| |
| |
| |
Maria Adriana Wiebes-van Oort
Rotterdam 28 mei 1936 - Leiden 7 september 2016
Nacht, straten, apotheek, lantaren, / Een zinloos schijnsel in de mist. / Al leef je nog eens twintig jaren - / Geen uitweg - alles is beslist.
In de Leidse Roodenburgerstraat staan deze regels - in het Russisch en in het Nederlands - op de muur van een woonhuis. Ze vormen de eerste strofe van een beroemd gedicht van de Russische dichter Alexander Blok en werden aangebracht door de Stichting Tegen-Beeld, die de Leidse straten sinds 1992 met veel poëzie, in de vorm van ‘muurgedichten’, verfraaide. De Nederlandse vertaling is een van de vele poëzievertalingen van de hand van Marja Wiebes en haar vertaalcompagnon Margriet Berg. Wiebes en Berg maakten het vertalen van poëzie tot een van hun specialismen, oogstten daar veel waardering voor en werden meerdere keren door Tegen-Beeld benaderd voor deelname aan het project. In dit geval kwam de tekst op een bijzondere plaats terecht: in deze straat vlak buiten de Leidse stadssingels woonde Wiebes zelf decennialang en werkte ze aan haar omvangrijke oeuvre als literair vertaler.
Meer dan vijfendertig jaar was Wiebes als vertaler werkzaam en haar activiteit op dat gebied beperkte zich niet tot een enkel genre. Ze hield zich bezig met het vertalen van poëzie, proza, toneel en operalibretto's.
| |
| |
Naast vertalingen uit het Russisch maakte ze ook een enkele excursie naar het vertalen uit het Engels. Voor Wiebes was het vertalen - zo memoreerde haar dochter Boukje Wiebes na haar dood - niet veel minder dan ‘een verslaving’, de lijst met haar vertalingen omvat dan ook een dikke zeventig titels. Ze werkte gestaag en met veel gedrevenheid door, vrijwel letterlijk tot aan haar dood: op haar bureau lag in september 2016 de tekst van het operalibretto van Prins Igor, met het vertalen waarvan ze niet lang daarvoor was begonnen.
Marja Wiebes werd in 1936 in Rotterdam-Zuid, niet ver van de Kuip, als Marja van Oort geboren in het gezin van Lambertus van Oort, onderwijzer en hoofd van een school en Hendrika Cornelia Escabache, tot haar huwelijk eveneens werkzaam als onderwijzeres. Er was al een dochter uit een eerder huwelijk van de vader, na Marja werd nog een derde dochter geboren. Vader Lambertus van Oort, schoolhoofd van een lagere school op de Leede, was een bevlogen onderwijzer en een erudiete man die zijn grote kennis van taal, geschiedenis en cultuur niet alleen op school, maar ook thuis graag overbracht. Veel van Marja's liefde voor taal en tekst is in die jeugd reeds gewekt. De sfeer in Tuindorp Vreewijk was in die periode, de late jaren dertig, aangenaam en rustig. De kinderen hadden ruimte om buiten te zijn en in het gezin was veel aandacht voor de natuur: van hun vader leerden de kinderen Van Oort spelenderwijs de namen van planten en bomen kennen, in het Nederlands en in het Latijn. Ook de liefde voor Rotterdam werd met de paplepel meegegeven.
In de meidagen van 1940 kreeg de liefde voor de stad ook binnen het gezin Van Oort een ernstige schok te verduren. Een paar weken voor haar verjaardag was Marja door haar grootvader meegenomen naar de winkel Meijer & Blessing om alvast een verjaarscadeau uit te zoeken: het werd een autoped, met luchtbanden. Enkele dagen na de aankoop, op 14 mei 1940, werd het winkelpand van Meijer & Blessing met vele andere gebouwen in het centrum door het bombardement op de stad volledig weggevaagd. De ontzetting was ook in het gezin Van Oort enorm: voor het eerst zagen de dochters bij de vader, die doorgaans zo kalm en gelijkmatig was, grote boosheid en ontzetting. Marja memoreerde ook later vaak nog deze veelbewogen periode. Angstaanjagend waren de vliegtuigen die overvlogen, de herrie en de angst van iedereen dat er nog meer slachtoffers konden vallen. Een van de gebeurtenissen die haarzelf als klein kind in het bijzonder had geschokt was het zien van een dode op straat: vlak bij haar woonhuis werd een burger neergeschoten. Als ze er
| |
| |
later over vertelde eindigde het verhaal steevast met de woorden: ‘Ik begreep dat die meneer was doodgeschoten, maar zijn hoed rolde nog door. En dat vond ik zo naar.’ Ook de verduistering vond ze vreselijk, er was geen licht meer in de straat, er was geen radio meer om naar te luisteren en nu en dan waren er invallen in huis, van Duitse soldaten die op zoek waren naar eten. Aanvankelijk werd er nog wel min of meer gewoon naar school gegaan, maar de lagere school aan het Frankendaal, die Marja bezocht, werd in 1944 op last van de Wehrmacht gesloten.
Na de middelbareschooltijd, op het Erasmiaans gymnasium, vertrok Marja in 1954 naar Leiden om te studeren. Een echte Rotterdamse zou ze in haar hart echter altijd blijven. Een schilderij van de Rotterdamse haven en een van de Laurenskerk nam ze mee naar haar nieuwe woonplaats en ook de liefde voor voetbalclub Feijenoord was onverwoestbaar. In Leiden werd ze lid van de Vereeniging voor Vrouwelijke Studenten te Leiden en ze begon aan de studie Rechten. Dat eerste beviel haar zeer, het tweede wat minder: ze vond de materie taai en niet bijster interessant en deze studie maakte ze niet af. Reeds als eerstejaars studente ontmoette ze de iets oudere natuurkundestudent Jaap Wiebes; in 1957 traden ze in het huwelijk. Ze betrokken een woning in de Asserstraat in Leiden, die in later jaren verruild zou worden voor een huis in dezelfde Burgemeesterswijk, in de Roodenburgerstraat. Marja en haar man kregen drie dochters. Toen de kinderen wat ouder werden, vond Marja de ruimte en de energie om opnieuw te gaan studeren. Via de Teleac-cursus Russisch (1967-68), waarin Karel van het Reve met zijn vrouw Josien een belangrijke rol vervulde, was haar interesse voor deze taal gewekt. In 1971 schreef ze zich aan de Rijksuniversiteit Leiden in voor de studie Slavische taal- en letterkunde en deze studie bleek een schot in de roos. In 1979 legde ze met goed gevolg het doctoraalexamen af.
Bij de opleiding Slavische taal- en letterkunde bekleedde Karel van het Reve sinds 1957 de positie van hoogleraar Russische letterkunde. Zijn colleges waren ook buiten Slavistische kring populair en trokken veel hoofd- en bijvakstudenten. Onder meer Maarten Biesheuvel en Maarten 't Hart waren bewonderaars die regelmatig in de collegebanken bij hem aanschoven, hoewel laatstgenoemde ook zeer heftige discussies met Van het Reve (de evolutietheorie!) voerde. Ook voor Wiebes was Van het Reve een zeer inspirerend leermeester, vooral toen zij na het kandidaatsexamen kon aanschuiven bij het vertaalcollege dat Van het Reve gaf. Met een groepje enthousiastelingen - zelf was ik ook een van de deelnemers -
| |
| |
werden onder leiding van Van het Reve tijdens deze colleges literaire teksten vertaald.
Deze middagen van vrolijke woordenstrijd waren uiterst leerzaam, inspirerend en geanimeerd. In de periode dat Wiebes eraan deelnam werden onder meer De stenen gast van Alexander Poesjkin, De revisor van Nikolaj Gogol en een groot aantal gedichten onder handen genomen. Ongetwijfeld hebben deze bijeenkomsten onder leiding van Van het Reve ertoe bijgedragen dat de Leidse slavistiek een flink aantal literaire vertalers heeft voortgebracht. Het vertalen van de komedie De revisor van de Russische negentiende-eeuwse schrijver Nikolaj Gogol was een van de grotere projecten: er werd meerdere jaren, in twee verschillende groepen, aan gewerkt. Op deze bijeenkomsten werden op vrolijke doch indringende wijze heel wat vertaalrobbertjes uitgevochten; de middagen werden steevast afgesloten met een bezoek aan het vlakbij de universiteit gelegen café Barrera. ‘Zijn er nog roddels?’ opende Van het Reve daar aan het cafétafeltje doorgaans het gesprek. Bij het afscheid van Van het Reve van Leiden - hij ging in 1983 met emeritaat - werd deze vertaling van Gogols komedie in de Leidse Schouwburg opgevoerd door studenten slavistiek en een enkele aanvulling uit andere gelederen. Ook Biesheuvel en 't Hart speelden een kleine rol: ze kwamen ten tonele als politieagent. Wiebes liet bij deze gelegenheid een van haar andersoortige talenten zien: zij maakte een groot deel van de kostuums voor de opvoering en legde daarbij veel creativiteit aan de dag.
De colleges van Van het Reve functioneerden voor veel van zijn studenten ook als een eerste connectie met de uitgeverswereld. Van het Reve werd regelmatig door uitgevers en anderen met vragen en verzoeken benaderd; soms speelde hij opdrachten door aan studenten. Zo vertelde Van het Reve in 1979 over het plan van Uitgeverij De Arbeiderspers voor het uitgeven van Literatuur en revolutie van Lev Trotski. Zelf was hij verzocht een nawoord te schrijven, maar naar een geschikte vertaler werd nog gezocht. Marja en ik hadden wel oren naar een project als dit: we benaderden de uitgeverij en mochten een proefvertaling maken, die vervolgens goed werd bevonden. Toen ons kort daarna werd meegedeeld dat vanwege de hoge moeilijkheidsgraad van het werk toch voor een reeds ervaren vertaler werd gekozen, waren wij lichtelijk verontwaardigd en maakten deze gemoedstoestand ook aan de redactie van De Arbeiderspers kenbaar. Het leverde ons een eerste - andere - opdracht tot vertaling op waar we zeer mee in onze nopjes waren: de vertaling van de memoires
| |
| |
van Dmitri Sjostakovitsj voor de serie Privédomein. Kort daarna bleek de voor Trotski aangezochte vertaler zich in de lastige tekst te hebben verslikt en mochten wij ons alsnog op de essays van de Russische revolutionair storten. Onze vertaalcarrière kwam hiermee behoorlijk op gang. Voor Wiebes kwam via de connectie met Van het Reve eveneens een contact met de Haagse toneelgroep De Appel tot stand. Samen met Van het Reve mocht zij in 1979 adviseren over de vertaling van Op de bodem van Maxim Gorki. In de daaropvolgende jaren zou ze vaker door Erik Vos, regisseur van toneelgroep De Appel worden gevraagd voor adviezen en vertalingen.
Ook de samenwerking van Wiebes met Margriet Berg nam een aanvang. Met Berg had Wiebes tijdens de studie al een eerste stap gezet richting het vertalersvak. Samen deden zij een onderzoek naar de vertaling van de roman Dar (De gave, 1935-37) van Vladimir Nabokov. Dit is de laatste in het Russisch geschreven roman van deze schrijver, een afscheid van zijn Russische verleden; in 1963 verscheen een vertaling van de roman in het Engels onder de titel The Gift. Deze vertaling was van Michael Scammell in samenwerking met de auteur zelf. In 1977 verscheen een Nederlandse uitgave van het boek, door Anneke Brassinga (met medewerking van Peter Verstegen) uit het Engels vertaald. Berg en Wiebes onderzochten wat er in de Nederlandse vertaling verloren was gegaan (en óf er veel verloren was gegaan!) door toedoen van de tussenschakel van het Engels. Hun bevindingen legden ze vast in een scriptie met de titel De vertaling vertaald (1978).
Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig - de Koude Oorlog woedde nog en vanuit het Westen was er veel belangstelling voor wat er gebeurde achter ‘het gordijn’ - bleek er veel vraag te bestaan naar literair vertalers uit het Russisch. Niet alleen klassieke Russische schrijvers werden uitgegeven, maar ook veel dissidenten. Zo vertaalde Wiebes een tweetal boeken van Vladimir Vojnovitsj, met Berg vertaalde ze onder meer de kampmemoires van Irina Ratoesjinskaja, en samen met mij de kampverhalen van Varlam Sjalamov. In 1987 kregen wij gezamenlijk de Aleida Schotprijs voor de vertaling van een boek van een andere dissident: Goedenacht van Andrej Sinjavski.
Het vertaalgroepje rond Karel van het Reve werd na zijn emeritaat voortgezet; ook hijzelf beleefde veel plezier aan deze samenwerking. Na zijn afscheid van de Leidse universiteit werden de bijeenkomsten bij een van de leden van het groepje thuis gehouden en werd uitsluitend poë- | |
| |
zie vertaald. Uitgangspunt was dat de vertaling altijd metrum en rijm in acht moest nemen. Gedichten van Achmatova, Goemiljov, Mandelstam, Brodsky en vele anderen werden zo naar het Nederlands omgezet. De resultaten werden gepubliceerd in het tijdschrift De tweede ronde; ook verscheen een uitgave in boekvorm onder de titel De meisjes van Zanzibar (Maastricht, 1988). Met Berg bouwde Wiebes op deze ervaring voort: ook getweeën vertaalden zij vele Russische gedichten, ook samen publiceerden zij regelmatig poëzievertalingen in De tweede ronde; de vrolijke vertalersbijeenkomsten in het Amsterdamse café Mulleners waar Tweede Ronde-redacteuren Peter Verstegen en Marko Fondse de medewerkers van het blad ontvingen waren een onlosmakelijk onderdeel van het werk. In 1991 resulteerde de intensieve samenwerking van Berg en Wiebes in een veel geprezen tweetalige uitgave van Russische poëzie uit de achttiende tot en met de twintigste eeuw: Van Derzjavin tot Nabokov. Russische poëzie uit drie eeuwen. Het was de eerste anthologie van Russische dichtkunst in het Nederlands.
Een belangrijke opdrachtgever werd Uitgeverij Van Oorschot. Voor de Russische Bibliotheek van deze uitgeverij vertaalde Marja Wiebes - ook samen met Margriet Berg - het verzamelde werk van Ivan Boenin, een keuze uit de gedichten van Marina Tsvetajeva, evenals uitgaven van de poëzie van Anna Achmatova en Boris Pasternak. Voor dezelfde reeks vertaalde ze met mij samen een aantal delen met proza: Lev Tolstojs Oorlog en vrede, het complete toneelwerk van Anton Tsjechov en een uitgave in twee delen van de verhalen van Tolstoj (aan dit laatste project werkte ook Froukje Slofstra mee).
Voor haar vertalingen van proza en poëzie uit het Russisch ontving Wiebes in 2009 een belangrijke onderscheiding: de Martinus Nijhoff Vertaalprijs. Het juryrapport schrijft, na lof voor haar vertalingen van proza, over haar poëzievertalingen: ‘De combinatie van soepelheid en dicht bij de oorspronkelijke tekst blijven is nog opmerkelijker in de poezievertalingen van de laureaat. Russische poëzie, ook die van de twintigste eeuw, is bijna altijd berijmd en het vergt veel van een vertaler om zowel de precieze inhoud als de vormkenmerken te handhaven zonder de Nederlandse versie van het gedicht in een ongemakkelijk keurslijf te wringen. De poëzievertalingen van Wiebes - en dat zijn er inmiddels een groot aantal - zijn verrassend natuurlijk: wie niet zou weten dat het vertalingen waren, zou onmiddellijk aannemen dat hij te maken had met oorspronkelijke gedichten.’ Op 4 november van dat jaar werd in het Mu- | |
| |
ziekgebouw aan 't IJ te Amsterdam een bijeenkomst gehouden om dit te vieren. In haar dankwoord memoreerde zij haar leermeester uit Leiden: ‘Karel van het Reve, die aan ons, Leidse slavisten, in zijn vertaalclubje de liefde voor het vertalen heeft doorgegeven.’ In 2010 volgde een andere belangrijke bekroning: aan Margriet Berg en Marja Wiebes werd door het Internationale Vertaalcentrum voor Russische literatuur (onderdeel van de Russische Academie van Wetenschappen) een onderscheiding toegekend voor de vertaling van Werken van Anna Achmatova.
Wiebes' toewijding aan haar werk was groot. Ook al werd haar gezondheid in de loop der jaren minder goed - ook na de pensioengerechtigde leeftijd vertaalde ze voort. Ermee ophouden was eenvoudigweg geen optie, daarvoor had ze het vak teveel lief. Niet toevallig - ik woonde in dezelfde straat als zij - passeerde ik regelmatig haar huis; omhoogkijken naar de eerste etage betekende in negen van de tien gevallen de vertaalster achter haar Apple-computer zien zitten, aan het werken, aan het denken, sigaretje in de hand. Niet lang na haar tachtigste verjaardag in 2016 kwam er toch een cesuur in de bedrijvigheid. In die zomer - de gezondheid van zowel Wiebes als die van haar man was sterk achteruitgegaan - verhuisde het echtpaar naar de Vlietweg in Leiden, naar een woning naast het huis van hun dochter en schoonzoon. Ook daar werkte ze toch weer, zij het in een iets minder straf tempo, voort. De vertaling van het libretto van Prins Igor voor de Nederlandse Opera zou ze echter niet meer voltooien.
yolanda bloemen
| |
Voornaamste geschriften
Selectie van vertalingen door Marja Wiebes |
Aangegeven zijn medevertalers: MB (Margriet Berg), YB (Yolanda Bloemen), FS (Froukje Slofstra) |
|
Dmitri Sjostakovitsj, Getuigenis. Amsterdam 1981. (met YB) |
Lev Trotski, Literatuur en revolutie. Amsterdam 1982. (met YB) |
Ivan Gontsjarov, Een alledaagse geschiedenis. Amsterdam 1983. (met YB) |
Vladimir Nabokov, De tovenaar. Amsterdam 1986. |
Andrej Sinjavski, Goedenacht. Amsterdam 1986. (met YB) |
| |
| |
Ivan Gontsjarov, Reis om de wereld. Amsterdam 1987. (met YB) |
Irina Ratoesjinskaja, Grijs is de kleur van de hoop. Amsterdam 1989. (met MB) |
Fazil Iskander, Het oude huis onder de cipres. Amsterdam 1989. (met MB) |
Vladimir Vojnovitsj, De bontmuts. Amsterdam 1990. |
Nina Berberova, Cursivering van mij. Amsterdam 1991. (met MB) |
|
Van Derzjavin tot Nabokov. Russische poëzie uit drie eeuwen. Leiden 1991. (met MB) |
Ivan Toergenjev, Vaders en zonen. Amsterdam 1991. (met YB) |
Anna Larina Boecharina, De revolutie ging in het rood gekleed. Amsterdam 1993. (met MB) |
Bloemlezing van de Russische poëzie. Leiden 1997. (met MB) |
Pjotr Tsjajkovski, Pique Dame. Amsterdam 1998. |
Marina Tsvetajeva, Werken. Amsterdam 1999. (met MB) |
Varlam Sjalamov, Berichten uit Kolyma. Amsterdam 2000. (met YB) |
Ivan Boenin, Verzamelde werken (vier delen) Amsterdam 1994-2002. (met MB) |
Innokenti Annenski e.a., Vriend herfst. Leiden 2002. (met MB) |
Henry Wadsworth Longfellow, Het lied van Hiawatha. Amsterdam 2002. (met MB) |
Pjotr Tsjajkovski, Iolanta. Amsterdam 2004. |
Lev Tolstoj, Oorlog en vrede. Amsterdam 2006. (met YB) |
Anna Achmatova, Werken. Amsterdam 2007 (met MB) |
Maxim Gorki, Op de bodem / De Zykovs. Leiden 2010 |
Oscar Wilde, Gedichten. Leiden 2011 (met MB) |
Nikolaj Rimski-Korsakov, De legende van de onzichtbare stad Kitesj en het meisje Fevronia. Amsterdam 2012 |
Igor Stravinsky, De nachtegaal. Amsterdam 2012 |
Lev Tolstoj, Verhalen en novellen 1851-1863. Amsterdam 2015 (met YB en FS) |
Lev Tolstoj, Verhalen en novellen 1863-1910. Amsterdam 2015 (met YB en FS) |
Boris Pasternak, Gedichten. Amsterdam 2016 (met MB) |
|
|