Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2020-2021
(2022)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |||||||||
Jeanine de Landtsheer
| |||||||||
[pagina 78]
| |||||||||
Strycker, s.j. (1907-1978). Hij maakte haar diepgaand vertrouwd met de antieke wereld en de finesses van de filologie. Toen zij daarna voor de masteropleiding naar Leuven ging, koos ze voor haar licentiaatsverhandeling (te vergelijken met de huidige masterscriptie) uit 1975 niet voor literaire analyses of filosofische interpretaties, maar voor pure filologie, de tekstkritiek en datering van antieke historische bronnen in papyri en potscherven, waarbij ze werd begeleid door de papyroloog Edmond van 't Dack (1923-1997).Ga naar eindnoot1
Tijdens het laatste jaar van haar studie aan de ku Leuven (1974-1975), was Jeanine De Landtsheer praeses van Klio, de faculteitskring van classici en oudhistorici - de eerste vrouw in die functie.Ga naar eindnoot2 Ook daar liet ze eigenschappen zien die in de volgende decennia steeds opnieuw aan het licht zouden treden. Energiek en dynamisch legde ze bij het begin van haar ‘ambtsperiode’ een volledig programma voor van de activiteiten die ze wilde organiseren. Muziek mocht daarbij niet ontbreken; Jeanine was een uitgesproken fan en een grote kenner van klassieke muziek, van de Renaissance tot vandaag, met een lichte voorkeur voor vocale muziek; haar leven lang volgde ze de Klassieke Radio Klara (een televisietoestel haalde ze nooit in huis), nam ze intensief deel aan het concertleven in de Singel in Antwerpen en het festival amuz (Festival van Vlaanderen/Antwerpen). Vaak kon je op het Leuvense klassiek seminarium Jeanine na kantooruren (die bestonden niet voor haar) duidelijk horen meezingen met een aria op de radio. Als praeses ijverde ze met succes voor de oprichting van het Klio-koor Cantemus, dat tot in de jaren '80 meer dan eens academische gelegenheden zou opfleuren. Obligaat waren ook culturele uitstappen - de liefde voor tentoonstellingen en musea zou haar altijd bijblijven. Ze vond dat afzwaaiende studenten een feestelijke afscheidsreceptie verdienden en zette zich daarvoor in - zoals ze later met een grote vanzelfsprekendheid haar steentje bijdroeg aan de recepties die in Leuven na de zogenaamde IJsewijn-lezingen aan de aanwezigen werden aangeboden. Ze haalde de vriendschapsbanden aan door in het Klio-lokaal pannenkoekenavonden te organiseren of wekelijks studenten op haar kot uit te nodigen voor een avondmaal en een babbel: ook later zouden ‘werk’ en leven bij haar bijna naadloos in elkaar overvloeien.
In 1975, ging Jeanine De Landtsheer aan de slag als lerares aan het Regina Pacis-Instituut in Hove, waar ze naast oude talen ook esthetica do- | |||||||||
[pagina 79]
| |||||||||
ceerde. Ze bouwde zelf de richting klassieke talen uit aan die school. De getuigenissen van oud-leerlingen memoreren de bevlogenheid van haar lessen, en haar ruime culturele belangstelling, die ze bovendien op de jeugd wist over te brengen. Wat graag linkte Jeanine haar schoolauteurs aan hun receptie in de literatuur, de beeldende kunsten, de muziek ook. Haar onuitputtelijke interesse in cultuur en haar zin om die door te geven brachten haar ertoe talloze studiereizen te begeleiden - naar Griekenland en Rome in het kader van de cultuurreizen van Fratelzon (1980-2011), van het Nederlands Klassiek Verbond, of als gids en begeleider van schoolreizen. De zomervakanties bracht ze het liefst in Griekenland door, waar ze groepen leerlingen rondleidde en een levenslange liefde voor land en taal ontwikkelde. In de maand juli zorgde zij vaak voor het jeugdhuis van Fratelzon op Santorini.
Ook nadat Jeanine De Landtsheer in 1992 haar carrière in het secundair onderwijs had ingeruild voor een leven als wetenschappelijk onderzoekster, genoot ze intens van het directe contact met jongeren en bleef ze graag doceren. Vooral in het tweede decennium van deze eeuw kreeg ze daar ruim de gelegenheid toe. In de opleiding Taal- en Letterkunde van de ku Leuven verzorgde ze tot in 2019-2020 het vak ‘Latijnse literatuur I: interpretatie van Latijnse teksten’ voor de eerstejaars, met wie ze bij voorkeur de epiek van Lucanus las en interpreteerde, tot grote voldoening van de studenten. Gelet op haar grote belezenheid werd ze ook betrokken bij de masteropleiding ‘Westerse literatuur’; daarnaast verzorgde ze gastlessen binnen de ‘Medieval and Renaissance Studies’. Zij trad tevens meermaals op als promotor of co-promotor van masterscripties binnen de Taal- en Letterkunde of Geschiedenis; zij begeleidde het liefst proefschriften over het humanisme in de Nederlanden of over de receptie van klassieke auteurs in de moderne letterkunde. In de jaren tachtig van de vorige eeuw had Jeanine met haar bruisende energie zich al ontpopt als een graag geziene gastspreekster op studiedagen van classici, en waren haar didactische aanpak en expertise mondgemeen geworden. Als vanzelfsprekend werd zij dus aangezocht om mee gestalte te geven aan een reeks handboeken Latijn, die Standaard Uitgeverij met het oog op wijzigingen in het Vlaamse onderwijssysteem had toevertrouwd aan classicus en vertaler Eddy De Laet (1949-2014). Samen met andere leraren werkte Jeanine intensief mee aan de volumes Auspicia 1 en 2 en Vestigia 1 en 2; zij tekende vooral voor het luik ‘cultuur’ | |||||||||
[pagina 80]
| |||||||||
dat in de nieuwe leerplannen een prominente plaats had gekregen.Ga naar eindnoot3 Inmiddels had Jeanine een nieuwe passie ontdekt. Reeds tijdens haar studiejaren had zij kennisgemaakt met het humanisme en de Neolatijnse literatuur, het specialisme van de jonge Leuvense hoogleraar Jozef IJsewijn (1932-1998). Ze maakte deel uit van een groep studenten met wie IJsewijn in 1975 een studiebezoek bracht aan het Museum Plantin-Moretus in Antwerpen; in die voormalige patriciërswoning van de drukkers Christoffel Plantijn en zijn opvolgers de Moretussen had het goudhaantje van de uitgeverij, de Leuvense humanist Justus Lipsius (1547-1606), over een eigen studiekamer beschikt. Het museum werd ook Jeanines tweede biotoop. Met Lipsius zou zij zich vanaf het midden van de jaren tachtig intensief bezighouden: de integrale kritische editie van Lipsius' correspondentie rustte voornamelijk op haar schouders en Lipsius werd het brandpunt van haar wetenschappelijke activiteit - maar zeker niet het enige object. Het project kende een lange geschiedenis, waarvan de wortels eigenlijk tot de 17de eeuw reiken. Vanaf het begin van de twintigste eeuw werd de nood aan een kritische editie van Lipsius' briefwisseling steeds vaker geuit: dat brieven de sleutel zijn om leven en denken van Lipsius (en andere humanisten) te begrijpen werd ook aangetoond door de editie die P.S. Allen (1869-1933) vanaf 1906 uitbracht van de correspondentie van die andere reus van het humanisme in de Lage Landen, Desiderius Erasmus.Ga naar eindnoot4 Na een lange aanloopperiode, waarin sommige onderzoekers het project voortijdig verlieten en anderen jong overleden, publiceerden Aloïs Gerlo (1915 - 1998) van de vu Brussel en Hendrik Vervliet (1923-2020) van Plantin-Moretus in 1968 hun langverwachte inventaris van Lipsius' correspondentie.Ga naar eindnoot5 Daarmee was de basis gelegd voor de editie van ‘Iusti Lipsi Epistolae’ (ile), ‘De correspondentie van Justus Lipsius’. Het werk wordt uitgevoerd met steun van het nfwo, de Koninklijke Academie van België publiceert de delen. Het eerste volume verscheen in 1978.Ga naar eindnoot6 Sindsdien werden nog tien delen uitgebracht. Vanaf de vroege jaren tachtig van de vorige eeuw werd de groep van Leuvense Neolatinisten rond IjsewijnGa naar eindnoot7 meer en meer bij het project betrokken. IJsewijn zelf was op de keper beschouwd een eerder koele minnaar van Lipsius, maar hij was zich welbewust van diens internationale uitstraling; hij steunde het project dan ook voluit en als lid van het toezichtcomité van de Koninklijke Academie droeg hij zijn steentje bij. Het was IJsewijn die Jeanine De Landtsheer omstreeks 1983Ga naar eindnoot8 suggereerde om in het project te stappen en een deel van de correspondentie uit te geven | |||||||||
[pagina 81]
| |||||||||
als dissertatie. Een meer dan gelukkig voorstel! De Landtsheer beschikte over de nodige troeven om die opdracht tot een goed einde te brengen: ze was meer dan gemiddeld beslagen in de antieke talen, waardoor ze vlot overweg kon met het idiosyncratische, vaak gezochte Latijn van Lipsius; ze was grondig vertrouwd met de Griekse en Latijnse literatuur, zodat ze antieke reminiscenties gemakkelijk herkende; gaandeweg bleek ook dat ze een bijzondere aanleg had voor paleografie: de spreekwoordelijk moeilijke hanenpoten van Lipsius' handschrift (en die van zijn correspondenten) las ze met verbazingwekkend gemak. Ze vond het allesbehalve onaangenaam om Latijnse werken uit de Renaissance door te lezen, op zoek naar expliciete of impliciete verwijzingen naar Lipsius. Onstuimig stortte ze zich op zijn volledige oeuvre. Mede aan de hand van de oude edities (die ze koesterde) raakte ze zo met hem vertrouwd dat ze elk detail uit Lipsius' leven en zijn hele kennissenkring paraat had, zoals vele collega's zich herinneren. Lipsius was haar compagnon de route geworden en tot op zekere hoogte, maar niet op een naïeve wijze, als het ware een familielid. Haar poes noemde zij Luppe, de Vlaamse variant van ‘Lipsius’. Als een filologe pur sang stond De Landtsheer er altijd op ad fontes te gaan en de bronnen te bestuderen in de handschriften zelf - vooral in de Leidse universiteitsbibliotheek en het Museum Plantin-Moretus. Die studieverblijven leidden niet alleen tot vondsten van vergeten documenten en zelfs volledige werken van Lipsius (zoals de nog onuitgegeven Diva Virgo Lovaniensis, waarvan De Landtsheer in 1999 een Nederlandse vertaling publiceerde), ze stelden haar ook in staat codicologisch onderzoek door te voeren dat bijdroeg aan de oplossing van netelige kwesties, zoals de datering van heel wat brieven van haar humanist. Nog vóór ze haar eigen doctoraat had afgerond, bracht ze met de jezuïet Jacques Kluyskens (1919-1993) een deel van ‘Iusti Lipsi Epistolae’ uit (v (1592), in 1991). Toen haar eigen proefschrift zijn voltooiing naderde, verkreeg ze voor het jaar 1992-1993 een bijzondere doctoraatsbeurs van het nfwo. Zo kwam ze voor de rest van haar carrière terecht in het door IJsewijn opgerichte Leuvense Seminarium Philologiae Humanisticae. In 1993 promoveerde ze bij IJsewijn op haar editie van de briefwisseling van 1593.Ga naar eindnoot9 Het was voor haar inmiddels een uitgemaakte zaak dat ze haar Lipsius-expertise volop zou inzetten voor de voortzetting van het brievenproject. Formeel bleef ze nog verbonden aan haar school in Hove, maar ze werd gedetacheerd bij de ku Leuven. Daar werkte ze onstuitbaar aan de correspondentie van Lipsius, onder leiding van IJsewijn en, | |||||||||
[pagina 82]
| |||||||||
na diens emeritaat en vroegtijdige dood (1998), van zijn opvolger Dirk Sacré, in een reeks door het fwo gesubsidieerde projecten. De subsidiegever was niet altijd bereid of in staat het belang van een teksteditie te onderkennen, maar er kwam altijd een oplossing. Nadat ze zelf de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, bleef ze onverdroten doorwerken. Zo slaagde ze er binnen twee decennia in vier delen van de correspondentie als editor en twee als co-editor te publiceren; een zevende deel was bij haar overlijden nagenoeg voltooid. Daarnaast was de voorbereiding van de overige delen reeds vergevorderd. De internationale waardering voor De Landtsheers fundamentele bijdrage aan het Lipsius-project bleef niet uit.Ga naar eindnoot10 Als autoriteit op het gebied van Lipsius en de vroegmoderne epistolografie in het algemeen werd ze in 2014 gevraagd als vertegenwoordiger voor België in het door Europa ondersteunde cost-network ‘Reassembling the Republic of Letters 1500-1800’, waar ze meewerkte aan de integratie van het oeverloze materiaal van de Republiek der Letteren en de plannen voor digitalisering ervan. Ze nam aan verscheidene bijeenkomsten ervan deel, voor het laatst op Malta in het voorjaar van 2018. In Warschau werd ze vanaf 2005 betrokken bij de kritische editie van de omvangrijke briefwisseling van de humanist, dichter en diplomaat Ioannes Dantiscus (1485-1548).Ga naar eindnoot11 De bijbehorende conferenties in Polen vormden maar een klein deel van de vele congressen die Jeanine De Landtsheer met grote animo bezocht en waar zij een zeer geziene gast en spreker was: die van de jonge, actieve Neolatinistengroep uit Cadiz in Alcañiz, twintig jaar lang in Tours bij de de werkgroep ‘Epistulae antiquae’, vaste aanwezige bij grote bijeenkomsten als die van de Renaissance Society of America, waar ze vaak over Lipsius, maar eveneens over Erasmus of over Neolatijnse poëzie sprak, en die van de International Association for Neo-Latin Studies. Daar zou zij op het congres bij de vijftigste verjaardag van de vereniging in haar thuisbasis Leuven in 2021 (door de pandemie uitgesteld naar 2022) een van de vijf plenaire lezingen hebben gegeven. Het dient gezegd: Jeanine De Landtsheer genoot met volle teugen van buitenlandse trips, of het nu om studieverblijven, gastlezingen, colloquia of congressen ging. In de steden waar ze even mocht toeven, snoof ze gretig cultuur op in de grote musea en was bijzonder in haar nopjes wanneer ze met collega's kon tafelen of uitvoerige gesprekken voeren met vakgenoten, die vaak vrienden werden, bij wie ze graag logeerde of die ze thuis ontving, wier kinderen of kleinkinderen ze vaak met boekpresentjes bedacht (Jeanine bleef zelf onge- | |||||||||
[pagina 83]
| |||||||||
huwd). Ze was ook oprecht bekommerd om het welzijn van buitenlandse gasten die voor een tijdje het Leuvense Seminarium aandeden en hielp hen om er zich vlug thuis te voelen. Jeanine beperkte zich niet tot het uitgeven van de brieven, maar produceerde zowel detailstudies over Lipsius en zijn geleerde correspondenten en tijdgenoten als synthetische overzichten. In het eerste geval bijvoorbeeld over Lipsius en de klassieken, zoals zijn commentaren op Tacitus, gebruikmaking van Polybius, Seneca en anderen of van antieke inscripties en munten; en daarnaast mannen als Montaigne, de Leidse graecus Vulcanius, Lipsius' Leidse opvolger J.J. Scaliger, de Antwerpse bisschop en geleerde Torrentius en de botanicus Clusius. Haar bijzondere belangstelling voor de toenmalige wereld van drukkers en uitgevers blijkt uit innovatieve bijdragen over de uitgeverij van Plantijn, over de correspondentie van Antwerpse drukkers, zestiende-eeuwse drukkersprivileges, titelpagina's en dergelijke. Het verbaast niet dat ze een trouw lid was van de Vereniging der Antwerpse Bibliofielen en gulhartig een belangrijk deel van het redactiewerk van hun tijdschrift (De Gulden Passer) voor haar rekening nam. Met dezelfde hulpvaardigheid stond ze ook jarenlang de redactie van het jaarboek Humanistica Lovaniensia (Leuven) bij. Haar grotere overzichtsstudies over Lipsius werden vooral gepubliceerd in het kader van de herdenkingen en tentoonstellingen bij Lipsius' vierhondervijftigste geboortedag in 1997 en vierhonderdste sterfdag in 2006, die ze mee organiseerde, in haar drie biotopen: Leuven, Antwerpen en Leiden. Voor de eerste gelegenheid schreef zij een tour d'horizon van Lipsius' correspondentie en nam daarnaast zijn troostbrieven onder de loep. Het Leidse boek voor 2006 bestaat grotendeels uit De Landtsheers up-to-date en vlot leesbare biografie van de humanist, waarmee een heuse lacune werd opgevuld. Deze is na haar dood in het Engels vertaald en gepubliceerd.Ga naar eindnoot12 Jeanine De Landtsheer verruimde haar onderzoeksveld verder door in te zoomen op de coryfeeën van de eerste generatie van humanisten die in de Lage Landen actief waren geweest, zoals Juan Luis Vives (1493 - 1540) en Desiderius Erasmus (1466 - 1536). Aan de kritische editie van Vives door haar vrienden Constant Matheeussen (1944-2002) en de Amerikaanse hoogleraar Charles Fantazzi droeg zij graag haar steentje bij. Trouwens, zij voelde zich nooit te beroerd om vooral jongere collega's in de Neolatinistiek of belendende vakgebieden genereus bij te staan met haar kennis, inzichten en documentatie. Wat Jeanine bijzonder aantrok in Vives en Erasmus was hun visie op de positie van vrouwen die | |||||||||
[pagina 84]
| |||||||||
afweek van ‘idées reçues’ van hun tijd. Voor dit thema dat in ‘haar’ Lipsius vrijwel nooit aan bod kwam - toen hij een keer in een brief schreef dat hij uitsluitend peetvader wilde zijn als het aanstaande kind een jongen zou zijn, was ze boos - was ze zeer gevoelig. Met sardonisch genoegen vertaalde ze dan ook later Erasmus' Gesprek (Colloquium) tussen ‘de abt en de geletterde vrouw’, waarin de laatste de vloer aanveegt met de domme, ongeletterde monnik. En als je haar echt woedend wilde maken, moest je suggereren dat de enige plaats voor de vrouw de keuken was, al kon ze zelf uitstekend koken en bakken. Van het bruisende taalfestijn waarop juist Erasmus zijn lezers vergast was Jeanine bijzonder gecharmeerd. Rond de eeuwwisseling begon ze intensief Erasmus in het Nederlands te vertalen. Het bleek gauw dat zij - die overigens een verwoede lezeres was van Nederlandse en Engelse historische romans en speurdersverhalen - hiervoor de geknipte persoon was: met haar ongebreidelde werklust slaagde ze erin om op relatief korte tijd gedurende het eerste decennium van deze eeuw grote delen van Erasmus' oeuvre accuraat en bijzonder leesbaar te vernederlandsen; in totaal gaat het om ongeveer 2000 bladzijden verdeeld over drie dikke boekdelen die bij Athenaeum - Polak & van Gennep in Amsterdam verschenen. Daarnaast publiceerde ze nog een paar losse bundeltjes van Erasmus, onder andere één met Vrouwen- gesprekken. Vooral met haar ruime selecties uit de Gesprekken-Colloquia (2001) en de Spreekwoorden-Adagia (2011), leverde ze huzarenstukjes af. Terecht werd haar vertaling van de Adagia met de Homerusprijs van het Nederlands Klassiek Verbond (2012) bekroond.Ga naar eindnoot13
Werken en publiceren was Jeanines leven, maar niet exclusief; zij compartimenteerde haar leven niet. Gedurende vele jaren was ze dienstbaar bij allerlei verenigingen. Maar vooral was zij ook een bijzonder sociaal mens, die vele vriendschappen sloot. Jeanine benaderde iedereen met open vizier. Professorale kapsones lagen haar niet, autoriteitsargumenten vielen bij haar op een koude steen en lokten eerder een licht rebelse reactie uit. Uit de gulheid van haar hart liet zij talloze, vooral jonge, onderzoekers genieten van haar kennis, wijsheid en warme menselijkheid. Haar openhartigheid en directheid in de omgang waren ontwapenend. Haar enthousiasme en arbeidsethos, maar ook haar eruditie, haar grote culturele bagage en haar joie de vivre dwongen bewondering af en werkten inspirerend. Haar generositeit en hulpvaardigheid tegenover collega's en vrienden overstegen de gebruikelijke maat. | |||||||||
[pagina 85]
| |||||||||
Geheel onverwacht overleed zij op haar 67ste verjaardag in haar woning, tussen haar geliefde boeken en haar computer met het bijna voltooide deel x van Lipsius' correspondentie. De rij olijfgroene banden van ile zullen neolatinisten blijvend herinneren aan de werkkracht van een getalenteerde mulier docta, geleerde vrouw, die leven, werk en vriendschap harmonieus verenigde.
| |||||||||
Voornaamste geschriften
|
|