| |
| |
| |
Christianus Lambertus Heesakkers
Berlicum 24 mei 1935 - Leiden 28 november 2018
De boerderij van de familie Heesakkers in het Brabantse Berlicum - even ten oosten van Den Bosch - was een klein gemengd bedrijf, dus met landbouw en veeteelt. Vader Driek Heesakkers was niet zelf uit de boerenstand geboortig, maar was deze stiel begonnen uit liefhebberij. Hij en zijn vrouw Dientje Castelein kregen acht kinderen: twee meisjes (oudste en jongste kind) en zes jongens. Chris was de vijfde in de rij. Bij haar volgende bevalling gaf zijn moeder het leven aan een tweeling, maar zij herstelde van dit kraambed niet en bleef sindsdien bedlegerig. Of haar klachten ook psychisch waren - wat wij nu een postnatale depressie noemen - wie zal het zeggen? Er werd sowieso in de familie weinig gesproken - je deed wat je te doen had en daarmee uit. Vader Heesakkers nam hun oudste dochter van school om voortaan het huishouden te bestieren. Daar had dit meisje natuurlijk niet om gevraagd, maar zij schikte zich noodgedwongen in haar lot. Helaas voor haar en het gezin moest ze door bazigheid compenseren wat ze aan gezag tekortkwam, wat allen verdroot. Men hoort mensen uit grote gezinnen wel eens vertellen hoe gezellig ze het vroeger hadden met hun allen - hoeveel leed en gebrek aan persoonlijke aandacht er achter die ‘hechtheid’ schuil kon gaan, wie zal het bevroeden?
| |
| |
In september 1942 ging Chris naar een gemengde lagere school, waar men nog ‘hulders en wulders’ zei. Toen hij twaalf jaar was speelde hij eens met een buurjongen die op het kleinseminarie zat en het woord ‘equus’ (Latijn voor paard) in de zes naamvallen verboog. Dat wilde hij ook leren! Dus niet een godsdienstige, maar een taalkundige motivatie dreef hem naar het kleinseminarie, in zijn geval het internaat van het Norbertuscollege in Heeswijk-Dinther. Zijn ouders ondersteunden dit, want een zoon als priester zou iets geweldigs zijn. Bovendien was het seminarie de enige mogelijkheid voor kinderen uit eenvoudige kringen om hogerop te komen - Chris' broers zouden geen van allen een intellectueel beroep uitoefenen. Op zijn negentiende slaagde Chris voor het staatsexamen gymnasium alpha, waarvoor hij naar Amersfoort moest reizen. Daarna fietste hij in de zomervakantie door het rijke, roomse Brabant om te zien welk klooster of grootseminarie het beste bij hem leek te passen. De zwijgplicht van de kartuizers was niets voor hem, maar de augustijnen, met hun sociale taken in de maatschappij, sloten veel beter aan bij zijn natuur. Gedurende twee jaar studeerde hij filosofie aan hun grootseminarie in Eindhoven. Daarna volgde een noviciaat van één jaar in het Friese Witmarsum, waar hij ook leerde zwemmen in het IJsselmeer.
Aansluitend kreeg hij van zijn orde de gelegenheid om vier jaar theologie te studeren in Rome. Door zijn goede vooropleiding blonk hij uit in de klassieke talen, in de eerste plaats het Grieks, daarna het Latijn. Toen hij daar eens voor een proefwerk Grieks een tien kreeg, was dat cijfer zo gekozen dat in verhouding de andere studenten toch nog een zes mochten krijgen. De in het Latijn gegeven colleges waren volkomen traditioneel. Zo was de benadering van de Bijbel niet filologisch - aan het auteurschap van de evangelisten mocht bijvoorbeeld niet getornd worden. Wijdere culturele belangstelling was er totaal niet. Een vakantieweek in een klooster nabij Castel Gandolfo, het zomerverblijf van de paus, had het zwemmen in het Lago Albano als hoogste genoegen. Later werd dat zwemmen in zee, het plukken van mosselen. Daarbij spraken de studenten onderling voornamelijk Italiaans en Duits. Chris mocht ook eens zorgdragen voor een zieke in de ziekenboeg en deed dat zo goed dat hij daarvoor met complimenten werd onderscheiden. Dit praktisch werk zette hem aan het denken, want het stond in schril contrast met wat de priesterstudenten te leren hadden: voornamelijk dogmatiek, en van een voorbereiding op de pastorale zorg was naar moderne maatstaven geen sprake - het was vooral van belang te weten wat de regels waren, bijvoor- | |
| |
beeld: wat te doen met een hostie als deze per ongeluk op de grond valt? Chris bevreemdde het dat de jonge priesters individueel, gelijktijdig en in afzondering, dus zonder gelovigen, de mis moesten opdragen. Zoals zijn tijdgenoot, de Leuvense priesterstudent Jan Roegiers op het seminarie te horen kreeg: de belangrijkste taak van een priester was het dagelijks onbloedig herhalen van de kruisdood van Christus. Zo leek de Kerk zelf in Chris de twijfel te zaaien aan zijn priesterschap. In 1960 was zijn priesterwijding in Rome een hoogtepunt, om een echte feestdag te worden toen hij in hetzelfde jaar op Tweede Kerstdag in de parochiekerk van
Berlicum zijn eerste mis opdroeg, tot grote voldoening van zijn ouders, broers en zusters en het hele dorp, compleet met vendelzwaaiers.
De eerste betrekking die Chris Heesakkers was toebedacht was die van leraar godsdienst en Hebreeuws aan het Mendel-college in Haarlem, waar hij door zijn kennis van zaken en beminnelijke optreden geliefd was. Het lesgeven beviel hem en de sfeer in Haarlem eveneens: het waren de jaren van Godfried Bomans en Harrie L. Prenen - die van een gemoedelijk katholicisme. Chris woonde in het klooster aan de Zijlweg, had een brommertje en heeft zelfs nog Italiaans aan Willy Alberti gegeven. Wat zullen die veel met elkaar afgelachen hebben! Slechts twee keer heeft hij een huwelijk ingezegend. Al zijn kwaliteiten in acht nemende, zag zijn orde een toekomstig rector in hem en bood hem daarom de gelegenheid in Leiden klassieke talen te studeren. Hij kreeg dispensatie om op kamers te wonen en door zijn orde voorzien van een elementaire uitzet nam hij zijn intrek aan de Witte Singel nr. 42, het huis dat nog steeds als opschrift heeft: ‘Sine labore nihil’ (niets zonder moeite).
Hoe degelijk zijn opleiding ook was geweest - van zijn kant benijdde Chris nu zijn leerlingen in Haarlem omdat zij veel meer wisten op andere terreinen, bijvoorbeeld de Nederlandse letterkunde. Hij overlas en overspande zichzelf daarmee. Bij zijn huisbezoek aan ouders van leerlingen trof hem de gezelligheid van het familieleven, iets wat hem in de toekomst door zijn ambt ontzegd zou blijven. Daarmee sloeg in hem de existentiële twijfel toe, zich uitdrukkende in duizelingen en evenwichtsstoornissen. Korte tijd had hij autogereden, maar uit voorzichtigheid was hij daarmee gestopt. Het priesterschap neerleggen echter bedrukte hem enorm, vooral omdat hij zijn ouders niet wilde teleurstellen en evenmin zijn broers, die zijn opleiding financieel mede mogelijk hadden gemaakt.
Het was voor hem een openbaring om in 1964 een tiental dagen in de Gemeenschap van Taizé te zijn. In de religieuze bijeenkomsten beleefde
| |
| |
hij een vrijere manier van omgang met het geloof, in dialoog met de medestudenten. Het was veel minder dogmatisch dan hij gewend was, maar sterk meditatief en twijfel toelatend. Misschien had hij geluk met de enthousiaste groep waarin hij terecht was gekomen, want uit de zijne kwamen gespreksgroepen en levenslange vriendschappen voort, terwijl volgende groepen veel sceptischer reageerden. Dit verblijf was voor hem een breekpunt met de traditionele kerk, die hij uiteindelijk in 1967 verliet. Zijn familie heeft het hem niet verweten.
Aan de Leidse Universiteit stond Chris Heesakkers van 1962 tot 1969 ingeschreven als student met Latijn als hoofdvak en Grieks en godsdienstgeschiedenis als bijvakken. En passant deed hij ook Russisch, en Arabisch, waar hij slechts één medestudent naast zich trof. Die kreeg altijd als eerste de beurt omdat hij zijn huiswerk minder voorbereidde dan Chris. Onder leiding van H.J. Drossaart Lulofs heeft hij zich ook beziggehouden met de Aristoteles Latinus. Als vanzelfsprekend was hij eveneens actief in het vakdispuut kpathp (spreek uit: Kratèr), waar hij Wil(helmina) Kamerbeek leerde kennen, met wie hij in 1969 is getrouwd. Zij kregen in 1970 een zoon: Driek - genoemd naar vaders vader - en in 1973 een dochter: Tanna - genoemd naar moeders moeder. Het was in die jaren nog vaak zo dat de vrouw de zorg voor het gezin op zich nam, terwijl de man zich op zijn werk en promotie richtte. Dat Wil zelf alle talenten had om zich aan een dissertatie te wijden en tot een goed einde te brengen, kwam niet ter sprake. Het was voor het gezin al heel welkom dat Chris in 1971 als wetenschappelijk ambtenaar werd benoemd bij de afdeling Westerse handschriften in de Universiteitsbibliotheek Leiden. Hier inventariseerde en beschreef hij de brieven van humanisten uit de Lage Landen met hun internationale netwerken. Het was mede aan zijn drijvende kracht en noest vergaderen te danken dat het kwam tot de cen: Catalogus Epistularum Neerlandicarum.
In 1973 vond in Amsterdam het Tweede Congres plaats van de International Association of Neo-Latin Studies, ter gelegenheid waarvan Chris Heesakkers in het Gemeentearchief te Leiden een tentoonstelling en doorwrochte catalogus wijdde aan de Leidse kring van humanisten, Janus Dousa en zijn vrienden. Behalve aan Dousa schonk Chris veel aandacht aan Hadrianus Junius, Petrus Francius en Petrus Forestus binnen het geheel van de Neolatijnse historiografie en poëzie in de Nederlanden. Met de Neolatijnse schat in de Leidse ub onder zijn hoede schreef hij zijn dissertatie over de vroege poëzie van Dousa. Dit deed hij onder
| |
| |
leiding van de hoogleraar Latijn J.H. Waszink, wiens assistent hij al was geweest (1967-1971) en wiens lijn hij voortzette: eerst kijken wat er staat, dan wat het betekent en vervolgens vaststellen waaraan het ontleend is. Absolute acribie en accurate vertalingen zouden altijd het kenmerk blijven van Chris Heesakkers. Op basis van zijn grote kennis van de klassieken kon hij vaststellen hoe deze in het werk van de Neolatijnse schrijvers hun receptie en voortzetting vonden, kortom wat wij nu de intertekstualiteit noemen. Zijn promotie in 1976 op zijn dissertatie Praecidanea Dousana - voorstudies betreffende Dousa, opgedragen aan zijn vrouw Wil - was een voorlopig hoogtepunt in zijn loopbaan en wekte de beste verwachtingen.
Die leken bevestigd te worden toen hij op uitnodiging wetenschappelijk medewerker werd bij het Instituut voor Neolatijn en Neofilologie aan de Universiteit van Amsterdam. De hoogleraar Hellinga was inmiddels met emeritaat en bij al zijn voortreffelijkheid was er van zijn persoon wel een centrifugale werking uitgegaan. De leidinggevende van het Instituut Pierre Tuynman verwachtte dat de medewerkers zich zouden richten naar zijn plannen, maar tot ondergeschiktheid had Chris met zijn specifieke kennis - met de woorden van Belle van Zuylen - geen talent. Toen beide heren solliciteerden naar de functie van hoogleraar Neolatijn aan het Instituut, waren de leden van de benoemingscommissie allen bij voorbaat op de hand van Tuynman. De vakgroep liet het Chris Heesakkers duidelijk merken dat zij hem zijn sollicitatie heel kwalijk namen. Beide geleerden waren bijgevolg - zoals Chris mij als assistent toen meedeelde: ‘niet meer on speaking terms’. Zij meden elkaar en vaak ook het Instituut. Toen daar ook nog eens ingebroken bleek te zijn verweet Tuynman dit ten onrechte Heesakkers en meende hij deze bij de revers te moeten pakken. Andere berichten spreken van het door hem toedienen van klappen. Sindsdien lag Chris Heesakkers thuis met een hernia. Tijd voor mij om hem een fruitmand te sturen uit solidariteit. Tijd voor de faculteit om de stekker eruit te trekken, de hoogleraarsfunctie te schrappen en de beide geleerden afzonderlijk te herplaatsen. De Leidse hoofdconservator Pieter Obbema betreurde het dat hij Chris had geadviseerd de baan in Amsterdam aan te nemen.
Chris Heesakkers vond zichzelf terug als wetenschappelijk medewerker bij de grote en gastvrije vakgroep Nederlands in het P.C. Hoofthuis in Amsterdam. Daar ontpopte hij zich vanaf 1989 als een inspirerend docent voor de nieuwe en kleine opleiding Latinistiek, waarin het Latijn uit
| |
| |
de oudheid, middeleeuwen en Renaissance centraal staat - een unicum in het Nederlandse academische landschap. Voor deze opleiding ontwierp hij tal van cursussen over Italiaans humanisme, Ciceronianisme, Neolatijnse historiografie, en over coryfeeën als Erasmus, Junius, Vossius en Barlaeus. Daarbij corrigeerde hij consciëntieus en minutieus de vertalingen die zijn studenten maakten van de vele Latijnse teksten die op de colleges centraal stonden. Eveneens vanaf 1989 fungeerde hij als bijzonder hoogleraar Neolatijn vanwege het Leids Universiteitsfonds (luf) aan zijn alma mater, als we de Leidse Universiteit als zijn ware moeder en Rome als een bedillerige zuster mogen waarderen. In beide functies kon hij ongestoord zijn eigen keuzes maken. Al een jaar na zijn promotie had de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen hem uitgenodigd om toe te treden tot de redactie voor de uitgave van alle werken van Erasmus, de zogeheten ‘Amsterdamse uitgave’, dit naar aanleiding van zijn harmonieuze samenwerking met de hooggeleerde Waszink, die geleid had tot asd 1-4 (zie publicatielijst, 1973). Vervolgens streden Erasmus en Dousa om beurten om zijn aandacht. De per definitie boven de naties staande Erasmus deelde hij met tal van Europese vakgenoten. Met Dousa zette hij in Leiden en de Lage Landen de toon, juist omdat het Dousa was geweest die Leiden een internationale en humanistische signatuur had gegeven. Dousa was met de Leidse stadssecretaris Jan van Hout de drijvende kracht achter de feitelijke oprichting van de Leidse universiteit en onvermoeibaar in het aantrekken van intellectuele zwaargewichten als Justus Lipsius en Josephus Justus Scaliger, die op hun beurt een aanzuigende werking naar Leiden uitoefenden. Hieruit ontstonden als vanzelf Chris Heesakkers' publicaties op het gebied van de vroegmoderne onderwijsgeschiedenis, zowel wat betreft de academische leerstof als de aantallen en
herkomst van de studenten.
Ook de toenmalige Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België nodigde Chris Heesakkers uit om toe te treden als buitenlands lid van de Commissie voor middeleeuwen en renaissance, in het bijzonder om meelezer te zijn bij de uitgave van de brieven van Lipsius. Met zijn minutieuze toewijding droeg hij bij aan de uitgave van de briefwisseling van Lipsius - de Iusti Lipsii Epistola (ile) - vanaf deel iii (verschenen in 1987) tot en met deel ix (verschenen in 2019). Bijzondere vermelding verdient zijn loyale samenwerking met Jeanine De Landtsheer en Sylvette Sué bij het bezorgen van deel iv van de ile, betreffende het jaar 1591. In perfecte harmonie tussen Noord
| |
| |
en Zuid was hij met Marcus De Schepper de samensteller van de Bibliographie de l'humanisme des anciens Pays-Bas (1988).
Op het terrein van de alba amicorum was Chris Heesakkers pionier en meester tegelijk door samen met Kees Thomassen de alba uit de oude Nederlanden in kaart te brengen, uit tal van bibliotheken in binnenen buitenland, bekroond door een prachtige tentoonstelling en catalogus (1990). Een hoogtepunt blijft zijn facsimile-editie van het album amicorum van Dousa, voortreffelijk bezorgd en van toelichting en vertalingen voorzien in het jaar 2000, ter gelegenheid van het 425-jarig bestaan van de Leidse universiteit. De uitgave droeg hij nu op aan zijn vrouw en beide kinderen. Dousa, zijn halve pleiade aan zonen en hele pleiade aan geleerde vrienden, allemaal waren ze zijn vertrouwelingen en werden zo ook die van zijn lezers: Hadrianus Junius, Petrus Bertius, Bonaventura Vulcanius, Lipsius en Scaliger en vele anderen. Dat het niet kwam tot een volledig uitgewerkte biografie van Jan van der Does kwam enerzijds door Chris' opleiding als filoloog en niet als historicus en anderzijds door de dienstbaarheid die hij telkens weer aan de dag legde wanneer hij mensen met vertalingen kon helpen. In de lange lijst van zijn (voorlopige) bibliografie van meer dan 300 nummers nemen de ‘vertalingen van Latijnse teksten in publicaties van derden’ ongeveer tien procent van het geheel in.
Toen de Rotterdamse uitgever Willem Donker de Briefwisseling van Erasmus in Nederlandse vertaling wilde uitgeven, was het Chris Heesakkers die de eerste vijf delen (van de twintig) grondig meelas en met het Latijn vergeleek. Hij zocht bovendien nieuwe vertalers aan om delen voor hun rekening te nemen. Achter de simpele vermelding van C.L. Heesakkers als lid van de redactieraad gaat dus veel meer schuil dan alleen maar adviseren. Donker zelf zou later verklaren dat hij de hele onderneming volkomen had onderschat. Het gaat niet te ver om in Chris Heesakkers' wens tot dienstbaarheid om zo te zeggen een voortzetting te zien van zijn priesterschap met andere middelen. Hij had deze gave ontvangen en tot kunde ontwikkeld en stelde die in dienst van de gemeenschap zonder zich daarop te willen verheffen. Of zoals Marita Mathijsen mij desgevraagd liet weten: ‘Hij was een van die mensen die nooit ook maar in het minst zou laten blijken dat hij je verre de meerdere was in dit opzicht of een grap erover zou maken dat je het basale Latijn niet eens goed kon interpreteren. Altijd maakte hij tijd voor je, hoewel ik ook besefte dat hij een heel drukbezet uniek specialist was’. Een kroon op zijn
| |
| |
werk was de uitgave van Erasmus' polemiek met Alberto Pio, voor de Amsterdamse Opera omnia. Het was Wil Heesakkers-Kamerbeek die als orkestrator optrad en nu als gelijkwaardige partner van Chris samen met hem deze taak op zich nam. Vele malen zag ik hen in de leeszaal Bijzondere Collecties van de Leidse ub in kritische discussie met elkaar. Overigens had hij daarbij veel voordeel van zijn te Rome opgedane theologische kennis. Aan beide Erasmusedities (de brieven en verzamelde werken) beleefde Chris Heesakkers veel genoegen - een woord dat hem typeerde. De intussen naderende voltooiing van beide series heeft hij kunnen vermoeden, maar niet meer mogen meemaken.
Indrukwekkend is zijn lijst van lezingen en publicaties - met name in het tijdschrift Lias. Tal van mensen liepen en lopen er rond die veel aan Chris Heesakkers te danken hebben als docent en studiebegeleider. Hij had twaalf promoti promotaeque, die allen een plezierige samenwerking met hun promotor hadden en vrijwel allen die daarnaar streefden vonden een plaats in het universitair onderwijs. Het Neolatijn is niet meer weg te denken aan de Nederlandse universiteiten, zij het dat men telkens weer op de bres moet klimmen om deze plaats ook in de toekomst veilig te stellen. Hij besefte tevens dat wanneer een vakgebied wil leven en groeien het ook een vaste organisatie moet kennen. Ook hier speelde hij in Nederland en daarbuiten een leidende rol. Hij was een van de oprichters van het Nederlandse Neolatinistenverband dat de kenners en liefhebbers bijeen moet krijgen en bijeen moet houden. Het mondde uit in jaarlijkse bijeenkomsten en een mededelingenblad, eerst op papier, nu digitaal. In de ianls was hij jarenlang penningmeester en nam hij gretig deel aan de driejaarlijkse congressen. Zijn vaardigheid in het Italiaans en later ook het Spaans maakte dat hij in Italië en Spanje een veelgevraagd spreker of lid van promotiecommissies was, waarin hij voor het Nederlandse taalgebied een van de weinigen was. Uit zijn boekencollectie kwamen uiteindelijk zo'n honderdvijftig in het Spaans geschreven boeken als schenking in de Leidse ub.
Met zijn hulpvaardigheid en vriendelijkheid, zijn humor en zijn mildheid maakte Chris zich vele vrienden, met wie hij even vertrouwd was of zij nu in de 16e of 17e dan wel 20ste of 21ste eeuw leefden. Hij kon genieten van de natuur, vooral van vogels en van zijn prachtige bloementuin. Zijn kinderen ging hij voor op lange wandelingen door de natuur als ‘lopend vuurtje’, maar een man van spelletjes doen was hij niet. Wel leerde hij op latere leeftijd, geïnspireerd door zijn Leidse held Janus Dousa,
| |
| |
nog schaatsen, een vaardigheid waarin hij in gezinsverband veel plezier had tijdens lange tochten over het ijs van Zuid-Holland. Tot tranen toe kon hij ook door muzikale prestaties van zijn kinderen ontroerd zijn. Uiteindelijk bezweek ook deze geleerde voor het lang verbeide kleinkind en straalden zijn ogen voor de kleine Sara, dochter van zijn dochter Tanna. En hoe scherpzinnig en ervaren een geest ook mag zijn, zij kent geen weerstand tegen de ziekte die alzheimer heet. De laatste acht maanden verbleef Chris Heesakkers in de Lorentzhof in Leiden, waar nu niet de vrienden kwamen die hem nodig hadden, maar omdat zij hem een moment van afleiding en ontspanning konden brengen.
anton van der lem
| |
Voornaamste publicaties
C.L. Heesakkers en J.H. Waszink (eds.), Paraphrasis seu potius Epitome in Elegantiarum libros Laurentii Vallae, in: Opera omnia Desiderii Erasmi Roterodami (asd 1-4). Amsterdam 1973, pp. 187-351. |
Praecidanea Dousana. Materials for a biography of Janus Dousa Pater (1545-1604). His youth. Amsterdam 1976. (dissertatie Leiden) |
C. Matheeussen and C.L. Heesakkers (eds.), Two Neo-Latin Menippean satires. Justus Lipsius: Somnium. Petrus Cunaeus: Sardi venales. Leiden 1980. |
Constantijn Huygens, Mijn jeugd. Vertaling en toelichting: C.L. Heesakkers. Amsterdam 1987, 19942. |
Bibliographie de l’Humanisme des Anciens Pays-Bas. Avec un répertoire bibliographique des humanistes et poètes néo-latins. Supplément 1970-1985, sous la rédaction de Marcus De Schepper, avec la collaboration de Chris L. Heesakkers. Bruxelles 1988. |
Tussen Erasmus en Leiden. Hadrianus Junius en zijn betekenis voor de ontwikkeling van het humanisme in Holland in de zestiende eeuw. Leiden 1989. (inaugurele rede Leiden) C.L. Heesakkers en K. Thomassen, ‘Het album amicorum in de Nederlanden’, in: K. Thomassen (ed.), Alba amicorum: vijf eeuwen vriendschap op papier gezet: het album amicorum en het poëziealbum in de Nederlanden. Maarssen, 's-Gravenhage 1990. |
K. Enenkel en C.L. Heesakkers (eds.), Lipsius in Leiden. Studies in the life and works of a great humanist on the occasion of his 450th anniversary. Voorthuizen 1997. |
Een netwerk aan de basis van de Leidse universiteit. Het album amicorum van Janus Dousa. |
Facsimile-uitgave van hs. Leiden ub, bpl 1406 met inleiding, transcriptie, vertaling en toelichting. [Leiden, 's-Gravenhage] 2000. |
| |
| |
C.L. Heesakkers en W.G. Kamerbeek (eds.), Een welbesteed leven en een vroom verscheiden. Petrus Bertius, Lijkrede op Janus Dousa (1604). Amersfoort 2004. (tekst en vertaling) |
C.L. Heesakkers en A. Osinga, Desiderius Erasmus, Verweerschriften. De spons. De ciceroniaan. Antwoord aan prins Alberto Pio van Carpi. Amsterdam, 2007. |
Het Vruntbuuc van Jan van Hout. Facsimile uitgave van het album amicorum van Jan van Hout (Leiden, Stedelijk Museum De Lakenhal, nr. 3385) met inleiding, transcriptie, vertaling en toelichting. Leiden 2009. |
‘Junius' two editions of Martial's Epigrammata’, in: Dirk van Miert, ed., The kaleidoscopic scholarship of Hadrianus Junius (1511-1575). Northern humanism at the dawn of the Dutch Golden Age. Leiden/Boston 2011, pp. 136-187. |
‘Apologia adversus Albertum Pium’, in: Opera omnia Desiderii Erasmi Roterodami (asd ix-6). Leiden/Boston 2015. |
*Met hartelijk dank aan Wil Heesakkers-Kamerbeek voor onze open gesprekken, en aan Dirk van Miert voor enkele suggesties.
|
|