| |
| |
| |
Joost Zwagerman Essayprijs 2019
Een te strak gespannen draad
Door Jolanda van Benthem
Op het erf waar ik vroeger woonde staat nu een megastal. Aan De Velde, achter de dijk die ons beschermde tegen het Zwartewater, had mijn vader zijn melkveehouderij met koeien. Ik zou de vierde generatie op het erf zijn geweest, maar het liep anders. Vandaar de megastal. Naast het reusachtige gevaarte bevindt zich de kleinere ligboxenstal van papa, destijds een enorme stap richting een modern landbouwbedrijf, inmiddels gedateerd. Ons oude huis, dat me vroeger met zijn grootsheid omringde, valt nu in het niet. We hadden een immense woonkamer met een klein trappetje naar mijn slaapkamer, de schouw waar Sinterklaas zijn cadeautjes achterliet en de bedstee die dienst deed als speelgoedkast. Mijn herinneringen aan de boerderij kwamen spelend tot stand. Ik hoefde nog niet te oogsten.
Ik ontdekte paarse bloemetjes die geen naam hadden, luisterde naar het geloei van koeien - een taal die ik niet verstond, of ik keek vol ontzag toe hoe een koe een kalfje baarde. Ik ken de geur van pas gemaaid gras, vochtig hooi, koeienmest of een tank vol verse melk. In de winter schaatsten we in de ondergelopen uiterwaarden waar ik in de verte het Zwartewater stromen. Mijn verjaardag vierde ik onder een boom met roze bloesems. Tijdens een zondagse fietstocht was mijn favoriete bestemming een houten vogelkijkhut. Binnen kon je door horizontale gleuven uitkijken over het water waar mensen niet kwamen, maar de natuur vrij spel had.
Mijn vader runde zijn bedrijf naast dat van mijn opa. Voordat wij onze intrek namen in de boerderijwoning reisde hij dagelijks op en neer tussen zijn koeien en het rijtjeshuis waar ik mijn tijd als peuter doorbracht. Toen wij op het erf kwamen wonen, waren mijn grootouders verhuisd naar een gelijkvloers appartement in een naburig dorp. Stallen waren in onbruik geraakt, waar het muf rook, waar gereedschappen en werktuigen tevergeefs wachtten op de aanraking van opa's grote handen. Waar eens de warme koeienlichamen de gebouwen tot leven wekten waren diezelfde ruimtes nu karkassen, net zo levenloos als het zwartwit gevlekte kadaver dat ik eens aantrof tegenover de staldeuren. Het
| |
| |
dier was bedekt met wat leek op een grote vuilniszak, wachtend om opgehaald te worden voor haar eigen crematie. ‘Niet aankomen,’ zei mijn moeder.
Boeren ervaren dag in dag uit dat bij het leven ook de dood hoort. Voor de meeste agrariërs is de dood of zelfs de vernietiging een voorwaarde om nieuw leven te creëren. Denk aan de gifspuit die onkruid verdelgt om plaats te maken voor een gewas dat wél gewenst is. Anderen werken juist met mest of tot compost vergane plantenresten om de kringloop van leven en dood te voeden. In hoeverre kan een boer zich verenigen met een kringloop en wat is het risico als hij doorwerkt tot in oneindige rechtlijnigheid?
Van dichtbij lijkt de weg tussen leven en dood geen deel van een cirkelbeweging, maar een rechte lijn, een te strak gespannen draad zelfs als overlevingsdrang iemand te veel doet inzoomen, in het ergste geval scherp genoeg om een stuk kaas, vlees, of wat dan ook, doormidden te splijten. Rechtlijnigheid draagt de potentie in zich van schouders-eronder, doel-heiligt-de-middelen en alles-uit-de-weg-ruimen-wat-dat-doel-niet-dient, met als schaduwzijde een destructieve kracht. Antropologe Lizzy van Leeuwen sprak eens over een agrarisch collectief onderbewustzijn. Een gevaarlijk, geheimzinnig instinct noemde ze het zelfs. Volgens mij is dat onderbewustzijn niet boer eigen maar mens eigen. Ieder levend wezen beschikt over een instinct om te overleven en te creëren, met onvermijdelijk het risico, de noodzaak en de bereidheid om iets anders te vernietigen in naam daarvan. Als je de warmte van een houtvuur geniet, is er geen boom meer. Als je de energie van een stuk vlees tot je neemt, is er geen dier meer. Alleen de kringloop van planten lijkt mij zachtaardig van karakter: van de ene struik pluk je de vruchten en van de ander de zaden voor volgend jaar.
| |
Waar het licht het duister raakt
Terug naar de boerderijwoning, waar de opwaartse lijn die mijn vaders bedrijf had gemaakt langzaamaan tot stilstand kwam. Vanuit de keuken stapte je de ‘deel’ binnen, de oudste stal van de boerderij waar het altijd schemerde, de drinkbakken voor de koeien al jaren droog stonden. Een voormalige hooizolder boven deze ruimte betraden we zelden, vanwege instortingsgevaar. Als het buiten regende schommelden mijn zusje en ik op schommels aan een balk die nog wel stevig vast zat. We waren niet bang om te vallen.
| |
| |
Op die vervallen zolder boven ons, evenals in de gierput onder de stal en in de bulderende stortbak die dreigend over mij heen keek, schuilde iets onheilspellends. Ik bleef liever verre van die plaatsen. Met dat terugdeinzen sloop mijn latere voorliefde voor gothic novels mijn brein binnen. Zo raakte ik gefascineerd door de vrouw die zich heimelijk ophield op de bovenverdieping van het huis van Rochester in de roman Jane Eyre van Charlotte Brontë. Haar verblijfplek was niet de enige reden dat zij in mijn geheugen geprent stond. Haar problematiek - nu zouden psychiatrisch verpleegkundigen haar opsluiten in een isoleercel - was de overtreffende trap van de mentale ziekten die voorkwamen in onze familie, een geheim dat angstvallig tegen de muren klemde van de boerderijwoning. Niemand mocht dat weten en als iemand het al wist, mocht geen mens erover praten. Mijn vader wist lange tijd te ontsnappen aan de kwellingen van een geestesziekte, maar na een hersenbloeding verloor hij het houvast van zijn psyche.
De kringloop van leven en dood verloopt niet altijd in gelijkmatige rondes, soms sluipt een ziekte een lichaam binnen. Waarom juist diegene getroffen wordt is vaak onduidelijk, net als in een netje sinaasappels juist die ene vrucht bedekt raakt met schimmel en niet de rest. Door mijn vaders ziekte moesten we de boerderij verkopen. Mijn belevingen als kind bleven in mijn geheugen achter. De realiteit leefde verder zonder oog voor mijn nostalgie. Nu is het alsof de nieuwe eigenaren de boel hebben schoongepoetst met een hogedrukspuit, tot het blinkt als een machine in een fabriek.
| |
Als je je erf voorgoed verlaat
Misschien had mijn vader ook een megastal laten bouwen als het bedrijf nog van hem was geweest. Ik zal er nooit meer achter komen, want hij leeft niet meer. Hij zweeg over zijn pijn, zittend op zijn stoel met zijn rug naar het uitzicht op de nieuwbouwwijk waar wij naartoe waren verhuisd. Toen ik een tiener was fietste hij tijdens een manische periode door de wijde omstreken van het land dat hij ooit bezat, op zoek naar een kans om opnieuw te beginnen. De identiteit van boer zijn zit in het bloed, wordt versterkt met de paplepel, wordt bevestigd met een diploma van de landbouwschool in Staphorst, gaat dieper het hart in bij de geboorte van elk kalf, verbroedert als de buren komen helpen met hooien, legt een dikke eeltlaag op de huid iedere keer als hij een hooivork vastpakt - daar kan geen nieuwe roeping meer naar binnen na generaties van boerenfamilies.
| |
| |
Een zorgboerderij was geen optie, dat is als Vincent van Gogh schilderen-op-nummer cadeau doen.
Rondom de oorzaak van zijn dood rust een taboe: hij pleegde zelfmoord. Ik heb overwogen hierover te zwijgen, de lezer dit duistere detail te besparen en mezelf de schaamte, te verblijven in de taboesfeer. Deze geschiedenis met onpersoonlijke woorden toedekken en daarmee mijn punt maken, leek aanvankelijk de makkelijkste weg, maar expressie is een stap richting begrijpen, doorvoelen, ruimte maken voor nieuw leven.
Ik vond herkenning in nieuwsberichten over andere boeren die suïcide pleegden. Zo was het alsof de dood van mijn vader, die hem zo'n eenzaam einde gaf, niet op zichzelf stond, maar deel uitmaakte van iets groters. De pijn die een boer voelt als hij zijn bedrijf kwijt raakt lijkt universeel. In de Nederlandse agrarische sector maakt men zich de laatste tijd zorgen over zelfmoord, zo bericht actualiteitenprogramma Nieuwsuur. Financiële zorgen, strenge milieumaatregelen en isolement vormen oorzaak tot stress en depressie. Getallen ontbreken vooralsnog, omdat in Nederland het beroep van zelfmoordenaars niet wordt geregistreerd, maar in bijvoorbeeld Frankrijk is de kans dat een boer zelfmoord pleegt 22 procent hoger dan gemiddeld.
Ik ontdekte het boek De Hanebalken. Zelfmoord op het platteland van antropologe Lizzy van Leeuwen. Suïcide onder boeren is niet alleen recent, maar lijkt van alle plaatsen en tijden. Van Leeuwen somt een aantal terugkerende kenmerken op. Boeren doden en wieden beroepshalve wat in hun beleving geen direct nut meer heeft, dus ook zichzelf. Het toenemende sociale isolement waarin agrariërs werken, maakt hen vatbaar voor hopeloosheid en depressie, die vervolgens onbehandeld blijven. Boeren hebben geregeld een rigide persoonlijkheidsstructuur: als geboren solisten, trotse doorzetters en hardwerkende perfectionisten zijn ze niet geneigd tot praten en het delen van hun problemen en gaan ze kopje onder als tegenslag te lang blijft voortduren, als ze vinden dat ze gefaald hebben. Hun suïcide voltrekt zich doorgaans volgens plan, door het gebruik van harde methoden. Ze schrijven niet vaak afscheidsbrieven.
In deze karakterschets van de boerenzelfmoord herken ik mijn vader. Mijn omzwervingen door de wereld van de landbouw waren er niet geweest zonder zijn dood. Ik verlangde ernaar het gevoel van vroeger terug te veroveren in het heden, dat wil zeggen het me vereenzelvigen met een plek, het land en de natuur.
| |
| |
| |
Het is maar hoe je het bekijkt
Toen mijn moeder mij het nieuws vertelde over de komst van de megastal op ons voormalige erf, verbleef ik aan de Findhornbaai in Schotland. Ik woonde toen ook op een boerderij, maar eentje zonder melkvee. Dagelijks voerde ik onze twee varkens die eveneens dienden om de grond om te ploegen, zodat de bodem vruchtbaar zou zijn voor een nieuw stuk moestuin. Ook gaf ik de Indiase loopeenden te eten, als aanvulling op de slakken die ze nuttigden om onze slablaadjes te redden. We namen bodemmonsters, keken naar bomen die scheef stonden door sterke rukwinden, deden metingen om te zien waar en wanneer de schaduw op de aarde zou vallen, alsook het zonlicht. Gewassen plantten we naast elkaar voor optimaal ruimtegebruik, én zodat deze van elkaars eigenschappen profiteerden, zoals kool en goudsbloem. Met deze kennis ontwierpen we onze moestuin in harmonie met de natuur. Die methode had een naam: permacultuur. Ik was in Schotland om duurzame landbouwsystemen te leren ontwerpen.
De permacultuurbeweging gaat ervan uit dat de mens roofbouw pleegt op deze planeet, dat de aardbol uiteindelijk zal voortleven zonder ons. Permacultuur is een plan om de wereld te hervormen tot een toestand die het eeuwige leven betekent van de mens op aarde. Deze methode is een andere versie van het maakbaarheidsideaal dan die in de gangbare landbouw. De mens gaat een innige samenwerking aan met de natuur in plaats van haar te overheersen.
Doordat we de omgeving zo nauwgezet observeerden, zagen we met eigen ogen dat landbouw plaatsvindt in een levend geheel. We determineerden planten die bekend staan als onkruid, maar die binnen het natuurlijke evenwicht altijd een functie hebben. Een paardenbloem steekt zijn wortels diep de aarde in om daar voedingsstoffen te onttrekken en die in zijn bladeren te concentreren. In de herfst, als de bladeren vallen, komen deze nutriënten in de toplaag van de bodem terecht. Onkruid ziet voorbij de eigen levensspanne, heeft een langetermijnstrategie om bij te dragen aan het milieu dat de plant omringt. Permaculturisten zetten deze kennis in voor hun eigen praktijk. Daarom gristen wij dubbel gehandschoend brandnetels uit de berm. Terwijl ze vol venijn stonden te wachten, zogen zij stikstof uit het aardoppervlak, zodanig veel dat wij er een biologische kunstmest van brouwden om over onze gewassen te sproeien. Deze kringloop sloten we zonder er een ander zoogdier bij te betrekken.
Dat was niet altijd mogelijk. De boer ontdekte dat sommige wezens in
| |
| |
grotere getale bij ons woonden dan wenselijk. Uitroeiing beschouwde hij als onvermijdelijk. We vingen muizen in een klem, de dode lichaampjes stopten we in een daarvoor bestemd houten kastje. In de toekomst zou de fosfor in de botten zijn bestemming vinden in de aarde om wortels en knollen sneller te laten groeien. Omdat de toom kippen te veel mannetjes telde, maakten we er twee af. Ik stond erbij, keek hoe de bijl niet in één keer maar in drie keer de nek van de haan doorkliefde. Ik was geschokt na de slachting, mede doordat ik aan mijn vader en mijn opa moest denken. Ik voelde die bereidheid om uit te roeien wat niet van nut is op het erf door mijn eigen aderen stromen, en werd er naar van. 's Avonds at ik ook een stukje haan bij het avondeten.
| |
Landschapspijn
Terug uit Schotland, onderweg in de trein, bekeek ik het Nederlandse landschap met nieuwe ogen. Bedrijventerreinen schoven door mijn blikveld. Ik zag een bos met kale bodem. Recentelijk had ik geleerd dat dat een teken is van weinig biodiversiteit. Mijn volgende verblijfsplek was de vinexwijk waar mijn moeder woont. Vroeger reden we hier tussen de weilanden door naar Zwolle. Nu heeft de stad het gras opgegeten als een uitdijende koe in naam van de vooruitgang. De behoeften van de economisch groeiende mensheid wegen hier zwaar op de ondergrond.
Met het lezen van het boek Landschapspijn van de Friese journaliste Jantien de Boer kreeg mijn gevoel een naam. Het woord beschrijft het verdriet en de boosheid waarmee de schrijfster het Nederlandse landschap aanziet. Het begrip is een aanklacht, niet alleen tegen boeren, maar ook tegen de Europese en Nederlandse politiek, en het grootbedrijf Friesland Campina dat inmiddels alle kleine melkcoöperaties in zich heeft opgeslokt, terwijl boeren het ooit oprichtten om samen sterk te staan.
Pijn is een alarmsignaal van het lichaam om ons te vertellen dat er iets mis is. Soms is ze moeilijk te karakteriseren: dof, zeurend of stekend. Soms is ze nauwelijks te lokaliseren: een bron straalt pijn uit naar een andere plek. Soms is ze te herleiden tot een emotie of een overtuiging die ons niet langer dient. Soms duidt pijn op een ziekte. Soms leidt een ziekte tot de dood. Jantien de Boer zegt dat het platteland sterft.
Ik lees Landschapspijn liggend op een kleedje in het gras aan de Amsterdamse Erasmusgracht. Het is Eerste Paasdag. Morgen ben ik jarig, op de Dag van de Aarde - een dag die in het leven is geroepen om het bewustzijn te vergroten van het effect van consumptiegedrag op onze leefom- | |
| |
geving. Pasen is laat dit jaar; de zomerse temperaturen vroeg. Onderweg liep ik langs een boom met roze bloesems in een groenstrook naast een portiekflat. Heb ik hier ook landschapspijn? Nee, want ik verwacht een stad. Om je klein te wanen tussen groene weilanden met hoge wolkenluchten, moet je elders zoeken.
Landschapspijn gaat echter niet alleen over het uitzicht dat je hebt, ook de details doen ertoe.
Jantien de Boer beschrijft de teloorgang van de ene na de andere weidevogel. Hun stilte is een symptoom in verschillende ketens van oorzaak en gevolg. De negenmetermaaier wiekt het Engelse raaigras in enkele ritten kort, bijna elke maand. Het prille gezin in het nest van de veldleeuwerik moet het ontgelden, want zij heeft 45 dagen nodig om haar kuikens groot te brengen. De journaliste spreekt een boer die zegt niet anders te kunnen dan met zijn breedgevleugelde machine het gras te kortwieken. Grasland moet egaal zijn om efficiënt te maaien, dus greppels of bochtjes zijn funest. Veldbloemen hebben geen productiewaarde, want bevatten geen voedingsstoffen voor zijn koeien, aldus de veehouder. ‘Wil je meedoen op de wereldmarkt, dan moet je schaal hebben.’
Sinds veehouders verplicht zijn om hun drijfmest in de grond te injecteren, om stankoverlast te voorkomen, is het aantal grutto's en kieviten afgenomen. Wormen sterven massaal de verdrinkingsdood nadat de gier in de grond is gespoten. Weidevogels moeten extra goed zoeken om een volledige maaltijd bij elkaar te sprokkelen. Het plantje ridderzuring teistert het grasland sinds een overschot aan stront zich aan de bodem opdringt. Vervolgens hanteren boeren de gifspuit om het onkruid te bestrijden.
Als je je blik op een stip aan de horizon richt, zie je niet meer wat er in je nabije omgeving gebeurt. Het vermogen om de planten en dieren die aan je voeten liggen bij hun ware naam te noemen, maakt misschien wel dat je ze méér liefhebt. Niet: oh een vogel, maar: hé een tureluur! In het gras naast mijn kleedje staan de paarse bloempjes van vroeger. Als ik weer thuis ben, zoek ik op hoe de plant heet. Het blijkt de paarse dovenetel te zijn.
| |
Blik op oneindig
‘Aarde tot aarde, as tot as, stof tot stof’, sprak de predikante toen we mijn vader begroeven. Ik zou kunnen beschrijven hoe ik later de bloemen water geef bij de steen met zijn naam, op de grafheuvel in Zwartewaters- | |
| |
klooster, maar ik kom daar zelden. ‘Pap wat had jij van een kringloopbedrijf gevonden?’, had ik willen vragen.
Op de nieuwssite van het dorpje Zwartsluis verscheen een reportage over de open dag ter ere van de megastal. Op de foto's is te zien hoe een opgeblazen koe de gasten verwelkomt. Geparkeerde auto's hechten zich aaneen als een lint onderaan de dijk, langs de beuken de bocht om - de laatste auto is niet zichtbaar. De nieuwe boer wilde het bedrijf een toekomst geven, zodat zijn zoon het van hem kan overnemen. Groter worden was het toverwoord, verklaart de journalist van het artikel. In de nieuwe stal is plek voor 130 koeien. Volgens de officiële definitie is dit helemaal geen megastal, die geeft onderdak aan minimaal 250 koeien volgens onderzoeksbureau Alterra van de Wageningen Universiteit. Megastal of niet, mijn herinnering gaat aan flarden als ik de plek in het heden zie, vanaf de bijrijdersstoel. We rijden door, in een rechte lijn over de dijk. Stilstaan doet nog te veel pijn.
|
|