draagvlak te creëren - wat wonderwel lukte. Zo werd het corps als enige studentenvereniging aanvankelijk toegankelijk voor alle mannelijke studenten. Ook buiten Leiden blies Cath zijn partij mee als pleitbezorger van de civitasgedachte die elders eveneens wortel had geschoten. Zelfs raakte hij zijdelings betrokken bij de door minister Van der Leeuw in 1946 ingestelde Staatscommissie ter hervorming van het Hoger Onderwijs. Cath identificeerde zich in deze jaren zozeer met zijn alma mater dat hij zich in later jaren geheel kon vinden in de uitspraak van de beroemde headmaster van de Rugby School, Thomas Arnold: ‘No one ought to meddle with universities, who does not know them well and love them well; they are great and noble places, and I am sure that no man in England has a deeper affection for Oxford or more appreciates its inimitable advantages.’
Deze adoratie, die niet vrij was van enige arrogantie, was overigens andere Leidenaren, zoals bekend, niet vreemd. Het was niemand minder dan de held van het studentenprotest, Cleveringa, die ter gelegenheid van de lustrumviering in september 1945 fijntjes wees op wat ‘den Leidenaar van anderen onderscheidt en hoezeer het daarom noodzakelijk is dat de teugels der Leidsche Academie niet in handen dier anderen liggen.’ In de ogen van ‘die anderen’ belichaamde deze air de spreekwoordelijke Leidse arrogantie, die ook Cath niet vreemd was. De uitspraak van Cleveringa, dat hij niemand kende die Leiden beter kende dan hijzelf, was ook de latere collegevoorzitter op het lijf geschreven, wat bij anderen niet zelden irritatie wekte.
In 1972 keerde Cath terug naar Leiden, na aanvankelijk in de advocatuur en vervolgens grotendeels in het bedrijfsleven gewerkt te hebben. Inmiddels was hij getrouwd met Johanna Henriëtte (Hanneke) Menalda en vader van een dochter en twee zonen. Het was als voorzitter van het College van Bestuur van de universiteit dat hij zijn rentree maakte. Een nieuwe functie in het leven geroepen door de nieuwe wet op het universitair bestuur wub (Wet Universitaire Bestuurshervorming) die de zorg voor beheer, onderzoek en onderwijs toevertrouwde aan een College van Bestuur. Daarmee kwam er een einde aan de zogenaamde duplex ordo die sedert de negentiende eeuw van kracht was waarbij het beheer van de universiteit in handen lag van een curatorium en de academische aangelegenheden tot de verantwoordelijkheid van de senaat behoorden. Overigens had Den Haag het laatste woord inzake financiën en benoemingen. Dat zorgde niet zelden voor ergernis en frustratie. Een voor-