Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2020-2021
(2022)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Fons van Buuren
| |
[pagina 68]
| |
geestelijke aspect trok hem aan. Altijd wilde hij priester spelen, en alles moest dan precies volgens de liturgie. De gewaden en attributen die hij daarvoor nodig had, waren door zijn tante Riek genaaid in alle liturgische kleuren. Zijn zus Tinie fungeerde meestal als misdienaar. Op zijn twaalfde jaar, net na de oorlog, ging Fons naar het kleinseminarie van de Missionarissen van het Heilig Hart (Missionarii Sacratissimi Cordis Iesu, afgekort msc), intern, voor 12- tot 18-jarigen, in Driehuis-Velsen. Hij was een ijverige, gemotiveerde en serieuze leerling, sterk in zowel alfa- als bètavakken. Nadat hij staatsexamen gymnasium had gedaan, begon hij in 1951 in het klooster van de msc in Berg en Dal aan zijn noviciaat, de verplichte proeftijd voor kandidaat-kloosterlingen. Kort voor het einde van dat noviciaatjaar kreeg hij het gevoel dat hij daar niet thuishoorde. Gesprekken met zijn magister en met een priester-psycholoog in Amsterdam maakten hem duidelijk dat kloosterling toch niet zijn roeping was. De hang naar een soort van kloosterleven is hij echter altijd blijven voelen. Na een korte periode van bezinning, besloot Fons in september 1952 Nederlandse taal- en letterkunde te gaan studeren aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Hij volgde colleges bij de hoogleraren. W.G. Hellinga (taalkunde) en Garmt Stuiveling (taalbeheersing en letterkunde). Van echte specialisatie was in die tijd voor studenten nog geen sprake; men kon wel accenten leggen, maar er was een algemeen studieprogramma voor iedere student. Hij is dan ook niet afgestudeerd in een bepaalde richting, al lag zijn belangstelling ook in zijn studietijd al bij de geestelijke letterkunde uit de Middeleeuwen. Aanvankelijk woonde Fons nog thuis in Heemstede, maar na enige tijd ging hij op kamers wonen in Amsterdam, bij een hospita. Met het geven van bijlessen kon hij de huur betalen. Op de universiteit was hij wederom een serieuze student die zich vooral met zijn studie bezighield. Lid van een studentenvereniging werd hij niet en behalve lezen had hij eigenlijk nauwelijks hobby's. Wel begon hij al snel, van het zeer weinige geld dat hij had, met het verzamelen van boeken op boekenmarkten en in antiquariaten. Nadat Fons zijn kandidaatsdiploma had gehaald, ging hij meteen een baan als leraar Nederlands zoeken. In een parttime aanstelling werd hij per 1 september 1955 benoemd op het R.K. Lyceum voor meisjes Sancta Maria te Haarlem. Drie jaar later werd hij aangesteld aan het Collegium Constantinianum (bij de Kruisheren) te Amersfoort. In hetzelfde jaar | |
[pagina 69]
| |
1958 verhuisde hij naar de stad waar hij werkte. Een paar maanden later trouwde hij met Jos Wolf en trok zij bij hem in. Krap een jaar later, op 11 december 1959, slaagde hij voor zijn doctoraalexamen. Op het Constantijn College heeft Fons drie jaar met plezier lesgegeven. Maar hij zocht meer diepgang voor zijn lessen en voor zijn belangstelling voor de Middeleeuwen. Op 1 september 1961 werd hij benoemd als wetenschappelijk medewerker aan de afdeling Letterkunde van het Instituut voor Neerlandistiek van de gu van Amsterdam en was hij terug op de plek waar hij bijna tien jaar eerder aan zijn studie was begonnen. Hij doceerde aanvankelijk aan de traditionele wetenschappelijke opleiding, maar na enkele jaren gaf hij daarnaast les op de universitaire lerarenopleiding (voor het mo-a en mo-b-diploma), die bij wijze van experiment in 1958 aan het Instituut voor Neerlandistiek was toegevoegd. Pas na de groei van het aantal studenten, vooral voor de lerarenopleiding, kwam het Instituut ruim in de docenten te zitten en mochten docenten en studenten zich gaan specialiseren. Fons doceerde Middeleeuwen en Rederijkerstijd. Hij was een van de docenten van Herman Pleij.Ga naar eindnoot2 Toen Stuiveling in de loop van de jaren zestig het Documentatiecentrum Nederlandse Letterkunde (dnl) opzette, kwam er een afdeling met medewerkers en assistenten die knipselmappen, kaartenbakken, leggers met schrijversportretten et cetera aanlegden. Fons werd ook in het dnl te werk gesteld. In die jaren kwam er meer druk om aan projecten te werken, en daarop ook te promoveren. Hij dacht aan twee onderwerpen: Suster Bertken (toen al) en Geertrui van Oosten. Regelmatig was hij met deze onderwerpen bezig. Totdat Stuiveling voorstelde om met zijn letterkundestaf een tijdschriftenproject te beginnen. Zijn medewerkers zouden biografieën van tijdschriften maken, aangevuld met complete inhoudsoverzichten, bibliografische gegevens en registers. Fons zou het tijdschrift De Gemeenschap voor zijn rekening nemen en zijn met hem bevriende collega's Leo Mosheuvel en Bert Paasman respectievelijk Forum en Vaderlandsche letteroefeningen. Dit project zou in samenwerking met het dnl worden uitgevoerd. Uiteindelijk zijn er enige delen verschenen, maar niet de delen van Fons, Leo en Bert.Ga naar eindnoot3 De twee eerstgenoemden vertrokken tussentijds naar Utrecht. Ze bleven overigens collega's want alle drie werkten ze in de jaren zeventig naast hun hoofdbaan in deeltijd enkele uren per week met hart en ziel op de Lerarenopleiding in Utrecht.Ga naar eindnoot4 In 1969 stapte Fons van Buuren over van Amsterdam naar de Universiteit Utrecht (sectie Middelnederlandse letterkunde bij het Instituut De | |
[pagina 70]
| |
Vooys). De ‘revolutie’ van 1968 en de chaos die daarvan het gevolg was, kwamen in Amsterdam op het Instituut voor Neerlandistiek hard aan. Met name bij de massavergaderingen, waarbij de studenten het voor het zeggen kregen inzake studieprogramma en college-onderwerpen, voelde Fons zich niet prettig. Maar belangrijker nog voor zijn overstap was de naam en faam van de Utrechtse mediëvistiek. Fons had een hoge pet op van het niveau in Utrecht, waar het Middelnederlands naar zijn eigen zeggen ‘hoog opgestoten werd in de vaart der volkeren’.Ga naar eindnoot5 Fons voelde zich in Utrecht al snel als in een warm bad. Hij kon meteen goed opschieten met Wim Gerritsen, die in het jaar daarvoor hoogleraar Middelnederlandse letterkunde was geworden, en met zijn directe collega's Hans van Dijk en (vanaf 1976) Orlanda Lie. Zij vormden een hecht team. Onder druk van het snel oplopende aantal studenten en de democratisering was er veel te regelen. Onder leiding van Wim Gerritsen en Guus Sötemann, die eveneens in 1968 tot hoogleraar was benoemd, maar dan van de sectie Nieuwere Nederlandse letterkunde, vergaderden ze vaak over de vernieuwing van het studieprogramma letterkunde. Ook in de sectie Middelnederlands werd intensief met elkaar overlegd. In de loop van de jaren zeventig bleef deze sectie heel actief, o.a. met het maken van nieuwe cursussen en het bedenken van didactisch verantwoorde werk- en toetsvormen. Een van de belangrijkste didactische hulpmiddelen die Fons van Buuren samen met Wim Gerritsen en Bert Paasman ontwierp, was een handleiding voor systematisch-bibliografisch onderzoek op het gebied van de Nederlandse letterkunde. Vanaf de jaren zestig was niet alleen op het Instituut voor Neerlandistiek in Amsterdam hard gewerkt aan bibliografische overzichten en documentatie. Ook elders in binnen- en buitenland was er een ware documentatiedrift ontstaan, bijvoorbeeld in het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag en in het Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven in Antwerpen. Talloze wetenschappers maakten bibliografieën van en over auteurs en onderwerpen en waren bezig met met kaartenbakken en fiches. Er waren rijke verzamelingen, maar wat ontbrak, was een gids. In de jaren zeventig was nog geen sprake van computers, laat staan van internet. Voor een eenvoudige nota of scriptie moest je, afhankelijk van het onderwerp, verschillende bibliotheken, archieven of musea bezoeken. Wel waren er al enkele gidsen voor deelgebieden. In Amsterdam werkte Bert Paasman aan een bibliografisch apparaat en in Utrecht maakten Wim Gerritsen en Fons van Buuren hun eerste gestencilde gids. | |
[pagina 71]
| |
Begin jaren zeventig staken ze de koppen bij elkaar. Er moest een echte wegwijzer komen, een gids voor het zoeken en vinden van auteurs, werken, studies, motieven op het gebied van taalkunde, letterkunde, geschiedenis, nationaal en internationaal. Dat werd het vbg, het Vermakelijk Bibliografisch Ganzenbord. Om antwoorden op bepaalde veelvoorkomende onderzoeksvragen te krijgen kon je zogenaamde rondes spelen (vandaar de titel). In 1971 kwam de eerste druk uit, in 1983 de vijfde en laatste druk. De drie auteurs kwamen eens per week bijeen in het Instituut De Vooys om aanvullingen te bespreken voor nieuwe edities. Nieuwe hulpmiddelen, nieuwe drukken van naslagwerken moesten erin verantwoord worden. Ook aanwijzingen voor het gebruik van deze werken en over de beperkingen of tekortkomingen ervan moesten worden toegevoegd. In de tweede helft van de jaren tachtig was de digitalisering van het vak al zo ver dat een nieuwe boekuitgave niet meer lonend werd geacht door de uitgever Wolters-Noordhoff. Piet Verkruijsse heeft nog een poging gedaan het vbg op een cd-rom te zetten, maar de zoekmachines op het internet namen de taak van het vbg over.Ga naar eindnoot6 Fons van Buuren heeft vele lichtingen neerlandici in Utrecht geleerd om systematisch bronnenonderzoek te verrichten met behulp van het Vermakelijk Bibliografisch Ganzenbord. Het vbg werd overigens op alle Nederlandse (en enkele Vlaamse) universiteiten gebruikt. Voor menigeen was het zowel een onmisbare leidraad als taaie kost, zoals ik ook zelf heb mogen ervaren toen ik in de jaren zeventig Nederlands studeerde aan de gu in Amsterdam. Toen Fons van Buuren in de jaren zeventig aan zijn proefschrift werkte, was er nog weinig onderzoek gedaan naar de laatmiddeleeuwse literatuur uit het graafschap Holland (1350-1450). Het was Wim Gerritsen die hem had gewezen op Der minnen loep van Dirc Potter, een centrale tekst uit die periode, maar nog vrijwel niet bestudeerd. De studie die Fons over deze middeleeuwse ‘ars amandi’ schreef is typerend voor zijn wetenschappelijke benadering, namelijk een middeleeuwse tekst begrijpen tegen de achtergrond van de eigen tijd. In deze cultuurhistorische benadering staan twee vragen centraal: wat staat er in de tekst? waarom staat dat er?Ga naar eindnoot7 Het bestuderen van een vrijwel onontgonnen middeleeuwse (christelijke) liefdesleer was Fons van Buuren op het lijf geschreven. Door zijn voortreffelijke kennis van het Middelnederlands kon hij een diepgaande tekstanalyse (close reading) verrichten en deze in veler ogen boeiende | |
[pagina 72]
| |
tekst toegankelijk maken voor onderzoekers en studenten. Het cultuurhistorisch onderzoek dat daarbij hoorde, verrichtte hij met precisie en geduld. Gecombineerd met zijn didactische kwaliteiten kon hij de meest ingewikkelde zaken op een glasheldere en aanstekelijke manier uitleggen. Typisch Fons van Buuren is dat hij in zijn conclusies zijn eigen onderzoeksuitkomsten bekritiseert en bagatelliseert. De hoeveelheid door hem nieuw aan het licht gebrachte dingen ‘laat natuurlijk veel te wensen over’, schrijft hij op pagina 302 en meteen daarna noteert hij: ‘Afgezien van het feit, dat het hier verrichte onderzoek op talrijke punten dient te worden gepreciseerd, moet het nog op heel wat meer punten worden aangevuld.’ En dan volgt een hele lijst van ‘desiderata’ op het gebied van cultuurgeschiedenis, kerkelijk en wereldlijk recht, seksualiteit en zedengeschiedenis, poëtische techniek en verhaalbronnen en ga zo maar door. Dankzij het proefschrift van Fons van Buuren kwam Dirc Potter tot leven en kon het onderzoek niet meer om deze middeleeuwse auteur heen. Zijn proefschrift heeft het startsein gegeven tot verder onderzoek naar de literatuur aan het Hollandse hof en is ook een van de drijfveren geweest voor Frits van Oostrom (eveneens gepromoveerd bij Wim Gerritsen) om hieraan een monografie te wijden: Het woord van eer. Literatuur aan het Hollandse hof omstreeks 1400 (Amsterdam 1987). Van Oostrom verwijst in zijn ‘Woord vooraf’ naar stelling drie bij de dissertatie van Fons: ‘De literatuur die is ontstaan in het graafschap Holland tussen ongeveer 1350 en 1450 verdient veel meer aandacht dan zij tot nu toe in de letterkundige geschiedschrijving heeft gekregen.’ Voor Van Oostrom was deze stelling een belangrijke drijfveer motief om zijn studie te schrijven, vermeldt hij. Een van de promovendi van Frits van Oostrom, Sabrina Corbellini (thans hoogleraar in Groningen), verdedigde op haar beurt in 2000 een proefschrift over een ander werk van Dirc Potter, zijn Bloeme der Doechden (Bloemen der deugden). Ook nader onderzoek naar dát boek stond in het proefschrift van Fons bij zijn ‘desiderata’. Het is mooi om te zien dat verschillende wensen van Fons later door andere wetenschappers zijn opgepakt. Hij zou er trots op mogen zijn, maar dat lag niet in zijn aard. Hij was bescheiden, zeker, maar het ging verder, het zat dieper. Enorme perfectionist als hij was, was hij nooit tevreden. Daarom was hij vaak ook lang bezig en zo kritisch dat hij zichzelf naar beneden kon halen. Het zat in zijn diepste vezels. Een tien was voor God, een negen voor de meester (dat was Wim Gerritsen) en hij kon hooguit een acht halen en daar zou hij dan maximaal zijn best voor moeten doen; meestal vond hij het minder. | |
[pagina 73]
| |
Fons van Buuren promoveerde op 18 oktober 1979 op Der minnen loep van Dirc Potter. Studie over een Middelnederlandse Ars Amandi. Hans van Dijk en Bert Paasman waren zijn paranimfen; laatstgenoemde was tevens ceremoniemeester op het feest in de avond. Collegialiteit en vriendschap, voor Fons lagen deze begrippen dicht bij elkaar, zijn hele leven lang. Ook Hans van Dijk en Orlanda Lie, zijn directe collega's, promoveerden bij Wim Gerritsen. En dus ging het in hun wekelijkse vergaderingen en dagelijkse gezamenlijke lunches niet alleen over het reilen en zeilen van de afdeling, maar ook geregeld over het werk aan hun respectievelijke proefschriften. Ook persoonlijk en privé konden deze vier mediëvisten het uitstekend met elkaar vinden. Na hun pensionering hadden ze nog jarenlang maandelijks etentjes bij Djakarta, een restaurant in Utrecht, waarbij ze soms ook oud-collega's en studenten uitnodigden om te horen hoe het hun verging. Uit alles wat Hans van Dijk en Orlanda Lie mij geschreven en verteld hebben, blijkt dat zij niet alleen collega's waren, maar ook vrienden voor het leven. Fons van Buuren wordt door zijn collega's en studenten beschreven als een uitstekende, loyale en zeer zorgvuldige collega en docent.Ga naar eindnoot8 De warme belangstelling die hij voor de mensen om hem heen toonde, zijn betrokkenheid en zorgzaamheid lopen als een rode draad door de herinneringen aan Fons van Buuren. Bovendien was hij een groot kenner van het Middelnederlands en een vraagbaak voor iedere collega die worstelde met een moeilijke passage. Zijn expertise was veelzijdig, waardoor hij een veelgevraagd auteur was voor artikelen in de reeksen ‘Utrechtse Bijdragen voor de Mediëvistiek’ en ‘Nederlandse Literatuur en Cultuur in de Middeleeuwen’. Daarnaast straalde hij passie voor zijn vak uit en beleefde hij intense vreugde aan de interactie met zijn studenten. Zijn hoorcolleges waren zo goed dat ze regelmatig werden beëindigd met een (daverend) applaus. Zijn doctoraalcolleges bracht hij zeer enthousiast en hij heeft menig student gemotiveerd om voor de specialisatie Middeleeuwen te kiezen. Niemand kon het Middelnederlands zo mooi voordragen als Fons van Buuren. Wie door zijn stem betoverd werd, kreeg het gevoel opeens Van den vos Reynaerde of Hadewijch te begrijpen. Studenten zochten graag zijn begeleiding, omdat hij niet alleen een groot didacticus was, maar ook een betrokken docent die hun waar nodig persoonlijke aandacht gaf. Ook na hun afstuderen zijn veel studenten contact met hem blijven houden. Uit het bovenstaande kan de lezer de indruk krijgen dat Fons van Buu- | |
[pagina 74]
| |
ren vooral leefde voor zijn werk. Niets is minder waar. Al zijn collega's en vrienden bevestigen dat hij toch vooral leefde in en voor zijn gezin. Hij was een zeer liefdevolle echtgenoot en vader. Het geloof speelde een belangrijke rol in het leven van de echtelieden; daarbij ging het hun niet om het geloven op zichzelf, maar vooral om handelen op basis van dat geloof, met liefde voor mensen. Uitgangspunt daarbij waren voor hen de verhalen uit de Bijbel. De namen van hun kinderen zijn niet toevallig gekozen. Mirjam, Ester, Judit, Michaël en Rachel, kort achter elkaar geboren tussen 1960 en 1965. Allemaal Bijbelse namen én in Bijbelse spelling! Na 25 jaar werkzaam te zijn geweest als wetenschappelijk (hoofd)medewerker aan de Universiteit van Utrecht ging Fons van Buuren in 1994 met vervroegd pensioen. Ter gelegenheid van zijn afscheid van de universiteit publiceerde hij in eigen beheer een kleine brochure (17 pp.) over astronomie en theologie in de Middeleeuwen onder de titel Die scutter heeft dat licht den buc ghegeven. Zijn pensioen betekende geenszins het einde van zijn wetenschappelijke arbeid. Samen met vakgenoten en oud-studenten werkte hij aan boeken over de Utrechtse kluizenares Suster Bertken, aan een Middelnederlandse vertaling van de Latijnse Disticha Catonis (Den Duytschen Cathoen, Hilversum, 1998) en aan het zogenaamde Koopmansboekje (Een koopman in Venetië, Hilversum, 2001). Zonder de beide andere projecten te kort te willen doen, was het belangrijkste en grootste project van deze drie toch wel het onderzoek van de teksten van Suster Bertken waaraan Fons van Buuren samen met José van Aelst en Annemeike Tan kort na zijn pensioen begon. Altijd al was hij geïntrigeerd geweest door deze kluizenares die zevenenvijftig jaar van haar leven vrijwillig doorbracht in een kleine cel, gemetseld tegen de muur van de Buurkerk in Utrecht. Gedrieën vonden zij een aantal zaken over Suster Bertken, die het wetenschappelijk onderzoek naar haar werk en haar betekenis echt vooruit hebben geholpen. Samen publiceerden zij Mi quam een schoon geluit in mijn oren. Het werk van Suster Bertken, Hilversum, 2007. De belangrijkste verdienste van Fons van Buuren voor deze studie was, dat hij de negen bewaard gebleven liederen en een kersttraktaat van Suster Bertken minutieus heeft geanalyseerd. Daarbij heeft hij aangetoond, dat Bertken niet zomaar wat liedjes maakte, maar dat haar teksten echt van bovengemiddelde literaire kwaliteit waren, dat ze uitstaken boven het maaiveld van het devote lied. En voor het kersttraktaat gold eigenlijk hetzelfde: daar was al het nodige over geschreven, | |
[pagina 75]
| |
maar hij heeft de belangrijkste vraag, waar nog niemand een antwoord op had kunnen vinden, beantwoord: wat was Bertkens inspiratiebron? Hij heeft aangetoond dat een geestelijk handboek van Gerard Zerbolt van Zutphen, een van de voormannen van de Moderne Devotie, haar inspiratiebron was. Dat heeft veel duidelijk gemaakt: ondubbelzinnig staat nu vast dat Bertken dicht stond bij de Moderne Devotie. Ook voor het voortgangsproces en de werksfeer was Fons van Buuren belangrijk. In de ruim tien jaar dat de auteurs aan het boek hebben gewerkt, was hij de motor die alles op gang hield. Als ze stil dreigden te vallen, dan haalde hij hen altijd weer bij elkaar. Van elke bijeenkomst maakte hij een verslag, dat altijd de volgende ochtend vóór 9 uur in ieders mailbox zat. Hij was echt gedreven om het af te maken!Ga naar eindnoot9 Vanaf ongeveer 2015 ging het geleidelijk minder goed met Fons en Jos. Beiden leden ze aan de oogziekte maculadegeneratie, ze konden steeds minder zien, Fons liep steeds slechter en Jos begon de eerste verschijnselen van dementie te vertonen. In de jaren daarna werden genoemde kwalen ernstiger. Fons zorgde met veel liefde en geduld voor Jos en toen hij dat niet meer alleen kon, kwam er thuiszorg. Pas in november 2019 kwam daar plotseling een eind aan, toen Fons in zijn eigen huis ten val kwam en zijn heup brak. Een terugkeer naar huis zat er niet meer in en Fons en Jos kwamen samen terecht in een zorgvilla in Arnhem, de stad waar drie van hun vijf kinderen woonden. Hoewel ze er uitstekend werden verzorgd, was het voor Fons moeilijk om als enige niet-demente oudere in het verpleeghuis plezier in het leven te blijven houden. De voortschrijdende macula maakte lezen en tv kijken voor hem onmogelijk. Vanaf maart, toen het coronavirus de kop op stak, was ook bezoek niet meer goed mogelijk en werden de contact- en gespreksmogelijkheden voor hem nog kleiner. Fons overleed op 31 augustus 2020. In de intieme afscheidsviering, waarbij al zijn wetenschappelijke vrienden aanwezig waren, voor zover nog in leven, bleek nog eens dat het gezin centraal stond in zijn leven. Door zijn (klein)kinderen werd hij met ontroerende teksten herdacht als liefdevolle echtgenoot, vader en opa. Jos overleed ruim twee maanden later op 15 november 2020. Haar rouwkaart opende met de tekst: ‘Degenen die ik liefheb, verlaat ik om degene die ik liefhad terug te vinden.’
lex van de haterd |
|