| |
| |
| |
Richard Louis Jean Bromberg
Den Haag 18 februari 1927 - Roosendaal 5 april 2014
Op 5 april 2014 overleed Richard Bromberg, in zijn woonplaats Roosendaal. Van 1962 tot zijn afscheid in 1988 was hij, pater dominicaan, als leraar Nederlands verbonden aan het Dominicus College in Nijmegen. Hij gaf geestdriftig les en zette in die jaren tientallen leerlingen aan tot een letterenstudie. Velen raakten onder de indruk van zijn voordracht van vooral middeleeuwse literatuur, maar hij was ook verknocht aan het werk van Multatuli, Hugo Claus, Hella Haasse en ‘de jonge’ Harry Mulisch. In zijn lessen was hij theatraal, dominant en geleerd.
In 1965 promoveerde hij op een mediëvistisch proefschrift: Het Boek der Bijzondere genade van Mechtild van Hackeborn. Nadien schreef hij in De Nieuwe Taalgids over de Mariken en bezorgde hij een editie van een rederijkersspel. Richard Bromberg was een geleerde leraar. In zijn onderwijs gaf hij nieuwe ontwikkelingen in de neerlandistiek liefst snel een plaats. Bij hem geen gemakzuchtig smalen over de transformationeel-generatieve taalkunde, over literatuursociologie en receptie-esthetica. Hij verdiepte zich met overgave in wat er aan nieuws op zijn pad kwam en rustte niet voor zijn lessen weer ‘bij de tijd’ waren. Als hij enthousiast was, zoals over het werk van Frits van Oostrom, dan wilde hij zijn geestdrift met iedereen delen en verplichtte zijn collega's haast om het door hem bewon- | |
| |
derde werk te lezen. Sedert 1973 was hij als docent Nederlands behalve aan het Dominicus College ook vele jaren aan de mo-a-opleiding van de Leidse Onderwijsinstellingen en de Gelderse Leergangen (Arnhem) verbonden. Bij die laatste instelling vond hij bij veel van zijn studenten enthousiasme en creativiteit.
Richard Bromberg was geen groot liefhebber van tegenspraak door leerlingen, voor gebrek aan motivatie kon en wilde hij geen begrip opbrengen. In lessen eiste hij concentratie: hij deed in de lessen zijn uiterste best en hij vroeg van zijn leerlingen een vergelijkbare toewijding. Hij werkte hard en corrigeerde het door leerlingen gemaakte werk sneller dan wie ook. Collega's grapten dat hij examens al had nagekeken voor ze afgelegd waren, maar op de kwaliteit van zijn oordeel konden zelden aanmerkingen gemaakt worden.
Teksten dramatiseerde hij in de les. Hij nam dan alle rollen voor zijn rekening. De toespraak tot de hoofden van Lebak vond in hem een krachtig vertolker. Met veel pathos besloot hij zijn voordracht met de uitroep ‘captatio benevolentiae’, voor veel leerlingen aanvankelijk een wonderspreuk maar nadien in het geheugen gegrift. Vele jaren regisseerde hij het schooltoneel en daarbij wees hij met vaste hand de rollen toe. Zo gaf hij de verlegen en geniale gymnasiast Frans Kellendonk zonder veel aarzeling de hoofdrol. Ook buiten het Dominicus College werd zijn theatrale talent op waarde geschat: hij verzorgde voor naburige scholen theaterlessen.
Leerlingen en collega's wisten dat Richard een verschrikkelijk verleden torste. Ieder jaar trok hij zich de eerste dagen van de meimaand terug; achteloos weggooien van brood wekte zijn woede. Een enkeling was van zijn geschiedenis in de oorlogsjaren beter op de hoogte.
Op 18 februari 1927 werden Richard Louis Jean en zijn tweelingzusje Renée-Luce Suzanne Thérèse, in Den Haag geboren, uit het huwelijk van Richard Bromberg (1886-1974) en Lucie Rosenthal (1895-1986). Vader Richard had in Amsterdam medicijnen gestudeerd (in 1913 bekroond met een promotie) en vervolgens rechten in Leiden. Hij werkte afwisselend als huisarts en advocaat. Zijn verbondenheid met de joodse cultuur en religie was gering. Zijn eerste huwelijk, met de niet-joodse Maria Catharina Olij, eindigde in 1923 met een echtscheiding. Intussen was in 1917, uit dat eerste huwelijk wel een zoon geboren: Piet Bromberg, die later bekendheid verwierf als hockeyinternational. In 1927, het geboor- | |
| |
tejaar van de tweeling, was Richard sr werkzaam als advocaat. Bij de doop van de tweeling ging de vader over tot het katholieke geloof, een overgang die in de familie Bromberg en de via huwelijken verbonden familie Löb/Loeb zo vaak voorkwam dat het bijna gebruikelijk werd. In 1937 vond Bromberg sr, al jaren werkzaam in Alkmaar, een betrekking als controlerend arts bij de Raad van Arbeid in Breda, twee jaar later verhuisde het gezin naar Roermond, waar de vader aantrad als voorzitter van de Raad van Beroep en het ambtenarengerecht. Zij woonden er op nummer 9 in de Bisschop Drehmannstraat, een adres dat jaren later een verschrikkelijke associatie opliep.
Hun eerste schooljaren beleefde de tweeling nog in Alkmaar en Breda. In 1939 ging Renée in Roermond naar de St Ursula-hbs en Richard naar het gymnasium van het Bisschoppelijk College. Rooms-katholieker kon bijna niet.
Die roomse droom kende een wreed ontwaken. Of de kinderen Bromberg bij het begin van de oorlog wisten van hun joodse afkomst is onzeker, maar verontrustend snel zouden zij daarmee geconfronteerd worden. Vanaf mei werden de gezinsleden als Joden geregistreerd. Protesten van vader Bromberg hielpen niet. In november 1940 werd deze als ‘niet-ariër’ van zijn aanstelling bij de overheid ontheven, op 1 maart 1941 volgde ontslag, met bijbehorend verlies aan salaris. Bij het begin van het derde schooljaar werd het de kinderen Bromberg verboden nog langer op hun scholen lessen te volgen. Als de kinderen al onwetend waren van hun joodse afkomst, dan was die onwetendheid in een klap voorbij.
Individueel onderwijs voorzag wel even, maar steeds minder in de behoefte. De overplaatsing naar joodse lycea in Arnhem of Den Bosch, waar onderwijs aan joodse kinderen nog wel toegestaan werd, was voor het gezin financieel onmogelijk en waarschijnlijk ook onwenselijk. Onafwendbaar was de verplichting om vanaf mei 1942 een Davidster te dragen.
Het slechtste van twee werelden viel de familie Bromberg op 2 augustus 1942 ten deel. Het protest van de Nederlandse bisschoppen tegen de Jodenvervolging werd beantwoord met de arrestatie van zo'n 250 katholieke Joden. De tweeling Bromberg en hun ouders behoorden tot de groep die via kamp Amersfoort in Westerbork terecht kwam. In dat kamp werd vader Bromberg als arts ingezet. Terwijl heel wat lotgenoten direct naar het Oosten werden doorgestuurd, waar een wisse dood wachtte, kreeg de familie Bromberg op 21 augustus toestemming om weer naar
| |
| |
huis te gaan. Bij thuiskomst in Roermond werden zij opgenomen in het ziekenhuis en door ‘Roermond’ verwend, al bleek de buurvrouw in de tussentijd de bloemkolen uit hun tuin te hebben gestolen.
Vader Bromberg probeerde uit alle macht zijn huwelijk tot een gemengd huwelijk te laten verklaren, maar dat mocht niet baten. In november 1942 werd de familie Bromberg voor de tweede keer gearresteerd, maar nu lukte het dankzij een ‘Sperre’ sneller om aan deportatie te ontsnappen. In april 1943 leidde de derde arrestatie wel tot deportatie naar Westerbork. Als katholieke Joden namen zij in dat kamp een bijzondere, geïsoleerde positie in. In juni van dat jaar volgde vrijlating, maar bij thuiskomst bleek hun huis in bezit genomen door de Duitse bezetter en vonden zij onderdak in het Louisapension.
Verklaringen van ontslag uit het kamp Westerbork en intussen verkregen vergunningen boden de familie Bromberg hoop op redding. Maar dat was buiten de nieuwe chef van de Roermondse politie gerekend, de nsb'er Toon Roselle. In februari 1944 overviel hij het pension waar de familie verbleef. Met zijn zus had Richard zich weliswaar verstopt, maar in de verwachting dat de vergaarde documenten voor opheldering zouden zorgen, voegden zij zich bij hun ouders. Twee zonen van de Roermondse officier van justitie mr. P. Rieter hadden bij de arrestatie zo duidelijk laten merken dat zij sympathiseerden met de familie Bromberg dat Roselle beide jongens liet oppakken.
Voor de derde keer ging de familie Bromberg op transport naar Westerbork, maar ze bleven er niet en keerden evenmin snel terug: op 15 maart volgde de treinreis naar Bergen-Belsen. In dat concentratiekamp zag vader Bromberg veel bekende familieleden, onder hen zijn nicht Thea Loeb en haar echtgenoot Abel Herzberg. Bergen-Belsen was een verschrikking in vergelijking met Westerbork. Vader Bromberg richtte er samen met onder meer collega-arts Jacques Tas een ziekenzaal in. Hij schakelde daarbij zijn vrouw en kinderen in en zo werden zij, zo lang als het ging, gevrijwaard van slopende arbeid. Richard junior assisteerde Louis, de zoon van Jacques Tas, bij het vervoer van lijken. Louis Tas zou later onder het pseudoniem Loden Vogel in zijn kampdagboek de rol van de ‘jonge Bromberg’ memoreren, bij het werk in barak 33. Richards ouders, zijn zus en uiteindelijk ook Richard werden getroffen door tyfus, in februari 1945 kwam daar hongeroedeem bij.
De onthutsende ervaringen tekenden zijn leven: hij herinnerde zich hoe hij in het kamp enkele keren, gescheiden door prikkeldraad, een
| |
| |
meisje sprak en plotseling niet meer. Dat kon alleen maar betekenen dat ze ‘doorgestuurd’ was. Op dat moment beloofde hij, als hij het kamp zou overleven, zijn leven in dienst van de mensen te stellen en priester te worden.
Op 9 april 1945, met de geallieerden op komst, werden de nog levenden op de trein gezet, de zogeheten spooktrein, die eind april in Tröbitz tot stilstand kwam. De spooktrein, die al snel de dodentrein ging heten, stopte enkele keren en dat bood gelegenheid de trein even te verlaten om voedsel in te slaan. Zijn horloge ruilde Richard voor twee broden. Zij werden bevrijd door de Russen, maar die hadden intussen zo'n slechte naam dat de bevrijde joden er alles aan deden om zo snel mogelijk in door geallieerden beheerst gebied terecht te komen. In Schilda kwam het gezin enigszins bij, maar de lichamelijke conditie van de ouders en kinderen was zeer broos.
De Amerikanen zorgden voor repatriëring, van Leipzig naar Maastricht. In Roermond lagen de ouders en zoon Richard enkele maanden in het ziekenhuis. Maar al snel zetten zij allen alles op alles om de verloren tijd in te halen, met een verbetenheid die erop gericht was om het heden en de toekomst te laten zegevieren over het verschrikkelijke verleden. Het leek er soms op dat zij hadden afgesproken om er niet meer over te spreken. Aan die afspraak hielden zij zich de meeste dagen van hun leven.
Het was uiterst pijnlijk dat de oorlog zich meer dan eens bij hen meldde. Toen zij hun oude huis in Roermond opzochten, weigerden de nieuwe bewoners te vertrekken. Het appartement in het Louisapension bleek bij terugkeer leeggeroofd. In de derde klas van het Dominicus College stond gedurende vele jaren ‘Het adres’ van Marga Minco op het lesprogramma en de pijnlijke parallellen met de eigen naoorlogse ervaringen moeten Richard Bromberg niet zijn ontgaan. De familie was bij terugkeer berooid, het geld voor een behoorlijke opleiding ontbrak. Vader Bromberg deed daarom een beroep op de orde van de dominicanen, die hij in zijn Alkmaarse tijd had leren kennen. Dat beroep deed hij niet vergeefs en zo gebeurde het dat de jonge Richard zich bij een door de dominicanen geleid College kon melden.
Richard Bromberg verhuisde naar Neerbosch, nu een wijk van Nijmegen, waar hij - jaren ouder dan de meeste van zijn klasgenoten, maar net als de anderen intern - aan het Dominicus College de nog resterende jaren van het gymnasium doorliep. Hoe zijn schoolcarrière precies verliep, is niet helemaal duidelijk: zijn naam staat als laatste in de 1945-1946-lijst
| |
| |
van examenkandidaten, maar die vermelding kan onmogelijk op deelname aan het eindexamen slaan. Vermoedelijk staat zijn naam daar omdat hij in dat jaar ontbrekende studieonderdelen afsloot, mogelijk zelfs enige staatsexamens aflegde. In de lijst van het examenjaar 1947-1948 staat zijn naam gewoon op de juiste plaats in het alfabet. In juli 1948 legde hij in Amersfoort met succes het staatsexamen gymnasium af. In september 1948 vond in Huissen zijn intrede in de orde van de dominicanen plaats, een jaar later werd hij daar ook geprofest. Voor de voortzetting van zijn opleiding tot priester vertrok hij vervolgens naar het filosoficum van de dominicanen in Zwolle, daarna, in 1952, werd zijn studie voortgezet in het dominicanenklooster Albertinum in Nijmegen. In die jaren ook verschenen de eerste boeken met herinneringen aan het concentratiekamp Bergen-Belsen, onder andere van Louis Tas en Abel Herzberg. Aan (de herdruk van) een boek over Edith Stein, de katholiek geworden joodse vrouw, droeg Richard junior ruim tien pagina's bij met herinneringen aan en een beschrijving van het kamp Westerbork, een duidelijke aanwijzing dat de oorlog voor hem bepaald geen gesloten boek was.
Zijn wijding tot priester vond op 25 juli 1955 plaats. Uit die jaren dateren foto's van hem, waar hij een uiterst gelukkige indruk maakte. Van het afscheid van zijn vader als voorzitter van de Raad van Beroep in augustus 1956 is een foto gemaakt waar de zoon zelfbewust is afgebeeld, met om de nek een fototoestel. Intussen was Richard, dertig jaar oud, bezig met de voorbereiding van het lectoraatsexamen theologie. Vervolgens wijdde hij zich aan de studie Nederlandse taal- en letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Doorgaans werd de keuze van studierichting niet aan de jonge dominicanen gelaten, maar was maatgevend waar op het Dominicus College behoefte aan was.
Na jaren in Zwolle voegde Ignatius, Richards kloosternaam, zich bij de communiteit van het Sint Dominicus College, waar hij jaren daarvoor school gegaan was. In 1962 startte hij er als leraar Nederlands. Hij was gedurende drie jaar naaste collega van zijn confrater Toon de Witte, die als A.J.J. de Witte niet alleen veel publiceerde over Nederlandse taalkunde, maar ook edities van werk van P.C. Hooft bezorgde en leerboeken voor het onderwijs schreef. Kort na de dood van De Witte schreef Bromberg voor het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde diens levensbericht. Bromberg zag zich als erfgenaam van de geleerde tradities van de paters dominicanen.
Een geleerde dominicaan gaf niet enkel les, maar liet conform het do- | |
| |
minicaans adagium ‘contemplari et contemplata aliis tradere’ (onderzoeken en het onderzochte aan anderen doorgeven) anderen delen in wat hij aan kennis had verworven. Zonder wetenschap geen onderwijs, en om die reden - en misschien speelde de familietraditie ook een rol - sprak promotieonderzoek eigenlijk vanzelf. Zijn proefschrift schreef hij in Nijmegen onder leiding van professor Asselbergs, beter bekend als Anton van Duinkerken. Asselbergs' talentvolle zonen Gustave, de latere popartkunstenaar, en Fons bezochten als leerling het Dominicus College, daarnaast was Asselbergs een graag geziene gast bij hoogtijdagen van het College. Correspondentie tussen promotor en promovendus is, zo lijkt het, niet overgeleverd, maar misschien maakte de geografische nabijheid van beiden een briefwisseling ook overbodig. Op grond van dat wat er in het Literatuurmuseum te Den Haag aan documenten van Bromberg bewaard gebleven is, lijkt de verhouding tussen promovendus en promotor even hoffelijk als afstandelijk.
In 1965 verdedigde Bromberg zijn proefschrift in de aula van de Katholieke Universiteit - in aanwezigheid van heel wat leerlingen van de hoogste leerjaren - en in zijn dertiende stelling hernam hij een stelling die zijn vader in 1913 bij diens dissertatie had gevoegd. Die stelling betrof de wenselijkheid van gelijkstelling van het zwemonderricht en het gymnastiekonderwijs. In andere stellingen keerde hij zich tegen bepaalde tendensen in het onderwijs - zoals de vergrote aandacht voor expressievakken, die de bruikbaarheid van de synthetische methode in het taalonderricht zou bemoeilijken - en bepleitte hij onderwijs in de geschiedenis en de esthetica van de film. In een andere stelling bouwde hij voort op wat Toon de Witte eerder had betoogd.
In een preambule bij de promotie-editie van zijn proefschrift dankte hij twee confraters: de romanist Augustinus Hollaardt, wiens hulp op liturgisch terrein van belang geweest was, en de historicus Canisius Nolet. Nolet was in de jaren van Brombergs scholing prefect van het internaat en in de eerste jaren van diens leraarschap de conrector van het gymnasium. In het hoofdstuk over de mystiek laat hij merken schatplichtig te zijn aan de colleges van de dominicaan Edward Schillebeeckx. Die sfeer van geleerdheid, in die jaren zo kenmerkend voor de communiteit, moet hem goed gedaan hebben en hem gesterkt hebben in de juistheid van de keuzes in zijn leven.
Ongetwijfeld was Bromberg op het idee van zijn proefschrift gebracht tijdens zijn verblijf en studietijd in het dominicanenklooster Albertinum.
| |
| |
In de bibliotheek van dat klooster bevond zich immers de codex die hij als uitgangspunt nam. Het handschrift was in de bestaande literatuur over mystici blijkbaar onbekend gebleven. Mechteld van Hackeborn, wier leven, werk en mystiek in het middelpunt stonden, leefde in de 13de eeuw. Volgens Bromberg was die eeuw ‘een eeuw van religieuze en wetenschappelijke hoogconjunctuur’. Al bij leven verwierf Mechteld faam vanwege haar visioenen. In de jaren van haar ziekte, aan het eind van haar leven, gaf zij zelf bekendheid aan haar ‘geestelijke ervaringen’. De abdis van het klooster van Helfta, nabij Mansfeld, had buiten weten van Mechteld haar visioenen laten optekenen. Van de tekst zijn heel wat edities, in handschrift en druk, in het Latijn overgeleverd, maar Bromberg wijdde zich aan de elf Middelnederlandse edities. De Middelnederlandse edities vergeleek hij met de Latijnse.
Veel weerklank vond zijn proefschrift niet. Misschien was het onderwerp te specialistisch en ‘uit de mode’, sloot het te weinig aan bij de nieuwe ontwikkelingen in de neerlandistiek in het algemeen en de mediaevistiek in het bijzonder. Wel verzorgde hij nog in 1967 een editie van Job van der Waels Wellekoomspel voor de rederijkersintrede te Vlaardingen in 1616. Tijdens zijn studie had Bromberg al aandacht geschonken aan Van der Waels. De editie werd op collegiale wijze aangevuld in Spiegel der Letteren, en zeer kritisch onthaald in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.
Boven de school en de orde pakten zich intussen donkere wolken samen. Met de komst van de Mammoetwet veranderde er veel op zijn vertrouwde school: de leerlingenaantallen namen, evenals het aantal lekenleraren, geweldig toe en de gymnasiale opleiding werd steeds prominenter geflankeerd door het atheneum. Wat zo kortgeleden nog gewoon was, was het in kort tijdsbestek niet meer. Dat kwam tot uitdrukking in nieuwbouw van de school en een ingrijpende wisseling van de wacht: de paters die langdurig de schoolleiding in handen hadden gehad, maakten plaats voor jonge paters en leken. De schaalvergroting van de school en de generatiewisseling hebben de eenheid van de communiteit geen goed gedaan. Wat de zaak nog verergerde, waren de uittredingen. Diverse jonge paters namen afscheid van de orde en soms ook van de school. Het is aan de in 1968 aangetreden rector Piet Struik te danken dat de vrede bewaard werd en de school koers hield.
De leegloop heeft Richard Bromberg geëmotioneerd, al liet hij van die emotie niet veel blijken. In het klooster namen allengs de betrekke- | |
| |
lijk ongestudeerde broeders vaker en vaker het woord, tot ontzetting van geleerde paters als Bromberg. Hij zocht zijn heil steeds meer buiten het klooster, bij het gezin van zijn collega en vriend Rien Laan. Daar vond hij de warmte die hij in het klooster van lieverlede miste. Iets van zijn gemoedsgesteldheid blijkt uit de eerste woorden van zijn levensbericht van Toon de Witte. De overlijdensdatum van De Witte was niet bekend - 6 of 7 maart 1977, schreef Bromberg, en het was naar zijn idee ‘triest’ en ‘voor buitenstaanders welhaast onbegrijpelijk, dat iemand, levend in een kloostercommuniteit, volslagen eenzaam kan sterven’. Ofschoon De Witte er een ‘wat verschanste levenswijze’ op na hield, trof diens onopgemerkte sterven hem en zijn medekloosterlingen zeer. Richard Bromberg heeft die ‘verschansing’ bij voorkeur gemeden en ook vriendschap buiten het klooster gezocht.
De standaarden die Richard Bromberg in zijn onderwijs aanhield, bleven onverminderd hoog. De opstellen van Frans Kellendonk, bewaard gebleven in het Kellendonk-archief, bevatten het precieze en nu en dan wat spottend getoonzette commentaar van zijn leraar Nederlands. Terwijl Bromberg als neerlandicus de nieuwe ontwikkelingen in het vak volgde en waar mogelijk in zijn lessen een plaats gaf, hield hij als dominicaan strak vast aan de traditionele liturgie. Dominicanen, die zich bekend hadden tot de liturgische en kerkelijke vernieuwingen, lekenleraren en leerlingen maakten eind jaren '60 geen geheim van hun afkeer van een dergelijk traditionalisme. Bromberg, op zijn beurt, leidde nadien nog maar zelden ‘heilige missen’.
In 1982 maakte ik als kersverse leraar nader kennis met Richard Bromberg: hij was de voorzitter van een bont gekleurde sectie Nederlands. Als leerling had ik hem in de jaren 1968-1974 op een afstandje meegemaakt: hij was niet mijn leraar Nederlands, maar zijn faam als voordrachtskunstenaar bereikte ook leerlingen die geen les van hem hadden. In 1982, bij mijn terugkeer, woonde hij nog in het klooster en daar vonden als vanzelf sectievergaderingen plaats, op tafel stonden enkele flessen sherry. Hij hield daarvan, ik niet.
De twistgesprekken in de sectie over de redactie van toetsen (van klas 1 tot en met 6) liepen soms hoog op, waarbij de ene collega met grote regelmaat beweerde voor de leerlingen op te komen, terwijl een ander zonder enige terughoudendheid recente vakliteratuur in het geding bracht. Bromberg ‘middelde’, maar als de discussie naar zijn opvatting te lang duurde, hakte hij wat korzelig de knoop door.
| |
| |
Toen ik in 1983 aan mijn tweede jaar als leraar Nederlands begon, zei hij me te moeten kiezen tussen onderwijs en wetenschap, een keuze die me ongerijmd leek. Had hij niet net als collega Jan de Vet en als de door hem herdachte ordegenoot Toon de Witte beide gedaan? Zoals Bromberg, De Vet en De Witte - en na mij ook enkele andere neerlandici van de school - koos ik niet en deed met overgave beide.
Hij mocht in en buiten zijn lessen graag spelen met taal. Hij heeft het ooit, in de dagen van Willy Alfredo, gepresteerd om grote delen van zijn les ‘op rijm’ te geven. Het wekelijkse scryptogram van nrc Handelsblad loste hij in de lerarenkamer in samenspraak met collega's op, na verloop van tijd raakte hij gehecht aan cryptogrammatische omschrijvingen en sprak hij in de les in raadsels.
In 1984 verliet Bromberg het klooster, al bleef hij verbonden aan de school als leraar Nederlands. Dominicaan bleef hij ook, ‘extra conventum’ (buiten het klooster), al verslapte, zeker na de opheffing van het klooster in 1986, de band met de communiteit. Op dat moment telde de school nog twee lesgevende paters, Bromberg was een van hen. In 1988 nam hij afscheid van de school. In zijn laatste jaren als kloosterling en als leraar Nederlands moet hij regelmatig in vervreemding zijn ontwaakt: orde, school en wereld waren onherstelbaar veranderd.
Na zijn afscheid in 1988 zag ik Richard meer dan eens op zijn scooter passeren, hij deed vrijwilligerswerk voor de blindenbibliotheek en las op onnavolgbare wijze romans en verhalen voor. Heel veel heimwee naar ‘het College’ had hij niet (‘Der Mohr hat seine Schuldigkeit getan, der Mohr kann gehen’, hield hij zich voor), al hield hij op een afstandje alles in de gaten. Dat ik niet gekozen had tussen wetenschap en onderwijs was hem niet ontgaan en blijkens kaartjes, waaruit bleek dat hij mijn publicaties gelezen had, had hij mij dat niet alleen vergeven, maar juichte hij het zelfs toe.
Veel later vertrok hij uit Nijmegen. In Roosendaal, waar hij een nieuw thuis vond, legde hij in december 1993 het achtervoegsel O.P. af en trad daarmee formeel uit de orde. Ver verwijderd van de school, waar hij leerling was en leraar werd, vond hij een vriendin en een nieuw en gelukkig leven. Bij dat nieuwe leven pasten nieuwe interessegebieden: een dagelijkse wandeling en de lectuur van boeken over het onbewuste en over evolutionair denken. Haast vanzelf stelde hij zich kritischer op ten aanzien van het gezag, waar hij zo lang zo loyaal aan geweest was.
In zijn laatste jaren vermeed hij vanwege zijn verminderd gehoor gro- | |
| |
tere gezelschappen. Met zijn sterke wil tot leven vocht hij tegen de gebreken die de ouderdom met zich meebracht. Op 5 april 2014 moest hij zich gewonnen geven.
peter altena
Met dank aan Guus Bary, Renée Appeljan-Bromberg, Hein van der Bruggen, Jacinta Laan en Anny Spithoven.
|
|