Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2020-2021
(2022)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |||||||
Jan Albert Gruys
| |||||||
[pagina 102]
| |||||||
studie klassieke talen in Leiden, met als hoofdrichting Grieks. Ook volgde hij colleges paleografie bij Peter Gumbert. Hij doorliep de groentijd bij het Leids studentencorps, maar is daarna snel afgehaakt. Bij zijn jaarclub ‘De Orgienauten’ - een naam die hij had verzonnen - bleef hij evenwel meedoen tijdens zijn studententijd en ook later hield hij contact met de jaarclubleden. Belangrijker nog was voor hem het Collegium Classicum cui nomen kpathp (spreek uit: kratèr). Hiervan was hij een actief lid en werd hij uiteindelijk zelfs praeses. In dat dispuut leerde hij Henk Jan de Jonge, later hoogleraar Nieuwe Testament in Leiden kennen die hem opvolgde als voorzitter. Het was het begin van een jarenlange vriendschap. Bij Hans' promotie was Henk Jan de Jonge een van zijn paranimfen. Ook de vriendschap met Ronald Breugelmans, later conservator Westerse gedrukte werken aan de Universiteitsbibliotheek in Leiden, dateert uit deze tijd. Na zijn doctoraal in 1967 was hij in het schooljaar 1970/71 docent klassieke talen in Dordrecht. Maar daar lag zijn roeping toch niet. Met name de perikelen rond de recent ingevoerde Mammoetwet deed hem besluiten om elders te solliciteren. En zo werd hij op 1 augustus 1971 benoemd tot conservator oude drukken aan de Koninklijke Bibliotheek (kb) in Den Haag - en dat was zijn roeping duidelijk wel. De oude drukken waren weliswaar in de geschiedenis van de kb dan wel als bijzonder gedefinieerd, maar er was nooit een afzonderlijke afdeling voor ingericht zoals voor de handschriften. Daar kwam in 1969 verandering in met de aanstelling van Gerard van Thienen voor de vroegste drukken tot aan 1540, twee jaar later gevolgd door Hans Gruys en Clemens de Wolf, die de oude drukken uit de periode 1540-1800 als taakgebied kregen.Ga naar eindnoot2 Dit driemanschap zette zich met verve in om het beheer over de oude en bijzondere boeken die mettertijd door de kb waren verworven, zo goed mogelijk uit te voeren. Om te beginnen moest het bezit aan oud materiaal in kaart gebracht worden. Dat was een onontgonnen terrein. Weliswaar waren in de loop der tijden sommige collecties oude drukken bij elkaar geplaatst, zoals de incunabelen en postincunabelen - de boeken gedrukt tot 1501, respectievelijk 1540 - de pamfletten en de plakkaten, maar de rest stond in het algemene magazijn tussen de moderne boeken door. Van de beschrijvingen van alle boeken van vóór 1800 werden kopieën gemaakt uit de kaartcatalogus en zo ontstond een overzicht van alle oude drukken. Hans Gruys was bij deze enorme operatie intensief betrokken en zorgde voor verdere ontsluiting van de oude drukken. Hij stond aan de | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
bron van de zogenaamde typografische catalogus ofwel het drukkersregister, een systeem waarin de beschrijvingen op die gekopieerde fiches op land en plaats geordend werden en, voor de zeventiende eeuw, daarbinnen op drukker en daarbinnen weer chronologisch. Hierdoor ontstond een handig overzicht van drukkers met hun uitgaven waar veel onderzoekers dankbaar gebruik van maakten. Samen met enkele erkend gewetensbezwaarden, die in die jaren op de kb vaak hun vervangende dienstplicht vervulden, werkte hij hieraan tot aan het eind van zijn carrière met zeer veel zorg - hoewel hij het eigenlijk ook mede zelf overbodig had gemaakt omdat een project bedacht werd waarin een dergelijk systeem automatisch tot stand kwam. In die jaren was namelijk door de Rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen besloten, dat er een retrospectieve bibliografie van het Nederlandse boek tot 1800 moest komen, naar model van de Engelse Short-Title Catalogues (stc's). Bij de opzet van dit plan waren de beide kb-conservatoren voor de periode 1540-1800 zeer intensief betrokken. Zo werden zij the founding fathers van de Short-Title Catalogue, Netherlands (stcn). Hans Gruys was een geweldig bibliograaf en heeft een belangrijk aandeel gehad wat betreft de inhoudelijke opzet van de stcn zowel wat betreft de opnamecriteria, als in de regels voor beschrijving, zoals verwoord in de Handleiding voor de medewerkers aan de stcn.Ga naar eindnoot3 Er werd een proefproject gestart waarin alle zeventiende-eeuwse titels uit een kleinere Hollandse stad werden beschreven om de regels en methode te testen. Dat project zou uitmonden in een catalogus van de boeken die voor 1701 in Hoorn waren gedrukt.Ga naar eindnoot4 Hierna kon met enige aanpassingen het grote werk beginnen. De collectie van de kb werd als eerste onder handen genomen en de eerdergenoemde typografische catalogus bleek van onschatbare waarde. Bij het opzetten van de stcn had net de computer zijn intrede gedaan in het bibliotheekveld. Er werd dan ook heel vooruitstrevend voor gekozen een computerbestand aan te leggen op grond waarvan een meerdelige gedrukte bibliografie gemaakt zou kunnen worden. Veertig jaar later is er geen sprake meer van dat een dergelijk omvangrijke bibliografie, die bovendien nog steeds uitgebreid wordt, als gedrukt boek verschijnt. De mede door Hans Gruys bedachte opzet, opnamecriteria en regels, blijken ondertussen dermate goed doordacht dat er in de basis nog op dezelfde manier aan de stcn doorgewerkt wordt. En het bestand kan op allerlei manieren gebruikt worden, voor het lokaliseren van titels maar vooral voor wetenschappelijk onderzoek naar de geschiedenis van het ge- | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
drukte boek in Nederland. De stcn-vingerafdruk blijkt een uitermate belangrijk instrument om zetsel te onderscheiden en wordt in retrospectief bibliografisch werk met veel succes gebruikt. Hans Gruys is tot aan het eind van zijn werkzame leven bij de stcn betrokken gebleven, eerst als projectleider/redacteur en later - toen die functie overgenomen werd door Paul Vriesema en na diens vroege dood door Jan Bos - als adviseur. Hij bleef meedenken en was betrokken bij allerlei stcn-publicaties zoals de Thesaurus 1473-1800 (Nieuwkoop 1989), Vingerafdrukken (Den Haag 1993), t'Gvlde iaer 1650 (Den Haag 1995), de Cats-catalogus (Den Haag 1996) en het Adresboek Nederlandse drukkers en boekverkopers tot 1700 (Den Haag 1999).Ga naar eindnoot5 De stcn was slechts één van zijn taken. Wie de eerdergenoemde bundel Ne quid periret doorbladert, ziet de andere onderwerpen en projecten waar hij zich mee bezighield voorbijkomen: de ontsluiting van de veilingcatalogi van de kb, boekenlijsten in boeken, gelegenheidsgedichten en pamfletten om er maar enkele te noemen. Hans Gruys heeft heel wat efemeer materiaal voor het voetlicht gebracht en ontsloten. Zo werden onder zijn leiding de veilingcatalogi van de kb beschreven, maar was hij samen met Henk de Kooker ook editor van het microverfilmingsproject van alle bewaard gebleven Nederlandse boekveilingcatalogi van vóór 1800: Book sales catalogues of the Dutch Republic, 1599-1800.Ga naar eindnoot6 Een andere categorie waarvan hij het belang voor de wetenschappelijke wereld zichtbaar maakte, waren gelegenheidsgedichten, dat wil zeggen gedichten die gepubliceerd werden bij bijzondere gebeurtenissen zoals een huwelijk, overlijden, benoeming, promotie et cetera. Hij heeft zich jarenlang ingezet om ervoor te zorgen dat deze gedichten goed beschreven en ontsloten werden. Zo begeleidde hij de beschrijving van de Nederlandse gelegenheidsgedichten in de kb, een catalogus die werd uitgegeven bij de opening van het nieuwe gebouw op 28 september 1982.Ga naar eindnoot7 Later werden onder zijn begeleiding door Adèle Nieuweboer ook de achttiende-eeuwse gelegenheidsgedichten in de kb beschreven en vervolgens die in het Gemeentearchief van Amsterdam, het Centraal Bureau voor Genealogie (Den Haag), de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (Leiden) en Museum Meermanno (Den Haag). Die beschrijvingen verschenen niet meer in boekvorm maar op cd-rom: Dutch Occasional Poetry 16th through 18th centuries.Ga naar eindnoot8 En bovendien had Hans Gruys er ook voor gezorgd dat de gelegenheidsgedichten uit de kb en Meermanno (en later ook van het Amsterdams Gemeentearchief) op microfiche wer- | |||||||
[pagina 105]
| |||||||
den gezet door de Leidse firma idc, nu aan te schaffen via Brill; de cd-rom dient als catalogus op de microfiches.Ga naar eindnoot9 Hans Gruys was een bibliograaf die de computer van harte omarmde. De stcn werd ingevoerd in een private file van het Nederlandse bibliotheeksysteem Pica, later oclc. En door deze firma werd hij ook uitgenodigd om deel te nemen aan de in 1986 ingestelde landelijke ad hoc commissie Oude Drukken, die als taak had richtlijnen op te stellen voor het beschrijven van oude drukken in het catalogiseersysteem van Pica en het bewerken van stcn-titels voor bibliotheken die wilden deelnemen aan dat systeem.Ga naar eindnoot10 Voor de beschrijving van de veilingcatalogi en de gelegenheidsgedichten maakte hij zelf databases aan. En niet alleen daarvoor. Hij ontwikkelde bovendien een database voor het beschrijven van boekenlijsten in boeken (fondscatalogi, voorraadcatalogi). Dat was zo'n andere onbekende bron die door hem voor het voetlicht werd gebracht. Hij schreef er een mooie bijdrage over die laat zien hoever de stcn op dat moment gevorderd was en hoeveel vroegmodern drukwerk vermoedelijk verloren is gegaan.Ga naar eindnoot11 Voor mij als zijn opvolger - maar nu ook al met pensioen - is dit een speciaal artikel. In de boekenlijst van W.S. Boogaert die hij besprak, worden tien boeken genoemd; zes waren al beschreven in de stcn, twee waren uit andere bronnen bekend en van twee ontbrak ieder spoor. En laat ik nu jaren later één van die twee, De wel-klingende luyte (Wormerveer 1647) voor de kb kunnen verwerven. Over verwerven gesproken: dat was natuurlijk ook één van de taken van Hans Gruys. In de 35 jaren dat hij als conservator aan de kb verbonden was heeft hij duizenden boeken aan de collectie kunnen toevoegen. Een volledige opsomming daarvan is niet te geven - dat zijn er veel te veel. Maar in de twee catalogi van aanwinstententoonstellingen van de kb die tijdens zijn conservatorschap verschenen, heeft hij zijn aanschafbeleid wel verantwoord: boeken van vóór 1800 op terreinen waarin de kb al van oudsher sterk was, zoals theologie, Nederlandse geschiedenis, Nederlandse en Franse letterkunde, én ongeacht de inhoud - Nederlandse drukken die in Nederlands openbaar bezit ontbraken.Ga naar eindnoot12 Dat laatste uiteraard ook ten behoeve van de stcn omdat een dergelijke aanwinst meteen de stcn uitbreidt. Maar natuurlijk vergat hij ook zijn lievelingen niet. Zo kocht hij eind 2004 bij Antiquariaat A.G. van der Steur in Haarlem nog eens 302 nummers met gelegenheidsgedichten die eveneens op dezelfde grondige wijze ontsloten werden.Ga naar eindnoot13 Eén aspect van zijn bemoeienissen met de kb is nog onvermeld geble- | |||||||
[pagina 106]
| |||||||
ven: zijn aandacht voor de geschiedenis van de bibliotheek waaraan hij als conservator verbonden was. Hij ordende het oude archief van deze instelling en maakte er een inventaris van. En hij verdiepte zich grondig in de geschiedenis ervan. Het boek van Brummel over de geschiedenis van de kb kende hij van voren naar achteren en wist hij ook nog aan te vullen.Ga naar eindnoot14 Daarin legde hij dezelfde werkwijze aan de dag als in zijn bibliografische werk. Met aandacht voor details reconstrueerde hij de inrichting van de vroege kb tot op het niveau van de kastnummers. Zo op het oog misschien onbelangrijk, maar bij het naspeuren wanneer bepaalde boeken door de kb verworven zouden kunnen zijn, kunnen nu de signaturen of plaatsnummers een indicatie geven. In de hoedanigheid als kb-historicus kwam ik voor het eerst met hem in contact toen mij in 1982 gevraagd werd een tentoonstelling te maken over de geschiedenis van de kb, waarna een uitnodiging volgde om voor de afscheidsbundel van bibliothecaris Cornelis Reedijk een bibliografie van de kb op te stellen.Ga naar eindnoot15 Ik was toen nog vrij groen in het vak. Ik had net de cursus literatuuronderzoek (go-c) van de bibliotheekopleiding go in Den Haag afgesloten, dus zoeken kon ik wel. Maar Hans begeleidde me bij het beschrijven en ordenen van alle gevonden literatuur zodat het een mooie publicatie werd. Ook bij meer ingewikkelde bibliografische boekprojecten was hij een belangrijk adviseur. Zo begeleidde hij tweemaal de totstandkoming van een catalogus die A.D. Renting en J.T.C. Renting-Kuijpers samenstelden: de uitgave van vroege catalogi van de bibliotheek van de Oranje-Nassaus en de catalogus van de Librije in Zutphen.Ga naar eindnoot16 De tekst in het dankwoord in de laatstgenoemde catalogus is illustratief voor zijn bijdrage: ‘Een bijzonder woord van dank geldt dr. J.A. Gruys. Als altijd was hij ook nu weer bereid tot het geven van adviezen, het aandragen van heldere oplossingen voor ingewikkelde problemen, het “meedenken” over allerlei aspecten van het onderzoek en het beantwoorden van vele kleine en grotere vragen tussendoor.’Ga naar eindnoot17 Zijn werkzaamheden lagen dus hoofdzakelijk op het terrein van de bibliografie, boek- en bibliotheekgeschiedenis. Daarnaast behield hij zijn grote liefde voor de klassieke cultuur. Dat blijkt allereerst al uit het proefschrift waarop hij in 1981 aan de Rijksuniversiteit Leiden promoveerde bij C.M.J. Sicking, hoogleraar Grieks. Hierin combineerde hij de twee onderwerpen die hem boeiden: bibliografie en klassieke talen. Aan de hand van een analytische bibliografie van de gedrukte edities van Aeschylus bestudeerde hij de zestiende- en zeventiende-eeuwse klassie- | |||||||
[pagina 107]
| |||||||
ke filologie.Ga naar eindnoot18 Maar ook in het onderwerp van latere publicaties blijkt zijn oorspronkelijke studiekeuze. Zo vertaalde hij brieven van Dirck Canter (1570-1614) uit het Latijn, waaraan ook in zijn proefschrift een hoofdstuk was gewijd. Ook in die uitgave komen boek- en geleerdengeschiedenis samen. En hij gaf graag Latijnse titels aan zijn publicaties zoals bijvoorbeeld Ne quid periret.Ga naar eindnoot19 In zijn privéleven bleek dit eveneens. Jarenlang maakte hij met zijn vrouw Loes Gruys lange reizen naar Griekenland. Bij zijn uitvaart las zij dan ook het gedicht ‘Ithaka’ van Konstantínos Kaváfis voor. En - het bloed kruipt waar het niet gaan kan - ook in zijn privéleven maakte hij graag databases, bijvoorbeeld van de Griekse lieddichter Apostolos Kaldaras (1922-1990). Hieruit blijkt een andere liefde van hem: behalve naar klassieke muziek luisterde hij ook graag naar Griekse populaire muziek en Griekse volksmuziek.
Hans Gruys was een werker die liever niet gestoord wilde worden. Als je zijn kamer binnenliep met een vraag, kon hij korzelig en afwerend reageren, dat hij bezig was en geen tijd voor je had. Maar als je dan enigszins beduusd terugliep naar je eigen kamer vond je, zodra je weer achter je computer ging zitten, in veel gevallen het antwoord al in je mail - en zover lagen die kamers helemaal niet uit elkaar. Hij trad niet graag op de voorgrond. Hij sprak liever niet op congressen of bijeenkomsten. Maar als hij het dan deed, bleek hij een onderhoudend spreker met kurkdroge humor. De presentatie van de hierboven genoemde cd-rom van gelegenheidsgedichten (2001) begon hij met de mededeling dat hij de plaatjes op papier uitdeelde en een waarschuwing: ‘Let op: papier heeft ook een achterkant’, om even later te melden dat gelegenheidsgedichten in de negentiende eeuw overleden aan ‘een romantische aandoening’ en ‘Als een literair genre eenmaal dood is, wordt het stoffelijk overschot ter beschikking gesteld aan de wetenschap.’Ga naar eindnoot20 Ook in gesprekken kon hij geestig uit de hoek komen, vooral als hij een glaasje jenever genuttigd had. Zijn laatste jaren waren niet gemakkelijk. Hij werd zwakker en ging geestelijk achteruit. Uiteindelijk werd hij slachtoffer van het virus dat de wereld in deze jaren in zijn greep gehouden heeft en moesten we afscheid nemen van een toegewijde collega, een deskundig bibliograaf en erudiete wetenschapper.
marieke van delft | |||||||
[pagina 108]
| |||||||
Voornaamste geschriften
|
|