Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2020-2021
(2022)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| ||||||||
Pieter Jozias Verkruijsse
| ||||||||
[pagina 142]
| ||||||||
Verkruijsse zou zijn verdere werkzame leven aan zijn alma mater verbonden blijven waar hij in 1966 begon als kandidaats-assistent. Na een jaar als assistent in 1968-1969, was hij drie jaar wetenschappelijk medewerker (1969-1972), vijf jaar wetenschappelijk medewerker 1e klas (1972-1977), vervolgens acht jaar wetenschappelijk hoofdmedewerker (1977-1985) en tot slot ruim twintig jaar universitair docent (1985-februari 2006) bij de leerstoelgroep Historische Nederlandse Letterkunde. Van september 2002 tot zijn pensioen in januari 2008 was Verkruijsse ook parttime universitair hoofddocent bij de leerstoelgroep Boekwetenschap en handschriftenkunde. Bij zijn afscheid van de Universiteit kreeg hij een huldebundel aangeboden (te vinden op https://issuu.com/book-history/docs/Piet201 en https://issuu.com/bookhistory/docs/Piet202). Per 10 mei 2006 werd hij benoemd tot bibliothecaris a.i. van de Artis Bibliotheek, een van de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, wat hij tot februari 2011 zou blijven. Het huwelijk met met J.H.T.J. de Feijter, waaruit dochter Elske werd geboren, hield geen stand. Vanaf 1984 werd Gisella Klein (1947-2018) zijn levenspartner. | ||||||||
DocumentatieTijdens zijn studie werd hij gegrepen door zowel de historische letterkunde, waarbij hij met name Fokke Veenstra (1906-1997) als zijn leermeester beschouwde, als door de (analytische) bibliografie, waarbij W. Gs. Hellinga (1908-1985) zijn grote voorbeeld was. Zijn interesse in de documentaire kant van de neerlandistiek heeft hij vanaf het begin van zijn wetenschappelijke carrière kunnen botvieren. Zijn eerste werkzame jaren was hij - naast het geven van onderwijs en het doen van onderzoek - al heel snel betrokken bij het Documentatiecentrum Nederlandse Letterkunde (dnl) van het Instituut voor Neerlandistiek. Dit door de toenmalige hoogleraar Moderne Letterkunde en Taalbeheersing Garmt Stuiveling (1907-1985) geïnitieerde en geëntameerde centrum was een uitvloeisel van de afspraken die tijdens de in 1963 gehouden Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren waren gemaakt om te komen tot de oprichting van een afdeling voor documentaire en bibliografische werkzaamheden aan diverse universiteiten. In Amsterdam zou men zich met name richten op de letterkunde van de renaissance. Stuiveling pakte als eerste de zaak energiek aan met de oprichting van het dnl en de aanstelling van Ernst Braches als eerste hoofd van die afdeling. Vanaf 1973 had Verkruijsse, sa- | ||||||||
[pagina 143]
| ||||||||
men met G.J. van Bork, de leiding. Het zou in 2001 worden opgeheven. Met Gé van Bork deelde hij jarenlang een werkkamer op het P.C. Hoofthuis, een kamer met veel inloop, omdat er, met instemming van de bewoners illegaal gerookt werd. Het werd ‘het blauwe hok’ genoemd. Zelf ben ik er ook een aantal malen geweest. Hij wees dan altijd op de plank met boeken die te wachten stonden om voor het tijdschrift Literatuur gerecenseerd te worden: Be my guest. Cees Aarts, een van zijn leerlingen en enkele jaren kandidaats-assistent bij het dnl, herinnert zich: ‘Een heerlijk baantje. Mijn bazen, Gé van Bork en Piet Verkruijsse, waren tevens redacteur van het tijdschrift Literatuur. Zij verzorgden de rubriek recensies. Zo nu en dan schoven zij mij een boekje toe om te bespreken. Ik ben er nooit in geslaagd een recensie te schrijven, laat staan te publiceren. En die recensie-exemplaren heb ik gehouden.’Ga naar eindnoot2 Verkruijsse was medeverantwoordelijk voor de Klapper op het bezit van de afdeling Documentatie Nederlandse Letterkunde (1974), waarvoor hij het voorwoord schreef. Ook betrok Stuiveling hem bij diens grote project van de monumentale uitgave van De werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero, dat midden jaren zestig van start was gegaan. Aan het documentaire overzicht van Bredero's leven, samengesteld door Stuiveling - Memoriaal van Bredero. Documentaire van een dichterleven (1970) - leverde Verkruijsse een fundamentele bijdrage.Ga naar eindnoot3 Zijn eerste wetenschappelijke bijdrage, verschenen in Spektator, betrof een bespreking van de Griane-editie van Fokke Veenstra, die in de reeks Bredero's Werken was verschenen. In deze recensie combineerde Verkruijsse al duidelijk zijn voorliefde voor historische letterkunde, analytische bibliografie - de term ‘ideal copy’ valt al - en teksteditie. Zelf zou hij, samen met Eddy Grootes (1936-2020) en Ella Punt als afsluiting van deze reeks de Objectieve persoonsbibliografie van G.A. Bredero (1618-1969) publiceren. Deze verscheen in 1968, het jaar waarin ook de grote Bredero-herdenking plaatsvond. Samen met G.J. van Bork voerde Verkruijsse de hoofdredactie van De Nederlandse en Vlaamse auteurs van Middeleeuwen tot heden (1985). Bij de verschijning ervan was niet iedereen enthousiast. Zo oordeelde J. Huisman in het Algemeen Dagblad: ‘De oproep van de samenstellers aan de gebruikers van het lexicon om fouten en omissies te melden, zal zonder twijfel een lawine aan briefjes opleveren. Misschien dat een tweede druk dan wat beter oogt. Ook moet de herdruk gebonden worden. Deze paperback - 5 centimeter dik - breekt waar je bij staat.’Ga naar eindnoot4 Als aanvulling op dit naslagwerk pleitte Verkruijsse ook voor een neerlandistisch letterkun- | ||||||||
[pagina 144]
| ||||||||
dig lexicon. Het zou er pas in 2002 van komen toen hij, samen met G.J. van Bork, H. Struik en G.J. Vis (1934-2018), het Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek het licht deed zien. In de loop der jaren zou dit lexicon steeds verder worden uitgebreid en uiteindelijk, samen met het Lexicon van literaire termen (red. H. van Gorp e.a., 1e dr. 1980, laatste herz. dr. 2007) opgaan in het digitale Algemeen Letterkundig Lexicon dat te vinden is in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl). Dit Algemeen Letterkundig Lexicon werd opgedragen aan Piet Verkruijsse, ‘die tot enkele uren voor zijn overlijden op 20 februari 2012 bij het project betrokken was.’ Anno 2003, toen de dbnl een enquête hield naar de po pulariteit van Nederlandstalige literaire werken, constateerde hoofdredacteur René van Stipriaan in Literatuur: ‘De échte toppers van de dbnl zijn trouwens niet de literaire teksten, maar naslagwerken en andere secundaire literatuur. Het Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek voert al maanden de lijst aan, gevolgd door het biografische lexicon van Gé van Bork en Piet Verkruijsse.’Ga naar eindnoot5 | ||||||||
ZeelandZijn Zeeuwse afkomst heeft hij nooit verloochend en met grote regelmaat zien we hem bezig met aan Zeeland gerelateerde onderwerpen. Zo bezorgde hij, samen met P.J. Meertens (1899-1985), een facsimile-uitgave van de zeventiende-eeuwse Zeeuwse liedbundel De Zeeuvsche Nachtegael die in 1982 verscheen, voorzien van een inleiding en indices. Bijgevoegd was tevens een facsimile van Tafereel van sinne-mal van de eveneens uit Zeeland afkomstige Adriaen Pietersz. van de Venne. Verkruijsse promoveerde in 1983 op Mattheus Smallegange, (1624-1710). Zeeuws historicus, genealoog en vertaler. Descriptieve persoonsbibliografie. In het voorwoord lezen we dat zijn eerste ontmoetingen met Smallegange zijn voorbereid door de heren B.P. Carrière, indertijd directeur van boekhandel Van Benthem Jutting in Middelburg, en dr. P.J. Meertens: ‘Hun enthousiasme voor en diepgaande kennis van Zeeuwse aangelegenheden was voor mij als ‘overkanter uit Staats-Vlaanderen’ onmisbaar om in het land Bewesten Schelde thuis te raken.’ Al eerder had hij over Smallegange geschreven in een boek dat in 1977 verschenen was bij Interbook International bv Schiedam. Daarin had hij tien exemplaren van Smalleganges Cronyck van Zeeland druktechnisch met elkaar vergeleken. Het waren duidelijk vingeroefeningen voor zijn dissertatie, waarin hij maar liefst 122 exemplaren van de eerste druk van deze omvangrijke kroniek collationeerde via de | ||||||||
[pagina 145]
| ||||||||
methode van de partiële interne collatie (pic-methode). Het was, na de Poetische Werken van Jonker Jan van der Noot (1975) van Werner Waterschoot, een van eerste descriptieve persoonsbibliografieën in het Nederlandse taalgebied, waarin de analytisch-bibliografische principes van wat de ‘Angelsaksische school’ wordt genoemd, werden toegepast. Het proefschrift vormde de aanleiding voor een ‘Open brief aan Piet Verkruijsse’ van de hand van zijn mederedacteur van Dokumentaal en mederedactielid van de ltn-reeks Bert van Selm (1945-1991) (zie hierover verderop). Hij vindt het boek ‘uitlokkend’ en filosofeert uitvoerig over de zin van analytisch-bibliografisch onderzoek en ziet die zin ‘alleen en uitsluitend als voorbereiding van een tekstuitgave.’Ga naar eindnoot6 Ondergetekende schreef hierover: ‘Hoe boeiend het geheel ook is, het meest belangrijke van dit proefschrift lijkt mij de paragraaf over de resultaten van de gevolgde pic-methode ten aanzien van Smalleganges werken. En het moet me van het hart: de analytisch-bibliografisch gevonden verschillen tussen de gecollationeerde exemplaren, die mogelijk varianten in de tekst zelf kunnen opleveren (= editoriale arbeid), zijn aan de magere kant. Dit kan te wijten zijn aan mijn té hooggespannen verwachtingen - ze doen verder niets ter zake -, maar ook aan óf de keuze van Smalleganges werken als praktijkvoorbeeld óf aan de gehanteerde pic-methode. Maar zelfs als elk gevonden verschil nu zou corresponderen met textuele varianten - en dat is niet bij voorbaat gezegd - zijn ook dan de resultaten niet alleszins teleurstellend te noemen? V. komt bij de meeste werken niet verder dan ten hoogste 8 verschillen.’Ga naar eindnoot7 Ik herinner me een discussie een aantal jaren later over de waarde van al dat analytisch-bibliografische gepeuter in vergelijking tot de brede cultuurhistorische studies. Waren die laatste niet veel waardevoller dan al die analytisch-bibliografische studies? Verkruijsse aarzelde geen moment en verklaarde dat onderzoek naar en kennis van wat er allemaal in het verleden in drukkerijen gebeurde net zo belangrijk waren. Ook dat was cultuurgeschiedenis. Dat naar dat soort studies minder vraag was of dat deze minder belangstelling opleverde, betekende niet dat ze daarom ook minder belangrijk waren. Het sloot aan bij wat hij in de eerste jaargang van het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis (jnb) zou schrijven en waarin de kroniek van Smallegange wederom een belangrijke rol had. Verkruijsse, die zijn bijdrage ‘Kronieken zijn ook boeken’ als ondertitel ‘De positie van de boekhistoricus in de historische disciplines’ meegaf, vatte de dichotomie tussen beide stromingen als volgt samen: ‘De Angelsaksische school zou zich te veel bezighouden met de | ||||||||
[pagina 146]
| ||||||||
technische aspecten (wat gebeurt er in een drukkerswerkplaats?) en met het ten koste van veel tijd en energie opsporen van vaak weinig betekenende varianten in exemplaren en drukken. De Frans-Duitse school zou te weinig rekening houden met de produktiefactoren en eigenlijk geen boekgeschiedenis bedrijven, maar meer onder de noemer van cultuur- en ideeëngeschiedenis vallen.’ Verkruijsse vervolgt dan met de constatering: ‘Het lijkt me dat de wetenschap niet gediend is met diverse soorten boekhistorici die elkaar verketteren. Integratie van de verschillende benaderingen moet mogelijk zijn, en, - hoe contradictoir het ook mag klinken - dat kan wellicht het best door minder de nadruk te leggen op boekgeschiedenis als afzonderlijke discipline.’Ga naar eindnoot8 Hij heeft zijn invalshoek - de systematisch- en analytische bibliografische - zijn hele leven onverstoorbaar en onvermoeibaar volgehouden. Garrelt Verhoeven, toenmalig hoofdconservator Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, waaronder ook de Artisbibliotheek valt, memoreerde: ‘Toen Piet op een congres een warm pleidooi hield voor de grondige analyse van iedere oude druk, reageerde ik met de vraag dat je toch niet álle bomen hoeft te beschrijven om te zien dat het een bos is. Koren op de molen van Piet, die reageerde met de opmerking dat bibliografisch onderzoek duidelijk zal maken dat er heel vreemde bomen in het bos staan.’Ga naar eindnoot9 De uit Middelburg afkomstige Johan de Brune de Oude mocht zich eveneens in Verkruijsses belangstelling verheugen. In 1988 verscheen Johan de Brune de Oude 1588-1658. Descriptieve auteursbibliografie waarin hij met medewerking van studenten Historische Letterkunde van het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam de subjectieve bibliografie samenstelde. In hetzelfde jaar vond er in Utrecht een studiedag gewijd aan De Brune plaats. Twee jaar later verschenen de lezingen ervan in druk in Johan de Brune de Oude (1588-1658), Een Zeeuws literator en staatsman uit de zestiende eeuw als deel 6 in de serie Werken van het Zeeuwsch Genootschap. Van de redactiecommissie van deze reeks was Verkruijsse lid vanaf 1989, vanaf 1993 tot en met 1998 fungeerde hij als voorzitter en eindredacteur. Het boek werd aangeboden aan de Commissaris van Koningin in Zeeland, C. Boertien. Bij die gelegenheid sprak Verkruijsse de verwachting uit dat een dieper gaande bestudering van de vergeten Zeeuw zal volgen. Voorwaarde was wel dat het werk van De Brune eerst in moderne tekstedities beschikbaar kwam: ‘Die tekstedities moeten er komen, dat is duidelijk. De Brune is er in diverse opzichten belangrijk genoeg voor, al zou hij daar zelf wellicht wat Zeeuws-rela- | ||||||||
[pagina 147]
| ||||||||
tiverend over doen...’Ga naar eindnoot10 Zijn eigen bijdrage in de lezingenbundel had als titel ‘Vier gangen en twee toetjes - de drukgeschiedenis van Banket-werk en andere Brunaeana’. Johan de Brune vinden we ook terug in een korte tekst (met toelichting) van hem over de ‘Neerlandsche Taale’, gedrukt door De Ammoniet ter gelegenheid van de manifestatie ‘Papieren erfgoed’ in de Zeeuwse Bibliotheek in 1990. Vijf jaar later werd in dezelfde Zeeuwse Bibliotheek het twintigjarig bestaan van de Stichting Drukwerk in de Marge gevierd, tegelijk met het tienjarig bestaan van de Zeeuwse Bibliotheek. Ze waren aanleiding tot een manifestatie op 6 oktober 1995, waar een tentoonstelling openging onder de titel ‘Pastei & hoerenjong’. Verkruijsse hield er de jubileumtoespraak ‘Bibliograafwerk in de marge’ die in 1996 bij de Eikeldoornpers (Apeldoorn) in een oplage van 55 exemplaren als bibliofiele druk verscheen. Voor al zijn ‘Zeeuwse’ werk kreeg hij in 1998 de Zilveren legpenning van het Koninklijk Zeeuws Genootschap der Wetenschappen uitgereikt. Ook aan de uit Brouwershaven afkomstige Jacob Cats heeft Verkruijsse aandacht geschonken. Voor de bundel Oerteksten. Nationalisme, edities en canonvorming (2002), onder redactie van Joep Leerssen en Marita Mathijsen, schreef hij over de populariteit van Cats onder de titel ‘“Bij Cats hoeft men zijne gezigtszenuwen zoo sterk niet te spannen”, of: Hoe zit het nu echt met de consumptie van Cats?’. Met regelmaat publiceerde hij in het tijdschrift Zeeland en in Nehalennia. Ook werkte hij mee aan het Woordenboek van Zeeuwse dialecten. | ||||||||
NieuwkoopNieuwkoop (Z-H), waar hij sinds 1968 woonde, speelde ook een rol in zijn leven. Hij onderhield er onder meer contacten met plaatsgenoot, antiquaar en uitgever Bob de Graaf Bierbrouwer (1927-2011), bij wie zijn proefschrift verscheen en met de in Noorden (vlakbij Nieuwkoop) woonachtige uitgever Bert Post, voor wie hij regelmatig redactionele werkzaamheden verrichtte. Zo voerde hij de eindredactie van onder meer Tien eeuwen Nieuwkoop. Nieuwkoop, Noorden, De Meije en Woerdense Verlaat tussen 1000 en 2000 (Noorden 2005) van Hendrik Battjes. Onderwijs en onderzoek combineerde hij, toen hij met een werkgroep Amsterdamse studenten Nederlands begin jaren negentig een paar pamfletten over een beruchte zeventiende-eeuwse Nieuwkoopse baljuw Jan van Sevenhoven tot een tekstuitgave omvormde. Als uitgever trad wederom Bert Post op. Het verscheen onder de titel Dien langen Duyvel van Nieukoop. Twee pam- | ||||||||
[pagina 148]
| ||||||||
fletten uit 1651 over baljuw Jan van Sevenhoven (1998). Verkruijsse heeft in zijn woonplaats ook enige tijd voor een lokale krant commentaar gegeven op de Nieuwkoopse politiek. Regelmatig kreeg hij thuis bezoek van gemeenteraadsleden die ‘verhaal kwamen halen’, omdat ze zijn scherpe kijk op en niets of niemand ontziende weergave van de gemeentepolitiek niet konden delen. | ||||||||
TeksteditieHet editoriale handwerk en het systematisch-bibliografisch onderzoek hebben Verkruijsse zijn hele leven geboeid. Vooral met het oog op goede tekstedities van voor ‘leken’ moeilijk toegankelijke oudere teksten was het noodzakelijk beide métiers goed te beheersen. Generaties studenten leerde hij niet alleen archiefonderzoek doen, maar hij bracht ze ook de fijne kneepjes van het editeren bij. Zoals hij in het voorwoord van Dien langen Duyvel van Nieukoop schreef: ‘Om de filologische vaardigheden in de vingers te krijgen, is het vervaardigen van een teksteditie van een tekst uit het verleden uitermate geschikt. De grammaticale, lexicografische, paleografische, analytisch- en systematisch-bibliografische aspecten van de historische letterkunde komen daarbij aan de orde, alsmede het zich rekenschap geven van de inrichting van een editie met de nodige historische achtergrondinformatie en de zakencommentaar.’ Volgens Verkruijsse zijn bibliografieën de sleutel tot een onvoorstelbare hoeveelheid kennis. Ewoud Sanders noteerde uit zijn mond: ‘Wie de weg weet door het apparaat, zoals Verkruijsse dat noemt, krijgt toegang tot het hemelrijk van feiten, een van de zijkamers van het paradijs. Alleen daardoor al zou je bibliografie een opwindende wetenschap kunnen noemen.’Ga naar eindnoot11 Verkruijsse heeft diverse malen in geschrifte aan de theorievorming over het editeren zijn bijdrage geleverd. In 1973 verscheen in Spektator zijn klassiek te noemen artikel ‘Over diplomatisch editeren van handschriften en het gebruik daarbij van diacritische tekens’. Hij ging daarin onder meer in discussie met de Huygens-kenner H.M. Hermkens en deed allerlei aanvullende voorstellen die op den duur gemeengoed zijn geworden. Toen Verkruijsse in 1980 in De nieuwe taalgids diens uitgave van Huijgens' Trijntje Cornelis recenseerde, merkte hij daarover licht onderkoeld onder andere het volgende op: ‘Het door Hermkens gekozen systeem van transcriptietekens (Hellinga-Verkruijsse) kan - uiteraard - mijn goedkeuring wegdragen, al moet ik opmerken dat er in combinatie met het tekensysteem nog veel uitleg in woorden aan toegevoegd | ||||||||
[pagina 149]
| ||||||||
wordt. Zo wordt bij vs. 142 genoteerd: “verstont<'>[-h]er (h doorgestreept, apostrof toegevoegd)”. Ik moet de eerste wiskundige publikatie nog tegenkomen waarin als uitleg bij “2+2=4” staat “twee plus twee is vier”.’Ga naar eindnoot12 Ondanks zijn regelmatige inspanningen om de teksteditie op de neerlandistische kaart te zetten, verzuchtte hij anno 1993: ‘Er heerst een crisis in de teksteditie’. (...) ‘Vrijwel alle series op dit gebied zijn opgedoekt en geen uitgever is meer in tekstedities geïnteresseerd. En als er dan eens een prachtige, degelijke, wetenschappelijke teksteditie verschijnt, dan wordt die door niemand gebruikt.’Ga naar eindnoot13 Om studenten bij hun editoriale werkzaamheden te helpen had hij al vroeg in zijn loopbaan, samen met collega A.J.A.M. Hanou (1941-2011), een syllabus gemaakt onder de titel Apparaat bij de cursus paleografie en archivistiek voor kandidaten-Renaissance en -18e eeuw (1972). De syllabus werd met grote regelmaat geactualiseerd en aangevuld. In 1990 verscheen een 4e, geheel herziene druk, die hij samen met kandidaats-assistent Ellen Grabowsky maakte. Zij werkte ook mee aan de in 1999 verschenen editie ‘De letter die spreekt, moet zich voor eerst verantwoorden’. Oud schrift, oud archief en oudere letterkunde. Paleografie, manuscriptologie en archivistiek van de 16e-18e eeuw. Verkruijsse ontdekte al vroeg de mogelijkheden van het digitale medium om studenten in te wijden in de heuristiek. In het begin was het nog een beetje knutselen, maar toen hij eenmaal de vaardigheid in de vingers had, verscheen in 2000 het programma BIZON (BIbliografisch ZOekprogramma Nederlandse letterkunde), gevolgd in 2001 door een html-versie van het door C.E.M. Groot en A.K. Boekhorst ontwikkelde giraf (General Information Retrieval All Faculties). Twee jaar later stelde hij de cd-rom Ad Fontes. Nederlands als bronnentaal, versie 0.3 samen, die de instrumenten beoogde aan te reiken ‘waarmee de gedrukte en geschreven bronnen uit het verleden gelocaliseerd, beschreven, gelezen, geïnterpreteerd en geëditeerd kunnen worden, ook in die gebieden (de voormalige koloniën) waar het in het Nederlands overgeleverde bronnenmateriaal bestudeerd wordt voor de eigen geschiedschrijving.’ In 2004 volgde boa, een wegwijzer in de BOekArcheologie. Al dit onderwijsmateriaal werd door Verkruijsse vervaardigd omdat hij ervan overtuigd was dat goed onderzoek begint met gedegen en systematisch-bibliografisch bronnenonderzoek. Het belang van goede tekstedities heeft Verkruijsse dan ook bij meerdere gelegenheden benadrukt. In 2002 schreef hij in het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis: | ||||||||
[pagina 150]
| ||||||||
‘Het uitgeven van gedrukte boeken is misschien eindig; het editeren van teksten zal dat nooit zijn.’ Het is ook het artikel waarin hij het perspectief van de tekstediteur verlegt van de auteur en zijn werk naar de drukkerswerkplaats waar het werk is ontstaan. De tekstediteur wordt daarmee tot ‘boekarcheoloog’ omgevormd. Voor elk te editeren werk dient onderzoek gedaan te worden naar de ‘drukkers-uitgeverswerkplaats met een op literatuur- en archiefonderzoek en op analytisch-bibliografische analyse gebaseerde biografie van de drukker-uitgever en zijn relaties met leveranciers van materialen, met auteurs, illustratoren, collega's, overheden, mecenassen, boekdistributeurs, kopers en lezers. Van kopijvoorbereiding tot en met druk en herdruk, wellicht tot en met gebonden boek, wordt de gang van zaken geschetst op basis van gegevens die de materiële analyse van het totale fonds heeft opgeleverd.’Ga naar eindnoot14 Een eigen proeve van een teksteditie had Verkruijsse al in 1982 gegeven in de eerdergenoemde facsimile-editie van de Zeevsche Nachtegael. In 2001 verzorgde hij, samen met Ellen Grabowsky, een editie van Arnout Hellemans Hooft, Een naekt beeldt op een marmore matras seer schoon. Het dagboek van een ‘grand tour’ (1649-1651). Het was wederom het resultaat van de combinatie van onderzoek van en onderwijs aan verschillende jaargangen Amsterdamse studenten historische letterkunde. Hoewel diverse recensenten in de marge wat kanttekeningen plaatsten - er blijft altijd wat te wensen over - spraken ze van ‘een prachtige bijdrage aan onze kennis van de zeventiende eeuw’, ‘een degelijke inleiding’ en ‘een goed verzorgde uitgave’. Zijn kennis op het gebied van editietechniek en tekstedities heeft hij, samen met zijn Leidse collega Karel Bostoen (1943-2016), ook ingezet als redacteur van de reeks fell (Facsimile Edities der Lage Landen), die tussen 1982-1989 verscheen bij de Deventer uitgever Sub Rosa. | ||||||||
Besturen en redactiesVerkruijsse heeft in veel redacties en besturen gezeten. Zo had in 1972 Wim Hendriks (1933-1997) het blad Dokumentaal. Informatie- en communicatiebulletin voor neerlandici opgericht. Toen Hendriks na enkele jaren het blad vrijwel in zijn eentje te hebben bestierd, hulp zocht, werd Verkruijsse, net als Hendriks overtuigd van het belang van goede informatieuitwisseling voor neerlandici, de redacteur voor de nieuwsvoorziening vanuit het Amsterdamse Instituut voor Neerlandistiek. Vanaf 1975 tot aan de opheffing van het blad in 1997 - er waren inmiddels andere media | ||||||||
[pagina 151]
| ||||||||
gekomen voor neerlandistische nieuwsvoorziening - was Verkruijsse er redacteur van. Het elektronische tijdschrift voor de neerlandistiek Neder-L was zo'n nieuw medium en na het ter ziele gaan van Dokumentaal stapte Piet moeiteloos over naar Neder-L (sinds 2014 Neerlandistiek.nl), waarvan hij tot aan zijn dood redacteur bleef. Samen met G.J. van Bork was hij vanaf de start van het tijdschrift Literatuur (1984-2004) rubrieksredacteur. Er zijn tientallen aankondigingen en ‘Nieuwtjes’ van zijn hand in verschenen, ondertekend met pjv. We zien deze ondertekening ook verschijnen in het tijdschrift De boekenwereld, waar hij vanaf 2004 tot 2011 in de redactie heeft gezeten. Ook voor dat blad schreef hij, naast enkele uitvoerige boekbesprekingen, tientallen korte berichten over nieuw verschenen boekhistorische publicaties en actuele zaken in de wereld van het boek. Vanaf het begin - eind jaren zestig - was hij betrokken bij de totstandkoming van de Bibliografie van Nederlandse taal en literatuurwetenschap, waarvan in 1970 het eerste papieren deel verscheen: ‘Hij was er jarenlang redactielid van en vulde dat lidmaatschap in op een kritische, soms zeer kritische wijze. Hij kon met overgave mopperen, maar zijn sarcasme was altijd amusant, en bovendien ingegeven door het belang dat hij hechtte aan een zo hoog mogelijke kwaliteit. Het haalbare vond hij goed, het ideale was nog veel beter’.Ga naar eindnoot15 Hij was ook een van de initiatiefnemers en redactielid van de reeks Literaire tijdschriften in Nederland (ltn), die verscheen onder auspiciën van de Werkgroep voor de Documentatie der Nederlandse letteren. Elk deel bevatte een bibliografische beschrijving van een tijdschrift, een analytische inhoudsopgave en een index. Zelf nam hij het omvangrijke Critisch Bulletin (1930-1957) voor zijn rekening, waarvoor twee banden nodig waren (ltn 1-2). Ze verschenen in 1975. Tussen 2000 en 2005 was hij lid van de Adviesraad Gouden Eeuw van de dbnl. Hij was tevens een van de oprichters en bestuurslid van Stichting Minotaurus Boekwinkel in Amsterdam. Deze boekwinkel, sinds 1988 gevestigd in de Sint Antoniesbreestraat in Amsterdam, was met name gespecialiseerd in bibliofiel en marginaal drukwerk. Nol Sanders was er de drijvende kracht achter. Als deze verhinderd was de winkel te bemannen, sprong Verkruijsse wel eens in en zat hij er als boekverkoper achter de toonbank. Van 1994 tot en met 1997 maakte hij deel uit van de redactie van het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. | ||||||||
[pagina 152]
| ||||||||
Finest hourOm meer inzicht te verkrijgen in de aard van de relaties tussen uitgevers, drukkers en schrijvers eind zestiende, begin zeventiende eeuw was Verkruijsse (zie ook hieronder) een project begonnen dat studie wilde maken van het boekhandelsbedrijf van Cornelis Lodewijckszoon vander Plasse (werkzaam van 1612 tot 1642). Hierin speelden drukkers als Nicolaas Biestkens en ook Cornelisz Fransz een rol. Bezig met die laatste traceerde Verkruijsse tijdens zijn digitale onderzoek naar uitgaven van deze Amsterdamse drukker een exemplaar van het vierde deel van Tragische Historiën (1612), waar de Vlaamse Bredero-kenner August Keersmaekers (1920-2009) al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw naar op zoek was. Zijn finest hour beleefde hij ongetwijfeld op 14 oktober 2004 toen hij als resultaat van zijn speurwerk een aantal onbekende gedichten van Bredero wereldkundig kon maken. Een exemplaar van de Tragische Historien bleek aanwezig in de stadsbibliotheek van Linköping (Zweden). Door stom toeval eigenlijk: ‘Met dank aan de automatisering’, verduidelijkt Verkruijsse, ‘en een brand in Zweden. In 1996 brandde de stadsbibliotheek van Linkoeping af. Behalve de oude boeken. Omdat ook de catalogi verloren gingen, zond men de boeken naar de Verenigde Staten om ze te laten catalogiseren. Die gegevens zijn meteen aan World Cat gehangen, een digitaal systeem waarin catalogi van bibliotheken over de hele wereld zijn te raadplegen. Ik toets Cornelis Fransz in en ik vind een door hem vervaardigde druk van Tragische Historien. Uit 1612. Ik dacht: dat kan niet waar zijn!’Ga naar eindnoot16 Een reis naar Linköping om het getraceerde exemplaar met eigen ogen te bekijken leverde drie onbekende gedichten van Bredero op alsmede twintig vertaalde gedichten van J.J. Starter. Diverse dagbladen besteedden uitvoerig aandacht aan zijn vondsten. Zo schreef Trouw: ‘Piet Verkruijsse voldoet niet aan het romantische beeld van de historisch letterkundige die de hele dag in de bibliotheek met zijn neus in vergeelde boeken snuffelt. Vijfennegentig procent van zijn tijd zit hij achter de computer, lezend, schrijvend en zoekend. Vanuit zijn werkkamer speurt hij in bibliotheekcollecties over de hele wereld. Creatief met trefwoorden en terzake kundig moet je zijn, dan is er nog veel te vinden. Vooral in Oost-Europa, waar veel Nederlandse boeken beland zijn langs 17deeeuwse handelsroutes. Steeds meer bibliotheken worden digitaal ontsloten en gekoppeld aan grotere zoeksites. Verkruijsse: ‘Internet is een uitdijend heelal, compleet met zwarte gaten.’ Er zijn letterkundigen die | ||||||||
[pagina 153]
| ||||||||
wandelende encyclopedie of omgevallen boekenkast worden genoemd. Verkruijsse is boven alles een wandelende zoekmachine.’Ga naar eindnoot17 | ||||||||
Analytische bibliografie en boekwetenschapIk ken in het Nederlandse taalgebied - op Hellinga na - eigenlijk niemand die zich zoals Verkruijsse zo heeft ingezet voor de principes van de analytische bibliografie, hetzij als hulpwetenschap voor de tekstediteur hetzij als volwaardige wetenschap an sich, zoals de Amerikaanse Fredson Bowers voorstond. Begin jaren tachtig initieerde Verkruijsse in het kader van onderwijs aan studenten een onderzoek naar Nederlandse boekverkopers/drukkers eind zestiende-eerste helft zeventiende eeuw, onder meer naar de Amsterdamse drukker Cornelisz. vander Plasse (zie hierboven). Het resulteerde in een mooi artikel in Literatuur, dat hij schreef samen met drie van zijn studenten.Ga naar eindnoot18 In 1995 verscheen ik, hèt boek bij de margedrukker De Ammoniet. Het betreft een ingenieus en geestig boekje dat zichzelf beschrijft en waarin allerlei begrippen en elementen uit de analytische bibliografie verwerkt zijn: ‘Ik, hèt boek wil begrepen worden! Ik ben immers net als een mens: ik heb iets te vertellen, zowel verbaal als non-verbaal. Soms ben ik een open boek, soms kan ik liegen alsof 't gedrukt staat. Ik word nogal eens verkeerd geïnterpreteerd, vooral als de lezer niet op mijn non-verbale gedrag let. Volg dus eerst maar eens een cursus analytisch-bibliografische therapie!’ Zijn analytisch-bibliografische kennis heeft hij ook ingezet bij het vervaardigen, samen met Garrelt Verhoeven, van een descriptieve bibliografie van het Journael ofte Gedenckwaerdige beschrijvinghe vande Oost-Indische Reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe van Hoorn, die in 1996 uitkwam. In 2003 verscheen zijn Bert van Selm-lezing Plaatjes kijken bij De Ammoniet. In november 2011, Verkruijsse was al ziek, rolde nog een tweede druk van de persen van Mostert en Van Onderen (Leiden). In het Groeiboek-project, ook een uitgave van De Ammoniet, verscheen in 2006 zijn bijdrage Goten en Romeinen: co-existentie of concurrentie? waarin Verkruijsse een aantal wetenschapsgebieden (bijv. landbouw, sterrenkunde, theologie) en tekstcategorieën (bijv. almanakken, Nederlands toneel, muziekboeken) uit het titelbestand van de Short Title Catalogue Netherlands relateert aan de gebruikte lettertypes en formaten. Een exercitie die een antwoord zou moeten geven op vragen als: hoeveel titels zijn er in welk bibliografisch formaat, in welk lettertype en in welk genre in Nederland gedrukt? Met deze problematiek had hij zich al eerder, in 1997, bezigge- | ||||||||
[pagina 154]
| ||||||||
houden toen hij probeerde het publiek van zeventiende-eeuwse liedbundels te achterhalen door zich te richten op de typografische vormgeving en de formaten van de bundels. Het artikel verscheen onder de titel ‘P.C. Hooft: een toontje lager’ in de bundel Zeven maal Hooft die uitkwam naar aanleiding van Hoofts 350ste sterfdag. In 2002 schreef hij over het verleden, het heden en de toekomst van de analytische bibliografie in het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Hoewel hij analytische bibliografie aanvankelijk definieerde als de analyse van het gedrukte boek als materieel object pleit hij er nu voor - mede gezien de ontwikkelingen op boekhistorisch en editoriaal gebied en door voortschrijdend inzicht - van boekarcheologie te spreken: ‘Boekarcheologie gaat verder dan alleen de materiële analyse van de overgeleverde exemplaren; het betekent ook uitputtend literatuur- en archiefonderzoek naar de te onderzoeken drukker-uitgever. Uit alle publicaties over boekproducenten blijkt steeds weer dat zij functioneren in netwerken van familiale of zakelijke aard. Uit allerlei recente bibliografische activiteiten blijkt voortdurend dat een niet onaanzienlijk deel van de boekproductie drukkers- en uitgeversanoniem is. Archiefonderzoek in combinatie met boekarcheologie kan antwoord geven op een groot aantal vragen met betrekking tot de productie en distributie van drukwerk, dat de teksten bevat die zo bepalend geweest zijn voor de cultuur en de ideeën van onze voorouders.’Ga naar eindnoot19 Samen met zijn leerling en opvolger bij de leerstoelgroep Boekwetenschap en handschriftenkunde Paul Dijstelberge schreef hij De archeologie van het gedrukte boek, dat in 2010 verscheen. Het betreft een brede inleiding tot de analytische bibliografie (digitaal te vinden op https://issuu.com/bookhistory/docs/boekarcheologie). Samen met Dijstelberge nam hij in het themanummer ‘Kopij en druk revisited’ van het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis (2010) de zeventiende eeuw voor zijn rekening in ‘Een schitterend moeras. Boek en wereld in de zeventiende eeuw’. | ||||||||
Het eindeBegin 2011 maakte hij aan een aantal vrienden en vakgenoten via een email bekend dat hij helaas geen goed nieuws te melden had: ‘Darmcarcinoom met uitzaaiingen naar de lever. Volgende week naar de oncoloog om te zien wat er met chemo nog te doen is. Intussen probeer ik zo normaal mogelijk te doen. Ik houd jullie op de hoogte.’ Gedurende dat jaar heeft hij regelmatig laten weten hoe zijn toestand was. Laverend tussen | ||||||||
[pagina 155]
| ||||||||
hoop en vrees onderging hij diverse chemobehandelingen, terwijl hij zo goed en zo kwaad als het ging normaal bleef doorwerken in de Artisbibliotheek. In februari 2012 bleek evenwel dat er uitzaaiingen door zijn hele lichaam zaten. Stoïcijns heeft hij de regie over zijn overlijden in eigen handen genomen. Op 20 februari 2012 om 13.00 uur overleed hij in het bijzijn van zijn echtgenote Gisella Klein en zijn dochter en haar partner, thuis in zijn geliefde Nieuwkoop. Honderden vrienden, vakgenoten en bekenden waren aanwezig bij zijn crematie op Driehuis-Westerveld. Collega Lisa Kuitert memoreerde daar dat Piet niet in een hiernamaals geloofde ‘waar je deel uitmaakte van een reusachtig zangkoor dat dag in dag uit moet optreden voor de Eeuwige. Maar er was een versie van dat hiernamaals waar hij wel voor te porren was, zo vertelde hij collega Paul Dijstelberge. Een reusachtige bibliotheek, zoiets als de Artisbibliotheek maar dan oneindig groot. “En dan 100.000 jaar collationeren.” Tja. Zo stellen sommigen zich misschien de hel of in ieder geval de louteringsberg voor. Maar voor Piet was dat de hemel.’Ga naar eindnoot20
berry dongelmans | ||||||||
Voor zover niet in de tekst genoemde geschriften
| ||||||||
[pagina 156]
| ||||||||
|
|