élan vital of entelechie. Deze wonderlijke termen zijn te vertalen met het Nederlandse woord ‘puf’. Als je even geen puf hebt is je élan vital wat verminderd en als je je er eindelijk toe kan zetten iets te doen, draait je entelechie weer prettig. Zo'n woord als ‘puf’ maakt duidelijk dat er met het filosofisch vitalisme geen wetenschappelijk onderzoek te bedrijven valt.
Toch bestaat er wel degelijk ook een natuurwetenschappelijk vitalisme dat veel en uiterst precies onderzoek heeft opgeleverd, maar nu grotendeels vergeten is. Hier gaat men niet uit van een levenskracht die onafhankelijk van de lichamen van planten of dieren of mensen bestaat, maar wil men weten wat levende planten, dieren en culturen wel kunnen en dode dingen of structuren niet. In mijn boek Wat is leven? ga ik in op de geschriften van een aantal van deze wetenschappelijk vitalisten uit verleden en heden. Ik zal er drie noemen uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Hun werk laat zich, onafhankelijk van enigerlei wetenschappelijke discussie, lezen als eersterangs essayistiek.
De Hongaar Raoul Francé was een vitalistische plantenbioloog en zijn stelling luidt dat leven altijd de omstandigheden waarin het zich voordoet, verandert, op zo'n manier dat het zich er kan ontwikkelen tot een ecosysteem, of wat Francé noemt een biocoenose. Een biocoenose is het landschap nadat het door planten, bomen, schimmels en dieren is vormgegeven en ingericht om er met elkaar te kunnen leven. Een zeer interessant inzicht: leven is een veranderende kracht, gericht op samenwerking.
De vitalistische zoöloog Jakob von Uexküll, uit Estland, werkte op basis van een tientallen jaren omspannend onderzoeksprogramma de stelling uit dat het lichaam van dieren steeds zo is opgebouwd dat ze bepaalde signalen uit hun omgeving wel kunnen opvangen om erop te reageren, en andere niet. De wereld die een hond, zwaluw, teek of zeester waarneemt en als werkterrein gebruikt noemt Uexküll hun Umwelt. Een Umwelt is niet het milieu in het algemeen, zoals tegenwoordig gebruikelijk is in het Duits, een Umwelt is die ene specifieke bubbel van herkende signalen en bekende reacties waarin een dier leeft en zich voortplant. Dus opnieuw een zeer interessant kenmerk van leven: de lichamen waarin het zich voordoet krijgen hun kenmerkende vorm doordat ze in relatie staan tot de levende lichamen van andere soorten.
Als laatste voorbeeld - ik behandel in het boek ook eigentijdsere vitalisten - noem ik nog de vitalistische antropoloog of etnograaf Leo Frobenius. Hij was een bigger than life-achtige figuur, afkomstig uit Pruisen, en lijkt met zijn reuze-expedities door de binnenlanden van Afrika zo te zijn