| |
| |
| |
Simone Sara Mooij-Valk
Rotterdam 15 februari 1930 - Groningen 10 maart 2017
Het was een mooie zomeravond en we waren in Rome, in de villa van de Renaissance-kardinaal Bessarion. Stoere stenen muren, een geur van mediterrane kruiden en een elegante portico, waar kaarsen brandden. ‘Je zou op zo'n veranda willen zitten,’ grapte Simone, ‘en dan een gesprek voeren over de onsterfelijkheid van de ziel.’
Het was Simone Mooij-Valk ten voeten uit. Ze kon de klassieke literatuur - in dit geval een stereotype scène uit de filosofische dialogen - relativeren met een grapje, maar die klassieke literatuur was wel voortdurend aanwezig in haar leven. Grieks en Latijn waren voor haar niet slechts twee talen die ze ooit had gestudeerd. Evenmin vormden ze alleen het schoolvak dat ze op het Groningse Praedinius Gymnasium doceerde. De klassieken waren iets dat haar leven vormde, dat ze voorleefde en dat ze met een kwinkslag in perspectief kon zetten. Een relativering die voortkwam uit een grote kennis, gebaseerd op driekwart eeuw ervaring.
| |
Van Rotterdam naar Groningen
Simone Valk is in 1930 in Rotterdam geboren als dochter van Hartog Joseph Valk en Johanna Baidenmann, die drie jaar later nog een zoon Ton zouden krijgen. Tot Simones jeugdherinneringen behoorde het bombar- | |
| |
dement op haar geboortestad en hoe haar vader op die veertiende mei 1940 huilend om die verwoesting aan tafel zat. Diezelfde vader werd enkele maanden later door de gemeente Rotterdam ontslagen: er was geen plaats meer voor een joodse accountant. Weliswaar ontkwam hij dankzij zijn gemengde huwelijk zelf aan deportatie, maar zijn ouders werden door de Duitse bezetter gedeporteerd en vermoord. Tot Simones oorlogsherinneringen behoorde ook dat het huis van haar grootouders werd verwoest en dat haar joodse vriendin Anneke Tels in 1941 van school werd verwijderd. Deze dingen schokten Simone en zij zou haar leven lang wat moeite houden met Duitsland. Ze zou zich ook haar leven lang inzetten voor mensen die hadden moeten vluchten voor onderdrukking en geweld.
In de oorlog maakte ze als leerling van het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam kennis met het Latijn en het Grieks. Haar favoriete leraren waren G.H. Blanken, de latere hoogleraar voor Byzantinologie en Nieuw-Grieks in Amsterdam, en R. van der Velde, die grote invloed had op haar studiekeuze voor de oude talen. Vanaf 1948 - haar vader was inmiddels weer in dienst van de gemeente Rotterdam en zou daar succesvol carrière maken - studeerde ze Latijn en Grieks aan de Leidse universiteit, met als bijvak antieke filosofie. Haar scriptie voor dat bijvak was gewijd aan de Griekse wetenschapper en filosoof Posidonius.
Ze was in haar studentenjaren lid van het klassieke vakdispuut Vires Acquirit Eundo (‘door voort te gaan wint het aan kracht’) en van het vvsl-dispuut Madame de Staël. Een tijdlang was ze ook actief in de Studentenvereniging op Humanistische Grondslag (svhg). Ze zijn alle drie belangrijk voor haar geweest, maar het meest intensief was het lidmaatschap van Vires, waaruit enkele levenslange vriendschappen zijn voortgekomen. Levenslang was ook de herinnering aan de latinist professor J.H. Waszink, die ze beschouwde als haar voornaamste docent. Toen ze veertig jaar later haar eerste vertaling publiceerde, de Persoonlijke notities van Marcus Aurelius, zou ze hem nog met ere vermelden.
Na haar afstuderen vond ze werk aan het Haags Montessori Lyceum en aan het (eveneens Haagse) Eerste Vrijzinnig Christelijk Lyceum. Aan de eerstgenoemde school leerde ze haar echtgenoot Hans Mooij kennen, die daar wiskunde doceerde. Ze trouwden in 1957 en woonden tot 1965 in Den Haag. Hier werden hun dochters geboren: Jos, Annet en Claar. In die tijd was het regel dat een vrouw ontslag nam wanneer ze kinderen kreeg en Simone vormde op die regel geen uitzondering. Ze hernam haar
| |
| |
werk in het onderwijs echter in 1967. Twee jaar daarvoor was het gezin van Den Haag naar Naarden verhuisd omdat Hans een baan had gekregen aan de Amsterdamse Gemeente Universiteit (de huidige uva). Eenmaal in het Gooi aanvaardde Simone betrekkingen aan het Willem de Zwijger College in Bussum en het Nieuwe Lyceum in Hilversum. Hoewel het destijds niet uniek was dat een moeder werkte, was het nog wel redelijk ongebruikelijk - en voor haar dochters iets om trots op te zijn.
Nadat Hans in 1970 hoogleraar was geworden aan de Rijksuniversiteit Groningen en het gezin naar het noorden was verhuisd, werkte ze enige tijd aan het Praedinius Gymnasium en het Zernike College. Omdat geen van deze scholen haar een blijvende betrekking kon bieden, koos ze ervoor de Pedagogische Academie te volgen om onderwijzeres te worden op een lagere school. Ze volgde die opleiding en deed de bijbehorende stages met opvallend plezier. Vakken als handenarbeid en muziek maakten blijvende indruk. Ze hield al van opera en was al door de liedkunst gegrepen, maar dat ze zangles zou nemen was waarschijnlijk door de muzieklessen aan de Pedagogische Academie. Juist toen ze die in 1975 had afgerond, bood het Praedinius Gymnasium haar de baan aan waarop ze had gehoopt en ze zou vijftien jaar met animo aan deze school blijven werken. Hoezeer ze daar werd gewaardeerd, valt te illustreren met de reacties op haar overlijden, die waren te lezen op de Facebookpagina van het Praedinius. Haar oud-leerlingen herinnerden zich hoe ze mooie mythologische verhalen kon vertellen en prijzen haar humor, haar gastvrijheid en vooral haar enorme kennis.
Zoals zoveel gymnasiumdocenten was ze betrokken bij het jaarlijkse reisje naar Rome, een stad waar ze tot op hoge leeftijd zou blijven terugkomen. Tijdens de excursies merkte ze dat veel leerlingen niet meer voldoende van het joods-christelijke erfgoed wisten om ten volle te kunnen genieten van hun reis. Daarom nam ze het initiatief tot het Bijbelproject, waarbij de kinderen tijdens de lessen klassieke en moderne talen enkele weken lang kennis maakten met de oude joodse en christelijke verhalen en hun impact op de recentere literatuur. Ook bij de lessen geschiedenis en tekeken kwam de bijbel aan de orde. Zelf volgde ze enkele cursussen in Florence en Rome om zich het Italiaans eigen te maken en de monumenten van Rome beter te leren kennen.
In 1990 nam ze afscheid van het middelbaar onderwijs door gebruik te maken van een toen geldende regeling voor vervroegd uittreden. Nu begon haar tweede loopbaan als vertaalster.
| |
| |
| |
Stoïcijnen en epicureeërs
Alle antieke Griekse en Latijnse literaire teksten bij elkaar, dat is ongeveer twee of drie boekenkasten vol. Iedereen zal daarin selecteren en Simone koos na haar pensioen niet voor de teksten die ze op school met haar leerlingen had gelezen. Haar eerste liefde was het Latijn en ze was voornemens Boëthius' Vertroosting van de filosofie te gaan vertalen. Omdat net in die jaren echter een andere Nederlandstalige uitgave verscheen kwam dit plan te vervallen, maar nu viel haar oog op het beroemde Griekstalige werk van Marcus Aurelius, die van 161 tot 180 n.Chr. keizer was van het Romeinse Rijk. Ivo Gay, destijds directeur van uitgeverij Ambo, wilde haar vertaling graag uitgeven. Nadien verschoof haar belangstelling steeds verder naar ander Grieks proza uit de Romeinse keizertijd. ‘De tweede eeuw’, zou ze later zeggen, ‘dat is mijn eeuw.’
Binnen de Griekse literatuur uit de Romeinse tijd ging haar voorkeur uit naar teksten met een filosofische inslag, die volgens haar nog altijd actualiteit bezaten. De kentheoretische vragen die een Plato en een Aristoteles hadden beziggehouden, waren in de eerste eeuwen van onze jaartelling wat op de achtergrond geraakt. Ook was er minder aandacht voor dat andere zwaartepunt in de klassieke filosofie: de ideale stedelijke staatsvorm. In het Romeinse wereldrijk, waarin de stadstaat geen politieke factor van betekenis meer was, hadden de wijsgeren meer belangstelling voor het individu en diens weg naar het geluk. Dat maakt deze auteurs nog altijd de moeite waard en daarom zullen ze ook altijd lezers blijven vinden, zelfs als die lezers bij hun lectuur een vertaling nodig hebben. Simones vertalingen, steeds voorzien van gedegen toelichtingen, waren ronduit nuttig en slechts weinig mensen hebben meer gedaan om het hedendaagse publiek kennis te laten maken met de Griekse ethici uit de Romeinse tijd. Ze deed dit niet alleen via elegante vertalingen, maar ook door middel van hovo-cursussen en lezingen.
Haar eerste en bekendste vertaling verscheen in 1994: de Persoonlijke notities van Marcus Aurelius, een aanhanger van de stoïcijnse filosofie. De centrale gedachte in de stoïcijnse wijsbegeerte is dat alles gebeurt volgens de goddelijke rede, dat het daarom met de menselijke rede bestudeerd en wellicht begrepen kan worden en dat ons nooit iets kan overkomen dat niet redelijk is. Een verstandig mens kan een zekere gemoedsrust vinden door dit te aanvaarden, wat hem overigens niet ontslaat van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Interessant is hierbij dat de stoïcijnse filosofie, omdat de aanhangers van deze stroming het erover eens zijn dat
| |
| |
álle mensen met rede zijn uitgerust, ook iets te bieden had aan degenen die in de oude wereld marginaal waren: vrouwen en slaven. Dat wij die gelijkheid inmiddels vanzelfsprekend vinden, zegt iets over de invloed van deze filosofie en het blijft inspirerend dat ooit een Romeinse keizer heeft geleefd die zichzelf door deze ideeën wilde laten leiden. Zo zag Simone het ook en je kon haar altijd een plezier doen met een foto van een buste van Marcus Aurelius in een museum dat ze nog niet had bezocht.
Eén van de vertaalkeuzes in de Persoonlijke notities was de weergave van het Griekse woord hegemonikon, wat zoiets wil zeggen als ‘gids’ of ‘wegwijzer’. Hiermee bedoelden de stoïcijnse filosofen de vonk van goddelijke rede die in ieder van ons aanwezig is en ons kan leiden. Simone vertaalde het brutaalweg met ‘innerlijk kompas’: een anachronisme dat twaalf drukken lang de tijd heeft gekregen om ingeburgerd te raken, zodat je je inmiddels afvraagt hoe eerdere vertalers het ooit anders hebben kunnen weergeven. Deze keuze illustreert haar visie op het vertalen. Ze bediende niet de lezers die een letterlijke vertaling zochten of alleen wilden genieten van een mooie tekst, maar richtte zich op degenen die meenden dat de ideeën van een Marcus Aurelius de moeite van het overwegen nog altijd waard zijn. Trouw aan de originele tekst, historische accuratesse en mooi Nederlands waren voor Simone eveneens belangrijk, maar uiteindelijk waren haar vertalingen vooral gericht op het overdragen van de eigenlijke denkbeelden. Als de beste manier om dat doel te bereiken een anachronisme was, dan koos ze daarvoor.
Een andere stoïcijn die ze voor een breed publiek toegankelijk maakte, was de eerste-eeuwse filosoof Musonius Rufus, in een boek dat ze de titel Een oprechte stoïcijn meegaf. Anders dan bij Marcus Aurelius, die als keizer naar het front moest en daar als commandant dingen deed die hij als filosoof zal hebben verafschuwd, vormden bij Musonius leven en leer een eenheid. Hij zag de taak van de wijsgeer als die van een opvoeder die zijn leerlingen wilde maken tot betere mensen. Zo meende hij dat ook vrouwen zich konden bezighouden met de wijsbegeerte en pleitte hij voor een wat ascetische levenshouding. Simone meende dat Musonius' ideeën, als contrapunt bij het consumentisme, relevant waren voor onze eigen tijd. (Deze sympathie voor een ascetische levenshouding sloot niet uit dat ze het altijd waardeerde als een gast een doosje chocolade meenam.) Minstens zo relevant is dat Musonius, wanneer het er werkelijk op aankwam, zijn mening niet onder stoelen of banken stak. In de dagen van keizer Nero was dat bepaald niet zonder risico en Musonius werd tot tweemaal
| |
| |
toe verbannen. Die ervaring leidde overigens ook tot het standpunt dat voor een verstandig mens ballingschap geen ramp was.
Van heel andere aard is Levenslessen in steen, een verzameling fragmenten van Diogenes van Oinoanda met een wel heel curieuze achtergrond. De auteur was een rijke man uit een stad in Zuidwest-Turkije die na zijn dood, ergens in de tweede eeuw n.Chr., iets van waarde wilde nalaten aan zijn stadsgenoten. Anderen zouden wellicht een badhuis, een bibliotheek, een portico of een fontein hebben geschonken, maar Diogenes wilde zijn medeburgers iets meegeven waar ze écht iets aan hadden: een leven zonder angst. Daarom liet hij op de esplanade van het stadje een muur van ruim tachtig meter lengte voorzien van een inscriptie waarin hij de leer uitlegde van de Griekse filosoof Epicurus, die zo'n vier eeuwen eerder had geleefd. Diens opvattingen zijn te lezen op een deel van de inscriptie uit Oinoanda, Diogenes' eigen meningen staan op andere fragmenten en tot slot zijn er Epicurus' korte, uit het hoofd te leren aforismen voor mensen die niet zo geletterd waren. Ook voor de armen was er een weg naar het geluk.
De leer van Epicurus is heel anders dan die van de stoïcijnen, die stelde dat de natuur redelijk was en dat een verstandig mens daarom tegenslagen gelaten ondergaat. Dat stelt hem in staat zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. De epicureeërs meenden daarentegen dat een verstandig mens ernaar streeft tegenslagen zoals verdriet en pijn zoveel mogelijk te vermijden. We hebben alleen dit ene leven; na de dood valt onze ziel uiteen in losse atomen en daarom hoeven we niet bang te zijn voor helse straffen. Geniet van wat ons plezier doet, is Epicurus' advies. Hoewel aan epicureeërs een zekere wereldvlucht wordt toegeschreven (‘leef in het verborgene’), staat hun leer maatschappelijk engagement niet in de weg: dat blijkt wel uit het feit dat Epicurus zelf zijn leer in aforismen samenvatte en Diogenes er een muur aan wijdde van ruim tachtig meter lang.
| |
De Grieks-Romeinse wereld
Philostratus' Het leven van Apollonius van Tyana was Simones laatste en langste vertaling. Ze begon ermee in 2010 en het boek lag eind 2013 al in de winkels. De auteur leefde in een tijd die weleens wordt aangeduid als ‘crisis van de derde eeuw’. Die naam suggereert meer problemen dan er feitelijk zijn geweest, maar het intellectuele leven was zeker aan verandering onderhevig. De oude culten kregen bijvoorbeeld concurrentie van
| |
| |
‘heilige mannen’: charismatische, rondzwervende intellectuelen over wie de wonderlijkste verhalen de ronde deden. De verering van Jezus van Nazaret is het bekendste voorbeeld, maar de pythagoreïsche filosoof Apollonius van Tyana is een goede tweede.
Nu was Philostratus meer bellettrist dan filosoof. Over Apollonius' ideeën maakt hij ons niet veel wijzer, maar over het literaire leven van de Romeinse tijd des te meer. Het leven van Apollonius van Tyana is een van de sprankelendste teksten uit die periode, vol verre reizen - India, Ethiopië, Andalusië - en geestige observaties over vulkanisme, parelduikers, tirannie, brahmanen, de juiste woordkeuze, de jacht op slangen en de getijden. Philostratus lardeert zijn verhaal met literaire verwijzingen en verrassende woordkeuzes als ‘grazende leeuwen’. Het leven van Apollonius van Tyana is daarmee niet de toegankelijkste tekst uit de Oudheid, maar biedt wel een staalkaart van de klassieke cultuur op het moment dat deze de vorm begon te krijgen waarin wij haar kennen. Dit alles maakte Philostratus' boek tot een lastig vertaalproject én tot Simones knapste werk.
In het verlengde hiervan ligt het Droomboek van Artemidoros van Daldis. Er waren destijds allerlei waarzeggers, ingewandenlezers, astrologen en andere futurologen die de mensen van advies dienden. Artemidoros was een van hen: een droomduider die in de door Simone vertaalde tekst de fijne kneepjes van het vak uitlegde aan zijn zoon. De tekst heeft weinig diepgang maar illustreert menig facet van de antieke cultuur. Wie droomt dat hij wordt gekruisigd, mag in zijn handen wrijven, want het betekent dat je zult worden verheven en dat iedereen naar je zal opkijken. Een man die van een bordeel droomt zal sterven, want bordelen en de dood zijn de dingen die mannen met elkaar gemeen hebben. Wie droomt dat een ziener een voorspelling doet, moet letten op het soort waarzegger: in principe zijn de voorspellingen van gedroomde zieners onbetrouwbaar, tenzij je droomt van waarzeggers die bekend staan om hun integriteit, zoals droomduiders. Zulke onbedoeld grappige passages maakten dat deze vertaling, die vermoedelijk Simones minst bekende is, weleens het project zou kunnen zijn geweest waaraan ze met het meeste plezier heeft gewerkt.
In 1999 verscheen de Anabasis van Arrianus, die de Nederlandse titel meekreeg Alexander de Grote. De auteur, een vriend van keizer Hadrianus, biedt niet alleen het indrukwekkende verhaal van een succesvolle militaire campagne, maar behandelt ook de wijze waarop Alexander zijn wereldrijk organiseerde. Veldslagen en belegeringen komen aan de orde,
| |
| |
maar ook logistiek, topografie, diplomatie en bestuurlijke benoemingen. In haar inleiding legde Simone uit hoe elegant Arrianus zijn stof ordent. Alexander was bepaald niet de stralende veroveraar waar men hem wel voor houdt. In een dronkenmansroes doodde hij eens een van zijn beste vrienden, hij liet tegenstanders doodmartelen, executeerde zijn pages en gelastte de terechtstelling van falende bestuurders. Als Arrianus het allemaal chronologisch zou hebben verteld, zouden dit soort negatieve zaken, die ook naar antieke maatstaven onacceptabel waren, steeds zijn teruggekomen en het beeld hebben bepaald. Daarom plaatste Arrianus een groot deel hiervan in één digressie, zodat niemand kon beweren dat hij informatie had achtergehouden maar het ook geen Leitmotiv werd. Simone was goed in het herkennen van dit soort manipulatie. Ondertussen sprak haar aan hoe Arrianus, die sympathie had voor de stoïcijnse wijsbegeerte, vrijmoedig aangaf dat de vleiers die Alexanders daden goedpraatten, hem gevaarlijker verwondden dan zijn vijanden. Ze vroeg zich af of Hadrianus dat had gelezen en wat hij ervan zou hebben gedacht.
Een geheel andersoortig vertaalproject betrof The Marble Faun van de Amerikaanse auteur Nathaniel Hawthorne, een roman uit 1860 die zich voor een belangrijk deel afspeelt in Rome en in de negentiende eeuw wel werd gebruikt als een soort reisgids. Een geïllustreerde editie leek haar wel wat en het speet haar dat ze er nooit een uitgever voor wist te vinden. De vertaling is dan ook onvoltooid gebleven maar illustreert haar liefde voor de Amerikaanse en Engelse letteren. Wie haar en Hans bezocht, zag in de woonkamer altijd wel ergens de New York Review of Books of de Times Literary Supplement liggen.
| |
Een energieke oude dag
Simones literaire activiteit beperkte zich niet tot vertalingen. Van haar artikelen is ‘Het afscheid bij de poort’ (in de in 1998 verschenen bundel Receptie van de klassieken X) vermeldenswaard. Ze beschrijft hierin hoe een van de bekendste scènes uit de Ilias - Hektor neemt afscheid van zijn vrouw Andromache en zijn zoon Astyanax - bleef terugkeren in de latere literatuur. Het aardigst is dat Simone oppert dat het soldatenliedje Lili Marleen weleens een van de jongste takken aan deze boom kan zijn. Zulke speelse observaties waren typerend voor haar.
Naast haar literaire bezigheden begon ze zich in de loop der jaren te interesseren voor de geschiedenis van joods Groningen. Ze volgde de
| |
| |
restauratie van de synagoge aan de Folkingestraat op de voet en werd bestuurslid van de Stichting Historie Joods Groningen, waarvan zij tot 2012 lid bleef en op het eind voorzitter was. In die functie was ze betrokken bij diverse tentoonstellingen en speelde ze een rol bij de oprichting van een klein gedenkteken op de plaats van de oudste joodse begraafplaats in Groningen. Hiervoor deed ze veel voorbereidend werk en ze had de voldoening dat de kunstenares die zij had voorgedragen om het monument te maken, Bettina Furnée, inderdaad de opdracht kreeg. Zorg voor joods erfgoed, een half dozijn vertalingen, hovo-cursussen en een reeks artikelen, allemaal gepubliceerd na haar afscheid van het Praedinius Gymnasium, gevoegd bij haar betrokkenheid bij de vluchtelingenopvang: ze had geen rustige maar een energieke oude dag.
Daarbij reisde ze veel: Canada, Egypte, Japan, drie keer naar India, een keer naar Peru, en steeds weer naar Italië en naar Griekenland. Ze was niet echt sportief maar wandelde graag door het Griekse landschap. Zwemmen vond ze ook heerlijk. Bijvoorbeeld in een van de talloze baaien van Griekenland, waar ze in 2014 voor het laatst was. Ze hield trouwens evengoed van het overdekte zwembad in Groningen in de buurt van haar huis, waar ze vooral na haar pensionering in de wintermaanden 's ochtends nog wat baantjes trok. Het betekende veel voor haar en het stemde haar droef dat het tenslotte niet meer ging.
Bij al deze activiteiten hield ze toch altijd tijd voor haar familie, collega's en vrienden. Ze had het vermogen om vriendschap te sluiten en te onderhouden met mensen die veel jonger waren dan zijzelf. Op zomerse dagen onthaalde ze gasten in de tuin, dikwijls sprekend over literatuur en dan vooral over wat een boek goed maakte. Haar grote literaire liefdes waren, naast de klassieke en de Engelstalige literatuur, Louis Couperus en Thomas Mann. Een bezoek aan Simone en Hans werd overigens altijd opgeluisterd door de katten, waar ze dol op was. In de loop der jaren heeft ze over tien nesten gewaakt. Het was vanzelfsprekend geen toeval dat een van die stoïcijns-onverstoorbare dieren door het leven ging met de naam Marcus.
| |
‘Waarvoor ik dien’
In 2013 overleed haar oudste dochter Jos aan kanker, een ziekte die Simone niet veel later ook zelf bleek te hebben. Haar conversatie en haar liefde voor boeken waren onverminderd, maar de ziekte putte haar uit. Hans trad op als mantelzorger en haar vrienden en kennissen bleven contact
| |
| |
zoeken door middel van bezoek, bloemen, brieven en kaarten. Ze overleed op 10 maart 2017, zevenentachtig jaar oud.
Een gedicht dat haar aansprak was De ploeger van A. Roland Holst, waaruit ze citeerde toen ze afscheid nam van het Praedinius Gymnasium.
Ik zal de halmen niet meer zien
noch binden ooit de volle schoven,
maar doe mij in de oogst geloven
Als dienen, zo beschouwde ze haar leraarschap. Het is niet moeilijk in haar vertaalwerk een verlenging daarvan te herkennen: nu diende ze zowel de lezers als de antieke auteurs. Wie het privilege had gehad vertrouwd te zijn geraakt met de klassieken, had ook een verplichting de samenleving ermee te verrijken. Dat in onze eenentwintigste eeuw de belangstelling blijft groeien voor de Griekse literatuur en filosofie van de Romeinse tijd, is voor een aanzienlijk deel Simones verdienste.
jona lendering
Met dank aan Hans en Annet Mooij
| |
Voornaamste geschriften
Vertalingen van:
Marcus Aurelius, Persoonlijke notities. Baarn 1994; twaalfde druk 2015. |
Lucius Flavius Arrianus, Alexander de Grote. Het verhaal van zijn verovering van het Perzische Rijk. Amsterdam 1999; derde druk 2005. |
Diogenes van Oinoanda, Levenslessen in steen. Groningen 2000. |
Artemidoros van Daldis, Droomboek. 's-Hertogenbosch 2003; tweede druk Leiden 2014. |
Musonius Rufus, Een oprechte stoïcijn. 's-Hertogenbosch 2006. |
Philostratus, Het leven van Apollonius van Tyana. Amsterdam 2013. |
|
|