Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2018-2019
(2020)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| ||||
Willem Anton Marie de Moor
| ||||
[pagina 130]
| ||||
Marterstraat in Nijmegen. Van 1942 tot 1948 doorliep Willy de St. Antoniusschool. Hij groeide op in een katholiek, zeg maar ‘roomsch’, milieu. Rijk was het niet bij hem thuis, hoewel iedereen op pianoles mocht. De Moor zou zijn hele leven de toetsen beroeren. Hij was actief in de kerk om de hoek, was misdienaar en hopman in de verkennerij. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, na het mislukken van Operatie Market Garden, werd Nijmegen frontstad, waardoor het gezin zo'n 200 dagen in de kelder aan de Marterstraat schuilde. De Moor zou er later over schrijven en dichten.Ga naar eindnoot1. Na zijn lagereschooltijd werd hij gymnasiast (A) aan het Canisius College in zijn woonplaats waar zijn enthousiasme werd gewekt voor toneel en letteren. Zijn eerste schrijfexercities stonden in het schoolblad De Rolpoort. Geïnspireerd door zijn leraar Nederlands, pater Hans van de Loo S.J., vulde hij met tweelingbroer Eddy, die daarin tekende, en een vijftal bevriende mederedacteuren het blad met proza en poëzie. Met Cel 6 namen de eindexaminati van 1955 afscheid van hun middelbareschooltijd: een bundel opstellen en gedichten, opgedragen aan rector, paters en leraren als dank voor door hen bewezen diensten.Ga naar eindnoot2. Van de Loo was zeker van invloed bij De Moors keuze tot de studie Nederlandse taal- en letterkunde die hij direct na zijn slagen ging volgen aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Waarschijnlijk hadden ook diens buitenschoolse poëziebesprekingen waaraan De Moor gretig deelnam, bijgedragen tot zijn ontluikend dichterschap. De naam Willy werd al gauw ingeruild voor die van Wam (afgeleid van de initialen van zijn doopnamen), de Moor, en soms W.d.M. en voor pseudoniemen, in de tijd dat hij hij als student Nederlands journalistieke stukjes en gedichten ging schrijven voor Vox Carolina, bijblad van het Nijmeegs Universiteitsblad. Onder meer trof men hierin zijn verslag aan van de reis van het Nijmeegse Studentencorps naar Venetië in september 1957, dat hij later onder de titel Veni Vidi Venezia met zeven gedichten en door hemzelf vervaardigde tekeningen in boekvorm bezorgde. De Moor was ook een jaargang mede(hoofd)redacteur van Vox Carolina dat hij volschreef met teksten en een niet gering aantal gedichten, niet zelden onder pseudoniem. ‘Ik was gek op Christian Morgenstern, en dat kun je aan die gedichtjes wel merken, helaas’, beoordeelde hij later zelf de kwaliteit van dit vroege werk.Ga naar eindnoot3. Als student-correspondent ging hij in de jaren '50 ook voor dagblad de Gelderlander schrijven, eerst over studentenzaken, waarbij hij verslag | ||||
[pagina 131]
| ||||
deed van wat zich op de Katholieke Universiteit Nijmegen afspeelde.Ga naar eindnoot4. Later schreef hij in deze krant over Nederlandstalige literatuur, en ontvouwde hij min of meer literaire ontboezemingen zoals hij die als redacteur van Vox Carolina placht prijs te geven. Zijn eerste recensie schreef hij in 1959. Hij zou er tot 1964 ook seizoensgebonden, niet zelden religieus gestemde gedichten in schrijven. Na zijn kandidaats in 1959 ging De Moor Nederlands doceren aan het Geert Groote College, te Deventer. Hij richtte er een eigen toneelgroep op, Harlekijn. Inmiddels had hij Maria Oremus (geb. 17 sept. 1934) leren kennen die op kamers tegenover de familie De Moor aan de Marterstraat woonde. Zij studeerde Nederlands en gaf daarnaast les op de R.K. Huishoud- en Nijverheidsschool St. Agnes te Nijmegen. Zij was evenals De Moor lid van Achter 't Vercken, roemruchte studentenvereniging van de studie Nederlands. Na zijn doctoraal trouwden zij in Nijmegen op 15 juli 1961 en gingen zij wonen aan de Ceintuurbaan in Deventer. In de zomer van 1962, nadat hun eerste kind, Liesbeth, was geboren verhuisden zij naar Schalkhaar waar in 1964 hun tweede dochter, Ingeborg, het licht zag. Van 1965 tot 1972 woonden zij aan de Zwolseweg in Deventer, waar Ward in 1966 en Kiki in 1969 het gezin verrijkten. Met Kiki, die officieel Regien heette, geboren met het syndroom van Down, zou haar vader een bijzondere band koesteren die tot aan zijn dood zou duren. In een interview zegt hij: ‘Kiki heeft met haar fijn natuurlijk gevoel voor stemmingen ons gezin extra harmonieus gemaakt (...) En bewerkt dat ze solidair zijn met elkaar en met Maria en mij in de zorg voor Kiki’.Ga naar eindnoot5. ‘De tijd in Deventer was een gelukkige’, sprak oudste dochter Liesbeth tijdens de uitvaartdienst van haar vader, op 20 januari 2015 in de Cenakelkerk, Heilig Land Stichting. ‘Wam, los van zijn familie, was als leraar in zijn element en vader van een jong gezin (...) Wat ik me nog goed herinner: dat ik met hem door Deventer liep, en je het gevoel kreeg dat hij werkelijk iedereen kende: “Hai, daag, gezellig, hoe is het?” ... en daar stonden we dan weer een half uur. Charmant, innemend, een oog voor velen, dat hoorden we.’ In Deventer vond De Moor tijd om poëzie te schrijven. Bij gelegenheid van de geboorte van dochter Ingeborg in 1964 schreef hij ‘Geboorte, een stemmenspel’, opgedragen aan haar moeder Maria. In 1965 en het jaar erna nam Nieuw Vlaams TijdschriftGa naar eindnoot6. gedichten van hem op en verscheen De Papieren long, De Moors eerste volwaardige in eigen beheer uitgegeven dichtbundel waarin hij, naast nieuw werk, eerdere in literai- | ||||
[pagina 132]
| ||||
re tijdschriften en in eigen beheer gepubliceerde gedichten opnam. Ook van hem verscheen het lange epische gedicht ‘Ameland’ in het literaire tijdschrift Kentering, dat hij later zelfstandig uitgaf en opdroeg aan zoon Ward die net was geboren.Ga naar eindnoot7. ModelstaanGa naar eindnoot8. bevat enkele gedichten van De Moor en Victor van Vriesland nam in zijn Spiegel van de Nederlandse poëzie twee gedichten van hem op.Ga naar eindnoot9. Dergelijke publicaties sterkten hem in zijn dichterschap, ‘al heb ik met die bemoediging vervolgens in deze periode van mijn leven niets gedaan: ik liet het dichten lange tijd voor wat het was’.Ga naar eindnoot10. Vanaf 1965 bracht De Moor gedichten over Christus' leven in bloemlezingen bijeen voor De Heraut, uitgave van het H. Hart te Nijmegen. Hij zou wel vaker betrokken worden bij het mede-samenstellen van bloemlezingen.Ga naar eindnoot11. Daarnaast zou hij in de loop der tijd veel bestuurlijk werk verrichten in het literaire en mediacircuit. Zo was hij betrokken bij de Culturele Raad van Overijssel, de Raad voor de Kunst, het Fonds voor de Letteren, de jury van de P.C. Hooft-prijs en de ako Literatuurprijs. Zijn literaire arbeid voor Vox Carolina en de Gelderlander was zeker een goede basis, toen hij in 1969 de taak van literair criticus van dag-, later weekblad De Tijd op zich nam. De Moor was van 1969 tot 1987 verbonden aan de Tijd. Hij zou naam maken met de zogeheten empathische kritiek waarbij de criticus de nadruk legt op de inleving in het literaire werk in plaats van op de beoordeling daarvan. Literatuurgeschiedenis, het leven van een schrijver en de tekstwetenschap worden volwaardig ingeschakeld. Het ging hem vooral om het leesplezier van een breed publiek, wat ook af te lezen valt van de mede door hem samengestelde geillustreerde literatuurgeschiedenis Ik probeer mijn pen. De Moor, die tot 1987 zijn recensies voor De Tijd zou schrijven, bundelde die in Wilt u mij maar volgen? (1969-1979) en Deze kant op (1979-1984).Ga naar eindnoot12. Nadat hij De Tijd vaarwel had gezegd, ondervond hij dat door jonge critici maar wat in de rondte werd gemaaid, vaak alleen om te scoren, zonder dat ze de kritiek onderbouwden. Hij legde met dat oogmerk zijn opvattingen vast in zijn in 1993 verschenen standaardwerk De Kunst van het recenseren van kunst, neerslag van zijn colleges over dit onderwerp, die hij in 1990 had gestart. De Moor zou als criticus in de loop der tijd bijdragen leveren aan een groot aantal literaire en culturele tijdschriften.Ga naar eindnoot13. Volgens eigen zeggen was hij vaak te mild in zijn recensies: ‘Ik las veel, héél veel, maar alleen Nederlands werk, en dat leidde er uiteindelijk toe, dat ik mijn normen bijstelde’.Ga naar eindnoot14. ‘De zelfkritiek was tekenend voor De | ||||
[pagina 133]
| ||||
Moor, die met bedachtzame, overtuigende stukken in de jaren zestig en zeventig een van de prominentste Nederlandse critici werd,’ schrijft Arjen Fortuin in zijn necrologie.Ga naar eindnoot15. Over die periode zegt dochter Liesbeth de Moor in haar afscheidsrede bij de uitvaartdienst: ‘Mij staat het beeld bij van vader in de stoel met een potlood achter het oor, de stapel boeken doornemend die deze week weer waren toegestuurd. Dikke pakketten. Helaas voor ons kinderen geen cadeaus via de post, maar de recensie-exemplaren. Het geluid van de typemachine ging door het huis, vaak tot 3 uur 's nachts. Tot wanhoop van mijn moeder nam hij dat kreng ook nog mee op vakantie om het laatste stuk nog af te maken en door te bellen. Het tekent zijn werkdrift. De besproken boeken werden bewaard. Tot in de badkamer toe.’ Vaak ging hij met dochter Kiki per trein naar Amsterdam om nog even een ‘stukkie’ af te geven. In 1972 nam De Moor afscheid van het Geert Groote College en verhuisde hij met zijn gezin van Deventer naar Nijmegen waar hij betrokken raakte bij de oprichting van de nlo (Nieuwe Leraren Opleiding) van de Gelderse Leergangen, dagopleiding voor hbo-studenten. Zijn vakgebied werd didactische methoden en tekstkunde.Ga naar eindnoot16. Van 1978 tot 1997 was hij hoofddocent voor literatuurdidactiek en vergelijkende kunstwetenschap aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, in welke functie hij tweejaarlijkse conferenties ter bevordering van het literatuuronderwijs zou organiseren. In deze hoedanigheid heeft hij belangrijke initiatieven ontwikkeld in het bruikbaar maken van de receptie-esthetica voor het literatuuronderwijs.Ga naar eindnoot17.
In 1978 debuteerde hij in literair tijdschrift Maatstaf met zijn ‘Berichten uit de provincie’ onder de naam Wombat Wambuis. Dit karikaturale pseudoniem was De Moor ooit door Gerard Reve in zijn briefwisseling met Simon Carmiggelt tijdens een luimige bui toegeworpen. Slechts twee briefachtige teksten zouden verschijnen, hoewel hij een hele reeks voorzien had met een ironische weergave van zijn leven in de kringen waarin hij min of meer thuis was. Hij zou als Wombat Wambuis nog enige tijd proza blijven schrijven, onder andere in Helias Achterna.Ga naar eindnoot18. Met vrienden beleefde het gezin De Moor wandelvakanties in Engeland, logerend in fraaie landhuizen van Holiday Fellowship. Men maakte tochten door onder meer de bergen van Wales en het Lake District. De Moor ging eind jaren tachtig voor zijn werk nogal eens naar Durham wegens de poëzie van Emily Dickinson die hij bewonderde. | ||||
[pagina 134]
| ||||
Vanaf 1980 woonde de familie De Moor aan de Postweg in Nijmegen, zoete inval voor de kinderen, hun vrienden van school en studie, hun eigen familie, de Latijnse kring (een klein gezelschap classici dat klassieke teksten vertaalde), koorleden met De Moor in hun midden, collega's, poëzievrienden, tot en met de leden van de Rotary Club Nijmegen. In die organisatie had De Moor het tot Gouverneur van de Zuidelijke afdeling gebracht. Dat drukke familieleven veranderde weinig toen de kinderen het huis verlieten. Liesbeth de Moor herinnert zich hierover: ‘Was het volle bak in huis, dan genoot mijn moeder... maar Wam liep vaak de trap op naar zijn kamer om te werken, aan zijn stukken en boeken. Dat was wel opmerkelijk: wilde hij graag dat het hele gezin naar huis kwam, trok hij zichzelf na een tijdje terug om verder te werken. Dat hield nooit op.’ In 1982 promoveerde De Moor aan de Leidse universiteit bij H.A. Gomperts op zijn levenswerk Van Oudshoorn. Biografie van de ambtenaarschrijver J.K. Feijlbrief. Het is een lijvige biografie in twee delen over leven en werk van de vergeten schrijver J. van Oudshoorn (1876-1951) waaraan hij reeds in 1958 begonnen was. Hij had Van Oudshoorn tijdens zijn studie Nederlands ontdekt, was erop afgestudeerd en werd de belangrijkste voorvechter van diens werk.Ga naar eindnoot19. Hij wist het archief van Van Oudshoorn op het nippertje te redden van de papierversnipperaar en werd er de beheerder van. Hij was de eerste die promoveerde op een biografie, wat nogal wat commentaar teweeg bracht. In de wetenschappelijke literaire wereld was het genre van de biografie not done. Het opmerkelijke van dit boek is dat de Moor de chronologie van het biografisch verhaal aanvult met analyses van de literaire werken. Volgens sommigen was De Moors dissertatie niet wetenschappelijk genoeg. Hoe het zij, de experimentele opzet van zijn proefschrift heeft de ten onrechte weggerangeerde kwestie van de relatie tussen leven en werk weer als onderzoeksveld in ere hersteld. In de jaren erna werd het genre serieuzer genomen, steeds meer auteurs realiseerden zich dat de biografie meer wetenschappelijke aandacht verdiende.Ga naar eindnoot20. Een kleine twintig jaren sluimerde zijn dichtershand, al zou hij zo af en toe gelegenheidsgedichten schrijven. Dat veranderde in 1987 toen hij voor het eerst los van vrouw en kinderen drie maanden op een Fullbright Grant in de Verenigde Staten verkeerde. Dat mondde het jaar daarna uit in een ook weer in eigen beheer uitgegeven bundel America, America! Men kan dus van een flinke cesuur in zijn dichterschap spreken, want in twintig jaar had hij zo goed als geen gedicht gepubliceerd, in beslag ge- | ||||
[pagina 135]
| ||||
nomen als hij was door allerlei ander literair werk, promotiedrukte en familiale omstandigheden. In Amerika was hij los van universiteit en gezin en vond hij de rust, en tegelijk de afstand om poëzie te schrijven. Daar zag hij onder andere om naar zijn jongste dochter Kiki en schreef hij drie met elkaar samenhangende gedichten die het syndroom van Down tot onderwerp hebben. Deze drie zou hij in 2008 nagenoeg ongewijzigd in een cyclus onderbrengen; in 2011 zou hij daaraan een vierde gedicht toevoegen.Ga naar eindnoot21. Meer gedichten uit America, America! zou hij later al of niet gewijzigd publiceren. Dat zou hij vaker doen: gedichten heruitgeven, hernemen, titels wijzigen, strofen verzelfstandigen, in elkaar schuiven. De Moor was in 1990 een van de initiatiefnemers van de Werkgroep Biografie, waarvan hij tot 2000 voorzitter zou zijn. Doel was om biografen met elkaar in contact te brengen. In Biografie bulletin schreef De Moor een groot aantal artikelen waarin hij Nederlandse biografen bekend probeerde te maken met wat over de grenzen op hun vakgebied werd gepres(en)teerd. De biografie is nu als literair genre niet meer weg te denken, waaraan zeker De Moors ijveren voor erkenning van dit genre ten grondslag ligt. Hij zou in het verlengde van zijn biografie van Van Oudshoorn die van Maarten 't Hart schrijvenGa naar eindnoot22. en monografieën, onder andere over werk van W.F Hermans, A. Koolhaas en over Willem Asselbergs (pseudoniem: Anton van Duinkerken).Ga naar eindnoot23. Eveneens in 1990 was hij oprichter van Stichting Promotie Literatuuronderwijs en Tsjip/Letteren, tijdschrift voor literaire vorming, waarvan hij van 1990 tot 1998 eerste hoofdredacteur zou zijn. Hij ijverde hierin voor toegankelijk en leerling-gericht literatuuronderwijs en pleitte voor leesplezier in de literatuurles: eerst de hartstocht voor literatuur ontwikkelen, daarna de kennis ervan, was zijn motto. De Moor bedacht het leesdossier, dat bedoeld was om jongeren enthousiast te maken voor literatuur. Hierin konden de leerlingen hun leeservaringen vastleggen en zo hun groei tot lezer documenteren. De verplichte leeslijst was een onding, meende De Moor: literatuuronderwijs moest aansluiten bij de context van de leerling. Hij stelde zich bij alles wat hem als docent bezielde de vraag hoe je kennis moet en kunt overdragen. Zijn geïllustreerde literatuurgeschiedenis Ik probeer mijn pen, zijn boeken over de kunst van het recenseren, over de biografie - ze ademen dezelfde opzet: hoe kweek ik interesse? Zo was hij ook als docent dicht bij de student en collega's betrokken, zo installeerde hij de Faculteitsclub met een lezing tijdens de maandelijkse lunch van collega's. ‘In dit opzicht was hij uniek binnen de | ||||
[pagina 136]
| ||||
sterk hiërarchisch georganiseerde en weinig menselijke warmte uitstralende universiteit’, aldus zijn oud-collega Hans Ester in diens in memoriam in het Reformatorisch Dagblad.Ga naar eindnoot24. In de jaren '90 had hij als voorzitter van de pr-commissie van de letterenfaculteit onder andere het beheer over het essay dat bij de jaarwisseling als geste aan alle medewerkers werd gezonden. Bij zijn afscheid in 1997 zou hij het essay voor 1997-1998 schrijven: Kunst, omdat het moet. In 1999 verscheen van zijn hand Tot vrijheid geroepen, vier literair-historische opstellen over literatuur vanuit of tegen het katholieke geloof.
In januari 1997 trad De Moor vervroegd uit; hij was toen met hernia opgenomen in de Sint-Maartenskliniek te Nijmegen. Bij zijn afscheid van de universiteit werd hij benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau, wat vooral te danken was aan zijn actieve inzet de grensregio tussen Nederland en Duitsland met elkaar te verbinden en het anti-Duitse sentiment weg te nemen. Die inzet bleek uit het tastbare resultaat in de bundel Duitsers?!, die in 1990 verscheen met daarin ervaringen en verwachtingen van zestien auteurs, onder wie Mies Bouhuys en Karel van het Reve.Ga naar eindnoot25. Vrijwel direct na zijn afscheid ging De Moor een wekelijkse poëzie-column voor dagblad de Gelderlander schrijven, waarin hij vanuit het eigen bestaan en tegen de achtergrond van de actualiteit doorgaans aandacht vroeg voor een bepaald gedicht, oeuvre of afzonderlijke dichter. De Moor zag zijn rol in de Gelderlander ook een beetje vanuit zijn dubbele ervaring als criticus en didacticus/ leraar: ‘Ik erger me er altijd aan als critici zich tot hun krantenlezers richten in een soort geheimtaal, zo van u en ik weten toch waarover we het hebben, terwijl dat vaak absoluut niet duidelijk is. Maar ik wil met mijn stukjes toch vooral enthousiasme wekken voor poëzie als zodanig. Dat betekent ten eerste dat ik het verband wil laten zien tussen wat je leest en je dagelijks leven. Je moet er wat aan hebben (...) ten tweede dat ik veel liet liggen, dat ik onbespreekbaar achtte in deze krant.’Ga naar eindnoot26. Hij hield namelijk steeds rekening met de lezer van een regionale krant, die doorgaans andere belangstelling heeft dan, bijvoorbeeld, een lezer van de Volkskrant, Trouw, nrc. Al met al had De Moor om en nabij 330 van deze columns gepubliceerd toen hij op 9 juni 2005 zijn laatste schreef. Met zijn tweelingbroer Ed, arabist, onderhield De Moor een bijzondere band. Nadat zij samen zestig waren geworden, zocht hij hem in 1966 | ||||
[pagina 137]
| ||||
namens de familie op in Egypte. Ed de Moor overpeinsde: ‘Broer, we zijn nu dertig, op de helft van ons leven, of zullen we nu ouder worden?’ De Moor zou hem vijftien jaar overleven. In 2003, drie jaar nadat zijn broer onverwacht was overleden, publiceerde De Moor als een postume hulde Mijn beproefde stad, een herziene uitgave van het boek uit 1982 waarin Ed, directeur van het Instituut voor Oosters Christendom in Nijmegen, verzetspoëzie van Palestijnse dichters uit het Arabisch vertaalde en bundelde.Ga naar eindnoot27. Ter gelegenheid van het 2000-jarig bestaan van Nijmegen verscheen in 2005 Navel van 't land, een door De Moor samengestelde bloemlezing van gedichten over Nijmegen en omgeving.Ga naar eindnoot28. Daarin nam hij behalve werk van een vijftigtal dichters ook vier gedichten van zichzelf op. Het betrof oud werk, uitgezonderd ‘Allemanswicht’, geschreven naar het beeldje van Mariken van Nieumeghen op de Grote Markt van Nijmegen, dat later als literair baken in een herziene versie postuum een plaats zou krijgen in de Nijmeegse binnenstad.Ga naar eindnoot29. In samenwerking met organist Jetty Podt had hij in de jaren ervoor de belangstelling voor Mariken levend gehouden. In september 2005 verschenen vier nieuwe gedichten van De Moor in poëziepuntgl, driemaandelijks tijdschrift voor en over Gelderse dichters.Ga naar eindnoot30. Het zou de opmaat worden voor een bijna ononderbroken reeks gedichten in dit tijdschrift, die hij schreef nadat hij in februari 2006 een hartinfarct had overleefd: ‘Het nadenken over de consequenties van zo'n hartinfarct leidde ertoe dat ik emotionele, maar ook rustig reflectieve aspecten die met zo'n vonnis gepaard gaan - nu zul je heel je leven afhankelijk zijn van verstandige medicatie - ging verwerken in mijn altijd gebleven, maar toen nog passieve liefde voor de poëzie.’, schrijft hij in zijn nagelaten aantekeningen. Op 17 februari 2008 overleed zijn vrouw. De Moor: ‘Maria's dood, zo volkomen onverwacht - 's morgens voelde zij zich niet goed, 's avonds kwam het onverbiddelijke einde -, betekende een verlies waarvoor eigenlijk geen woorden zijn, maar juist daardoor ging gelden wat Vondel ooit dichtte: “Want wat op 's herten grond leit, dat welt me naar de keel.”’ Het plezier in het dichten ging nu gepaard met het zoeken naar troost: ‘Doorgaans ontstonden nu de gedichten als de uitwerking van een inval, soms midden in de nacht bij mij opgekomen en de volgende morgen handen en voeten gegeven.’Ga naar eindnoot31. Na de dood van zijn vrouw ontmoette De Moor in Marleen Kruse een | ||||
[pagina 138]
| ||||
late levensgezellin, studiegenote van 1955 tot 1962 aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Tijdens de uitvaart van De Moor sprak zijn dochter Liesbeth: ‘Gelukkig was er Marleen, die zijn eenzaamheid opving en hem door dik en dun steunde en alles voor hem overhad. Wam en Marleen hielden van elkaar, in heel kleine dingen betekenden ze veel voor elkaar. Dat geluk hebben ze gevonden. Wij kinderen konden onze vader soms moeilijk bereiken, zeker de eerste jaren na moeders dood. Dat was verdrietig, ik kan het niet anders zeggen’.Ga naar eindnoot32. Kruse zou vanaf 2009 behalve steun en toeverlaat nauw betrokken zijn bij de conceptie en receptie van De Moors jongste poëzie.
In 2011 verstuurde De Moor een mail aan de hoofdredacteur van poëziepuntgl, waarin hij zijn dankbaarheid uitte voor de ruimte die het blad hem schonk: ‘... daardoor heb ik mij meer en meer ook werkelijk dichter gevoeld en aan zelfvertrouwen gewonnen, en je weet misschien dat dit voor mij, na decennia over anderen geschreven te hebben, een bepaald soort voldoening geeft. Critici worden sowieso beschouwd als tweederangsschrijvers en de publicaties in poëziepuntgl stimuleerden mij zeer om alles te geven in dat opzicht.’ Een bekentenis waarmee De Moor zijn omzichtig publiceren van gedichten in de jaren ervoor inzichtelijk maakte. Zelfkritisch als hij was, durfde hij het waarschijnlijk niet aan zich breeduit als dichter te manifesteren, hoewel hij al vroeg mocht bogen op enkele mooie publicaties. Hij had een naam te verliezen, mochten zijn gedichten daar aanleiding toe hebben gegeven. Maar nadat hij met zijn poëziebeschouwingen in de Gelderlander was gestopt, was De Moor in poëziepuntgl uit zijn schulp gekropen, eerst nog schoorvoetend maar al gauw zonder reserve. Na het overlijden van zijn echtgenote in 2008 schreef hij nauwelijks nog proza, voelde hij zich vooral dichter die zeer persoonlijk schreef over zijn leven na haar dood. Hij ging op in voordrachten, genoot van de respons van het publiek. De Moor zou tot vlak voor zijn verscheiden poëzie blijven schrijven en publiceren. In zijn nagelaten aantekeningen schrijft hij daarover: ‘Met mijn proefschrift en De kunst van het recenseren van kunst behoren mijn gedichten tot de teksten waarin ik mij het meest eigen heb gevoeld en nog voel.’ Je zou kunnen zeggen, zeg ik zijn dochter Ingeborg na, dat De Moor ‘zijn schrijvend leven als dichter is begonnen en als dichter heeft beëindigd’. | ||||
[pagina 139]
| ||||
In oktober 2012 overleefde De Moor een zware operatie na een bijnahartaneurysma. Op 2 december 2014 brak hij een heup toen zijn rollator uitgleed over bladeren op zijn eigen tuinpad. Hij werd na een operatie opgenomen in zorghotel Dekkerswald te Groesbeek. Hij zou hier tot aan zijn overlijden verblijven. Tussendoor keerde hij met kerstmis nog eenmaal naar zijn huis terug waar hij met zijn vijf kleinkinderen sprak over hun toekomst, studie, school en belangstellingen. Hij overleed op maandagochtend 12 januari 2015, rustig ingeslapen na een potje scrabble. Liesbeth de Moor in haar toespraak na de begrafenis van haar vader: ‘Hij is twee dagen terug geweest in zijn eigen tuinkamer, die hij had laten aanleggen, en die was ontworpen door zijn broer en architect René en dat heeft ons getroost. Hij lag erbij als een Russische vorst: sterk, zoals we hem kenden. Met een rustige uitdrukking op zijn gezicht. We zullen hem, kleurrijke warme en eigenzinnige man erg missen.’ Op 20 januari 2015 werd Wam de Moor naast zijn vrouw Maria ter aarde besteld in Begraaf- en Gedenkpark Heilig Land Stichting. Een groot deel van De Moors literaire nalatenschap en correspondentie met schrijvers is geschonken aan het Literatuurmuseum te Den Haag. Meer dan 300 dozen met boeken verlieten zijn huis, het overgrote deel daarvan is op zijn wens geschonken aan de Rotary, die jaarlijks een boekenmarkt voor goede doelen organiseert.
walter van de laar | ||||
Voornaamste geschriften
In 2016 verscheen bij Uitgeverij Kontrast te Oosterbeek Ik raak je aan, bloemlezing uit de poëzie van Wam de Moor, ingeleid en samengesteld door ondergetekende. In 2016 en 2017 verschenen bij de Statenhofpers (privépers van Jaap Schipper) te Den Haag de dagboeken van Van Oudshoorn die De Moor in zijn bezit had, bezorgd en | ||||
[pagina 140]
| ||||
van een voorwoord voorzien door Jan Paul Hinrichs. De oorspronkelijke teksten zijn geschonken aan het Literatuurmuseum. |
|