Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2020-2021
(2022)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||||||||
Salvador Edmond Bloemgarten
| |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
tweede onderwerp behandelde hij in artikelen over sociaaldemocratische arbeidersorganisaties, met veel aandacht voor joodse leiders, en in zijn proefschrift over de bekende diamantbewerkersvoorman en politicus Henri Polak (1868-1943). In 1987 werd Bloemgarten gevraagd op een symposium te spreken over zijn relatie tot het jodendom. Na enig aarzelen expliciteerde hij zijn ‘joodse identiteit als assimilant’ eerst op het symposium, daarna in De Gids. Voor Bloemgarten, die joods met kleine letter schreef, hadden het jood-zijn en het Nederlanderschap na de Duitse bezetting gaandeweg meer betekenis gekregen, omdat hij was gaan behoren tot ‘de groep joden die op het ogenblik in Nederland de meerderheid vormt: zij die niet meer lid zijn van een joods kerkgenootschap, niet in exclusief joodse kringen verkeren en voor wie het jood-zijn op een of andere manier toch iets betekent’.Ga naar eindnoot1
Salvador Edmond Bloemgarten werd in 1924 in Schaerbeek bij Brussel geboren, waar zijn vader een handel in jute zakken had opgezet. Het gezin was kort tevoren uit Maastricht naar België verhuisd. De ouders spraken Limburgs dialect met een zachte g en hielden meer van carnaval dan van de joodse godsdienst, al werden de drie zoons ter wille van een grootmoeder wel besneden. Als geassimileerde joden hadden zij joodse gewoontes, maar geen godsgeloof. De familie was muzikaal en zong graag. Bloemgartens grootvader behoorde tot de oprichters van het mannenkoor de Mastreechter Staar en zijn vader zong met plezier elke kerstnacht in de Brusselse basiliek. Ook Bloemgarten was een begaafd zanger. Toen de handel in jute zakken als gevolg van de economische crisis terugliep, verhuisde het gezin in 1932 naar Amsterdam, waar de moeder als verkoper van loten werkte. Bloemgarten verbleef verschillende maanden in Maastricht bij een jeugdvriendin van zijn moeder die hem tot het katholieke geloof wilde bekeren en naar de kerk liet gaan, waar hij genoot van de gregoriaanse gezangen. In Amsterdam liep het huwelijk van de ouders stuk en leefden moeder en kinderen van de steun. Bloemgarten volgde het meerjarig programma muziekkennis op de Volksmuziekschool van Willem Gehrels, waar hij als talentvol gold. Zijn cijfers op de lagere school waren zo goed dat hij in 1936 zonder toelatingsexamen naar het Vossius Gymnasium kon. Daar waren zijn prestaties echter zwakker. Alleen bij geschiedenisleraar Jacques Presser, wiens verhalen hem boeiden, voelde hij zich op zijn gemak en kreeg hij een hoger cijfer. Het besluit van de Duitse bezetter uit | |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
november 1940 om alle joodse ambtenaren te ontslaan raakte vijf Vossius-docenten. Vierdeklasser Bloemgarten vond dat joden en niet-joden de door de Duitsers aangebrachte scheiding moesten weerspreken en sloot zich aan bij de door Lucas van der Land en Bart Romein georganiseerde proteststaking van vijfde- en zesdeklassers. Hij ging over naar de vijfde klas, maar moest deze volgen op het in september 1941 ingestelde Joods Lyceum, waar hij nog tot juli 1942 onderwijs kreeg, ook van Presser. Omdat hij zich eenzaam voelde regelde zijn moeder pianoles bij de celliste en dirigente Frieda Belinfante. Haar wekelijkse lessen waren voor hem een feest. Toen de Duitsers in juli 1942 de eerste oproepen verstuurden voor arbeidsdienst van joden in Polen en een geïnformeerde kennis meldde dat het gezin hoog op de lijst van te deporteren steuntrekkers stond, regelde de moeder onderduikadressen. Voor Bloemgarten volgde een lange, bewogen onderduikperiode op verschillende plaatsen. Zijn oudere broer Rudi, die er niet joods uitzag, onderhield de contacten tussen de ondergedoken familieleden. Bij zijn bezoek in maart 1943 maakte hij duidelijk een verzetsactie van uitzonderlijk gewicht te verwachten. Dit bleek de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister, waaraan Rudi zelf meewerkte. De Duitsers arresteerden Rudi en fusilleerden hem in juli. Na zijn arrestatie werd ook hun moeder gepakt, die er vanuit haar onderduik nog in geslaagd was haar jongste zoon uit de Hollandsche Schouwburg te halen. Zijzelf werd in mei 1943 in Sobibor vergast. Bloemgarten en zijn jongere broer waren in 1944 samen ondergedoken, het laatst bij een boer nabij Olst, waar de Canadezen hen op 13 april 1945 bevrijdden (hun zuster bleek in België te hebben overleefd). Bloemgarten bedacht later dat de onderduikperiode voor hem niet uitsluitend ellende met zich mee had gebracht, maar dat zijn geestelijke horizon aanmerkelijk was verbreed door het contact met mensen uit de meest diverse milieus. Direct na de bevrijding voelde hij zich echter een ‘in emotioneel opzicht dichtgeslagen figuur, mensenschuw en overtuigd van eigen minderwaardigheid’.Ga naar eindnoot2 In juni keerde hij terug naar Amsterdam, waar oud-klasgenoten blij waren dat hij de oorlog had overleefd. Maar zijn broer Rudi, ouders, grootouders en andere familieleden leefden niet meer. Zijn vader bleek in november 1943 in Auschwitz vergast. Ook ging hij langs bij Presser, die hem vroeg wie er nog waren. Belinfante hielp Bloemgarten aan nieuwe kleren en regelde een toelage uit een fonds voor oorlogsslachtoffers. Zij zette de pianolessen voort (muziek als therapie), | |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
maar merkte dat zijn lichaam zo verkrampt was dat zelfs zingen hem grote moeite kostte. Een tante meldde hem aan als student bij de Gemeente Universiteit. Profiterend van het Koninklijk Besluit dat wie de hoogste klas van zijn school had bereikt het einddiploma kreeg, koos hij voor sociale geografie, maar ontdekte na enkele weken dat hij, dankzij Presser, meer van geschiedenis hield en stapte naar die studierichting over. Zijn universitaire studie was ook een toevlucht. Hij ging in therapie maar maakte de psychoanalyse niet af. De behandeling hielp hem van zijn mensenschuwheid en verlegenheid af en bij hoogleraar Jan Romein, die hem het plezier in historisch bronnenonderzoek zou bijbrengen, voelde hij zich volledig op zijn gemak. In 1949 slaagde hij voor zijn kandidaatsexamen. Dankzij een vriend kreeg hij begin 1951 een baan bij de Bibliotheca Rosenthaliana, die was ondergebracht bij de Amsterdamse universiteitsbibliotheek. Conservator Leo Fuks zocht een werkstudent die bereid was voldoende Hebreeuws te leren om boektitels te kunnen lezen en voor bezoekers publicaties uit het magazijn te halen. Bloemgarten kende geen Hebreeuws, maar Romein stemde in met vervanging van het vak kunstgeschiedenis, wat tot studievertraging leidde. Intussen maakte Fuks hem bekend met de in zijn instituut aanwezige bronnen over joodse geschiedenis. Uit stukken daarin maakte de nieuwsgierige Bloemgarten op onder welke ingewikkelde omstandigheden de vooral in Amsterdam talrijke joodse gemeenschap, incluis het overwegend straatarme proletariaat, in 1796 in staatkundig opzicht gelijkberechtigd werd met de christelijke bevolking van Nederland. Met zijn scriptie over de Amsterdamse joden tijdens de eerste drie jaar van de Bataafse Republiek studeerde hij in 1953 af bij Romein, met theoretische geschiedenis (Romeins vinding) als hoofdvak. Toen Bloemgarten halverwege de jaren zestig merkte dat een promovendus zijn scriptie zonder bronvermelding gebruikte, breidde hij de tekst uit en zag deze in drie afleveringen gepubliceerd in Studia Rosenthaliana (1967-1968). In de winter van 1954-1955 vervolgde Bloemgarten zijn geschiedenisstudie met een Franse beurs in Toulouse, waar hij tevens genoot van zanglessen bij het plaatselijk conservatorium. Voor zover dit een poging was Nederland te verlaten, zoals zijn zuster en broer deden, mislukte die. Het onderzoek in Toulouse leverde te weinig op. Terug in Nederland stelde zijn vroegere leraar Grieks, Jo Melkman, hem aan bij het Nieuw Israëlitisch Weekblad als opvolger van Renate Rubinstein. Hoewel | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
hij bedongen had niet te hoeven schrijven, omdat hem dit moeilijk afging, dwong zij hem op haar laatste dag een artikel over de schilder Marc Chagall in te leveren, wat hij deed. Daarna vergaderde hij wekelijks met redactiesecretaresse Hanny Michaelis, die hij nog van het Vossius kende. Begin 1956 werd hij bureauredacteur bij het weekblad Vrij Nederland. Hij kon goed opschieten met hoofdredacteur Mathieu Smedts, maar vertrok na anderhalf jaar, omdat hij zich vanwege zijn langzame werktempo ongeschikt achtte voor het journalistieke werk. Muziekrecensies schrijven ging hem beter af, gezien zijn brede muziekkennis, gevoel voor muziek en behoefte terstond zijn mening te geven. Hij begon met recensies in het Nieuw Israëlitisch Weekblad in 1956 en werd twee jaar later gevraagd door Norbert Loeser, muziekrecensent van het Algemeen Handelsblad, voor diens krant, later nrc Handelsblad, waarvan hij van 1968 tot 1992 muziekmedewerker was. Volgens collega-recensent Leo Samama had hij een hoge morele verantwoordelijk en wist hij kundig een compliment aan een punt van kritiek te verbinden. Soms zong Bloemgarten in een liberale synagoge en begeleidde hij als bariton voorzanger en tenor Hans Bloemendal bij joodse bruiloften. In 1957 werd Bloemgarten parttime leraar geschiedenis aan de Hogere Burger School voor Meisjes in Utrecht. Orde houden was niet zijn kracht, maar hij kreeg de meisjes mee nadat hij tot hun verbazing een les zingend had volbracht. Vanaf 1962 tot 1983 (toen hij vervroegd uittrad) was hij met enkele onderbrekingen voor onderzoek leraar geschiedenis aan het Amsterdams Spinoza Lyceum. Hier bekoorde hij zijn leerlingen met aandacht voor de actualiteit en mildheid: wie een onvoldoende haalde, kon de repetitie overdoen tot het resultaat naar wens was. In 1974 trouwde hij met Joka Barends, lerares Frans, die bezig was haar antiquariaat Colombine op te zetten. Begin jaren zeventig had Bloemgarten het nog vage plan bij hoogleraar nieuwste geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, Frits de Jong Edz., te promoveren op Henri Polak en diens Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond (andb). Doorslaggevend voor zijn verdere ontwikkeling als historicus was zijn kennismaking met Philo Bregstein in 1974. Deze had eerder een televisiefilm over Presser gemaakt (‘Dingen die niet voorbijgaan’) en zocht een adviseur voor zijn film ‘Op zoek naar Joods Amsterdam’ die in 1975, dertig jaar na de oorlog, vertoond zou worden. Bregstein vond in Bloemgarten de man die hem met zijn parate kennis en gedocumenteerde, levendige verhalen vertrouwd maakte met de vele facetten van het vroegere joods | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
Amsterdam, al had Bloemgarten moeite met Bregsteins filmformat. Als cineast wilde deze geen of nauwelijks archiefmateriaal gebruiken maar liever het naoorlogse Amsterdam tonen, waarbij de woorden van de geïnterviewde, nog levende personen het verleden moesten oproepen. Door Bloemgartens aanhouden zag Bregstein zich gedwongen meer archiefmateriaal te gebruiken dan hij had gewild, al hield hij goeddeels vast aan zijn opvatting. De film kwam in 1975 op televisie en riep veel herinnering op aan vroegere tijden. Na de film draaide de verhouding tussen beide mannen om, omdat Bloemgarten de leiding nam bij de voorbereiding van het boek Herinnering aan Joods Amsterdam. Filmproducent Jan Vrijman had uitgeverij De Bezige Bij de vele voor de film gemaakte interviews laten uittikken. Deze teksten vormden de basis voor hun beider boek dat in 1978 uitkwam en duidelijk maakte welke aderlating Amsterdam had ondergaan door het wegvoeren van de joodse inwoners met hun uiteenlopende beroepen. De samenwerking tussen Bregstein en Bloemgarten en het succes van film en boek stimuleerden Bloemgartens dissertatieonderzoek, al liet de afronding op zich wachten. Dankzij een subsidie kon hij in 1976 en 1977 bronnenonderzoek doen. Hij sprak over zijn onderzoek (in 1979 voor de Amsterdamse Werkgroep Arbeidersbeweging op het instituut van De Jong Edz.) en begon er artikelen over te publiceren in een tijd dat de sociale geschiedenis van de arbeidersbeweging veel belangstelling had. Nadat promotor De Jong Edz. in 1989 was overleden, werd diens opvolger Piet de Rooij promotor. Deze zorgde ervoor dat de grote hoeveelheid getypt manuscript digitaal beschikbaar kwam en drastisch werd ingekort. Bovendien slaagde De Rooy erin Bloemgarten vast te pinnen op het jaar 1993, vijftig jaar na Polaks overlijden. Op 19 oktober 1993 promoveerde Bloemgarten cum laude op Henri Polak sociaal democraat 1868-1943 (Amsterdam 1993). Omdat Bloemgarten andb-voorman Polak - emancipator van het joodse proletariaat, medeoprichter van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, cultuurverheffer en natuurbeschermer - overwegend een sociaal bewogen democraat vond, liet hij het gebruikelijke verbindingsstreepje in ‘sociaal-democraat’ weg. Het eerste exemplaar van het boek werd na de promotieplechtigheid in het oude andb-gebouw in de Henri Polaklaan (‘De Burcht’) aangeboden aan Johan Stekelenburg, voorzitter van de Federatie Nederlandse Vakbeweging. De biografie legt niet het accent op de persoon Polak (de bronnen daartoe waren tijdens de oorlog verloren | |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
gegaan), maar op diens veelzijdige werkzaamheden en zijn vermogen om ook onaangename realiteiten onder ogen te zien, waarmee hij geregeld beter en verder zag dan zijn medestanders. Tussen 1987 en 2000 publiceerde Bloemgarten in het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland negen korte biografische schetsen van overwegend joodse arbeidersleiders, maar ook van Jan Krelage, de organisator van socialistische arbeiderskoren. Als redacteur van het joods biografisch woordenboek-project kwam zijn parate kennis opnieuw van pas, al was hij moeilijk in te tomen bij namen van op te nemen musici. Het uit dit project voortgevloeide boek onder redactie van Rena Fuks-Mansfeld, Joden in Nederland in de twintigste eeuw. Een biografisch woordenboek (Utrecht 2007), bevat vier schetsen van zijn hand, niet van musici maar opnieuw van arbeidersleiders. In zijn boek Hartog de Hartog Lémon, 1755-1823 (Amsterdam 2007) behandelde Bloemgarten, net als in zijn scriptie, de joodse emancipatiegeschiedenis in Nederland in de Franse Tijd. Met in Parijs gevonden documenten belichtte hij het werk van de eerste joodse volksvertegenwoordigers in Europa, de Nederlandse arts Lémon en koffiehandelaar Herman Bromet. Zij werden in 1797 afgevaardigd naar de Nationale Vergadering. Lémon speelde bovendien in 1798 een belangrijke rol bij de totstandkoming van de democratische Nederlandse grondwet. Ook in dit boek ligt, bij gebrek aan egodocumenten, het accent niet op de persoon maar op Lémons werk als armendokter voor de Asjkenazische gemeenschap in Amsterdam en als strijder voor emancipatie van de joodse volksklasse. Na de door Franse interventie gevormde Bataafse Republiek (1795) zette Lémon zich als secretaris van de toen gevormde joodse patriottenclub Felix Libertate in voor de verlening van burgerrechten aan de joden. Hij was medeondertekenaar van nota's en brieven aan de Nationale Vergadering. Na de officiële scheiding van kerk en staat in augustus 1796 volgde op 2 september het decreet over juridische gelijkberechtiging van joden met andere burgers van de Bataafse Republiek. Lémon vertaalde de Rechten van de Mens en de Burger in het Jiddisch maar maakte het zichzelf niet gemakkelijk, omdat de meeste joden Oranjegezind waren en de leiders van de joodse kerkbesturen conservatief. Zij waardeerden Lémons interventies niet en zijn latere streven tot afschaffing van het Jiddisch leidde tot veel protest. Als consequente republikein bleef Lémon zich in 1813 verzetten tegen de vorming van een monarchie onder leiding van de conservatieve Oranjes. Voor dit wat de gelijkberech- | |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
tiging van Nederlandse joden betreft vernieuwende boek ontving Bloemgarten in 2007 de eerste Dr. Henriette Boas Prijs. Hierna stond Bloemgarten een reeks korte biografieën van onaangepaste personen voor ogen, niet noodzakelijk joden, maar het bleef bij het boek Justus Swavings wondere bestaan (Amsterdam 2015) over een avontuurlijk aangelegde patriciër en wereldreiziger die leefde van 1784 tot 1835. Bloemgarten was gefascineerd geraakt door de autobiografische geschriften van deze vergeten domineeszoon. Bij het ter hand nemen van Romeins boek Op het breukvlak van twee eeuwen (1967) realiseerde hij zich dat Swavings, net als Lémon en Polak, op een dergelijk breukvlak verkeerde. Met zijn ervaringen in Europa, het Westelijk Halfrond en de Kaapkolonie gaf Swavings de talloze algemene tegenstrijdigheden en eigenaardigheden weer die zich tijdens zijn leven en omzwervingen voordeden, ook al zette hij als autobiograaf de werkelijkheid soms naar zijn hand. Na jarenlange aandrang uit de familie zette Bloemgarten zich in 2015 eindelijk aan het schrijven van zijn memoires. Hij beschikte over een fenomenaal scherp geheugen (en veel humor) maar trok als historicus ook de bronnen na. Het eerste deel van Ik, Salvador Bloemgarten (Amsterdam 2018) loopt tot 1935, het tweede tot 1947. Het boek bleef onvoltooid. Het eindigt met de beschrijving van de moeilijke periode van terugkeer uit de onderduik. Bloemgarten maakte de door zijn zoon Ruben bezorgde boekuitgave niet meer mee. Op 29 oktober 2017 overleed hij aan longontsteking, in het ziekenhuis nog bezig met de tekst. Met als aanleiding de presentatie van deze memoires organiseerde de voormalige Werkgroep Andere Tijden (waarvan hij in 1990 lid was geworden) op 11 oktober 2018 in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis een ‘Hommage aan Salvador Bloemgarten’. Daar belichtten collega's en vrienden zijn historische en muzikale activiteiten en familieleden zijn sterke familieband. Zij sloten de bijeenkomst af met zang.
bob reinalda | |||||||||||||
Voornaamste geschriften
| |||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||
|