Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1944
(1944)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
Het Brusselsche Rederijkersfeest (1565).I. - De zegslieden.De oudste vermelding betreffende het rederijkersfeestGa naar voetnoot(1), in 1565 door de Corenbloem te Brussel ingerichtGa naar voetnoot(2), is afkomstig van een jeugdigen en geestdriftigen tijdgenoot, den schildermartinist Godevaert van Haecht (1546-1592), in wiens kroniek we onder Junius 1565 lezenGa naar voetnoot(3): | |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
‘...Daer was op den 19 dach was (sic) den Olyftak en den Jonghen Handtboghe inghehaelt, die tot Brussel om prys geweest hadden, en doen had men oock 2 spelen gespeelt, waeraf d'een van den mistroostighen mensch was, die men scriftuerlyck troostede met Godts wonderlycken wercken : maer men sprack er niet van bicht oft missen, also dat die rethoryck van haer (i.e. de geestelijkheid) niet bemint en is.’ Het eveneens contemporaine Antwerpsch Chronykje (-1575), echter, licht ons aldus inGa naar voetnoot(4): ‘Den 19. Juny quam t'Antwerpen in seer triumphantelyck in (sic) de Retoryck Camer van de goublommen (sic) met den oppersten prys van het haeckspel (sic), dat sy te Brussel met het Rethoryck spel gewonnen hadden. Als doen, soo quamen oock mede de schutters van den ouden handbooghe met haren prys van het schoonste incomen, ende met den prys van het eerste versoeck gewonnen te Brussel.’ Dit tweede berichtje nu (d.w.z., in de meeste gevallen, het eerste zinnetje ervan) wordt overgenomen door D. Papebrochius (ca. 1700)Ga naar voetnoot(5), W. Kops (1774)Ga naar voetnoot(6), G.F. Gérard (ca. 1800)Ga naar voetnoot(7), J.F. Willems (1837)Ga naar voetnoot(8), J.-B. Van der Straelen (1860)Ga naar voetnoot(9) en Dr. G.D.J. Schotel (1871)Ga naar voetnoot(10). Intusschen schrijft D. Papebrochius ook : ‘Bruxellis redeunt coronatae Rhetoricorum Camerae’, aldus te kennen gevende, dat meer dan één Antwerpsche kamer aan het feest te Brussel deelnam. Zijnerzijds laat J.F. Willems op de aan het Antwerpsch Chronykje ontleende gegevens nog den, jammer genoeg niet volle- | |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
digen, tekst volgen van het eerste rekest, door den Olyftack tot de Antwepsche magistraat gericht met het oog op een vergoeding voor haar te Brussel (1565) gedane uitgaven, nl. 1450 gulden, doch daarboven plaatst hij : ‘Request van de kamer der Violieren...’ Tevens wijst hij op een tweede rekest van den Olyftack naar aanl iding van dezelfde aangelegenheid en doet aldus met die twee verzoekschriften, die den requestranten tweemaal 200 gulden bezorgden, lateren onderzoekers een nieuw vertrekpunt aan de handGa naar voetnoot(11). Desondanks beweren F.H. Mertens en K.L. Torfs (1848)Ga naar voetnoot(12), ofschoon steunende op de bewuste, aan duidelijkheid niets te wenschen overlatende, bescheiden : ‘Ook de Olyftak... schynt op dit feest te zyn geweest en pryzen te hebben behaald.’ Nochtans deelen ze tevens mede, dat de kamer in kwestie van de stad een tegemoetkoming kreeg van 400 gulden in de onkosten der ‘prysbehaling’, die 1450 gulden beliepen. Een paar jaar nadien pent L.G. Visscher, na een al te vluchtige lezing van Willems en Mertens-Torfs, het volgende neerGa naar voetnoot(13): ‘In 1565 waren de Olyftak en de Goudsbloem op het haagspel te Brussel, en genoten van stadswege een ondersteuning van 1450 gulden’, om daar dan enkele bladzijden verder nog bij te voegenGa naar voetnoot(14): ‘...in 1565 was er zelfs een steekspel te Brussel, dat in der minne afliep.’ In 1863 bezorgt hierop J.-B. Van der Straelen een nieuwe en ditmaal volledige (ofschoon foutieve) uitgave van het hierboven genoemde eerste rekestGa naar voetnoot(15), doch daarbij blijkt hij Willems' reproductie niet te kennen en dus ook niet het tweede rekest van den Olyftack, door dezen geleerde even vermeld. L. Torfs (1865), echter, is op de hoogte van de twee rekestenGa naar voetnoot(16). Dr. J.A. Worp (1904), evenwelGa naar voetnoot(17), houdt het alweer met de Goudbloem, ‘die den eersten prijs had behaald en 1450 gulden | |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
onkosten had, maar van de stad 400 gulden terugkreeg.’ E. Dilis (1910), daarentegen, neemt het op voor den Olyftack en wel naar het voorbeeld van J.-B. Van der StraelenGa naar voetnoot(18). Wijders meent L. Willems (1919) dat, naast ;de Antwerpsche Goudbloem, eveneens de Kamer van Edingen naar het haagspel trok; terzelfder tijd bespreekt hij kort het eerste rekest (zie hierboven) dat, zegt hij, de Olyfitack door haar factor liet opstellen en dat ons z.i. leert, hoe ook het Maria Cransken uit Brussel op de laatste groote bijeenkomst der rederijkers vóór den opstand aanwezig wasGa naar voetnoot(19). Eindelijk verkondigt de Bibliotheca Belgica, blijkbaar resp. naar J.F. Willems en J.-B. Van der Straelen: ‘En 1565, la Chambre De Goubloeme est à Bruxelles, et y gagne le 1 prix; les frais s'élèvent à la somme de 1450 flor.; le magistrat y intervient pour 400 florins’Ga naar voetnoot(20) en: ‘En 1565, la Chambre De Olyftack prend part au concours organisé par le Corenbloeme, à Bruxelles; à cette occasion, elle reçoit de la ville un subside de 200 flor. carolus.’Ga naar voetnoot(21) Ten slotte vervangt Dr. L. Van Boeckel (1929), in het bericht van het Antwerpsch Chronykje, zonder meer Goudbloem door OlyftakGa naar voetnoot(22). | |||||||||||
II. - Het Verslag der Corenbloem (1565).In hoeverre inmiddels de tot dusver aangehaalde uitlatingen met de werkelijkheid strooken, zal de belangstellende lezer nu zelf kunnen nagaan aan de hand van het omstandig verslag, dat de uitnoodigende vereeniging dadelijk na haar feest heeft opgemaakt en dat we hieronder letterlijk weergeven:Ga naar voetnoot(23) | |||||||||||
[pagina t.o. 61]
| |||||||||||
Fol. xix 25v uit Dat boeck vanden preuilegien der Brusselsche Corenbloem (1565), een in de Kon. Bibl. te Brussel bewaard handschrift (Hs. 219 Goethals; ware grootte : ca. 26 cm hoog en ca. 17 cm breed). Vgl. de transcriptie op p. 61.
| |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
1Ten tyde van welcken lestvoirgenoemden Prince dekens 2ende andere goede mannen heeft franchois schauaert een 3vanden oude princen sonder cost vander cameren net con-4sente vanden voirscreuen goede mannen opgestelt een Re-5thoryck spel van zinne ende Refereynen / waeraff de materie 6was vanden spele van zinnen // Hoe wonderlycken dat zyn de 7wercken des Heeren / Tot troost voor de benaude Jn tsdrucx 8verseeren / 9Den opper prys was eenen silueren cop van acht oncen / 10den welcken wont den Olyfftack van Antwerpen / 11Den tweesten prys was eenen silueren cop van zesse oncen / 12den welcken wont de lelie van Halle / 13Den derden prys was eenen silueren cop van vier oncen / 14welcken wont de Peoene van Mechelen / 15Ende de Roose van Dendermonde eenen diergelycken / 16De schoonste blasoen hadden den Olyfftack van Antwer-17pen / drye oncen siluers / 18Tweeste blasoen hadde de Peoene van Mechelen twee on-19cen siluers / 20Tderde blasoen hadde de Roose van Dendermonde een 21once siluers / 22Het verste versoeck hadde jn brabant Antwerpen / Jn 23vlaenderen Dendermonde / Jn henegouwe Halle / ende jnt 24Lant van Mechelen de Peoene / 25Het Refereyn was op dese vraghe / waer deur de herten der 26menschen jn deughden meest vereenigen / 27Den opper prys hadde een vander Peoenen / victrix for-28tune patientia / drye oncen / 29Den tweesten prys hadde een van Noe tswyngaert tot ber-30chem / Sonder liefde eest niet / twee oncen / 31Den derden oock een van berchem / Conste bemin Jck / 32een once / | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
33Dit syn de cameren die hier compareerden te wetene / 34Nyuelle / Franc vouloir / 35Halle de Lelie / wy onghe Viij / 36De Roose van derdermonde / deucht es dmotijf / 37Den wyngaert tot berchem / Niet sonder godt / 38De goutbloeme van viluoirden / Jn Liefden groeyende / 39Den Olyfftack van Antwerpen / Ecce gratia 40De Peoene van Mechelen / Jn principio erat verbum / 41Ende den boeck van bruessele / Om beters wille / 42Tot behulp vanden oncosten der voirscreuen feesten heeft 43de goede stadt van bruessele der voirscreuen Cameren be-44schoncken met hondert Rinsguldenen eens / ende tot dyen 45noch met een Ryckelyck bancket ten bysyne vanden schut-46ters vanden hantboghe die alsdoen ten lantjuweele vanden 47hantboge jn bruessele gecomen waeren / 48JTem ten oorloue vanden buyten Rethoriseenen die ter 49voirnoemden Rethoryckspele gecomen waeren ende hun 50debuoir alsdoen soe jnde spelen van sinnen als Refereynen 51hadden gedaen / wordden by die vander voirscreuen Co-52renbloeme ten bysyne van mynen heeren Damptman / 53Borghmeestere Schepenen ende Pensionaris beschoncken 54met een Ryckelyck bancket op hun camere / Daer toe van 55wegen der voirscreuen stadt van bruessele dien vander voir-56screuen corenblomme geschoncken js geweest een halff ame wyns / | |||||||||||
III. - Bespreking van het verslag.Vooraleer wij nu dit zoo zakelijk als flink gesteld verslag ontleden, mogen hier allereerst nog enkele gegevens over de Corenbloem een plaatsje vinden. Uit het archief dan dezer omstreeks 1480 opgerichte en zeer werkzame KamerGa naar voetnoot(24) is tot dusver slechts één document opgediept, nl. het pas in 1561 aangelegde Boeck der preuilegien, een register, waaraan de hierboven afgedrukte mededeelingen ontleend zijn en waaruit we voorts o.m. vernemen, hoe de broederschap achtereenvolgens optrad
| |||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||
Ongelukkig is het register, hoe kostbaar ook, lang niet volledig, aangezien het zwijgt niet alleen over de beruchte incidenten van 1559Ga naar voetnoot(34), alsmede over de feesten op 14 en 15 Oct. 1561 te BrusselGa naar voetnoot(35)en over de deelneming aan het ebattementsfeest te Audenaarde (3 Juli 1564), waarop de Corenbloem nochtans vier prijzen wonGa naar voetnoot(36), maar ook en vooral over de ‘vele en diuersche Refereyn-feesten’, die door haar heeten te zijn ingericht en waarvan er enkele nog wel in de XVde eeuw zullen hebben plaatsgehadGa naar voetnoot(37). Hoe dit zij, het feest van 1565, dat ons hier | |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
bezighoud, is des te wijdloopiger beschreven (ofschoon voor ons nog niet wijdloopig genoeg) en moet dus wel in de oogen der inrichters een uitzonderlijke beteekenis hebben gehad. Niet onmogelijk zelfs werd het aldaar voorgedragene (spelen en refereinen) gedrukt, zooals de Refereynen ende Liedekens etc. na het feest van 1562, doch daarvan is tot heden niets geblekenGa naar voetnoot(38). Laten we thans wat nader op het verslag ingaan, ten aanzien nl. van den inrichter, de onderwerpen, den datum, de prijzen en de mededingende kamers.
DE INRICHTER. Het verslag nu zegt uitdrukkelijk, dat het feest opgesteld werd door Franchois Schavaert, een van de oudprinsen der Corenbloem. Deze Schavaert intusschen, van beroep een ‘tappissier’ of legwerkerGa naar voetnoot(39), was vermoedelijk toentertijd een bejaard lid, daar hij reeds in 1548 als deken optreedtGa naar voetnoot(40) en in 1563-1564 een ‘Franchoys scauaert de Jonge tappissier’, blijkbaar zijn zoon, in dezelfde functie vermeld wordtGa naar voetnoot(41). In elk geval nam hij in 1559-1560, anders het allerberoerdste jaar voor zijn vereeniging, het prinsschap waarGa naar voetnoot(42). Voorts wijst het verslag er op, dat hij het feest ‘met consente vanden voirscreuen goede mannen, d.w.z. vanden Prince dekens ende andere goede mannen’ opsteldeGa naar voetnoot(43), want artikel 6 van de ordonnantie d.d. | |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
21 Jan. 1561 luidt aldusGa naar voetnoot(44): ‘Jtem dat nyemant vanden voirscreuen geselschape en sal mogen spelen doen oft laten spelen eenige stucken van Rethorycken hoedanighe die wesen mochten, dan by willekeure ende orloue der lest voirscreuen persoonen (= Hooftman, Prince, facteur ende dekens) ende dat opde verbeurte van een onche siluers / tot prouffyte der voirscreuen Cameren als bouen / al waert oick soe dat tselue waere sonder faulte oft lachtere / ende anderssins toegelaten oft georloeft byden placcate daerop gemaect /.’Ga naar voetnoot(45) Eindelijk geeft het verslag te kennen, dat het feest ‘sonder cost vander cameren’ geschiedde. Aangezien evenwel, blijkens hetzelfde verslag, de stad Brussel aan de Corenbloem een toelage voor haar feest verleende van 100 rijnsguldenGa naar voetnoot(46) en de Kamer tevens beschonk met een rijkelijk banket, alsmede met een ‘halff ame wyns’, zoo is het duidelijk, dat de al deze inkomsten eventueel overtreffende uitgavenGa naar voetnoot(47) door Franchois Schavaert zullen betaald zijn, zoodat deze laatste wel een kapitaalkrachtig man zal zijn geweestGa naar voetnoot(48). | |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
Ten slotte is hij te beschouwen als een voorlooper van den om geloofsredenen uitgeweken Antwerpenaar Peeter Sterlincx, die op 3 September 1580 als particulier te Heenvliet in Zuid-Holland een refreinfeest oprichtte, waaraan 6 Zuidhollandsche kamers deelnamenGa naar voetnoot(49); hierbij mag dan natuurlijk niet worden vergeten, dat nog een prins der Corenbloem, Adriaen van Conincxloo, die bij zijn aftreden (27 Juli 1562) een zeer belangrijk refreinfeest - geheel, naar het schijnt, op eigen kosten - opsteldeGa naar voetnoot(50), op zijn beurt als voorlooper mag doorgaan, net trouwens als de andere prinsen en oudprinsen, die op dezelfde wijze hun liefde tot hun broederschap zullen hebben laten blijken, maar wier onbaatzuchtige geste wellicht schuilgaat achter de hierboven aangehaalde algemeene formule: ‘vele en diuersche Refereynfeesten’Ga naar voetnoot(51). In laatste instantie zou Peeter Sterlincx dus eigenlijk maar een Zuidnederlandsch gebruik naar het noorden hebben overgeplant.
DE ONDERWERPEN. De twee onderwerpen - zie den tekst bij onze noot 23, resp. rr. 6-8 en 25-26 - laten dadelijk zien, dat we hier in den grond niet van een refreinfeest tout court kunnen spreken, maar wel van een feest in den aard van het Gentsche (1539)Ga naar voetnoot(52), met dit verschil nochtans, dat we in ons geval niet eens weten, in welke orde de beide reeksen antwoorden werden voorgedragen. Anderzijds wordt het onderwerp van het spel van zinne, blijkbaar een variante op dat van Rotterdam (1561- 1564)Ga naar voetnoot(52bis), reeds eenigszins toegelicht door Godevaert van Haecht in zijn kroniekGa naar voetnoot(53) en door de jaren nadien nog in de Roose, de Dendermondsche rederijkerskamer, in omloop zijnde | |||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||
sagenGa naar voetnoot(54), terwijl over het onderwerp van het refrein, bij ons weten althans, verder niets bekend is.
DE DATUM. Intusschen laat het register der Corenbloem, dat anders steeds uitblinkt door zijn nauwkeurige dagteekeningenGa naar voetnoot(55), ons ten eenenmale in den steek aangaande de chronologie van ons feest. Niet veel duidelijker zijn de notulen der stadsregeering in verband met het toekennen, op 27 Febr. 1565, van een subsidie aan de Corenbloem voor haar wedstrijd: daar, immers, waar de preciese datum had dienen te staan, heeft de griffier dien in zijn haast overgeslagen, na wel is waar nog even tevoren te hebben neergepend, dat men de uitnoodigingskaart der Corenbloem zal doen drukken, opdat de intrede der Kamers zou mogen samenvallen met die van het Landjuweel van den HandboogGa naar voetnoot(56). Deze laatste nu had, naar wij van elders weten, op 20 Mei 1565 plaatsGa naar voetnoot(57), zoodat wij, bij ontstentenis van andere bronnen, geneigd zouden zijn, het begin van ons Refreinfeest eveneens op dien datum te stellen. Dank zij echter het verzoekschrift, door de Peoene van Mechelen tot de magistraat gericht, ten einde van haar een toelage te verkrijgen voor het bijwonen van het Refreinfeest te Brussel, weten we beslist, dat dit laatste op 19 Mei 1565 aanving, daar het rekest steunt op de | |||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||
uitnoodigingskaart der CorenbloemGa naar voetnoot(58). Mitsdien is de andere datum dan wellicht foutief. Hoe lang onze prijskamp overigens geduurd heeft, kunnen wij slechts gissen. Wij gelooven evenwel niet mis te tasten, wanneer we, vroegere rederijkersfeesten in aanmerking nemendeGa naar voetnoot(59), den duur van het onze op een tiental dagen schatten.
DE PRIJZEN. Gelukkig bieden de gegevens omtrent de prijzen ons een degelijker houvast. Bovendien zijn de mededeelingen betreffende de premies voor het spel van zinne, het blazoen en het verste bezoek tot heden nergens vermeld, behalve die welke, tot een minimum teruggebracht, Antwerpen aangaanGa naar voetnoot(60). Zelfs is het driedubbele bericht over het refrein in zijn geheel onuitgegven en des te kostbaarder, daar hier het devies der winnaars opduikt, of schoon het niet, zooals elders, gevolgd is door den eigenlijken naam (resp. namen) der factors, zoodat we voorloopig niet weten, wie zich achter die spreuken mogen verschuilenGa naar voetnoot(61).
DE KAMERS. Ten slotte komen de inlichtingen over de 8 deelnemende Kamers, die hier denkelijk in de orde der beurtloting worden opgegevenGa naar voetnoot(62) en die we dan ook in diezelfde orde zullen behandelen.
Nijvel. Tot dusver was bekend, dat deze Waalsche Kamer aanwezig was op het groote rederijkersfeest te Antwerpen (1496)Ga naar voetnoot(63), tot zinspreuk had: Bon Vouloir of Franc Vouloir, haar vergaderingen en vertooningen hield in een aan de Markt gelegen perceel, in 1526 twee stadstoelagen genoot en ca. 1620 ten onder gingGa naar voetnoot(64). Over haar optreden in 1565, echter, is niets | |||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||
geboekt. Daar ze inmiddels in 1496 te Antwerpen ‘in 't walsch’ speeldeGa naar voetnoot(65), zal ze zulks in 1565 te Brussel ook wel gedaan hebben. Men vergete trouwens niet, dat in 1493 het rederijkersfeest te BrusselGa naar voetnoot(66), alsmede het achtdaagsche zottenfeest aldaar (1551)Ga naar voetnoot(67), beide eveneens Dietsch-Waalsch waren. Aan den anderen kant is het niet onmogelijk dat de besproken Kamer, behalve aan ons refreinfeest, tevens deelnam aan het tegelijkertijd plaatsvindende landjuweel van den Handboog, nl. om er de prestaties van een der drie Nijvelsche schuttersvereenigingen wat op te vroolijkenmarkx. Uit het feit eindelijk dat ze in 1565 geen enkel prijsje bekwam, kan m.i. niet veel worden afgeleid, want de Kamer van Vilvoorde, die in 1560 een onvergetelijk feest organiseerdeGa naar voetnoot(69) en zelfs de eeuwenoude Kamer, den Boeck, van BrusselGa naar voetnoot(70), moesten ditmaal ook met leege handen huiswaarts keeren.
Hal. Van deze Kamer verluidde tot hiertoe alleen, dat ze te Brussel, op 14 Oct. 1561, 's avonds, een ‘batement’ speeldeGa naar voetnoot(70bis), in 1562 te Edinghen mysteriën opvoerde, in 1620 aan het rederijkersfeest te Mechelen deelnam en na 1675 waarschijnlijk enkel nog in de Kerk optradGa naar voetnoot(71). Ook is bekend, dat ze reeds | |||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||
in 1562 een eigen lokaal bezatGa naar voetnoot(72). Thans kennen we op den koop toe:
Dendermonde. Volgens David Lindanus (Gent, 1570- Dendermonde, 1638), die beweert de oorspronkelijke bescheiden te hebben geraadpleegd, zag de Roose van Dendermonde, in 1478 ontstaan, eerst in 1565 haar reglement bekrachtigen door de Fonteine, de Gentsche HoofdkamerGa naar voetnoot(76). Wanneer nu een anders nauwgezet onderzoeker, Alph. de Vlamynck (1831-1905), op grond van stadsrekeningen schrijft, dat de Roose nau- welijks een jaar daarna deelnam aan een wedstrijd, ingericht door de ‘Roose’ te BrusselGa naar voetnoot(77), dan kunnen we daartegen aanvoeren:
| |||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||
Een en ander wordt trouwens bevestigd door de twee sagen, onder de leden der Roose omstreeks 1610 nog in omloop en door D. Lindanus met ‘olim’ gedateerdGa naar voetnoot(79), doch door Alph. de VlamynckGa naar voetnoot(80), krachtens de stadsrekeningen, in verband gebracht met het optreden der Kamer op het feest te Brussel in 1565, feest, waar hij overigens het zwijgen toe doet. ‘Het gebeurde’, schrijft Prudens Van Duyse, die Lindanus' kernachtig Latijn tot tweemaal toe vertaaldeGa naar voetnoot(81), ‘dat de Kamer van Dendermonde - vast in de opene lucht - bij zeker landjuweel van Brussel de vlucht van Elias op het tooneel te verbeelden had. Men was ter plaetse gekomen waar eene raaf den profeet zou van spijze voorzien, en liet een nagebootsten vogel met eene koord te dien einde neder, als een te rechter stond toegevlogen raaf 't brood heeft buit gemaakt; doch aleer weg te vliegen was zij zoo dicht tot Elias genaderd, dat hij gemakkelijk in staat werd gesteld, het met de uitgestokene hand te nemen. Een luttel daarna, toen de profeet met eenen vurigen wagen ten hoogen moest opgevoerd worden, blonk opeens de hemel zoodanig van vuur en licht, dat men nauwelijks uit eenen kelder daar heen hadde kunnen zien. Het bloote geval deed in korten tijd tweemaal wat kunst of vliegwerk onmogelijk zouden verricht hebben.’ Gewis zijn deze treffende overleveringen ons welkom, niet alleen omdat ze het niet zeer rijke hoofdstuk over de machinerie op het Nederlandsch tooneel in vroeger eeuwen komen aanvullenGa naar voetnoot(82), maar ook omdat | |||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||
ze, zooals we reeds eerder deden opmerken, ons een kijkje gunnen in de wijze, waarop de Dendermondsche factor de vraag van Brussel heeft opgelost. De dichterGa naar voetnoot(83) is zijn stof inderdaad gaan zoeken in een der beroemdste en aantrekkelijkste gedeelten uit het O.T., datgene nl. (I Kon. 17 vlgg.), waarin Elia, de grootste der oudere profeten, den Jahwedienst zegevierend tegen den Baäldienst verdedigt en zijn volgelingen voorhoudt, zonder aarzeling den waren God te gehoorzamen en op Diens hulp te vertrouwen (9de eeuw v.C.)Ga naar voetnoot(84). Het is dan ook niet onwaarschijnlijk, dat het antwoord van Dendermonde er ongeveer zal hebben uitgezien als het stuk, waarin Antwerpsche rederijkers (in Juni 1564) den strijd van den profeet Daniël tegen den afgod Bel uitgebeeld en daardoor de Gouvernante bewogen heb- ben, een onderzoek tegen hen te doen instellenGa naar voetnoot(85). Onze veronderstelling vindt overigens steun in het feit dat ook het spel van den Olyftack, althans naar het getuigenis van Godevaert van Haecht, de geestelijkheid heel niet bevielGa naar voetnoot(86). Op den koop toe wordt ze nog verstevigd door de vaststelling, dat het door de Brusselsche stadsregeering voor het feest verleende subsidie niet de goedkeuring van al haar leden wegdroeg. Niet onmogelijk hadden de vier tegenstemmers (onder de 21 aanwezigen) lont geroken en wilden ze dan ook niets te maken hebben, al wordt zulks niet openlijk gezegd, met ook maar het minste indruischen tegen het plakkaat betreffende de rederijkerijGa naar voetnoot(86bis). Hoe dit zij, de Rosieren kregen van hun regeering een toelage van VIII p. gr.Ga naar voetnoot(87), doch of ze hun bekroond stuk nog ooit wederopgevoerd, of nog lang nadien bewaard hebben, is een volslagen raadselGa naar voetnoot(88). | |||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||
Berchem (bij Antwerpen). In 1565 was deze Kamer, die als blazoen Den bloeyenden Wyngaert hadGa naar voetnoot(89), in werkelijkheid nog zeer jongGa naar voetnoot(90), maar tegelijk toch ook volijverig, want op het Brusselsche rederijkersfeest van 1562 traden zoo maar tien dichters in haar naam op dan, wanneer de drie beroemde Kamers der hoofdstad er samen maar een elftal opleverdenGa naar voetnoot(91). Na 1585 evenwel wordt van haar niet meer gesproken. Haar spreuk was: Niet sonder GodtGa naar voetnoot(92), die ze achtereenvolgens te Vilvoorde (1560)Ga naar voetnoot(93), te Antwerpen (1561)Ga naar voetnoot(94) en te Brussel (1562)Ga naar voetnoot(95) met goed gevolg verdedigde. Op het ons thans bezighoudend feest echter, dat haar geschiedschrijvers overigens onbekend bleef, behaalde zij voor haar spel van zinne geen enkelen van de vier daarop gestelde prijzen, ofschoon haar factor Peeter Heyns wasGa naar voetnoot(96), de later befaamd geworden Antwerpsche schoolmeester | |||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||
(1537-1598). Daarentegen werden de tweede en de derde prijs voor het refrein weggekaapt door twee van haar leden, wier devies we wel is waar vernemen, doch wier naam (resp. namen) heden niet meer te achterhalen schijntGa naar voetnoot(97).
Vilvoorde. Het oudste bescheid betreffende De GovbloemGa naar voetnoot(98) van Vilvoorde dagteekent uit 1524Ga naar voetnoot(99). In 1541 moet ze nochtans reeds goede elementen hebben bezeten, daar ze op het 5de Landjuweel (Diest, 1541) den tweeden prijs veroverdeGa naar voetnoot(100). Zelfs stelde ze in 1560 een eigen feest op, waaraan niet 7, maar 8 Kamers deelnamenGa naar voetnoot(101) en dat Die Nieuwe Chronycke van Brabandt (Antw., 1565) heeft vereeuwigdGa naar voetnoot(102). In 1561 was ze te Antwerpen, maar werd er niet bekroond (spreuk: In liefden | |||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||
groeyende)Ga naar voetnoot(103) en in hetzelfde jaar nog te BrusselGa naar voetnoot(104). Op ons feest echter Bat haar historici niet noteerden, bekwam ze niet de minste onderscheiding, doch daaruit vallen geen ongunstige gevolgtrekkingen voor haar te maken: ze overleefde inderdaad de meeste Kamers en bestaat ook thans nog; ongelukkig is haar letterkundig archief zoek, in elk geval wat de 16de eeuw betreftGa naar voetnoot(105).
Antwerpen. De door de Ongheachten (afgescheidenen van De Violiere of De Goudbloem?) ca. 1510 opgerichte Olyftack woonde tot en met 1562 haast alle bekende rederijkersfeesten bij, al plukte ze daarbij maar weinig lauwerenGa naar voetnoot(106). Anderzijds schijnt ze begin Mei 1565 zelf een refreinfeest te hebben opgericht, waar o.m. De Corenbloem en het Mariacransken uit Brussel op verschenen en dat aanleiding gaf tot het hier behandelde tegenbezoek aan de hoofdstadGa naar voetnoot(107). Dit keer was ze gelukkiger: | |||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||
ze veroverde er inderdaad 3 prijzen, zooals ze ons zelf meedeeltGa naar voetnoot(108) en het verslag hierboven bevestigtGa naar voetnoot(109). Toen ze hierop, samen met den Jongen Handboog, in de Scheldestad werd ontvangen, ‘had men’, schrijft Godevaert van Haecht, ‘2 spelen gespeelt.’ Hier kan het woordje ‘men’, d.w.z. opzichtelijk het eerste spel, alleen beteekenen De Olyftack, niet enkel omdat het de gewoonte was dat de winnende Kamer, na haar terugkeer, haar bekroond stuk in haar vaderstad wederopvoerdeGa naar voetnoot(110), maar ook omdat de korte kenschetsing, die Godevaert van Haecht ons van ‘deen van den 2 spelen’ aan de hand doet (‘wonderlycke wercken’), noodzakelijk op het te Brussel vertoonde spel (en op geen ander) slaat, dat dan ook onmogelijk, op dat oogenblik, door een andere Kamer dan die van den Olyftack had kunnen worden vertolktGa naar voetnoot(111). Ook is van groot belang dat, althans volgens Godevaert van Haecht, in het stuk ‘van bicht noch missen’ gesproken wordt, want deze vaststelling schraagt onze hypothese in verband met het reformatorisch karakter van het Dendermondsche spelGa naar voetnoot(112). De oplossing van den Olyftack lag overigens in dezer lijn: Cassieres presentspel in verband met den Bijbel werd immers door haar voor 't voetlicht gebrachtGa naar voetnoot(113) en misschien kan hetzelfde gezegd worden van den strijd van den profeet Daniël tegen den afgod Bel, die, wij zagen het hierboven, een steen des aanstoots wasGa naar voetnoot(114). Over het tweede stuk, intusschen, bij de inhaling te Antwerpen gespeeld, laat Godevaert van Haecht zich niet uit; wij verrnoeden, dat het een der ‘batementen’ zal geweest zijn, ten behoeve van de schutters te Brussel opgevoerd (door de spelers van den Olyftack?) en aldaar eveneens bekroondGa naar voetnoot(115). | |||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||
Eindelijk is de auteur van ons spel o.i. dezelfde, die reeds in 1561, op het Landjuweel te Antwerpen, namens den Olyftack optrad, de factor nl., welke zich achter de spreuk ‘Verbeyt den Tyt’ verbergtGa naar voetnoot(116) en een zeer werkzame geest moet zijn geweest. Naar onze meening is deze niet te vereenzelvigen met Gabri, den onderteekenaar van het berijmd tekest, in 1565 door den Olyftack tot de stadsregeering gerichtGa naar voetnoot(117), ten einde van deze een toelage te verkrijgen ter delging van de door het uitstapje naar Brussel veroorzaakte schuld. Dezelfde naam (doch ditmaal met een C. ervóór) komt inderdaad voor onderaan een gelijkaardig, in proza gesteld, verzoekschrift, waarmede de Goudbloem in 1564 de Antwerpsche: magistraat lastig vielGa naar voetnoot(118), doch daar in gemeld jaar de factor dezer Kamer Cornelis van Ghistele wasGa naar voetnoot(119), valt C. Gabri als factor der Goudbloem en tevens als factor van den Olyftack weg en vervult hij hier telkens een ambt, dat ons vooralsnog ontgaatGa naar voetnoot(120). Het berijmd rekest zou dan van den geheimzinnigen ‘Verbeyt den Tyt’ kunnen zijn.
Mechelen. Sinds 1471, haar oprichtingsjaar, was de Peoene haast op alle rederijkersfeesten aanwezig en droeg er ook meestal de mooiste prijzen weg, o.m. de drie hoogste te Vilvoorde (2 Juni 1560)Ga naar voetnoot(121). In 1515 richtte ze bovendien het eerste en in,1535 het vijfde Landjuweel inGa naar voetnoot(122). Op het zevende en laatste Landjuweel (Antwerpen, 1561) behaalde ze weer vier onderscheidingenGa naar voetnoot(123). In de lente van 1565 door de Corenbloem per ‘chaerte’ op dezer ‘haeghspel’ uitgenoodigGa naar voetnoot(124), vraagt ze den Mechelschen wethouders om de noodige toelating en in het | |||||||||||
[pagina t.o. 81]
| |||||||||||
Twee bladzijden uit het perkamenten Register, door de Brusselsche Kamer ‘Den Boeck’
in 1561 aangelegd. | |||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||
bevestigend geval om een geldelijke toelageGa naar voetnoot(125). Een en ander verkregen hebbende, dingt ze mee en bemachtigt ook ditmaal het grootste aantal prijzen, nl. vierGa naar voetnoot(126). Haar factor te dien tijde was Philippus GhysmansGa naar voetnoot(127). Hem viel evenwel de premie voor het refrein niet te beurt, want in het verslag der Corenbloem lezen we : ‘Den opper prys hadde een vander Peoenen / victrix fortune patientia / drye oncen /’, doch het blijkt niet, wie zich van dit devies heeft bediendGa naar voetnoot(128). Vroeger zagen we, dat we den juisten datum van het Brusselsche feest aan het zooeven vermelde rekest der Peoene te danken hebbenGa naar voetnoot(129).
Brussel. Het spreekt wel vanzelf, dat een zoo oude Kamer als den Boeck (1401 opgericht) in 1565 reeds heel wat op haar actief had. Nochtans is niet zoo veel over haar bekend, omdat het eenige stuk uit haar archief, dat tot ons gekomen is (het zgn. Register), eerst in 1561 aangelegd is, toen de bloeitijd dus al lang voorbij wasGa naar voetnoot(130). Zulks wordt overtuigend aangetoond door een zeer onlangs gedane mededeeling, die wel sensationeel mag heetenGa naar voetnoot(131): in 1512, immers, hield den Boeck twee tot heden nergens vermelde, maar uiterst belangrijke dichtwedstrijden, op den eersten waarvan negen ‘loven’ op Maria werden bekroond en op den tweeden acht en veertig gelijkaardige gedichten ingeleverd. Onzerzijds willen wij daarop nog een paar onbekende bijzonderheden laten volgen. Aldus hield den Boeck in 1534 een loterij, die drie dagen duurdeGa naar voetnoot(132) en in 1535 een | |||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||
andere, waarbij 42.000 loten werden verkochtGa naar voetnoot(133). Aldus haalde ze in 1558 den mei inGa naar voetnoot(134).. Aldus ook voerde ze, een jaar later, een schandaleus spel opGa naar voetnoot(135) en nam ze ten slotte deel aan ons feest, waarop ze evenwel geen enkelen prijs bekwam, evenmin trouwens als Vilvoorde en NijvelGa naar voetnoot(136). | |||||||||||
IV. - Besluiten.
Brussel. Dr. Willem VAN EEGHEM. | |||||||||||
[pagina t.o. 82]
| |||||||||||
DE AANBIDDING VAN HET LAM, Gebroeders van Eyek Gent, Kathedraal
Dit tafereel werd door De Fonteyne in den loop harer geschiedenis twee maal (1458 en 1930) in ‘tableau vivant’ voorgesteld, ‘Cliché nit het Modern Woordenbock van E.P. Verschueren S.J. Uitgave N.V. Brepols, Turnhout’ |
|