Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2016-2017
(2018)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| ||||||||||
Hendrik Schultink
| ||||||||||
Haagse scholenIn het voorjaar van 1934 verhuisde Henk Schultink met zijn ouders van Amsterdam naar het Haagse Benoordenhout. Met de overgang naar de nieuwe school had hij het moeilijk, maar in 1936 slaagde hij zonder verdere problemen voor het toelatingsexamen van het Tweede Gemeentelijk Gymnasium in Den Haag. Aan het eind van de eerste klas bleef hij | ||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||
evenwel ‘als [een] baksteen’ zitten. Na een nieuwe start behaalde hij zonder verdere tegenslagen in juni 1943 het diploma gymnasium alpha. In de zomer van 1938 had vader Schultink zijn zoon overigens voor korte tijd naar het zogeheten Kinderhuisje te Laren gestuurd, waar kinderen voor kortere of langere tijd geplaatst konden worden. Henk Schultink trof daar onder meer het Amsterdamse meisje Anne Frank (1929-1945), toen nog ‘gewoon een meisje op vakantie’. ‘Het blijft me hogelijk verbazen dat ik ooit Anne Frank ontmoet heb,’ merkte Schultink later eens op. Een inspirerende klasgenoot was Jorge Semprún (1923-2011), zoon van de laatste Spaans-republikeinse ambassadeur in Nederland. De getalenteerde Semprún werd een internationaal befaamd schrijver en filosoof en hij is een van degenen geweest die blijvend invloed hebben uitgeoefend op Schultinks politieke gedachtegoed. In 1999 hield Semprún in Leiden de jaarlijkse Huizingalezing onder de titel Einde van de eeuw, begin van een millennium. Schultink zal er ongetwijfeld bij geweest zijn. Op het gymnasium heeft Schultink twee jaar Nederlands gehad van de legendarische ‘tante’ Dr. Alberta J. Portengen (1890-1979), een goede kennis des huizes, die in 1915 bij de bekende Leidse taalkundige C.C. Uhlenbeck (1866-1951) cum laude gepromoveerd was op een etnologisch-taalkundig onderwerp en die op z'n minst 24 typen bijwoordelijke bijzinnen wist te onderscheiden. Ook liet ze op het bord het Onze Vader in het Gotisch verschijnen. Of zij daarmee ook werkelijk invloed heeft gehad op Schultinks latere studiekeuze, is niet duidelijk. De oorlogsjaren verliepen niet zonder moeilijkheden. Duitse maatregelen noopten het gezin ertoe om in Den Haag te verhuizen naar een straat aan de buitengrens van het zogeheten Sperrgebiet. Schultink kon aan een tweetal razzia's ontsnappen en ook aan de verplichte Arbeitseinsatz wist hij te ontkomen. Schultinks jongere broer Robert vertelt dat Henk ‘werd ingeschreven als leraar’ omdat hij bijles gaf aan de later zo bekende Haagse poppenspeler Frank Kooman (1929-2011). Hun vader, een beroepsofficier, was evenwel in 1942 als krijgsgevangene afgevoerd naar Duitsland. Hij keerde in juni 1945 terug, maar overleed al een jaar later. Dat was een bijzonder zware slag, vertelde Schultink later aan zijn interviewers. De Leidse universiteit was in de oorlogsjaren gesloten. In het studiejaar 1943-1944 volgde Schultink de deeltijdse opleiding MO-Nederlands en MO-geschiedenis aan de bekende Haagse School voor Taal en Letterkunde. Hij kwam tot de conclusie dat het onderdeel geschiedenis | ||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||
hem niet lag, maar verder kreeg hij er een wat schoolse, maar solide introductie tot diverse aspecten van de neerlandistiek, waar hij in zijn Leidse studietijd nog veel profijt van heeft gehad. Een van zijn Haagse docenten was C.B. van Haeringen (1892-1983), die onder meer Gotisch en historische grammatica gaf. Schultink had veel respect voor deze geleerde, die in 1945 hoogleraar Nederlandse taalkunde te Utrecht zou worden. Bij diens emeritaat in 1962 schreef hij in de nrc nog een zeer waarderend artikel over deze ‘zo menselijke mens’. In verband met de oorlogsomstandigheden werden de lessen aan de School voor Taal en Letterkunde na de zomervakantie van 1944 niet hervat. Hoewel zijn vader hem liever jurist had zien worden, koos Schultink in het najaar van 1945 voor de academische studie Nederlands. Het werd Leiden, louter om geografische redenen. | ||||||||||
LeidenIn de jaren 1945-1951 studeerde Schultink Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Daar zat hij aan de voeten van leermeesters als de taalkundige G.G. Kloeke (1887-1963) en de letterkundige P.N. van Eyck (1887-1954). Algemene taalwetenschap werd gegeven door de oudgermanist A.C. Bouman (1892-1966). Van de colleges van Van Eyck over de dichter Marsman begreep hij echt ‘niets’, maar voor de historisch taalkundige en taalgeograaf Kloeke koesterde hij grote bewondering. Toen hij Kloeke kort na 3 oktober 1945 in Leiden voor het eerst ontmoette, zag hij niet de grote, forse man die hij min of meer verwachtte, maar een klein, verlegen mannetje dat ‘almaar zo met z'n zakdoek in z'n rechterhand’ college stond te geven. Op de colleges leerde Schultink medestudenten kennen als Wouter Blok (1922-2010), Maarten van den Toorn (1929-2017) en Henk Wage (1911-1997). ‘Keien van vrienden’ waren het, aldus Wage in 1976 in een Leids afscheidsinterview. ‘Aan Schultink heb ik altijd veel te danken als mens’, noteerde hij. Over hun wederzijdse vriend Wout Blok schreef Schultink in diens levensbericht: ‘De academische vorming in de Nederlandse taal- en letterkunde stelde hem, net als menig studiegenoot, onmiskenbaar teleur’.Ga naar eindnoot1. Ter compensatie zochten de studenten daarom andere vormen van studieuze betrokkenheid. In 1952 richtten Blok c.s. de Leidse Kring op, een gezelschap dat nooit meer dan zo'n twaalf leden heeft geteld. Het is tot 1999 als informeel discussieplatform blijven functioneren. Ook werd Schultink lid van het in 1872 opgerichte letterenstuden- | ||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||
tenvakdispuut Literis Sacrum en in zijn jaarclub van het Leids Studenten Corps trof hij niet alleen de neerlandicus Wout Blok, maar ook de latere minister Max van der Stoel (1924-2011), die als aankomend politicus zijn maatschappelijk denken sterk beïnvloedde. Op instigatie van Van der Stoel werd Schultink lid van de socialistische studentenvereniging Politeia, wat in 1949 resulteerde in deelname aan een internationaal socialistisch studentencongres in Karinthië. In december 1947 richtten Schultink en enkele andere geïnteresseerden het Leids Linguïstisch Gezelschap Nomen op. Dat was een nogal gemêleerd gezelschap van taalkundig georiënteerde studenten. Gegeven het feit dat de Leidse letterencolleges allemaal hoorcolleges waren, zocht men er een minder formeel platform voor discussie en gedachtewisseling. Op de bijeenkomsten van Nomen leerde hij ook E.M. Uhlenbeck (1913-2003) kennen, de javanist en lector aan de Universiteit van Indonesië die in 1949 in Leiden promoveerde op een proefschrift over het Javaanse morfeem. Aan de kennismaking met ‘Bob’ Uhlenbeck heeft Schultink voor zijn wetenschappelijke loopbaan veel te danken gehad. Na zijn tentamen voor het kandidaats Nederlands, begin 1948, bood Kloeke, een vermaard taalgeograaf en een imponerend geleerde, hem aan om assistent bij hem te worden. Heel spontaan zei Schultink dat hij dat toch maar liever niet deed. In de taalkunde leken er in theoretisch opzicht namelijk andere zaken aan de orde te zijn die hem interessanter leken. Als een van de bijvakken voor zijn doctoraalexamen koos hij het Bantu, een vak dat gedoceerd werd door H.P. Blok (1894-1968), de vader van zijn goede vriend Wout. ‘Van Blok heb ik ook veel geleerd. Met name het relativeren van opvattingen en verschijnselen, alleen al omdat je via zo'n bijvak in aanraking komt met niet-Indo-Europese talen’. Voor een bijvak stelde deze hoogleraar exceptioneel hoge eisen. Na tweeëneenhalf jaar privé-college bij Blok in Oegstgeest aan huis volgde het tentamen, waarbij onder meer een Swahilitekst vertaald moest worden, zonder woordenboek - ‘Het kostte me zeeën van tijd, maar het lukte en ik heb er nooit spijt van gehad’. Bij de pas aangetreden hoogleraar letterkunde P. Minderaa (1893-1968) schreef hij een letterkundige scriptie over ‘De woordspeling bij enige figuren in de Nederlandse letterkunde’, een onderwerp waarop hij in 1964 nog eens in geschrifte terugkwam. In dat artikel is ook een homoniem uit het Swahili verwerkt. | ||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||
KopenhagenAl vóór zijn doctoraalexamen in januari 1951 had Schultink een benoeming gekregen als ‘Lektor’ Nederlands aan de universiteit van Kopenhagen. Het is Kloeke geweest die zijn talentvolle student krachtig heeft aanbevolen. Er waren dertien sollicitanten voor de vacature en uit de nagelaten papieren van de direct betrokken hoogleraar, de Deen Louis Hammerich (1892-1975), blijkt dat er zeer intensief is gelobbyd. Kloeke aarzelde bijvoorbeeld niet om de politieke kleur van sommige kandidaten in de beschouwing te betrekken omdat ze volgens hem niet representatief waren voor ‘het’ Nederlandse volk - dat laatste gold ook voor katholieken en Belgen. Ondanks tegenwerpingen van de hoogleraar linguïstiek Louis Hjelmslev (die had een meer ervaren kracht op het oog) werd Schultink per 1 september 1950 officieel benoemd tot lector. Op 1 februari 1951 begon hij met zijn colleges. Merk op dat Schultink toen de facto nog geen woord Deens sprak en in Leiden nog nooit college had gehad over Nederlandse spraakkunst. Maar hij wist zich met veel animo door de aanloopproblemen heen te slaan. Ook doceerde hij in 1954 een semester in Aarhus. Bovendien konden zijn journalistieke aspiraties worden omgezet in een Kopenhaags correspondentschap van de NRC. Voor die krant schreef hij tientallen artikelen, vooral van politieke aard. In Kopenhagen kwam Schultink in aanraking met een buitengewoon stimulerend linguïstisch leven. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om veel college te lopen bij Louis T. Hjelmslev (1899-1965), de grondlegger van de zogeheten glossematiek, een tamelijk formalistische tak van het Europese structuralisme. Ook bezocht hij met grote regelmaat de bijeenkomsten van de Lingvistkredsen, zoals Cercle Linguistique de Copenhague in het Deens heette. Het waren bijeenkomsten, die - ‘met veel lucide humor gekruid’ - tien à vijftien keer per jaar steeds op dinsdagavonden werden belegd. Talrijke buitenlandse gasten bezochten de Cercle als spreker. Zelf heeft Schultink voor de Cercle in het Deens een lezing gegeven over het Swahili. In 1956 herdacht hij in de nrc in zeer positieve termen het 25-jarig bestaan van wat hij dit ‘brandpunt van taalkundige activiteit’ noemde. De voorzitter van de Cercle, de vermaarde Louis Hjemslev, was weliswaar een afstandelijke, moeilijk benaderbare man, maar ten opzichte van de Nederlandse lector was hij uiterst voorkomend en vriendelijk. In een artikel uit 2008 heeft Schultink verslag gedaan van zijn contacten met de Deense collega's.Ga naar eindnoot2. | ||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||
Tijdens die ‘verrukkelijke jaren’ in zijn ‘tweede vaderland’, zoals hij zijn Deense tijd eens karakteriseerde, nam eind 1955 een acht jaar jongere studente aan de Sociale Academie haar intrek in het pension waar Schultink al enige jaren woonde, Sanne Lundahl Nielsen. Na allerlei wederwaardigheden trouwden ze in 1969 op de boerderij van een Deense dorpsburgemeester in midden-Jutland. Samen hebben ze daarna veel in Europa gereisd, uiteraard ook in Denemarken. Sanne Schultink werd de bewerker van de tiende, herziene en gemoderniseerde druk van Van Goor's klein Deens woordenboek Deens-Nederlands en Nederlands-Deens (1975). Zij overleed in 1980, na een langdurige ziekte. | ||||||||||
PromotieBij zijn terugkeer in Nederland in 1956 - zijn contract als neerlandicus extra muros was afgelopen - had Schultink de keuze uit een vijftal beroepsmogelijkheden. Een vast correspondentschap voor de nrc in heel Scandinavië leek hem niet onaantrekkelijk, maar op instigatie van E.M. Uhlenbeck, inmiddels hoogleraar Javaans en Algemene Taalwetenschap te Leiden, koos hij ten slotte voor een promotiebeurs. In een aanbevelingsbrief aan het Ministerie van Onderwijs over de toe te kennen rijksstudietoelage prees Uhlenbeck zijn promovendus aan als een ‘bescheiden, serieuze werker met een ruime belangstelling’. De Leidse morfoloog bleek een scrupuleus en aandachtig begeleider, van wie Schultink overigens alle ruimte kreeg om zich op zijn onderzoek te concentreren. Had Schultink eerder wel eens met de gedachte gespeeld om voor een promotie een onderwerp uit de syntaxis van het Middelnederlands te kiezen, door de kennismaking met Uhlenbeck is hij bij het onderzoek van de morfologie uitgekomen. Op woensdag 7 februari 1962 promoveerde hij cum laude op een proefschrift over woordvorming, De morfologische valentie van het ongelede adjectief in modern Nederlands, ‘een mijlpaal in de studie van de morfologie van het Nederlands’ (G.E. Booij). Deze studie gaat over woorden en wel over de wijze waarop bijvoeglijke naamwoorden zich in morfologisch opzicht kunnen gedragen. Het werk is gebaseerd op een overvloed aan schriftelijk materiaal, onder meer uit de nrc; de bronnen staan nauwkeurig opgetekend. In een overzichtsstudie typeert Van den Toorn zijn oude studievriend als een structuralistisch taalkundige die niet bij enigerlei school is in te delen. Schultink zelf noemt zich overigens expliciet een ‘leerling’ van Uhlenbeck: het proefschrift is ‘geheel in de geest’ van Uhlenbeck ge- | ||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||
schreven. Een voorpublicatie over ‘Productiviteit als morfologisch fenomeen’ (1961) werd diverse malen herdrukt en figureerde op de leeslijsten van talloze universitaire en mo-studenten. De belangstelling voor woordvorming is Schultink ‘onder wisselende theoretische gesternten’ overigens zijn hele leven trouw gebleven, zoals een Utrechtse collega dat eens uitdrukte. In het verlengde van zijn journalistieke werk in Denemarken verzorgde Schultink in de jaren 1956-1960 voor de nrc een taalkundige rubriek die nagenoeg elke twee weken verscheen en waarin actuele ontwikkelingen op taalkundig gebied werden besproken. Voor de lezer van vandaag zijn Schultinks stukken over 't algemeen geen lichte kost, merkte de bekende nrc-medewerker J.L. Heldring (1917-2013) op toen de artikelen in 2005 in boekvorm verschenen. Wat Heldring opviel, is Schultinks enigszins gedragen, plechtstatige stijl. Maar aan actualiteit hadden zijn stukken volgens hem niet of nauwelijks ingeboet. Schultink had ook nog andere nevenfuncties. Al voor zijn promotie was hij als docent Nederlands werkzaam bij de Centrale Opleidingscursussen voor mo-akten (cocma) in Utrecht en in de jaren 1959-1963 maakte hij deel uit van de toenmalige, landelijke examencommissie mo-a Nederlands. Ook kreeg hij vaste voet aan de grond bij Nederlandse universiteiten. Van 1959 tot 1962 was hij eerst als wetenschappelijk ambtenaar, later als wetenschappelijk hoofdambtenaar voor algemene taalwetenschap aan de Leidse universiteit verbonden. In 1959 werd hij tevens de eerste redactiesecretaris van het vaktijdschrift Forum der letteren, dat redactioneel vooral een Leids stempel droeg. Tevens was hij van 1960 tot 1962 wetenschappelijk ambtenaar voor algemene taalwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam in dienst van de hoogleraar A.J.B.N. Reichling (1898-1986). In Utrecht naderde ondertussen het emeritaat van de hoogleraar Algemene Taalwetenschap A.W. de Groot (1892-1963), een bekend structuralist. Medio 1961 ging Uhlenbeck eens polsen: ‘zou je daarvoor voelen?’. In september 1962 was de opvolging geregeld. Op maandag 18 februari 1963 hield Schultink in Utrecht zijn inaugurele rede, Statische of dynamische taalbeschrijving? Hij zou er als hoogleraar werkzaam blijven tot september 1986. Niet lang na zijn benoeming werd Schultink betrokken bij de activiteiten van de in 1950 opgerichte Algemene Vereniging voor Taalwetenschap, waar hij vanaf begin 1951 lid van was. Toen deze vereniging eind | ||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||
jaren vijftig in een ‘comateuze’ toestand was geraakt, werd Schultink door de avt-voorzitter, de Leidse hoogleraar Nederlandse taalkunde C.F.P. Stutterheim (1903-1991), in januari 1964 bij hem thuis in Oegstgeest op de lunch uitgenodigd. Bij die gelegenheid vroeg Stutterheim aan Schultink om hem als voorzitter op te volgen, een nieuw bestuur te vormen en de avt nieuw leven in te blazen. Dat lukte en vanaf najaar 1964 werden er weer met regelmaat uiteenlopende voordrachten gehouden. Via het bestuur-Schultink werd de vereniging voor opheffing behoed en werd het stokje doorgegeven aan een jongere generatie. Jaarlijks organiseert de vereniging een goedbezochte Taalkunde-in-Nederland-dag. De eerste van deze reeks van tin-dagen werd in januari 1970 voorgezeten door Henk Schultink. | ||||||||||
Taalkunde in de jaren zestigDe jaren zestig waren ook wat de taalwetenschap betreft spannende tijden en dat had alles te maken met de opkomst van de zogeheten transformationeel-generatieve grammatica in Nederland. Daar is inmiddels al veel en vaak over geschreven. Het is de Amerikaan Noam Chomsky (*1928) geweest wiens opvattingen over linguïstiek grote invloed hebben gehad, ook in Nederland. Uhlenbeck en zijn Amsterdamse collega Anton Reichling hadden zo hun bezwaren tegen de generatieve benadering en zij staken dat niet onder stoelen of banken. Schultink daarentegen had Chomsky's Syntactic Structures uit 1957 in zijn nrc-rubriek indertijd al welwillend besproken: ‘een zeer instructieve studie’. Hij vond het fascinerend om te zien hoe in de generatieve benadering allerlei taalkundige zaken plotseling werden aangevochten en als probleem gesteld door Chomsky en de zijnen. ‘Dat vond ik veel interessanter dan die zekerheden die toch meestal ten grondslag lagen aan het werk van structuralisten’, aldus Schultink. Daarentegen bleef zijn promotor Uhlenbeck trouw aan eenmaal verworven taalkundige uitgangspunten. Dat leidde wel eens tot spanningen, zoals uit hun correspondentie blijkt, want Bob Uhlenbeck ‘was a charming man, but not always easy to get along with’, is na zijn overlijden wel opgemerkt. In de jaren 1965-1966 verbleef Uhlenbeck voor studiedoeleinden langdurig in de Verenigde Staten. Het was Schultink die het bekende eerstejaarscollege van zijn promotor waarnam. In de bewaard gebleven, betrekkelijk uitvoerige correspondentie uit die periode (de mogelijkheid om de gedachtewisseling per e-mail te voeren zou nog geruime tijd op | ||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||
zich laten wachten) liet Schultink in maart 1966 onder meer weten dat hij twee deeltjes voor de bekende taalkundige serie Ianua Linguarum bij Mouton in voorbereiding had, te weten Fundamentals of Morphology en Dutch Morphology, sterker generatief georiënteerd dan zijn dissertatie. Maar dat is er niet van gekomen. Ook berichtte hij zijn vroegere promotor dat hij zich serieus verdiept had in het werk van Chomsky en zo positiever ten opzichte van de onlangs verschenen dissertatie van A. Kraak was komen te staan. De Amsterdamse neerlandicus Remmert Kraak (1928-2005) was in februari 1966 gepromoveerd - tot doctor in de wijsbegeerte - op een studie over Negatieve zinnen. Een methodologische en grammatische analyse. Dat proefschrift deed niet alleen een voorstel voor een generatieve beschrijving van negaties in het Nederlands, maar was ook een aanval op het werk van de structuralist Uhlenbeck, die medio jaren zestig een invloedrijk man was, zowel wat de taalkunde betreft als ook wetenschapspolitiek gezien. Onder de titel ‘Transformationeel-generatieve taalbeschrijving’ publiceerde Schultink in 1967 een overzichtelijk en toegankelijk besprekingsartikel van Kraaks boek in het neerlandistische vaktijdschrift De Nieuwe Taalgids, dat toen zo'n vijfduizend abonnees telde. Iedere beoefenaar van onze moedertaal behoorde van dit werk kennis te nemen, vond Schultink. Zijn stuk bleek een invloedrijk artikel dat als een soort inleiding tot Chomsky ging fungeren, ook onder studenten. Over Kraaks proefschrift zal ik natuurlijk zelf ook schrijven, liet Uhlenbeck aan zijn vroegere promovendus weten, maar hij voegde met het nodige gevoel voor understatement eraan toe: ‘mijn oordeel is wel bepaald minder gunstig dan het jouwe’ (brief 27-3-1966). Kraak immers had de essentie van Uhlenbecks gedachtegang niet begrepen, zo meende Uhlenbeck. Al met al kon de positionering van Schultink ten aanzien van de ‘generative enterprise’ hem allerminst bekoren. Hij heeft duidelijk moeite gehad om diens standpunt te aanvaarden. Uhlenbeck reageerde overigens pas in 1971 uiterst kritisch op Kraaks studie met een artikel waarin hij zijn eigen standpunten krachtig verdedigde: ‘Kraak's Negatieve zinnen’. Ook in latere jaren liet Uhlenbeck bij gelegenheid van zijn onvrede met Schultinks taalkundige insteek blijken. Niet alleen in publicaties, maar ook in persoonlijke correspondentie komt hun verschil in visie onomwonden aan de orde. Soms was een telefoontje nodig om gerezen misverstanden uit de weg te ruimen. | ||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||
De ‘stammenstrijd’ over de generatieve grammatica in Amsterdam leidde ertoe dat een aantal taalkundigen voor hun promotie een beroep deden op Schultink, die naar het heette ‘om’ was. In 1963-1964 had hij namelijk op een college de transformationeel-generatieve theorie gekarakteriseerd als ‘de taalkunde van de eerstkomende twintig jaar’. De hoeveelheid werk die hem als promotor ten deel viel, was niet gering. Uiteindelijk is hij 21 keer als promotor opgetreden, ‘een van de weinige dingen waar ik een beetje trots op ben’, noteerde hij in zijn autobiografische schets. Op 15 oktober 1971 had hij zelfs twee promoties op een en dezelfde dag. Vanaf toen moesten deze promoti hem als ‘Henk’ aanspreken. Reflecterend op zijn inzet als Utrechts hoogleraar kwam hij in een vraaggesprek tot een duidelijk eindoordeel: ‘Mijn positie binnen de Nederlandse taalkunde is geweest dat ik een aantal mensen - over het aantal kun je twisten - de gelegenheid heb geboden om hun eigen ideeën op het niveau van een academisch proefschrift tot uitdrukking te brengen. En daarbij is het mijn rol geweest om ervoor - zo goed mogelijk en naar beste vermogen - te zorgen dat dat zo goed mogelijk ging [...]. En als ik ergens mijn grootste bevrediging in dat hoogleraarschap heb gevonden, is dat ik dacht dat ik een aantal mensen daarbij een belangrijke dienst heb kunnen bewijzen. Ik geloof dat ik zo mijn eigen positie binnen dat taalkundig Nederland in die jaren heb gezien’. Was Schultink in 1962 benoemd in een lege vakgroep met alleen een secretaresse, in de jaren erna wist hij een gestage uitbreiding van zijn staf te bewerkstelligen door het benoemen van jonge medewerkers die gedreven werden ‘door dezelfde recente ontwikkelingen in de taalwetenschap’, zoals een van hen schreef. Ze gaven colleges over generatieve onderwerpen. De in de jaren zeventig roemruchte Basiskursus algemene taalwetenschap (1974; de zesde druk verscheen in 1981) bijvoorbeeld is een prominent Utrechts product, waarin vermeld wordt dat Schultink ‘als eerste in Nederland begonnen is met een inleiding algemene taalwetenschap aan de Utrechtse universiteit waarin de teorie van Chomsky centraal stond’ (Voorwoord, p. viii). De cursus is in eerste instantie door medewerkers als Arnold Evers en Riny Huybregts en later door anderen met succes uitgewerkt. ‘Daarin kwam de volle nadruk op de metodologische aspekten van de moderne taalkunde te liggen’, zoals in het voorwoord te lezen staat. Een inleiding in de algemene taalwetenschap in ruimere zin is dit boek niet, zo meenden sommige critici overigens. Al met al was het een inspirerende groep docenten, aldus oud-stu- | ||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||
dent Martin Everaert. In 2004 werd de omvangrijke jubileumbundel Henk Schultinks Boek aangeboden door een eenentwintigtal promovendi en oud-medewerkers van de vakgroep Algemene Taalwetenschap uit Utrecht. Een bibliografisch niet naspeurbaar boek ‘dat nooit geciteerd zal worden’, lezen we in het voorwoord. Schultink wordt erin geprezen als inspirerende onderzoeker, begeleider en docent. Schultinks eigen onderzoek is ‘geconcentreerd gebleven op de woordbouw en vooral later tot op de huidige dag (sc. 2004) geschiedenis van de taalwetenschap. Onderwijs: in den beginne atw in volle breedte. Later (bij sterk groeiende staf en daaruit voortvloeiende taakverdeling) ook geconcentreerd op morfologie en geschiedenis taalwetenschap’. Favoriete onderwijsvormen van hem waren inleidende hoorcolleges en bovenal promotiebegeleiding. | ||||||||||
HerstructureringIn de jaren zeventig en tachtig werden de Nederlandse universiteiten hard getroffen door een drietal van bovenaf opgelegde bezuinigingsmaatregelen: Voorwaardelijke Financiering (1979), Taakverdeling en Concentratie (1982) en de Selectieve Krimp en Groei (1986). Voor iedereen die daarbij betrokken was, zijn dat zware tijden geweest. In haar boek Buitenkrachten, binnenkrachten. De Utrechtse taalkunde 1979-1989 uit 2008 heeft Mieke Trommelen gedetailleerd beschreven welke gevolgen deze operaties hebben gehad voor de taalkunde in het algemeen en voor Utrecht in het bijzonder. Gezegd kan worden dat ‘Utrecht’ over taalkundige medewerkers beschikte die dankzij hun hoge organisatiegraad met succes hebben kunnen inspelen op de opgelegde herstructureringen.Ga naar eindnoot3. Ook persoonlijk raakte Schultink betrokken bij de bezuinigingsperikelen. In februari 1980 overleed zijn echtgenote Sanne Nielsen, na een periode van langdurige ziekte. Als weduwnaar ‘enigszins ontredderd’ kwam hij er naar eigen zeggen toe om in september 1982 te ‘vluchten’ in het voorzitterschap van de Utrechtse letterenfaculteit. Daar werd hij onmiddellijk geconfronteerd met een kolossale bezuinigingsronde, die bij hem (te) veel spanningen opriep. Na slechts twee maanden trad hij af als decaan. In 1986 hertrouwde hij met Edu Brouwer-van Kampen en in datzelfde jaar ging hij met emeritaat. Het jaar daarop werd hij benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Maar weer sloeg ziekte toe: Edu overleed in 2001. Het belangrijkste feit in het persoonlijk leven van | ||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||
Schultink daarna is wel dat hij een oud-klasgenote van het gymnasium, Olga Rodenko, gepensioneerd therapeute en schrijfster, na ruim 60 jaar weer op een reünie ontmoette. Na enige jaren regelmatig contact te hebben gehad - Olga woonde indertijd in Zutphen - besloten ze, toen Henk lichamelijk achteruitging, om samen in Bilthoven te gaan wonen. Altijd bleef hij een geïnteresseerd en gastvrij gesprekspartner voor zijn bezoekers en zijn belangstelling voor ‘het vak’ en de erbij betrokken mensen is tot het laatst toe blijven bestaan. Naast zijn Utrechtse verplichtingen ontplooide Schultink een reeks van activiteiten als lid van talrijke facultaire en landelijke commissies waarvan hij deel heeft uitgemaakt. Ook was hij in het begin van de jaren zeventig, in samenwerking met oude vrienden als Wout Blok en Henk Wage, betrokken bij het nieuw opgerichte tijdschrift Studia Neerlandica, dat echter niet levensvatbaar bleek en na acht nummers werd opgeheven. Midden jaren zeventig werd hij bestuurslid en vervolgens adviseur van het Nederlands-Vlaamse Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden. Bij zijn aftreden per 31 december 1982 werd hem ‘als kritisch en toegewijd begeleider van het inl’ voor zijn verdiensten de Matthias de Vriespenning uitgereikt. Verder was hij van 1986 tot 1996 lid van de Wetenschapscommissie van wat tegenwoordig het Meertens Instituut heet. Het is niet verrassend dat hij ook in Het Bureau van J.J. Voskuil voorkomt, en wel onder de naam ‘Schouten’. De laatste twee bestuurs- en adviescommissies zegde hij in het voorjaar van 2004 op. | ||||||||||
Geschiedenis schrijvenTijdens zijn emeritaat is Schultink niet alleen bestuurlijk, maar ook publicistisch actief gebleven. Zijn krantenstukken uit de nrc werden gebundeld in 2005 in Van onze taalkundige medewerker. Kronieken 1954-1962. Het is een boek dat een leesbaar overzicht geeft van de ontwikkelingen binnen de taalkunde in de jaren vijftig. De (waarschijnlijk) allereerste bespreking van Chomsky's Syntactic Structures (1957) is erin opgenomen. In 2006 verscheen een bundeling van een twaalftal van Schultinks morfologisch-historiografische studies, Constant en variabel in de morfologie. Deze stukken stammen uit de periode 1968-1999, waarbij het accent ligt op de jaren tachtig en negentig. Tot in de jaren tien leverde hij nauwgezet historiografische bijdragen aan diverse bundels en aan het jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, waar hij vanaf 1963 lid van is geweest. | ||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||
In de periode van zijn emeritaat heeft Schultink met veel animo en met regelmaat geschreven over onderwerpen uit de geschiedenis van de taalwetenschap. Zijn belangstelling hiervoor gaat terug tot de jaren zestig toen hij in een hoorcollege het Amerikaanse structuralisme in een breder verband wilde plaatsen. De kennis van het verleden deed bij hem mede dienst om het heden te relativeren. Voor het onderwijs gold: opvoeden in onzekerheid en de betrekkelijkheid van de opvattingen laten zien. Pas later kreeg hij gelegenheid om zich systematischer en breder met de geschiedenis van het vak bezig te houden. Hij werd geboeid door de manier waarop taalkundige problemen die tot op de huidige dag bestaan, in het verleden zijn opgelost. ‘Dat is eigenlijk de centrale gedachte’. Bij zijn installatie als lid van het Leidse studentendispuut Literis Sacrum begin 1948 droeg Schultink een ‘prachtige passage’ uit Gorters Mei voor: jeugd overwint
Legers van pijn en neemt de sterke stad
Der toekomst hopend in.
Deze passage citeerde hij vele jaren later opnieuw, in 2004, aan het slot van zijn autobiografische schets. Ik houd het erop dat voor Henk Schultink deze programmatische en positieve uitspraak altijd een centrale gedachte is gebleven.
jan noordegraaf | ||||||||||
VerantwoordingVoor dit levensbericht heb ik nuttig gebruik kunnen maken van een zes pagina's tellende autobiografische schets, gedateerd 3 april 2004, die mij door de familie ter hand is gesteld. Toentertijd zette Schultink dit relaas op papier omdat hij een ‘te late, pas postume confrontatie met de levenden die me het naast staan, wilde voorkomen’. In het najaar van 2001 is hij, in het kader van een reeks door P.C. Paardekooper gevoerde vraaggesprekken met oudere taalkundigen, geïnterviewd door een drietal collega's, te weten Jan de Vries, Ariane van Santen en Piet Paardekooper. Het gedetailleerde verslag van hun gesprek resulteerde in een typoscript van 27 pagina's, dat mede ten grondslag ligt aan bovenstaande tekst. | ||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||
Een interview met A. Cohen en H. Schultink is onder de titel ‘Schijn en werkelijkheid - experiment en theorie’ verschenen in De Nieuwe Taalgids 79 (1986), pp. 1-13. Over zijn historiografische activiteiten vertelt Schultink in een interview dat als nabeschouwing opgenomen is in zijn bundel Constant en variabel in de morfologie. Historiografische studies (2006), pp. 198-207. De collectie-E.M. Uhlenbeck, waarin zich de correspondentie met Schultink bevindt, wordt bewaard in de afdeling Special Collections van de Universiteitsbibliotheek te Leiden. Voor schriftelijke en mondelinge informatie ben ik onder meer dank verschuldigd aan Berry Dongelmans, Ad Foolen, Anneke Neijt, Ariane van Santen, Robert Schultink, Maarten van den Toorn en Jos Westerdijk. | ||||||||||
Enkele relevante geschriften van H. Schultink
| ||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||
|
|