Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2018-2019
(2020)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| ||||||||||||
Klaas Bruinsma
| ||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||
uit de wereldliteratuur. In 1993 kreeg hij voor zijn Sophoclesvertaling de Obe Postmapriis.’Ga naar eindnoot2. Dit citaat geeft in een paar zinnen een beeld van de man, zijn werk en zijn gedrevenheid. Bruinsma's bibliografie op de website sirkwy.frl van Tresoar telt meer dan dertig vertalingen die als zelfstandige publicatie zijn verschenen, voornamelijk uit het Middelnederlands, Grieks, Latijn en Spaans. Daarnaast zijn er nog talloze bijdragen in tijdschriften en aan verzamelbundels (een royaal overzicht is te vinden op de Friese Wikipedy). Hoogtepunt uit zijn carrière was de publicatie in 2004 van de Ilias en Odyssee in het Fries (Bruinsma schreef ‘Odusseia’ en ‘Homêros’) met behoud van de dactylische hexameters. Met name voor deze prestatie werd hem in 2005 voor de tweede keer de Obe Postmapriis toegekend en kreeg hij in 2007 een Zilveren Anjer uit handen van koningin Beatrix.
Klaas Bruinsma werd geboren en groeide op in Easterein in de Friese Greidhoek. Toen in 1954 voor het eerst een zang uit de Odyssee in vertaling van hem verscheen, ondertekende hij met ‘Eurúteles’, ‘van Oosterend’, aan het eind van zijn leven bijgesteld naar ‘Euróteles’. Bij de burgerlijke stand was zijn voornaam ‘Klaas’, maar hij schreef consequent op z'n Fries ‘Klaes’. Met veel tegenzin ging hij er na 1980 toe over de naam met dubbel aa te schrijven, volgens de regels van ‘de afgrijselijke nieuwe spelling’. Hij was de op één na jongste in een orthodox-hervormd gezin van zes kinderen. Naar eigen zeggen had hij als kind drie moeders gehad, omdat zijn twee nogal wat oudere zussen hem ook ‘bememken’ (bemoederden). Zijn vader was zuivelarbeider, later rijksveldwachter. Hij was bestuurlijk actief in school en politieke partij en gaf al voor de oorlog blijk van zijn afkeer van het nationaal-socialisme. Klaas z'n oudste broer was tijdens de oorlog actief in het verzet. In januari 1945 werd de vader thuis door de sd gearresteerd. Ze hadden bij een huiszoeking naar zijn zoon materiaal gevonden dat belastend was voor hemzelf en, zoals Bruinsma vertelde aan De Blauwe Fedde, was het ook uit vergelding omdat ze zijn broer niet konden vinden. Deportatie naar Neuengamme volgde. Hij kwam om op het passagiersschip Cap Arcona waarheen de nazi's de kampgevangenen hadden overgebracht vlak voordat de geallieerden arriveerden.Ga naar eindnoot3. Het nieuws van vaders dood bereikte de familie een maand later. Klaas Bruinsma was rond de veertien en de gebeurtenissen hadden op hem een grote impact, later nog versterkt toen overlevenden vertelden dat zijn va- | ||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||
der in gevangenschap veel steun had geput uit zijn geloof en ook anderen moed had gegeven. Bruinsma volgde de driejarige mulo-opleiding in Sneek en Wommels. Na bijlessen Latijn en Grieks kon hij in 1947 instromen in de derde klas van het Gereformeerd Gymnasium in Leeuwarden (nu Christelijk Gymnasium Beyers Naudé). Zijn leraar Grieks was dr. Willem Kok, bijgenaamd ‘lytse Willem’, ‘in betûft, tige Frysksinnich man’Ga naar eindnoot4., later directeur van de Fryske Akademy. Van hem kreeg Bruinsma zijn liefde voor het Grieks mee; zijn eigen moedertaal werd hem op het gymnasium niet onderwezen, de liefde daarvoor had hij van thuis meegekregen. In deze tijd sloot hij zich aan bij het Boun fan Fryske Nasjonale Jongerein, een jeugdafdeling binnen de Friese beweging, en hij nam deel aan een zomerkamp op Terschelling. In een interview met Jurjen Faber in 1993 legde hij uit wat ‘nationaal’ voor hem betekende. ‘Het gaat om de erkenning dat er één Fryslân bestaat, een volk met een eigen taal en cultuur. Dat is niet exclusief, zodat het anderen buitensluit, maar juist inclusief, zodat iedereen die er met respect en erkenning bij wil horen, bij kan horen. Het is dus heel wijd.’ Hij haalde zijn diploma in 1951 en vertrok voor een studie theologie naar Utrecht. Daar sloot hij zich aan bij de Friese studentenvereniging Redbad, waarvan hij blijkens de ledenlijsten gepubliceerd in de jaarlijkse Fryske Studinte-Almenak drie jaar lid was. Om nog niet opgehelderde reden brak hij zijn studie af. Over de jaren in Utrecht sprak hij niet openlijk wanneer hij later in interviews zijn levensloop vertelde. Hij schaamde zich voor wat hij als een mislukking beschouwde. In 1954 begon hij met een tweejarige spoedcursus aan de kweekschool in Leeuwarden en na de zomer van 1956 kreeg hij een aanstelling als onderwijzer in Spannum. Na een half jaar volgde een overstap naar Hidaard. Ondertussen haalde hij in 1957 zijn akte mo-a Engels. Klaas Bruinsma was overtuigd pacifist, wat ongebruikelijk was in zijn milieu. Als reden gaf hij de ervaringen van zijn familieleden in de Tweede Wereldoorlog en in de Koloniale oorlog in Indonesië. Hij was vanaf de oprichting in 1957 lid van de psp maar kreeg later een afkeer van de antichristelijke en antikerkelijke geest in de partij en vertrok. Hij werd erkend als dienstweigeraar, een van de ca. negentig in heel Nederland in 1957. ‘Die hele procedure zal ik jullie [van De Blauwe Fedde] besparen. Maar ik heb het altijd als een intense belediging gevoeld dat wij daarvoor naar de psychiater moesten, alsof we niet goed bij ons hoofd zouden zijn. | ||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||
Maar daarvan was geen enkele sprake, ik ben er op Bijbelse gronden altijd absoluut tegen geweest medemensen te doden.’ Hij vervulde zijn burgerdienst van 1958 tot 1960 als broeder in de Rijks Psychiatrische Inrichting in Eindhoven. Net daarvoor had hij zijn vrouw leren kennen. Zij ging later ook in Eindhoven wonen en werkte als serveerster bij Philips. Na hun huwelijk in augustus 1960 verhuisden ze naar Zoetermeer (in die jaren nog gewoon een klein streng-christelijk dorp), waar Bruinsma leraar werd aan de christelijke mulo. Hij voelde zich niet thuis in de kring van Zuid-Hollandse Gereformeerde-Bonders en kreeg in 1963 een aanstelling als leraar aan de christelijke mulo (later mavo) in Balk. In 1966 haalde hij de akte mo-b Engels. Van 1973 tot 1986 was Bruinsma als leraar havo-vwo Engels en geschiedenis verbonden aan het Ichthus College te Drachten, tot hij met vervroegd pensioen ging en het leraarschap achter zich kon laten. Naar eigen zeggen had hij de druk van het spectaculair toegenomen aantal vergaderingen ‘in naam van de democratie’ als een grote last ervaren. Uit informatie van andere bronnen rijst het beeld op dat hij als leraar in de klas niet meer tegen zijn taak was opgewassen. Na 1986 verhuisde Bruinsma naar een zomerhuisje in het bos bij Oudemirdum dat hij Mauperthús doopte. Daar had hij de tijd zich intensief aan zijn vertaalwerk te wijden. Begin jaren tachtig was zijn huwelijk op een scheiding uitgelopen, de vier kinderen bleven bij hun moeder. ‘Als de Fedde vraagt of Bruinsma opnieuw een vrouw heeft gevonden, wordt hij een beetje pissig: “Nou moet u niet te veel vragen, daar geef ik geen antwoord op. [...] Privee aangelegenheden hou ik zo veel mogelijk buiten spel.”’ Hij had geen rijbewijs maar bleef mobiel met zijn scooter, het openbaar vervoer en zijn vaardigheid in het charteren van mensen die hem een lift konden geven. Toen zijn gezondheid minder werd, verhuisde hij in 2003 naar Drachten, waar hij de laatste vijftien jaar van zijn leven woonde.
Al in zijn gymnasiumtijd begon Klaas Bruinsma met het vertalen van de Odyssee in het Fries.Ga naar eindnoot5. Het resultaat verscheen in de jaren vijftig in vijf jaargangen van de eerder al genoemde jaarlijkse Fryske Studinte-Almenak en in het Lustrumboek 1960, uitgaven van de Federatie van Friese Studentenverenigingen. Het werk aan Homerus bleef daarna voorlopig op de plank liggen en hij richtte zich op vertalingen uit het Engels en Middelnederlands. In 1970 kwam hij in een tijdschrift met een verhaal uit de | ||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||
Canterbury Tales, en daarmee begon de stroom van vertalingen langzaam op gang te komen. Tot zijn overlijden was er bijna geen enkel jaar waarin niet ergens een of meer vertalingen van zijn hand werd gepubliceerd. Rein de Foks. Nei it âldste Flaemske hânskrift forfryske fan Klaes Bruinsma was in 1973 zijn eerste boekpublicatie. ‘Willem dy't Madoc makke hat,/ (dat makke faek syn nachtrêst koart)/ dy siet sa slim yn noed dêroer,/ dat de stoarje fan Reinhard syn aventûr/ (dy't Arnold net oan d' ein ta skreau)/ yn 't Flaemske ûnfoltôge bleau,/ dat er 't libben fan Reinhard sykje liet./ En lyk 't yn 'e Frânske boeken stiet/ is er yn 't Flaemsk 't forhael bigoun./ Gods helpe wurde him dêrta jown.’ - zo luiden de inleidende regels van deze Friese Rein de Foks. Wat bezielde een man als Klaes Bruinsma om zoveel uren van zijn vrije tijd aan de vertaling van middeleeuwse satire te geven, vroeg hem een journalist van de Leeuwarder Courant. Bruinsma noemde als motieven het plezier van het herscheppen en de mogelijkheid die leerlingen van middelbare scholen ‘die Fries studeren’ zo kregen om middeleeuwse klassieken in het Fries te lezen. Op de vraag of hij geen behoefte voelde eigentijdse satire te schrijven zei hij: ‘Ik zou graag een [actuele] satire willen schrijven maar hem niet publiceren. Daar is Fryslân te klein voor. De tenen zijn hier te lang. Ik houd me daarom maar bij de klassieken.’ Die opmerking over lange tenen past bij een kleine wereld waar bijna iedereen elkaar persoonlijk kent, maar heeft naar mijn oordeel ook te maken met Bruinsma's stijl van communiceren. Hij hanteerde in zijn omgang met anderen een directheid die niet altijd in goede aarde viel. De receptie van Rein de Foks was gematigd positief. Klaas Jansma van het Friesch Dagblad sprak zijn lof uit voor het verrichte monnikenwerk en stelde dat het de vertaler was gelukt de Middelnederlandse klassieker bevredigend in modern Fries te vertalen, maar hij had wel wat te veel aan de grondtekst vastgehouden ten koste van rijm en ritme. Jansma kon uit het resultaat aflezen dat Bruinsma de eigenschappen bezat om zo'n project tot een goed einde te brengen, ‘een zekere onberedeneerde bezetenheid, een groot idealisme en een geweldig taalgevoel’. Jo Smit oordeelde in de Leeuwarder Courant op vergelijkbare wijze: Bruinsma's onmiskenbaar aanwezige virtuositeit was in feite een belemmering geweest om de natuurlijke vertelstijl van het origineel over te brengen. Beide critici laakten het ontbreken van enige contextinformatie en de typografische vormgeving van het boek zonder regelnummering en hoofdstukindeling. Met de publicatie van Rein de Foks verzekerde Bruinsma zich van een | ||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||
positie in het Friese literaire circuit. Hij nam deel aan de jaarlijkse ‘sutelaksje’ (de huis-aan-huis verkoopactie van Friese boeken die elk jaar in de herfst overal werd georganiseerd) en hij was door zijn markante presentatie een graag geziene gast in literaire programma's. Dat wekte soms de spotlust bij mensen die zijn retorische stijl niet konden waarderen, zoals aankomend schrijfster Marga Claus in 1999, niet gehinderd door ontzag voor de reputatie van een prijswinnaar: ‘Als een oude buldog tuurt hij door zijn brillenglazen het zaaltje in, alsof hij wil peilen welke onnozele types hij vanavond weer moet verwennen met zijn sublieme vertalingen.’ Bruinsma was lid van de fnp (Fryske Nasjonale Partij). In 1975 maakten een bus vol fnp'ers, waaronder hijzelf, een negendaagse vakantie-studiereis naar Schotland om hun licht op te steken bij de snp. Van die partij werd Bruinsma na afloop ook lid. Het is vast geen toeval dat hij in dezelfde tijd een vertaling publiceerde van de Schotse traditional ‘The twa corbies’. Troubadour Doede Veeman zong de vertaling ‘De twa roeken’ op zijn elpee Frustraasjebloes (1978): ‘Wylst ik allinne gyng myn paad/ hearde ik twa roeken oan 'e praat/ en de iene tsjin de oare sei:/ Wêr helje wy ús miel hjoed wei?/ Wêr helje wy ús miel hjoed wei?’ Het lied werd in hetzelfde jaar opgenomen in de zevende herziene editie van de veel gebruikte liederenbundel Fryslân sjongt (totdat nieuwe herzieners het in 1996 in de tiende editie weer schrapten). Na het satirische dierenepos Rein de Foks volgde in 1985 de vertaling van de Middelnederlandse verzameling dierenfabels Esopet onder de titel Sa bist, mooi gevonden met de dubbele betekenis ‘Zo ben je’ en ‘Zo beest [zo mens]’. Bruinsma had zich de kritieken op Rein de Foks aangetrokken, getuige zijn slotopmerking op de achterflap ‘Troch de rigeltelling is de ferfrysking skoan te brûken njonken de edysjes foar it ûnderwiis.’Ga naar eindnoot6. Na de beide dierenbundels volgden in de decennia daarna nog vele andere vertalingen uit het Middelnederlands, om de beginnen de Béatrys in 1993 en Karel en Elegast in 1994 (de lijst met belangrijkste vertalingen is opgenomen aan het eind van dit levensbericht). De waardering voor deze vertalingen nam met elke nieuwe publicatie toe. Durk van der Ploeg, recensent bij de Leeuwarder Courant, oordeelde over de Béatrys bijvoorbeeld dat Bruinsma zich geen te grote dichterlijke vrijheid had veroorloofd en door zijn knappe vertaalvondsten en enigszins archaïsch register de geest van het werk goed had overgebracht. Het gebruik van paarrijm, zoals in het origineel, leidde nergens tot storende rijmelarij. Sjoerd Bottema, leraar Nederlands en Fries, plaatste in | ||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||
Trotwaer echter kritische kanttekeningen bij de vier tot dan gepubliceerde Middelnederlandse vertalingen en de noodzaak daarvan. ‘Naar tegenwoordige maatstaven zijn de fabels uit Esopet te onschuldig en te braaf, is de Beatrijslegende christelijke pulp en Karel ende Elegast in het beste geval een scenario voor een b-film en in het slechtste geval een perfide Postbus 54-boodschap van een demagogische en dictatoriale overheid. Maar Van den vos Reinaerde staat ook tegenwoordig nog als een huis.’ Dat laatste vanwege het satirische karakter tegenover de machten van kerk en overheid. Bottema waardeerde Bruinsma's virtuositeit als vertaler maar hij was van oordeel dat de gebezigde taal te ver verwijderd stond van het alledaagse Fries om de oude teksten toegankelijk te maken voor een modern en breed publiek. De vertalingen konden volgens hem alleen maar bedoeld zijn om de status van het Fries te verhogen: ‘Een mooi cadeautje voor onder de kerstboom.’ In feite had Bruinsma die motivatie voor zijn vertaalwerk kort daarvoor al impliciet aangegeven. Eind 1993 ontving hij de cultuurprijs van de gemeente Gaasterlân-Sleat. Bij de prijsuitreiking op oudejaarsdag in Balk zei hij dat zijn liefde voor het Fries zijn diepste drijfveer voor al zijn werk was. Eerder had hij in de Balkster Courant gezegd: ‘Ik wol de Fryske lêzers de gelegenheid jaan troch Fryske finsters in grutter eachweid te krijen oer de wrâld.’Ga naar eindnoot7. In zijn dankbetoog, ‘mijn oudejaarsconference’, maakte hij overigens meteen van de gelegenheid gebruik om de gemeente te verzoeken iets te doen aan de slechte onderhoudstoestand van het pad langs zijn huis in Oudemirdum.
Vanaf het begin van de jaren zeventig verschenen in de literaire tijdschriften ook vertalingen van Bruinsma uit het Spaans. Hij had zich deze taal in de periode dat hij in Balk woonde door zelfstudie eigen gemaakt. Waarschijnlijk spelen hierbij de contacten een rol die hij had met kunstschilder Dirk Kerst Koopmans (1906-1998), die rond 1930 vier jaar in Argentinië had gewoond. De eerste vertalingen in het tijdschrift Alternatyf in 1973 verschenen op beider naam. Bruinsma schreef zich in 1986 nog in voor de deeltijd-lerarenopleiding Spaans aan de Noordelijke Leergangen in Groningen. Toen was er al werk van Neruda, Paz, Borges en enkele anderen in vertaling verschenen. Hij leverde ook een bijdrage aan het serieuze repertoire voor Friese amateurgezelschappen door vertalingen te maken van vijf stukken van Federico García Lorca; ze werden bijna allemaal uitgevoerd. De opvoering van Lorca's ‘De bloedbrulloft’ door Teatergroep Sult (Súdwesthoeke Lokaasje Teater) in 1997 in Skarl onder re- | ||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||
gie van Pieter Stellingwerf werd een doorslaand succes. Sult had in 1995 in de oude sluis van Stavoren al Huis clos van Sartre gespeeld, ook in vertaling van Bruinsma. Toen het beroepsgezelschap Tryater in 1990 in een afgedankte elektriciteitscentrale ‘Filoktêtês’ van de Griekse tragediedichter Sophocles speelde, in de bewerking van Heiner Müller en vertaald door Bouke Oldenhof, prikkelde dat Bruinsma om met Sophocles aan de slag te gaan. Hij wilde laten zien dat het Fries voor alles gebruikt kon worden, ook voor de klassieken. In de paar jaar daarna vertaalde hij alle zeven van Sophocles overgeleverde stukken. ‘Filoktêtês’, ‘Kening Oidipoes’ en ‘Oidipoes yn Kolonos’ werden in 1991 uitgegeven door Uitgeverij Van der Eems (net als Bruinsma geworteld in Easterein) onder de titel Sofoklês. Trije Trageedzjes. Het boek was opgedragen aan Willem Kok, zijn leraar Grieks op het gymnasium. Bruinsma investeerde vijfduizend gulden in deze uitgave, zijn derde boekpublicatie, in een oplage van tweehonderd stuks. Het was zijn vurige wens dat de stukken gespeeld zouden worden. Daarom had hij de vertaling in vijf jamben per regel gemaakt, dat ‘bekte beter’ dan de klassieke versmaat van zes, en had hij de koorteksten als lied vertaald. Drie andere stukken van Sophocles gaf hij in brochurevorm uit in eigen beheer; het laatste nog ontbrekende stuk komt misschien boven water nu Bruinsma's uitgebreide archief bij Tresoar wordt geïnventariseerd en ontsloten. De bundel Sophoclesvertalingen werd positief ontvangen. Classicus Sybren Sybrandy merkte in Frysk en Frij op dat Bruinsma in zijn woordkeuze de goede toon had getroffen en dat hij de rijmdwang goed wist te hanteren. Een probleem voor de speelbaarheid was naar Sybrandy's idee het gekunstelde en compacte karakter van de brontekst, wat de begrijpelijkheid voor toehoorders niet gemakkelijk maakte. De recensie van Jan Wybenga in de Leeuwarder Courant had als kop ‘Drege opjefte betûft yn it kleare brocht’.Ga naar eindnoot8. Het leek Wybenga dat de vertaling een geschikt startpunt vormde voor een opvoering. In 1993 kende de Provincie Fryslân de driejaarlijks Obe Postmapriis toe aan Bruinsma voor deze bundel Sophoclesvertalingen. De jury prees Bruinsma's getrouwe vertalingen in combinatie met zijn vindingrijkheid en souplesse: ‘Een vertaler van belangrijke, mooie, sprekende teksten moet de taal waarin hij vertaalt tot in alle hoeken en gaten napluizen om mogelijke equivalenten te vinden. [...] Het is Bruinsma vast overkomen dat hij dagen gezocht heeft naar de oplossing van een taalprobleem om | ||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||
dan toch in de schatkamer van het Fries de nugget goud te vinden.’ Bij de prijsuitreiking in het Provinciehuis verpakte Bruinsma zijn liefste wens als volgt: ‘Ik bedank Tryater en zijn regisseur bij voorbaat als ze ertoe overgaan een van Sophocles’ tragedies op de planken te zetten.’ Met deze prijs had Klaas Bruinsma definitief de hoogste regionen van de Fries-literaire Parnassus bereikt. Zijn wens ging in 1998 gedeeltelijk in vervulling toen de eerder al genoemde toneelgroep Sult op het Mirnser Klif met veel succes ‘Ajaks’ opvoerde - maar wel op basis van bewerkingen en vertaald door Ytsje Hettinga. Dat neemt niet weg dat hij in 2003 kon constateren dat hij een groot gedeelte van het klassiek Griekse toneeloeuvre - Aeschylus, Sophocles, Euripides en Aristofanes - had vertaald.
Bruinsma voelde zich sterk verbonden met Gaasterland. In 1992 organiseerde de plaatselijke afdeling van het Nut in Balk, hoofdplaats van de gemeente Gaasterlân-Sleat, een ‘Mei-manifestatie’, nog een beetje vanwege het eeuwfeest van Herman Gorters Mei drie jaar eerder. De watergracht en het oude stadje uit de beginregels van de ‘Mei’ zijn mogelijk geinspireerd op de Luts en Balk. In dat kader schreef Bruinsma een acrostichon op de letters van Herman Gorter Balk getiteld ‘Oade oan Gorter’, waarvan de laatste vier regels luidden: ‘Bliuwst ivich fan de nije maaie tolk/ al hoe't de wrede wrâld dyn lûd ek bruts./ Lyk dy it liet fan ierde’ skientme luts,/ klinkt ús dyn Pan-fluit yn it fredich Balk.’Ga naar eindnoot9. Het lied van de schoonheid van de aarde en haar vergaan zoals verbeeld in Mei raakte hem diep, verklaarde Bruinsma, en hij voelde zich gedreven om te laten zien dat zoiets ook in het Fries kon. Bovendien, hij woonde in het land dat Gorter bezong. In 1993 was het manuscript klaar, maar het duurde nog tot mei 1998 voordat de tweetalige bundel Mei-Maaie in Balk gepresenteerd kon worden, met dank aan vijf subsidiënten. Bruinsma nam een zeker risico met deze vertaling omdat iedereen de overbekende eerste regels kent. Hij vertaalde ze als ‘In nije maaie dy't in nij lûd bringt!/ Ik wol, dat dit liet as it floitsjen klinkt/ dat ik faak heard ha op in maitydsjûn/ bylâns de grêft, dy't troch 't âld doarpke rûn.’ Ze werden geciteerd in het Friesch Dagblad bij het verslag van de aanbieding met de opmerking ‘Geslaagd? Oordeelt u zelf’. Van de critici was niemand gelukkig met Bruinsma's vertaling van het beginfragment. Tsjerk Veenstra in de recensie in het Friesch Dagblad: ‘Yn de earste rigels merkbite wy fuort al wat fan de striid dy't de oersetter leverje moatten hat: de striid tsjin kompromissen en wetter by de wyn.’Ga naar eindnoot10. Het was Bruinsma niet gelukt voor de eerste regel | ||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||
een even pakkende tweeslag te vinden als het origineel en bovendien had de vertaler gemeend een aantal ‘technische onvolkomenheden’ te moeten corrigeren: ‘zomernacht’ paste niet bij ‘lente’ en Balk was geen stad maar een dorp. Toch was er ook nu weer lof voor het verzette werk en de vele mooi gevonden oplossingen. In 1991 ontdekte Klaas Bruinsma dat hij in de criminele wereld een landelijk bekende naamgenoot had, op dat moment in het nieuws omdat hij was vermoord. Bruinsma werd vaak aan deze naamsovereenkomst herinnerd, vooral toen hij in 2007 de Zilveren Anjer kreeg. Hij had er wel schik in en soms signeerde hij zijn boeken met ‘Klaas Bruinsma, nee, net dy oare, dy is al dea’ - ‘nee, niet die andere, die is al dood’.
Bruinsma vertaalde sneller dan er werk van hem kon worden uitgegeven. Het ging hem niet om zijn eigen eer, laat staan om financieel gewin - een aantal van de uitgaven had hij zelf bekostigd. In een interview met Abe de Vries in 2003 benadrukte hij het nogmaals: ‘De Friezen moatte yn har eigen taal de klassiken ek lêze kinne.’ Het geluk wil dat hij na 1991 uitgevers en subsidiënten vond die zijn idealen deelden en hem genegen waren. Dat waren achtereenvolgens Goasse Brouwer van uitgeverij Frysk en Frij in Leeuwarden; Steven Sterk, uitgever te Utrecht/Gorredijk; en Jitske Kingma en Martine Kamphorst van uitgeverij Elikser, ook in Leeuwarden. Het was niet eenvoudig om Bruinsma's werk uit te geven: hij was de laatste der Mohikanen die al zijn creatief werk nog op een typmachine uitvoerde, dus hijzelf of de uitgever moest vrijwilligers mobiliseren die zijn werk wilden digitaliseren, en voor een boekuitgave moest in de meeste gevallen bij verschillende fondsen om subsidie worden gevraagd vanwege de kleine oplage. Steven Sterk deed niet aan fondswerving.
Rond 1993 hervatte Bruinsma zijn werk aan de vertaling van Homerus in het besef dat het nu of nooit was. Onder zijn eerste publicatie van een zang uit de Odyssee in de studentenalmanak van 1954 staat met veel wit eromheen de vraag: ‘Hwannear komt de folsleine Homêros yn it Frysk?’ Gezien het gebruik van de schrijfwijze ‘Homêros’ is het waarschijnlijk dat deze regel van de toen 22-jarige Bruinsma zelf afkomstig is.Ga naar eindnoot11. Valt aan deze vraag de levensopdracht van Klaas Bruinsma af te lezen? In modern jargon ‘zijn droom’? Hij werkte vier, vijf jaar aan de vertaling van de Odyssee (inclusief revisie van de eerdere versies).Ga naar eindnoot12. Het manuscript was | ||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||
klaar in februari 1997. Daarna volgde de Ilias, een taaiere klus met meer regels en meer strijdscènes. Hij hield een strak vertaaltempo aan van vijftig regels per dag (behalve de zondag) en in februari 2002 meldde hij Sietse de Vries van de Leeuwarder Courant dat alles af was. Dat was op een moment dat er van hem drie vertalingen zo ongeveer tegelijk verschenen, waarvan twee bij Uitgeverij Frysk en Frij: Fersen fan Minne, de complete verzamelde mystieke poëzie van Hadewych uit het Middelnederlands (bijna 400 bladzijden), en de Arthurroman Hear Gawain en de Griene Ridder, vertaald uit het Middelengels. ‘Hadewych had ik in 1985 al klaar, het heeft zeventien jaar geduurd voordat het uitkwam. Douwe Kalma leefde al niet meer, toen de laatste delen van zijn Shakespeare-vertaling uitkwamen. Ik heb eind 2000 een hartinfarct gehad, dus ik weet niet of ik het nog meemaak, Homerus in het Fries.’ De derde vertaling van Bruinsma die in 2002 verscheen was Lânwurk, de Georgica van Vergilius in het Fries, in klassieke dactylische hexameters. Als voorbeeld het begin: ‘Dat wat de rispingen rykdommen jout en yn hokker seisoenen it/ gaadlik is d’ierde te kearen, [....]/ sil ik besjonge.’Ga naar eindnoot13. Opvallend aan het boek was de buitengemeen mooie uitvoering. Hier kwamen drie kwaliteiten samen: de taalvirtuositeit van Bruinsma, het typografisch kunstenaarschap van Gert Jan Slagter en de wil van uitgever Steven Sterk om zonder concessies en met eigen financiële middelen prachtige boeken uit te geven. Jabik Veenbaas in de Leeuwarder Courant was zeer lovend over Bruinsma's prestatie: ‘Zijn Fries is heel rijk, zonder dat het onnatuurlijk wordt en hij slaagt erin dat de lezer het idee houdt dat hij belangwekkende, muzikale poëzie leest.’ Veenbaas vroeg zich aan het eind van zijn stuk af of Steven Sterk het aan zou durven ook de complete Homerus-vertaling uit te geven. Op 8 oktober 2002 bracht de Leeuwarder Courant het nieuws: Ilias en Odyssee zonder subsidie in het Fries. Steven Sterk: ‘Ik ergerje my ferskriklik oan dy hân-ophâlde kultuer. Sa'n projekt moat altyd jild by, dat wit je. Dat haw ik der foar oer.’ Jild - geld - en de (Friese) literatuur, geen onderwerp zo ingewikkeld als dat, met velerlei meningen, perspectieven en belangen. Klaas Bruinsma tegen Abe de Vries in 2003: ‘Ik kende Steven Sterk hier van de fnp. Hij zei: Ja, dát wil ik nog wel! Dat doe ik nog [uw Homêros uitgeven]. Ik zei: Dat is geweldig man! Hij zei er meteen achteraan: ik kan u geen honorarium geven. Daar had ik het niet over gehad. Ik praat nooit over geld. Money is the root of all evil.’ Voor de eerlijkheid voegde Bruinsma eraan toe dat hij één keer | ||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||
een goed honorarium had gehad, voor zijn Hadewych-vertaling. Het klaren van de klus duurde langer dan geschat. Bruinsma in het interview met Abe de Vries: ‘... toen moest de tekst dus, heel die 28.000 regels Homerus, overgetypt worden en op diskette gezet. Want ik typ op een typmachine. De Vries, wat een drama! Bij de eerste correctie heb ik er een paar duizend fouten uitgehaald. De tweede keer waren er nog zo'n achthonderd over. De derde keer telde ik 124. En bij de vierde correctie haalde ik er nog 62 uit. Het was de martelgang van Kromme Leendert.’ Wat Bruinsma er niet bij vertelde was dat zijn typoscripten soms slecht leesbaar waren omdat hij de letterblokjes van zijn typmachine nooit schoonmaakte. Hij gebruikte bovendien de inktlinten van zijn typmachine tot ze nagenoeg opgedroogd waren. Omdat hij heel ontechnisch was en geen linten kon wisselen, kocht hij dan maar een nieuwe typmachine. De vrijwilligers die zijn manuscripten overtypten (niet alleen de Homêros maar ook ander werk) deden dat kosteloos, voor de goede zaak, en kregen als dank een presentexemplaar. Bruinsma beschouwde hun bijdrage min of meer als vanzelfsprekend. Het jaar 2003 bracht nog geen Friese Homerus maar was wel in ander opzicht een belangrijk jaar: op uitgebreide wijze werd het vierhonderdste geboortejaar van Gysbert Japix gevierd, de aartsvader van de Friese literatuur.Ga naar eindnoot14. Er verscheen een grote bloemlezing van zijn Friesche Rymlerye uit 1668, met vertaling in het Nederlands en hertaling in modern Fries, dat laatste voor een deel door Klaas Bruinsma. Gysberts bekende gedicht ‘Jûnbea’ (Avondgebed) werd opgenomen in het belangrijke Lieteboek (2015), de Friese versie van het Nederlandse Liedboek voor de protestanten in Nederland (2013). Op 19 november 2004 was het dan zover dat de tweedelige Homerusvertaling kon worden gepresenteerd, eenenvijftig jaar na de vraag van Bruinsma ‘hwannear...?’ De oplage was vijfhonderd, de winkelprijs van de twee delen € 125 (thans, maart 2020, € 49,50). Sybren Sybrandy gaf een helder oordeel over het nut van de uitgave. Volgens hem ging het de vertaler om de creatieve uitdaging en om aan te tonen dat zoiets in het Fries mogelijk was. Bruinsma had ook een vrije vertaling kunnen maken, maar dat was hem te min. De vertaler beschikte over een enorme woordenschat en gaf nergens de indruk dat hij stoplappen gebruikte om het metrum te redden. Het was volgens Sybrandy een esthetisch genoegen om te zien hoe vindingrijk Bruinsma de taal gebruikte. En daar kwam dan nog bij dat het ook ging om de statusverhogende werking voor het Fries. | ||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||
De publicatie kreeg veel aandacht, ook landelijk. Jabik Veenbaas noemde de vertaling in de Leeuwarder Courant ‘Een monument voor een kleine taal’. Dichter-classicus Piet Gerbrandy schreef in de Volkskrant dat Bruinsma een schitterend resultaat had bereikt. Geart van der Meer, voorzitter van de jury van de Obe Postmapriis 2005: ‘De zinsbouw blijft over het algemeen natuurlijk, de kunstgrepen die zo nu en dan nodig zijn om de taal in de versvorm te dwingen, storen niet, en de woordenschat is authentiek, rijk en vol afwisseling, zodat het een lust is om de vertalingen te lezen.’ In 2006 besteedde literair tijdschrift Hjir in twee artikelen aandacht aan de Homêros. Eric Hoekstra was begonnen zichzelf de poëzie hardop voor te lezen en constateerde zo al gauw hoe prachtig de tekst was vertaald. Vervolgens vergrootte hij één thema van de Odyssee uit om te kijken of de daarbij horende passages ‘klopten’. Hij focuste zijn betoog op ‘eetverslaving’ en ‘eetbeheersing’ (daarmee de actualiteit van Homêros benadrukkend) en lardeerde dat met kostelijke fragmenten. Zijn conclusie: ‘Dank aan en bewondering voor Klaas Bruinsma, die dit fantastische boek, 2900 jaar oud, in het wondermooiste Fries heeft vertaald.’ Bouke Slofstra vergeleek het werk van Bruinsma met vier vertalingen in het Nederlands, de poëzievertalingen van Aegidius Timmerman en H.J. de Roy van Zuydewijn en de prozavertalingen van Imme Dros en M.A. Schwarz. In het interview met Abe de Vries vertelde Bruinsma dat hij die allemaal ook had ingezien. Slofstra's conclusie was dat de Friese vertaling nauwgezet en betrouwbaar het origineel volgde en zich kon meten met de bestaande Nederlandse. Recensent Eric Hoekstra was niet de enige die genoot van de Homêros door zichzelf de tekst voor te lezen. In de omgeving van Drachten was een leesgroep van zeven literatuurliefhebbers, heren en dames op leeftijd, die één keer per maand speciaal samenkwam om elkaar uit de Ilias en Odusseia voor te lezen en onduidelijkheden te bespreken. Later volgden andere vertalingen van Bruinsma; de groep bestaat nog steeds. Op een keer werd de vertaler zelf als eenmalige gast uitgenodigd om meer over de achtergrond van zijn Homêros te vertellen. Het was een zeer geanimeerde zitting. Toen ze aan het eind hun agenda's trokken om de datum voor de volgende bijeenkomst te prikken deed Bruinsma hetzelfde. Vanaf die dag hoorde hij er ook bij. In 2009, vijf jaar na dato, verscheen een kritischer recensie van Liuwe Westra op de website van de Moanne. Hij was van oordeel dat niet in elke regel de dactylische hexameter natuurlijk liep. ‘Bruinsma's gevoel voor | ||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||
ritme haalt het niet bij zijn taalgevoel’, was zijn conclusie. Verder stelde hij vast dat in de spelling van de eigennamen geen systematiek zat en dat de tekst nog te veel drukfouten bevatte (naar schatting één per bladzijde). Een kritische meelezer en een strengere redactie was node gemist, vond Westra, maar ja, Bruinsma was geen man van teamwerk. ‘... by ien dy't it altyd, as er net oan it oersetten is, aardich opsizze kin oer in oar syn lek en brek, moat ek dit aspekt fan 'e saak beneamd wurde.’Ga naar eindnoot15. Westra verwees hier onder andere naar het dankwoord van Bruinsma bij de uitreiking van de Obe Postmapriis in 2005. Die gaf toen een donderpreek over de ‘frachten flaters’ die hij had aangetroffen in het werk van jongere Friese schrijvers, wat hem ‘lilk en mismoedich’ (kwaad en moedeloos) maakte.
Meteen na het verschijnen van de Homêros polste Bruinsma Steven Sterk of die ook niet zijn vertaling van Ovidius' Metamorfosen kon uitgeven. Sterk hield de boot eerst af, maar Bruinsma hield aan. Zo verscheen Feroarings fan stal in 2010 als derde deel in de serie klassieke vertalingen die Sterk uitgaf. In de verantwoording gaf Bruinsma aan dat het boek op z'n minst vijftienhonderd eigennamen telde en dat het zo goed als onmogelijk was die op consequente wijze te transcriberen, waarna een korte uitleg volgde van de gekozen systematiek. Hierin is lijkt mij het effect te lezen van de kritiek van Westra een jaar eerder. Piet Gerbrandy merkte in een kort signalement in de Volkskrant op: ‘Evenals bij Vergilius en Homerus koos Bruinsma ervoor de dactylische hexameter in vertaling te handhaven. In het Nederlands is het moeilijk hexameters te schrijven die niet geforceerd klinken, maar het Fries, met zijn lange klinkers en tweeklanken, plooit zich beter naar die versmaat. Hoewel Bruinsma er niet aan ontkomt soms lange lettergrepen op onbeklemtoonde posities te plaatsen, is hij er wederom in geslaagd een vloeiende tekst te produceren die dicht bij het Latijn blijft.’ Toen Bruinsma in 2009 een plek had gevonden bij uitgeverij Elikser ging het hard met zijn publicaties: in de bijna tien jaar tot zijn overlijden verschenen er nog zestien vertalingen, mede mogelijk omdat de uitgeverij met kleine oplagen kon werken, de aanloopkosten minimaliseerde en Bruinsma en de uitgeverij zelf ook bijdroegen; in sommige gevallen kwam er ook subsidie. De helft van de publicaties waren bekende werken uit het Middelnederlands, verder nog een aantal klassieke Griekse teksten, een paar uit het Latijn en bloemlezingen van Griekse en van Spaanse poëzie, beide gebaseerd op grote Penguin-bloemlezingen. Bij | ||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||
de Spaanse ging het om door Bruinsma vertaalde poëzie die de afgelopen veertig jaar verspreid was gepubliceerd, uitgekozen op grond van wat hem persoonlijk raakte en wat hij aankon als vertaler.
Dit levensbericht is niet de plaats om verder alle vertaalde werken van Bruinsma en de receptie ervan te behandelen. Zijn Homerus-vertaling is ongetwijfeld het hoogtepunt uit zijn omvangrijke oeuvre. Hij kan daarmee op één lijn worden gesteld met G.A. Wumkes en E.B. Folkertsma, die de Bijbel vertaalden (eerste uitgave 1943) en Douwe Kalma, die ‘de complete Shakespeare’ in het Fries overbracht (uitgave in acht delen; 1956-1976). Bruinsma's talenkennis was enorm. Behalve zijn lerarenopleiding Engels had hij geen verdere letterenstudie gedaan. Door zelfstudie bouwde hij verder op wat hij in zijn gymnasiumtijd had geleerd. Hij was altijd bezig met taal, zijn vakantiereizen in Europa waren ook altijd taalstudiereizen. Bij zijn werk schroomde hij niet bestaande vertalingen te raadplegen. ‘Natuurlijk heb ik gespiekt bij anderen. Je zou wel gek zijn als je daar geen gebruik van maakt. Maar ik ga altijd terug naar de bron!’ Slechts een enkele keer wilde hij verder springen dan zijn polsstok lang was, wanneer hij zich niet hield aan de gouden regel alleen in de eigen moedertaal te vertalen. Een aantal recensenten liet werk dat hij in het Spaans en Engels had vertaald lezen door een literair geschoolde moedertaalspreker, en hun oordeel was scherp: ‘levenloze woordenboekvertalingen’, respectievelijk ‘de vertalingen zijn “behyplik” - gebrekkig’. Dit betreft echter maar een fractie van zijn oeuvre. De waardering die hij oogstte voor al zijn vertalingen in het Fries was groot, ook bij degenen die kritische kanttekening plaatsten bleef de eindafweging positief.
De motivatie voor Bruinsma's vertaalijver zoals die in verschillende interviews naar voren komt verschoof in de loop der jaren. Vanaf het begin noemde hij het plezier dat hij in het ‘herscheppen’ had, de creatieve uitdaging in het poëtisch reageren op een gegeven omstandigheid. Talloos zijn de gelegenheidsgedichten die hij schreef, en ook talloos de momenten dat hij ze wilde voorlezen, of het nu gepast was of ongepast. Een klein aantal ervan verscheen een maand voor zijn dood bij Elikser onder de door hemzelf gekozen titel Samle Fersen en Oersettings fan Klaas Bruinsma. Het zijn vooral gedichten die betrekking hebben op excursies naar kerken in het gebied van middeleeuws Friesland en andere religieuze plekken. Zoals anderen foto's maken, zo maakte Bruinsma gedichten, ‘poëti- | ||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||
sche kiekjes’. Ze getuigen van zijn sterke verbondenheid met de eeuwenoude religieuze en kerkelijke overlevering van het Christendom. Tekenend daarvoor zijn ook de vertalingen uit het Latijn die hij maakte van overgeleverde levensbeschrijvingen van heiligen uit de vroegchristelijke tijd in Friesland: Bonifatius, Liudger en Frederik van Hallum. Voorts was er de waarde die Bruinsma aan zijn moedertaal hechtte. Daarmee stond hij in een lange Friese traditie. Al bij de zeventiendeeeuwer Gysbert Japix vinden we de wil om te laten zien dat hoge literatuur ook in het Fries kan worden geschreven. Waar in de receptie van de Homêros sprake was van de ‘status van het Fries’ gebruikte Bruinsma later de term ‘eer van het Fries’. Ook als de taal zou verdwijnen was met al die klassieken de eer behouden, zei hij in een interview bij zijn 85ste verjaardag en het verschijnen van De Tocht fan de Argonauten (van de Griekse dichter Apollonios van Rhodos). Vertalingen de Friese wereld binnenhalen betekende ook een verrijking van de taal. Bruinsma voelde een haatliefdeverhouding met de Friezen die hij steeds explicieter uitsprak. Hij verweet hen een tekort aan zelfrespect (‘dat is niet hetzelfde als arrogantie’) maar zag ook tegelijk het onderliggende structurele probleem: een schromelijk gebrek aan goed onderwijs in de eigen taal. Zijn liefde voor de klassieke talen en literatuur droeg ook bij aan zijn gedrevenheid om de Friezen de klassieke literatuur in hun eigen taal aan te bieden. ‘Als je een schatkamer hebt maar de sleutel ontbreekt kom je er niet in. De Friese vertaling is niet meer, maar ook niet minder, dan de Friese sleutel voor de Griekse schatkamer.’ Het accent dat hij aanvankelijk op toepassingen in het onderwijs legde verdween al snel. Dat hij schreef voor de happy few maakte hem niet uit, klassieke literatuur was sowieso voor een kleine groep, vond hij. Hierin zat ook een zeker plichtsbesef. Het was voor hem vanzelfsprekend zijn talenten zo goed mogelijk te benutten. Hij bekende dat hij de Ilias eigenlijk maar bloederig vond, hij zou zelf de voorkeur hebben gegeven aan de gebeden van de Grieks-Orthodoxe kerk. Zelfs wat hij het hoogtepunt van de Ilias noemde, Hektors afscheid van Andromache, vol beheersing en zonder openlijke emotie, paste eigenlijk niet bij hem, ‘daar ben ik veel te gevoelig voor’.
In januari 2015 kreeg Bruinsma een standbeeld van zichzelf aangeboden door beeldhouwer-dichter Jan Ketelaar uit Drachten als dank voor Bruinsma's vertaling van zijn dichtbundel. Ketelaar was een oud-leerling van Bruinsma. Het beeldje had een open structuur om de lichte kant van | ||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||
Bruinsma te benadrukken, aldus Ketelaar: ‘U hebt de uitstraling van een robuust man. Als u eraan komt lopen, komt er ook echt iemand aan. Maar aan u zit ook een hele lieve kant, die wilde ik hiermee laten zien. [...] Vroeger was ik bang voor u en nu zijn we vrienden. U hebt mij een keer op m'n kop gegeven omdat ik geen licht op mijn fiets had. Dat heeft een enorme indruk gemaakt.’ Bruinsma bood ter plekke zijn verontschuldigingen aan voor zijn gedrag van destijds. ‘Alleen al om mijn zonden te overdenken en er spijt van te hebben moet ik heel lang leven.’
teake oppewal
Met dank aan Winfried Bruinsma, Piet Hemminga, Otto Kuipers, Sjoerdtsje Paulusma, Tsjerk Veenstra, Wiebe Veenstra, Liuwe Westra | ||||||||||||
Voornaamste vertalingen uit het Grieks, Latijn en Spaans
| ||||||||||||
Voornaamste vertalingen uit het Nederlands
| ||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||
| ||||||||||||
Bronnen
|
|