Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2017-2018
(2019)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| ||||||||||||||
Herman Rudolf (Rudy) Kousbroek
| ||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||
plengd aan het graf. Andere herinneringen zijn vrolijker: de lampongaap die in de lichtkronen zwaaide, en die, voordat hij weggejaagd werd door de baboe (kindermeisje), nog wel een Chinees beeldje meepikte, de gaviaal in de mandibak (douchebak), het baby-aapje met zuigfles in alle vier de handen, de Sumatraanse beer en Jan, het varken.Ga naar eindnoot3 Kousbroek heeft vanaf zijn vroegste jeugd over dieren geschreven: zijn eerste opstel ging over een schildpad die gered werd door een kind.Ga naar eindnoot4 Hoe het met de dieren in zijn moeders dierentuin afgelopen is, weet hij niet. De Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan de onschuldige en minder onschuldige genoegens: ‘... na dagen die op elkaar leken kwam er een dag die anders was: de voorraad was op. Kami sudah brenti; besok tidak maïn lagi.’Ga naar eindnoot5 Kousbroeks verhouding met zijn moeder was heel anders dan met zijn vader, Herman R. Kousbroek (1893-1975). In een interview met Elisabeth Lockhorn heeft Kousbroek de verhouding tot zijn ouders toegelicht. Op de vraag waarom hij veel minder over zijn moeder dan over zijn vader schrijft, antwoordt hij: Ik had geen goede relatie met mijn moeder, ik kon niet met haar overweg. Ik was van klein kind af al meer op mijn vader gesteld. Misschien komt het doordat ik door de baboe ben opgevoed; mijn moeder ging tennissen en had geen tijd voor mij. Mijn vader heeft mij in het kamp eens verteld over iets dat gebeurd is toen ik een jaar of drie, vier was. We moesten ergens heen met de trein. Vlak voordat de trein vertrok, zei mijn vader voor de aardigheid: ‘Nou dag Rudy, dag Bep, tot ziens dan maar,’ en deed of hij wilde uitstappen. Ik totaal in de war, vloog achter hem aan, nee pappa, nee! Goed, we zaten opnieuw bij elkaar en even later probeerde mijn moeder het: ‘Dag Rudy, dag Herman.’ Toen protesteerde ik niet, zwaaide vrolijk: ‘Dag mamma!’ Toen bestond het patroon dus blijkbaar al. Op het internaat miste ik niet haar, maar de baboe. Daar schaamde ik me voor. En ik miste mijn vader natuurlijk. Mijn moeder was overigens een enorme persoonlijkheid. Iedereen was bang voor haar. Ze had de gave om in korte tijd iemands zwakke plek te vinden en ze schepte er behagen in om daar dan genadeloos op door te boren. Tegelijkertijd koesterde zij grote angsten en twijfels. Meest nog aan mij. Ze heeft nooit in mij geloofd, mijn carrière zag ze vermoedelijk als een soort misverstand. Ze vond, of ze was bang, dat ik niet deugde en ze was ervan overtuigd dat dat op een dag aan het licht zou komen.Ga naar eindnoot6 | ||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||
De vader van Kousbroek was planter: in de tijd dat Rudy op de plantage woonde, waren het oliepalmen, later werd er rubber gewonnen.Ga naar eindnoot7 Zijn vader was een uitzondering onder de Deliplanters, hij hield namelijk van boeken en muziek, was welbespraakt, belezen en een liefhebber van het land. Het Oostindisch kampsyndroom: Anathema's 6 heeft Kousbroek opgedragen aan de nagedachtenis van zijn vader. Over hem schrijft hij met veel liefde: ‘Van niemand heb ik zoveel gehouden als van hem.’ Zijn sterfjaar typeert hij ‘... als een poort die mijn leven in tweeën verdeelt: de tijd die hij nog leefde, en de tijd daarna, de resterende tijd die ik door moet zonder hem.’Ga naar eindnoot8 Na zijn vaders dood voelt Kousbroek zich achtergelaten in een jungle van herinneringen waarin hij de weg niet meer weet.Ga naar eindnoot9 Toch is hij na de dood van zijn vader meer over Nederlands-Indië gaan schrijven: zijn heimwee naar zijn geboortegrond die er altijd al was, is er namelijk sterker door geworden. Het is echter geen land waar je gewoon heimwee naar kunt hebben: je moet je ook realiseren dat je onder nogal eigenaardige verhoudingen bent opgegroeid, als je verstand en gevoel hebt, tenminste. Anders kom je bij het tijdschrift Moesson terecht. Dat is, aldus Kousbroek, ‘... harde werkers - trouwe bediendenmythologie. Dat roept bij mij verzet op, en de neiging om me er verder in te verdiepen.’Ga naar eindnoot10 De liefde voor zijn vader is bij Kousbroek nog op een andere wijze verbonden met herinneringen aan zijn geboortegrond: hij zou zijn vader graag weer willen terugzien zoals hij als planter was geweest. Zijn vader leerde hem in die tijd de namen van de Indische planten en vruchtbomen: ‘Ziedaar het teken van herkenning, alles in één keer: het verlangen naar mijn jeugd, naar het land van herkomst, en naar mijn vader.’ Op een jeugdfoto staat zijn vader: jong en slank, herkenbaar aan zijn witte toetoep (jas), aan zijn schoenen en aan zijn manier van staan: ‘Ik vind alles aan hem mooi, ik bekijk hem met een oceaan van liefde; hij vertegenwoordigt Nederlands-Indië voor mij, hij is mijn Vergilius, mijn toegang tot dat deel van de wereld: het land waar ik ben geboren en opgegroeid en dat er niet meer is.’Ga naar eindnoot11 | ||||||||||||||
Het kwijtraken van zijn geloof op het internaatKousbroek roept in herinnering dat in zijn jeugd godsdienst nog alomtegenwoordig was. Hij stamde zelf uit een geslacht van dominees, maar had van huis uit geen strenge godsdienstige opvoeding gehad. Hij is zijn geloof op zijn twaalfde (naar eigen zeggen) kwijtgeraakt en hij is daar trots | ||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||
op, hoewel hij begrijpt dat zoiets sommigen onaangenaam in de oren kan klinken. Die trots heeft twee pijlers: het is moeilijk en vergt moed om de consequenties te aanvaarden van je eigen inzichten, én je moet durven toegeven dat bepaalde gevoelens ontbreken, die andere mensen zeggen wél te hebben.Ga naar eindnoot12 Er waren maar twee internaten op de oostkust van Sumatra: één in Pematang Siantar en één in Brastagi. Op beide heeft Kousbroek een paar jaar doorgebracht. Aan beide internaten heeft Kousbroek nare herinneringen: hij herinnerde het zich vooral als een tijd met veel verbodsbepalingen, zoals het verbod om te praten. In de vele zwijgende uren en 's nachts, als hij niet slapen kon, hield hij zichzelf bezig met verhalen vertellen: ‘Dit vertel-mechanisme is intact in mijn brein bewaard gebleven en tot op de huidige dag heb ik niet de minste moeite om het in werking te stellen.’Ga naar eindnoot13 Contacten tussen jongens en meisjes hadden - zelfs als ze oppervlakkig en vluchtig waren - het karakter van een zedenmisdrijf: ‘... de internaatsleiding ging ervan uit dat de zinnen immers al vroeg in de hete en vochtige tropen zouden ontwaken, en dat weerspiegelde de zelfs voor die tijd meer dan gangbaar benepen, fijn-gristelijke en kleinburgerlijke opvattingen van het echtpaar waaraan om onbegrijpelijke redenen de directie van dat internaat was toevertrouwd.’Ga naar eindnoot14 Toen de boekenbijlage van Vrij Nederland tien jaar bestond, is een serie artikelen verschenen waarin het moment beschreven werd dat beslissend is geweest in het leven van een auteur. Daarin beschreef Kousbroek het moment, waarop hij zijn geloof is kwijtgeraakt.Ga naar eindnoot15 Hij vertelde in zijn internaatstijd - voor het licht op de slaapzaal uitging - altijd een vervolgverhaal. De directrice luisterde echter mee, zonder dat hij dat wist. Zo hoorde ze dat hij een erotische passage vertelde, gebaseerd op wat hij te horen had gekregen van de oudere jongens bij wie een erotisch werkje circuleerde. De directrice nam strafmaatregelen om de andere jongens tegen zijn verderfelijke invloed te beschermen en om zijn ziel te redden. Haar godsdienstige opvoeding leidde bij Kousbroek juist tot verzet. Ze dreigde daarop dat God hem voor de volgende dag zou laten sterven als hij hem niet om vergiffenis zou vragen. Als twaalfjarige liet hij zich niet intimideren, maar hij was natuurlijk wel bang.Ga naar eindnoot16 Kousbroek heeft zijn positie van toen vergeleken met iemand die een vliegtuigje heeft ontworpen waarmee je in theorie kunt vliegen, en die gedwongen wordt meteen de proef op de som te nemen door in dat vliegtuigje van de Eiffeltoren te springen. Behalve door een instinctief verzet | ||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||
tegen de internaatsleiding werd hij echter ook bewogen door nieuwsgierigheid. Hij weigerde dus vergiffenis te vragen en werd opgesloten in de badkamer, waar de lange nacht begon. De beelden uit het erotische verhaal kwamen hem voor ogen en hij dacht: dat zal ik dus nooit meemaken. Tegen de ochtend begon hij te klappertanden, maar hij stierf niet. Het enige dat hij aan dit avontuur heeft overgehouden, is dat hij - op momenten dat zijn verlangen later wel werd vervuld - begon te klappertanden. Hij zei dan altijd maar dat hij het koud had. De verklaring van de directrice dat God hem nog één kans had willen geven, had geen invloed meer op hem. Hij begreep wel dat hij geen verhalen meer kon vertellen in de slaapzaal en is die daarom gaan opschrijven in een schrift dat tijdens of kort na de repatriëring is zoekgeraakt.Ga naar eindnoot17 | ||||||||||||||
De Tweede Wereldoorlog in Nederlands-IndiëNa de bezetting van Nederlands-Indië door de Japanners kwam Kousbroek in diverse Japanse interneringskampen terecht. De terreur over zijn gevoelsleven in het internaat is er weliswaar verdwenen, maar de angst voor de dood is daarvoor in de plaats gekomen, hoewel hij daar tot dan toe nooit erg over had ingezeten. In de interneringskampen waar hij met zijn vader vertoefde, was Kousbroek allereerst bang dat hij zijn vader zou verliezen; dat achtervolgde Kousbroek dag en nacht en dat schrikbeeld bracht hem zelfs na de oorlog nog in paniek.Ga naar eindnoot18 De internering was een periode van uitzichtloosheid en dat gold vooral voor het jaar in het laatste Japanse interneringskamp waarin Kousbroek verbleef, Si Rengo-Rengo. Zowel symbolisch als letterlijk was het een jaar zonder spiegels: voor die tijd, in Soengei Sengkol, had zijn vader nog een scheerspiegel, maar die is later verdwenen. Soms leende zijn vader een scheerspiegel van buurman Si Boelé, maar deze was bang dat de spiegel zou breken: een gebroken spiegel, immers, was een voorteken van een sterfgeval. Als dat opging voor de hong (koelieloods) waarin Kousbroek en zijn vader werden ondergebracht, dan waren er tegen het eind van de oorlog heel wat spiegels gebroken. In Si Rengo-Rengo droeg Kousbroek zijn vader soms op zijn rug naar de latrines, net als Aeneas die zijn vader op zijn rug nam toen hij Troje uitvluchtte.Ga naar eindnoot19 Kousbroek kon zich later de stem van zijn vader uit die tijd weer voor de geest halen en vroeg zich daarbij af of je daardoor kunt terugverlangen naar een interneringskamp.Ga naar eindnoot20 | ||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||
RepatriëringNa afloop van de Tweede Wereldoorlog keerde Kousbroek terug naar Nederland met het voormalig troepentransportschip Noordam, vol zeezieke evacués.Ga naar eindnoot21 Wat heeft Kousbroek naar eigen zeggen meegenomen uit Nederlands-Indië? Hij heeft natuurlijk Nederlands geleerd en dankzij de lessen van zijn vader in de Japanse kampen beheerste hij drie moderne talen. Hij heeft vier jaar pianoles gehad en heeft twee zwemdiploma's behaald. Hij interesseerde zich voor wiskunde, had een hekel aan sporten had meer gelezen dan zijn leeftijdgenoten, met uitzondering van zijn klasgenoot op het Amsterdams Lyceum, de latere uitgever Johan Polak.Ga naar eindnoot22 Het eerste dat Kousbroek in februari 1946 van Amsterdam zag, was een grote loods met het opschrift Nederland helpt Indië. Hij kreeg een identiteitsbewijs, een distributiestamkaart, drie scheerkwasten en een brief van de toenmalige koningin Wilhelmina. Nederlandse bomen en planten zagen er anders uit en de vogels zongen een voor hem onbekend lied. Hij begreep aanvankelijk niet hoe de Nederlanders hun achterwerk schoonhielden zonder een fles water en waarom het gewicht van hun winterkleding hen niet hinderde. Hij had nog nooit een echt kunstwerk gezien en klassieke muziek kende hij alleen van pianomuziek voor vier handen en een enkele versleten 78-toerenplaat op een koffergrammofoon. Het enige toneelstuk dat hij ooit had gezien, was de uitvoering van de onderwijzers op het internaat Siantar (hij was toen zeven jaar) van Een Sint-Nicolaassurprise. Een overdekt zwembad of een Europese begrafenis maakten eveneens een vreemde indruk op hem. Nu lagen al deze ‘wonderen’ binnen handbereik.Ga naar eindnoot23 Dichter en prozaschrijver K. Schippers heeft de eerste Rudy Kousbroek-lezing uitgesproken, die na zijn dood in 2010 ingesteld werd om hem te eren en de interesse in zijn werk levend te houden. De tekst van deze lezing werd tevens gepubliceerd in De Gids.Ga naar eindnoot24 De auteur beschreef daarin de eerste jaren van Kousbroek in Hilversum en Amsterdam. Daarin lezen we hoe Kousbroek vanaf 1946 op het Amsterdams Lyceum zijn eerste literaire teksten (gedichten en proza) en tekeningen in halo (Het Amsterdams Lyceïsten Orgaan) publiceerde. Zo tekende hij zijn rector Christiaan Pieter Gunning, zijn leraar Nederlands Jacobus Gerardus Bomhoff, zijn leraar wiskunde, L.A. van Wijk, en zijn klasgenoot Johan Polak.Ga naar eindnoot25 Voor Kousbroek zou een objectieve beschrijving van zijn leraren op de middelbare school de vorm krijgen van een heldenverering en van rol- | ||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||
model: leraren die hun leerlingen buiten schooltijd meenamen naar een concert, een inleiding in de filosofie verzorgden of aandacht besteedden aan een schrijver die niet op het lesprogramma stond, zoals Bomhoff, zijn leraar Nederlands op het Amsterdams Lyceum, dat deed. Kousbroek maakte op die manier kennis met De Avonden: een winterverhaal (1947) van Gerard Reve omdat Bomhoff het boek, tegen de aanvallen en veroordelingen in, meteen als een meesterwerk herkende. De kwaliteit van een middelbare school bleek voor Kousbroek dan ook uit de leesgewoonten die iemand er aanleert.Ga naar eindnoot26 Op het Amsterdams Lyceum leerde Kousbroek schrijver en dichter Remco Campert kennen, die de school overigens niet afmaakte. Kousbroek deed in 1948 eindexamen hbs-b (zijn naam staat als Rudi Kousbroek op de muur van de aula vermeld) en ging wiskunde studeren aan de toenmalige Gemeente Universiteit (thans uva).Ga naar eindnoot27 Samen met Campert richtte hij in mei 1950 het tijdschrift Braak. Maandelijks Cahier voor proza, poëzie en critiek op, waaraan onder anderen Lucebert, Bert Schierbeek en Hans Andreus bijdragen zouden leveren. Het zevende en laatste nummer van Braak verscheen in de tweede helft van 1951.Ga naar eindnoot28 Kousbroek zelf schreef aanvankelijk romans en verhalen, waarmee hij - naar eigen zeggen - zelfs koffers zou kunnen vullen.Ga naar eindnoot29 In een interview met Maarten Asscher noemt hij zichzelf dan ook een mislukt romancier.Ga naar eindnoot30 | ||||||||||||||
Naar ParijsKousbroek trok in 1950 naar Parijs.Ga naar eindnoot31 Hij woonde daar onder andere in de rue de la Tombe-Issoire 37 (14e arrondissement) en maakte er, zoals hij zelf zei, de meest bewogen jaren van zijn leven mee met de geboorte van dochter Hepzibah. Op een muur van dit huis heeft Lucebert een fresco geschilderd van een gekruisigde vrouw met in het Grieks als opschrift: ‘wij wachten om te mogen ingaan’. Bij Kousbroeks vertrek eiste de huiseigenaar dat de muurschildering verwijderd zou worden, wat op een feest geschiedde; dit werd gefotografeerd door Ed van der Elsken. Het was een eigenaardig appartement: meer een atelier met een vloer van asfalt. Remco Campert beschreef het appartement in Alle dagen feest.Ga naar eindnoot32 In het voorwoord voor La France aux Pays-Bas heeft Kousbroek zelf uitgelegd waarom hij uit Nederland weg wilde en naar Frankrijk vertrok: ‘De voornaamste aanleiding (...) was de voorstelling die ik mij van Frankrijk maakte.’Ga naar eindnoot33 Hij noemt die voorstelling nogal mythisch en een gedeelde gedachte van een hele generatie jonge schrijvers en kunstenaars die zich | ||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||
in Parijs vestigde. Nederlandse intellectuelen beschouwden het namelijk als hun plicht af en toe een bezoekje aan de Franse hoofdstad te brengen om op de hoogte te raken van wat belangrijk was op het gebied van theater, literatuur en kunst. Voor Kousbroek gold dat eveneens, hoewel het theater hem minder trok, maar de film des te meer: die was een openbaring. Hij kwam er voor het eerst in aanraking met surrealistische films: ‘Het ongelofelijkste was de meeslepende sfeer in die zaaltjes, het enthousiasme van die opgewonden jonge Fransen voor een kunstuiting - in Nederland, waar de horizon bestond uit preking en zalving, de Bonte Dinsdagavondtrein en parmantige cursiefjes tegen alles wat gek of ongewoon werd gevonden, in Nederland was het enige waar ik ooit mensen voor warm had zien lopen een voetbalwedstrijd.’Ga naar eindnoot34 Na de Tweede Wereldoorlog was Parijs de wereld van het vernuft en Frankrijk een land waar kunst en literatuur serieus werden genomen. Kousbroek bewonderde de taalbeheersing van de Franse kinderen, de vele theaters en bioscopen, de talloze literaire tijdschriften en periodieken gewijd aan filosofie, geschiedenis, toneel, film, de grondigheid en het niveau van het toonaangevende Franse dagblad Le Monde, de ongekende vrijheid met betrekking tot de moraal; kortom, kunstenaars werden er niet automatisch aangezien voor nietsnutten. Natuurlijk was niet alles in Frankrijk ideaal en het land zou zijn positie van cultureel meest toonaangevende land in de wereld later kwijtraken, maar het heeft die positie wel gehad: ‘Het werd het grootste intellectuele avontuur van mijn leven en het gevoel van bevrijding duurt nog steeds.’Ga naar eindnoot35 In Parijs studeerde Kousbroek Japans en Chinees, en leerde hij Ethel Portnoy (1927-2004) kennen; ze trouwden in 1951 en kregen twee kinderen, dochter Hepzibah (1954-2009) en zoon Gabriël (1965). Portnoy heeft haar eerste ontmoeting met Kousbroek gefictionaliseerd in haar verhalenbundel Parijse feesten in het verhaal ‘Annus mirabilis’, opgevat als ‘het opmerkelijkste jaar van mijn leven’.Ga naar eindnoot36 In het Parijse Musée de Cluny, dat gewijd is aan middeleeuwse kunst, waren Portnoy en ‘een blonde jongen in een lichtbruine houtje-touwtjejas’ de enige bezoekers.Ga naar eindnoot37 Ze bekeken samen een met miniaturen versierd middeleeuws boek met gebeden. Toen ze even later prentbriefkaarten aan het kopen was, nodigde de dan nog onbekende jongen haar uit voor een kopje koffie. Dat wilde ze niet, hij schrok, maar gelukkig wilde ze wél een kopje chocola. Ze praatten over hun leven en ontdekten dat ze allebei schrijver wilden worden. Portnoy vroeg of hij mee ging lunchen en om haar niet uit het oog te ver- | ||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||
liezen stemde hij toe, maar hij nam het goedkoopste gerecht ‘omdat hij niet zoveel trek had’ en keek vervolgens hongerig toe hoe Portnoy een uitgebreide maaltijd at (zonder dat hij natuurlijk toegaf dat hij geen geld had voor een duurdere en uitgebreidere maaltijd). Ze gaf hem wat van haar gedichten mee die Kousbroek in de taxi liet liggen (pas veel later, tijdens het schrijven van het verhaal, heeft Portnoy zich afgevraagd waarom hij een taxi nam wanneer hij geen geld voor een lunch had).Ga naar eindnoot38 Kousbroek werkte in Parijs als redacteur bij het tijdschrift Information sur les Sciences sociales. In 1971 keerde hij terug naar Nederland en ging hij wonen in Den Haag. In 1979 vertrok hij opnieuw naar Parijs, waar hij ging samenwonen met de al in die stad verblijvende Sarah Hart (1950). Zij kregen in 1986 samen een dochter, Hannah. Nadat de scheiding tussen Kousbroek en Ethel Portnoy uitgesproken was, trouwde Kousbroek in 1988 met Hart en een jaar later verhuisden ze naar Leiden.Ga naar eindnoot39 Tot aan zijn overlijden op 4 april 2010 is Kousbroek daar blijven wonen. Op 10 april 2010 werd hij begraven op Nieuw Eykenduynen in Den Haag. | ||||||||||||||
Kousbroek: gedichten en ander werkDe stijl van de Vijftigers was voor Kousbroek een grote ontdekking: hij probeerde die na te doen, mee te doen, maar dat ging hem - achteraf gezien - niet goed af. In 1951 gaf Kousbroek de dichtbundel Tien variaties op het bestiale in eigen beheer uit en in 1953 verscheen Begrafenis van een keerkring: gevolgd door: eight love-poems bij A.A.M. Stols waarbij de titel verwijst naar het afstand doen van zijn jeugd in Nederlands-Indië. Als snel realiseerde Kousbroek zich dat hij als dichter tot de middelmaat behoorde en daarom stopte hij met dichten.Ga naar eindnoot40 Lucebert, die het omslag van Begrafenis van een keerkring verzorgde, was oorspronkelijk dichter, bij hem vergeleken schoot het dichterstalent van Kousbroek tekort.Ga naar eindnoot41 Het niveau van Lucebert zou hij nooit kunnen halen en daarover zei Kousbroek zelf: ‘... wedijveren met iemand als Lucebert, dat kon ik absoluut niet. De weinige navolgers die hij had zijn dan ook allemaal roemloos ten onder gegaan. Hij was een profeet, iemand die stemmen hoort. Hij was in elk geval zó'n komeet aan de hemel, dat hij mij als dichter volledig tot zwijgen heeft gebracht.’Ga naar eindnoot42 Veel later zou Kousbroek kinderversjes gaan publiceren op de kinderpagina van nrc Handelsblad, in de stijl van de door hem bewonderde dichter Annie M.G. Schmidt. Ook deze versjes werden gebundeld. Voor het blaadje van het volkstuincomplex Nieuw Vredelust in Duivendrecht | ||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||
schreef Kousbroek gedichtjes onder het pseudoniem Jan Salie.Ga naar eindnoot43 In nrc Handelsblad gebruikte Kousbroek de pseudoniemen Fred Coyett (voor de beeldroman Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam, die in 1981 onder eigen naam in boekvorm bij De Bezige Bij verscheen) en K. Palmström (voor sprookjes die in 1984 met tekeningen van Joost Roelofsz bij Meulenhoff gebundeld werden onder de titel Het rijk van Jabeer: getransformeerde sprookjes).Ga naar eindnoot44 In Vrij Nederland en Hollands Maandblad gebruikte Kousbroek voornamelijk het pseudoniem Leopold de Buch voor zijn essays.Ga naar eindnoot45 Beroemd is Kousbroeks vertaling van Raymond Queneau's Excercices de style (Stijloefeningen, Amsterdam 1978). | ||||||||||||||
Ontwikkeling als essayistParijs vormde ook een leerschool voor Kousbroek: bepalend voor zijn vorming was dat de Franse studenten met wie hij omging, ongelofelijk veel discussieerden. Zij deden dat agressief en met veel talent. Die oefening heeft hij later - naar eigen zeggen - in zijn essays gebruikt.Ga naar eindnoot46 Schrijver Simon Vinkenoog vroeg hem eind jaren vijftig voor het weekblad Haagse Post te komen werken en Kousbroek noemt dit het ‘begin van de essayistische productie’. Vanaf 1965 schreef Kousbroek in het weekblad Vrij Nederland over politiek in en over alle andere aspecten van Frankrijk en een jaar later werd hij medewerker van het Algemeen Handelsblad, dat op 1 oktober 1970 opging in nrc Handelsblad. Hij publiceerde zijn essays ook in de Haagsche Courant, de Provinciale Zeeuwse Courant en in literaire tijdschriften. Hij bundelde een deel van zijn essays onder de noemer Anathema's (negen delen). Een ander deel bundelde hij als Fotosynthese (drie delen), die bestaan uit een tekst bij een illustratie (vrijwel altijd een foto). Veel essays van zijn hand verschenen eveneens in verzamelbundels die door anderen samengesteld zijn, meestal rond een thema. Kousbroek is gelauwerd als essayist: in 1969 kreeg hij de Essayprijs van de gemeente Amsterdam voor Revolutie in een industriestaat, in 1978 de P.C. Hooft-prijs 1975 voor het gehele essayistische oeuvre, in 2005 de Jan Hanlo Essayprijs voor zijn eerste bundel met fotosyntheses. In 1994 kende de Rijksuniversiteit Groningen hem een eredoctoraat in de wijsbegeerte toe, en hij werd in 2006 onderscheiden met de ere-orde van het Vliegwiel met immuunblauwe kwast van de Nederlandse Academie voor ‘Patafysica.Ga naar eindnoot47 | ||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||
Toen Tilly Hermans, Kousbroeks redacteur bij Uitgeverij Meulenhoff, in 2001 Uitgeverij Augustus begon, volgde Kousbroek haar naar de nieuwe uitgeverij. Op zijn begrafenis memoreerde zij dat hij het heel moeilijk vond zijn essays te bundelen: hij bleef er eindeloos aan schaven. Een in dit verband veelzeggend beeld komt naar voren in een documentaire van Hans Keller uit 1985, Hoe Somberman's actie tot stand kwam. We zien hoe Remco Campert in Parijs op bezoek gaat bij Kousbroek om daar inspiratie op te doen voor het schrijven van het boekenweekgeschenk 1985.Ga naar eindnoot48 In de documentaire zet Camperts elektronische schrijfmachine ‘uit zichzelf’ woorden op papier, terwijl Kousbroek achter zijn gewone schrijfmachine het ene na het andere papier vol typt, eruit trekt, verfrommelt en weggooit. Het moest in zijn ogen immers allemaal kloppen en stijlvol geschreven zijn. Essays, die zo gemakkelijk lezen, kostten blijkbaar moeite om te schrijven. Kousbroek wordt wel geplaatst in de essayistisch-humanistische traditie. De kenmerken van deze traditie zijn de leidraad om de reikwijdte en kwaliteit van zijn essays te laten zien.Ga naar eindnoot49 Kenmerkend voor zijn stijl is het gebruik van persiflages en de vele originele en beeldende vergelijkingen, waardoor zijn essays een lichte en humoristische toon krijgen. Een ander belangrijk stijlelement van zijn essays is ironie. Hij denkt mee in de lijn van een gedachte die hij ten slotte verwerpt, om zo de onzinnigheid van die gedachte te laten zien. Hij kan met ironie echter ook aantonen dat vastgeroeste waarheden toe zijn aan herijking en dat eeuwige waarheden niet bestaan.Ga naar eindnoot50
rudy schreijnders | ||||||||||||||
Voornaamste geschriften
| ||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||
| ||||||||||||||
Overige literatuur
|
|