sterre die aen de sonne naempt licht - Wten welcke de sonne is opgestaen’Ga naar voetnoot(88), ‘Lof dagheraet die ons tlicht ghebaert hebt’Ga naar voetnoot(89). Literair bijzonder geslaagd is vooral het laatste stuk. Opmerkenswaard is, naast het zeer gering gebruik van vreemde woorden, de welluidendheid van het vers die, naar we meenen, voldoende blijkt uit regels als: Lof dagheraet daer den auont nae haecte
Die ons mitter triniteyt euwich maecte
wiens morghestont noyt was beghinnende
Wiens middach hittich inder liefden blaecte
Wiens auont tvierich strael der minnen smaecte
der doot / voer ons dewich leuen ghewinnende...
In vele gevallen hebben de dichters zich echter niet bij het uitwerken van één enkele vergelijking bepaald. In het Refrein op den stok: ‘Ontfermt v mijns bermhertighe vrouwe’Ga naar voetnoot(90) is de H. Maagd achtereenvolgens ‘die minlike lieue dagheraet, die middelareghe tusschen dach en nacht’, ‘die lieue mane die ons den langhen nacht verclaert’, en zelfs: die sonne schoon bouen verschonen
int midden der planeten gheseijt
Bouen v hebbende de drie persoonen
der heyligher werdigher triniteyt
Ende onder uwe hoghe maiesteijt
maechden / weduen / ende huwelyken staet...
Bij het opnoemen litaniesgewijs van enkele attributen en vergelijkingen blijft het echter meestal niet, want de Rederijker, ervan overtuigd dat op de H. Maagd toepasselijk zijn ‘alle de comparatien - Diemen opter aerden soude moghen versieren’, haalt uit de rijke voorraadkamer van de Middeleeuwsche traditie de schoonste en rijkste eeretitels, vergelijkingen, voorafbeeldin- | |
[pagina 70]
| |
gen uit het Oud TestamentGa naar voetnoot(91) en plaatst ze naast elkander zonder veel verband. Vandaar dat de meeste van deze stukken nogal onsamenhangend lijken. Een overvloedige keus hiervan treffen we aan in het langere en verdienstelijke Refrein van Gherrit Glaesmaker op den stok: ‘Lof bouen lof / wiens lof es groet’Ga naar voetnoot(92) met de elders steeds terugkeerende verzekering dat de dichter niet waardig en ook niet ten volle in staat is den lof van Maria te verkondigenGa naar voetnoot(93). We laten er hier enkele bij wijze van voorbeeld volgen: ‘Ghenadighe vrouwe’Ga naar voetnoot(94), ‘der inghelen vruecht’, ‘goods melodije’, ‘waerdich lichaem / daer god in daelde’, ‘rose van Jerico’, ‘Arons roede’Ga naar voetnoot(95), ‘duyfkenGa naar voetnoot(96) van Noe’, ‘Gedeons vlies’Ga naar voetnoot(97), ‘een zeeGa naar voetnoot(98) vol gracien’, ‘sonne ende mane’, ‘godlike tempel’, ‘des viants vaerheyt’, ‘balsame’Ga naar voetnoot(99), ‘medicynGa naar voetnoot(100) van swaerheit’, ‘vierighe blakende Moyses doren’Ga naar voetnoot(101), ‘aldersalichste ende beste gheboren naest god v sone inden joetschen lande’, ‘lelye’, ‘kersouwe’, ‘akelye’, ‘violette’, ‘rose root’Ga naar voetnoot(102), ‘onbesmette / van scaemt van scande’, ‘machtighe judith’Ga naar voetnoot(103), ‘raetsel / die den verlosser brochte’, ‘hoochste ghecroont / int sconincx | |
[pagina 71]
| |
hof’, ‘hester’Ga naar voetnoot(104), ‘ruth’Ga naar voetnoot(105), ‘abigail’Ga naar voetnoot(106), ‘vierighe verbidtster teuweghen daghen’, ‘keyserinneGa naar voetnoot(107) des hemels’, ‘tortelduyfken sonder gal’, ‘Lya’, ‘Mikol’, ‘dauits wyf’, ‘Bersabee’Ga naar voetnoot(108). Typisch is een strophe als: ArckeGa naar voetnoot(109) vol werdicheyts v groet ic mede
lof ledre lof scrine lof moyses vrede
Lof lampe lof olyeGa naar voetnoot(113) van ontfermhertichede
Lof glorie der hemelscher glorien stede
lof gout lof siluer lof svaders scat
Lof medicyne wel riekende bat
lof slot lof sluetel / diet al ontsluyt
Lof borch lof poorte lof hoechste stadt
lof wortel daer alle duecht wt spruyt
Lof maechdelic greyn welrukende cruytGa naar voetnoot(114)
lof scoon prieel lof enghels ghenoot
Lof moeder des soons lof svaders bruijt...
Dit alles getuigt van veel inspanning, van een meer dan gewone belangstelling in theologische aangelegenheden en ook van veel liefde, wat ons wel eens het gering dichterlijk vermogen kan doen vergeten.
Van de dichters die Refreinen ter eere van de H. Maagd hebhebben geschreven noemen we naast Rederijkers als De MaeghtGa naar voetnoot(115), Gherrit GlaesmakerGa naar voetnoot(116), GosensGa naar voetnoot(117), Antoenis van der CaekGa naar voetnoot(118), SpoercenGa naar voetnoot(119) en | |
[pagina 72]
| |
StocGa naar voetnoot(120) - ons allen uit den Refreinenbundel van Jan van Styevoort bekend en voor ons niet veel meer dan namen -, vooral Anthonis de Roovere, die in 1482 te Brugge overleed. Zijn Rhetoricale Wercken, een soort bloemlezing uit zijn oeuvre 80 jaar na zijn dood door Edward de Dene samengesteld, bevatten niet minder dan 14 Lofrefreinen ter eere van Maria en verder nog: een omschrijving van het Salve Regina (fol. 10v), een ABC van Maria (fol. 13), een ‘lof’ waarvan iedere strophe telkens met een woord van het Ave Maria begint, (fol. 13 -), een ‘Schaeckspel ten loue van Maria (fol. 28), een ‘Roosecransken van seuene bloemen’ (fol. 43v -)Ga naar voetnoot(121), een lof ‘daer af de groote lettren inden text staende spellen Aue Maria gratia plena etc.’ (fol. 48v), een ‘Retrograde ten loue van Maria’ (fol. 50v), een ‘Constich Lof van Maria op alle de lettren van ABC’ (fol. 57v -), en een ‘Lof van den naem van Maria’Ga naar voetnoot(122). In bijna al deze stukken komt een uitgesproken voorkeur tot uiting voor moeilijke en gekunstelde rijmcombinaties. Van den priester-dichter Hendrik MaesGa naar voetnoot(123) uit Mechelen, dien we reeds als vervaardiger van een ‘Spel van de zeven Weeën’ hebben leeren kennen, bezitten we ook 2 Refreinen: een vrij middelmatig stuk op den stok: ‘Reyn duue der concordien vol minnen’Ga naar voetnoot(124) en een ontroerend Refrein op den stok: ‘Lof alder bedrucste moeder ons heeren’Ga naar voetnoot(125). In ieder van de strophen wordt één van de zeven Weeën van MariaGa naar voetnoot(126) | |
[pagina 73]
| |
in herinnering gebracht, dus achtereenvolgens: de voorzegging van Simeon, de vlucht naar Egypte, het achterblijven van Jezus te Jerusalem, de ontmoeting op den weg naar Calvarië, onder het kruis, de afneming van het kruis, de begrafenis. Diep doorvoeld zijn verzen als: O suete Maria hoe was v te moede
als ghi Jesum voer v doot hebt gheleijt
Mismaect mishandelt nat van bloede
oueruloeijende tranen hebdj doen ghescreijt
Mit bedructer herten hebdij gheseijt
siet hier donnosel lammken van sonden vrij
Mensche dees pijne was mij soe bereyt
duer v dus coomt doch en helpt claghen mij
Dyn scepper aensiet hoe vol wonden is hij
mits v sculde is mijn kint ter doot gheraect
Myn vriendekens staet mij doch mit tranen bij
ende siet mijnen sone uwen god mismaect...
De temperament- en talentvolle bestrijdster van de Hervorming, Anna Bijns (1493-1575), schreef ook enkele stukken ter eere van de H. Maagd, die niet tot het beste behooren van hetgeen de Antwerpsche dichteres ons heeft nagelatenGa naar voetnoot(127). Het Bijbelgebruik, dat hier zeer overvloedig is, staat - en dit in tegenstelling met dat van haar strijdrefreinen -, nog heelemaal op Middeleeuwsch standpuntGa naar voetnoot(128). De bedoeling is er echter gedeeltelijk een andere geworden. Boven een soort paraphrase van het Salve Regina in den vorm van een Refrein lezen we: Salve moet nu noch Gods capelle singhen,
Ja al souwen de ketters uut haren velle springhen.
| |
[pagina 74]
| |
terwijl onderaan nog wordt meegedeeld dat het stuk geschreven werd ‘tegen een blasphemich gedicht... Gods moeder ter eeren, den ketters ten spijte... Van wien Salve regina ghelaeckt werdt’Ga naar voetnoot(129). Vermelden we verder nog om wille van de volledigheid een Refrein van den bekenden Rederijker uit Oudenaarde Matthijs de Castelein (1485-1550) op den stok: ‘Lof, hemels conighinne Gods moeder en maegd’Ga naar voetnoot(130) en het stuk ‘int amoureuze’ van Tielt voorgedragen op het Refreinfeest te Gent in 1539. Omtrent het midden van de XVIe eeuw worden de Mariarefreinen zeldzaam en dit is ook eenigszins te begrijpen. Door hen die de nieuwe leer waren toegedaan werd de Mariavereering hardnekkig bestreden, terwijl ook zij die de Kerk getrouw bleven er de voorkeur aan gaven het Refrein, evenals overigens hun tegenstrevers, als een wapen in den strijd tusschen de gezindheden te gebruiken. Uit deze jaren noemen we dan enkel nog den Brugschen Rederijker Edward de Dene (1505-c. 1576)Ga naar voetnoot(131) en Job. GommerszGa naar voetnoot(132), geboren in 1543 en factor van de ‘Blauwe Acoleyen’ te Nieuwerkerk in Zeeland, die nog in het midden van de XVIe eeuw de Middeleeuwsche traditie blijven voortzetten.
A. VAN ELSLANDER, Aspirant N.F.W.O. Griffier van ‘De Fonteine’. |
|