Eenmaal thuis opende ik de mail, waarin - zonder dat er een aankondiging van bekendmaking of nominatie aan vooraf ging - te lezen stond dat ik de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs gewonnen had. Het stond er alsof het gefluisterd werd, een zacht gefluister in de volkomen stilte waarin ik me bevond.
In het juryverslag las ik dat er in mijn gedichten ruimte is voor de lezer, dat die lezer zich van meet af aan betrokken voelt en dat de poëzie in mijn bundel niemand onberoerd kan laten.
Zo, dacht ik: er was dus een lezer. Wie dan? Niet iemand mìj kende en door mij te kennen ook van alles projecteerde in mijn gedichten, geen recensent die een gedicht had ontleed als een wiskundesom. Dit was vleziger, intiemer: dit kwam van mijn eerste, anonieme lezer. Ik voelde dat mijn boek in goede handen gevallen was, ik voelde dat het werd begrepen. Ik beantwoordde dit nieuws dan ook niet met luid enthousiasme, maar met volstrekte stilte. Ik was diep ontroerd.
Toen ik een jaar of 6 was las ik op mijn knieën in de zetel Het meisje met de zwavelstokjes. Het meisje op de prent zat ook op haar knieën, ze was verkleumd van de koude en strekte haar armen uit naar haar dode oma, die in een warmtewolk boven haar verscheen. Ze riep: ‘oma, neem me mee.’ De koude en de warmte, de verschrikking en de schoonheid, de eenzaamheid en de liefde: alle contradicties balden samen tot een waarheid die in mij gebliksemd werd. Ik herkende wat hier gebeurde. Ik had geen dode oma en was niet verkleumd, maar ik herkende het lijden. En in de bevestiging en herkenning van dit lijden zat troost.
Andersens sprookjes werden een houvast in mijn jonge leven, een mantra dat ik heimelijk in mij droeg en waar ik gesterkt mee naar school ging.
Ik voelde me rechtstreeks door hem aangesproken. Het leek alsof ik een geheim met Andersen deelde, en alsof hij die sprookjes voor mij alleen geschreven had.
Als ik één enkele lezer op die intieme manier met mijn bundel aan kan spreken, is het schrijven van deze bundel wat mij betreft niet voor niets geweest.
Ik zie geen massa voor me als ik schrijf, maar een enkeling in de massa die zich aangesproken voelt, een enkeling thuis op de bank die zich verbonden voelt.