Want na die eerste ontmoeting op de Vlaamse Boekenbeurs waren Ger en ik elkaar blijven opzoeken. Toen ik voor lange tijd op reis vertrok, werd mijn huis voor Ger een plek om in alle rust te kunnen schrijven. Ter verpozing dwaalde hij door Antwerpen zoals hij dat ook door Amsterdam deed. Schrijven en wandelen, ze hoorden bij elkaar.
Wij, mijn man en ik, gingen op tegenbezoek in zijn fraaie appartement aan de Amstel. Prominent boven de piano waarop zijn vrouw Esther vol overgave speelde, hing een prachtig vrouwenportret van Germ de Jong. Het was haar joodse moeder, omgekomen in Auschwitz wegens haar inzet voor het verzet. Hier was het dan, dat verleden waarover weinig werd gepraat, maar des te meer geschreven.
Maar hier was ook wat nog meer onlosmakelijk met dit gezin verbonden was: kunst met muziek op kop. Geen feest, thuis of elders, in de IJsbreker of bij Crea, of er werd geacteerd, voorgedragen en gemusiceerd. Zo leerden wij na Ger ook Esther kennen en hun drie kinderen Joris, Maaike en Wouter. We maakten kennis met verdere familie, met vrienden.
En al die tijd bleef Ger naar Antwerpen terugkeren. Eerst alleen, daarna steeds vaker met Esther, tot uiteindelijk ook de volwassen kinderen bij ons over de vloer kwamen. Op weg van het station naar huis waar de gedekte gastentafel wachtte, stond Ger er steevast op even halt te houden bij de slijterij voor een fles wijn. ‘Eén? Nou nee, twee. We zijn in België’, ik hoor het hem nog zeggen. Dat Bourgondische, hij was er wel voor gewonnen.
Een integer auteur en een wereldburger, een nieuwsgierige reiziger en een onvermoeibare werker, een bezorgd familieman en een trouwe vriend: Ger Verrips was het allemaal. ‘O, komen jullie me halen om naar Antwerpen te gaan?’ vroeg hij bij onze laatste ontmoeting, in het home waar hij na de dood van Esther was opgenomen. We moesten hem teleurstellen.
Zijn laatste boek had Ger Verrips niet kunnen afmaken. Op 31 augustus 2015 overleed hij op 86-jarige leeftijd, getroffen door alzheimer. Een einde dat, op de leeftijd en de kwaal na, naadloos aansluit bij dat van zijn boek Met andere ogen: ‘Ik besloot honderd te worden. En tot zo lang hard te werken. (...) Een week voor mijn dood zou ik pas stoppen - om de boel op te ruimen. Men doet wat men kan, herinnerde ik me.’
ingrid vander veken