| |
| |
| |
John Leefmans
Nieuw-Nickerie 28 juli 1933 - Den Haag 25 augustus 2012
John Leefmans: behalve in zijn allerlaatste levensperiode heb ik hem eigenlijk nooit anders gekend dan druk pratend en lachend. Taal was voor hem, de dichter, de diplomaat, de prozaschrijver, de criticus, het leven zelf. Geschreven taal in al haar gedaanten, gesproken taal, gezongen taal ook: hij was een groot muziekliefhebber. Het gevleugelde woord dat zwijgen niet verbeterd kan worden, was aan hem niet besteed.
John Leefmans werd geboren in 1933 in Nieuw-Nickerie, de hoofdplaats van het Surinaamse rijstdistrict. Zijn vader was een binnenlands bestuursambtenaar die werd overgeplaatst van de ene districtshoofdplaats naar de andere en die later als een van de eerste niet-Nederlanders districtscommissaris werd. Hij ging met zijn ouders op vijfjarige leeftijd naar Paramaribo. Met het mulodiploma van de Paulusschool op zak vertrok Leefmans in 1948 naar Nederland. Hij kwam terecht op het Tilburgse Odulphuslyceum, behaalde in 1951 het diploma hbs-b en twee jaar later staatsexamen gymnasium-b. In Leiden ging hij rechten studeren, terwijl hij zich in leven hield met allerlei baantjes: ‘in een zeepfabriek, in een suikerwerkfabriek, in een verffabriek, bij een verzekeringsmaatschappij (statistieken), bij Lissone-Lindeman, nu Holland Interna- | |
| |
tional (statistieken), als Indische djongos in Noordwijk, als rekenaar op de sterrenwacht, als ouvreur in de bioscoop, als ijscoman, als surveillant bij huiswerkcursussen, als surveillant in een doorgangshuis voor jeugdige delinquenten, als rekenaar bij een bollenexpediteur, kortom: een saai leven.’ Dit soort geestige wendingen: John Leefmans had er het patent op. Die lange zin geeft ook heel goed weer wat voor een genot het hem verschafte de werkelijkheid verbaal in te kleden, van de werkelijkheid zijn geheel eigen heelal van woorden te maken. Dat moet al vroeg in hem hebben gezeten, maar misschien is dat ook wel versterkt door zijn diplomatieke carrière.
Na zijn rechtenstudie volgde John een attachéopleiding en met zijn diplomatieke loopbaan werd migratie zijn levensinvulling. Hij trad in dienst bij het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken en zou als diplomaat dienen in drie werelddelen, achtereenvolgens in Madrid, Brussel, Abidjan, Santiago de Chile, Oslo, Quito, Port of Spain en Harare, waarna de ambassadeur-in-ruste in Rijswijk neer streek. Toen de Surinaamse premier Henck Arron in 1975 ervaren diplomaten zocht voor het land dat hij met vliegend vendel onafhankelijk wilde maken, deed hij een beroep op Leefmans en twee andere Nederlandse diplomaten van Surinaamse origine. Om halfzeven 's ochtends ontving Arron in pyjama op de rand van zijn Haagse hotelbed de gegadigden: hij oefende de stemspieren waarmee hij later op de dag premier Joop den Uyl weer ettelijke miljoenen uit de zak zou kloppen. Maar met betrekking tot de rechtspositie van de aanstaande lantaarndragers van de Republiek Suriname stuurden diezelfde stemspieren de gedaste en gejaste diplomaten met een kluit het Hollandse riet in. Hoog over de verlaten rijstvelden van Nickerie heen vloog Leefmans terug naar Santiago de Chile, het onafhankelijke Suriname had hem niets te bieden.
Een klein moment van nationale faam in de Nederlanden beleefde Leefmans in juli 1990, toen hij ambassadeur was in Trinidad & Tobago en er in Port-of-Spain een islamitische couppoging plaats vond. Nederland had geen correspondenten in het Caraïbische land en Leefmans deed live verslag voor het nos Journaal tegen het achtergrondgeluid van ratelende machinegeweren.
In zijn studententijd, in de jaren '50 begon Leefmans zijn eerste gedichten te publiceren in Leidse studentenalmanakken, het studententijdschrift Minerva en in Kaft. Hij droeg als correspondent bij aan het Surinaamse ochtendblad De Tijd met bijdragen onder de naam Achilles, en in
| |
| |
1959-60 aan De Ware Tijd als Telemachus. In 1961 was hij medeoprichter en eerste hoofdredacteur van het tijdschrift Mamjo, het tijdschrift van de Surinaamse Studenten Vereniging dat begaafde jongeren als cineast Pim de la Parra, journalist Rudi Kross en de latere Surinaamse president Ronald Venetiaan tot haar redactie mocht rekenen. Elk van hen was intensief bezig met de politiek en cultuur van zijn geboorteland, John Leefmans met gedichten en scherpzinnige essays - ook onder het pseudoniem John Huygens - waarin hij korte metten maakte met alles wat riekte naar chauvinisme, benepen nationalisme en onwaarachtigheid. Vreemd eigenlijk dat hij dan ook zijn collega-dichter Corly Verlooghen (Rudy Bedacht) fileerde als was hij een gratenharing. Verlooghen had het gedurfd een andere weg in te slaan dan de nationalistische dichters van de jaren '60 en had, als een Surinaamse Jan Hanlo, tien gedichten gemaakt waarin hij varieerde op de klank oe: ‘er is geen poema in de buurt zo moe/ als de koekkoek geen koe met roestige hoeven’ enz. Maar John moest er niets van hebben, ongetwijfeld omdat poëzie, hoe lyrisch dan ook, toch uiteindelijk voor hem met fijne draden aan een rationalistisch fundament verbonden moest blijven, en iets moest blootgeven van de persoonlijkheid van de dichter.
John Leefmans had niet gekozen zoals Ronald Venetiaan voor de massieve kankantrieboom van zijn geboortegrond, hij koos niet als Rudi Kross voor een rusteloos pendelen over de oceaan, hij koos evenmin voor het vliegende tapijt van de Indiase mystici waarop Pim de la Parra rondvliegt, nee, de hele wereld werd zijn thuis. Zijn vrienden, die zijn literaire productie in zijn studententijd hadden gevolgd, zagen dat al aankomen, schreef Ronald Venetiaan in zijn In Memoriam voor John Leefmans, een keuze ‘onvermijdelijk gekoppeld aan de innerlijke worsteling als gevolg van de eigen mamyo-roots en de eigen mamyo-geschiedenis’. Voor wie het woord niet kent: mamyo betekent lappendeken, en dat woord is zeker op zijn plaats. Maar of het om een worsteling ging? Karakteristieke migrantenmotieven als verlies aan identiteit, gespletenheid en heimwee vind je niet in Johns poëzie. Het lijkt integendeel wel alsof hij de wereld met grote gretigheid in zich opzoog en eruit nam wat van zijn gading was: alles werd ingezet om de bezongen wereld uit te tillen boven een lokaal gebeuren. Uit de gedichten spreekt een beschouwer die pretenties doorprikt en mededogen heeft met de kleine, wroetende mens, een wijs man die weet dat liefde en erotiek evenzeer deel uitmaken van het leven als verlangen, hoop, wanhoop en de uiteindelijk onvermijdelijke dood.
| |
| |
Diplomaten moeten natuurlijk verbaal begaafde mensen zijn, maar zij moeten zich ook heel bewust zijn van de koers waarbinnen zij hun bewoordingen moeten kiezen. Zo'n afgepaalde koers is er binnen de poëzie niet. In zijn gedichten was John Leefmans een vrije, speelse geest, iemand die de grens van de woorden opzocht en die soms zelfs de grens van de verstaanbaarheid overschreed.
In 1981 stelde advocaat William Man A Hing een poëtisch retrospectief samen uit een typoscript van Leefmans dat hij onder zijn beheer had, Orchid Press, Amstelveen/Paramaribo, heette het gelegenheidsuitgeverijtje. Zo verscheen de bundel Intro, 47 vrije verzen - slechts één kent er eindrijm - geschreven tussen 1952 en 1967. Het pseudoniem waaronder de verzen verschenen, Jo Löffel, had de dichter afgeleid van de bijnaam van zijn familie. De tweede bundel, Terugblikken zonder blozen, gecomponeerd uit hetzelfde typoscript, bevatte 37 gedichten, maar die zijn vaak typografisch nauwelijks van elkaar gescheiden. Deze tweede bundel, vol drukfouten, kon Leefmans' goedkeuring niet wegdragen. Zij droeg de sporen van chaotische productieomstandigheden: na de moord op zijn collega mr. Kenneth Gonçalves in december 1982, verliet ook William Man A Hing inderhaast Suriname, waarmee iedere controle op het drukken van de bundel kwam te vervallen.
Van het eenheidsbeleven van alle bevolkingsgroepen dat in de jaren 1957-1975 zo'n belangrijke thematiek werd in de Surinaamse letteren, is in Löffels poëzie niets te bespeuren. De twee bundels bevatten evenveel referentiële elementen die buiten de Surinaamse context moeilijk te interpreteren zijn, als elementen die verwijzen naar een werkelijkheid van elders. Het is zonder meer poëzie van iemand die een migratie achter de rug heeft, maar geweeklaag klinkt er niet uit op. Er is bijvoorbeeld een gedicht over een brokkenmakende student Karel die naar zijn geboorteland terugkeert en daar ‘in't land der blinden’ door extatische vrouwen en een tevreden vader wordt opgewacht, want hij zal ‘een groot man worden’. De achterblijvers in Holland zullen hem nawuiven en zich bezatten. Het gedicht zet de remigrerende student en zijn verblinde ontvangstcomité ironisch neer. Tegelijk nemen de zich bezattende achterblijvers zich voor de kinderen van Karel te negeren wanneer deze op hun beurt voor studie naar Holland worden gestuurd.
De poëzie van Jo Löffel uitsluitend als migrantenpoëzie te lezen, zou haar tekortdoen. Ongetwijfeld verwoordt hij soms het wedervaren van een collectiviteit - zoals elke dichter dat wel doet - maar veel gedichten
| |
| |
zingen zich los van welke specifieke groep dan ook, en tonen iemand die nieuwsgierig het dagelijks wroeten om zich heen beziet en zich afvraagt: waartoe dient al dit idealisme, dit fysiek verval, deze druktemakerij? Zoals bij veel dichters is deze condition humaine niet enkel object van ontologische beschouwing, ze slingert ook het metabetoog aan: ze roept de terugkerende vraag naar de status van woord en beschrijving op.
Op zijn helderste momenten dwaalt Leefmans' taal tussen het idioom van Kouwenaar en Lodeizen, Vroman zelfs, speels en helder. Maar in andere verzen is er een woorddronken dichter aan het woord die niet weet waar zijn dorst het eerst te laven. Frasen uit kinderliedjes, variaties op spreekwoorden, ontleningen aan het Oud-Nederlands, Frans, Latijn, Engels, Duits, Hindi en Sranan, intertekstuele verwijzingen, Bijbelse taal, klassieke begrippen, jargon uit de bètawetenschappen, straattaal: niets is te min om het gedicht te laten bewegen. Toch is de constructie van het merendeel van de gedichten hecht, want niets staat er zomaar. Hecht, maar merkwaardig genoeg tegelijkertijd ook open, want er zijn zoveel referentiële elementen dat de reeks associaties die in gang wordt gezet, bijna onbeperkt is.
Er zijn momenten in de poëzie uit de eerste twee bundels dat de woorden zich al te gemakkelijk op basis enkel van hun klankverwantschap of betekenisassociatie aan elkaar rijgen. Maar de cerebraliteit kan voor wie herleest uiteindelijk niet de melancholie verhullen, zomin als het cynisme tenslotte niet verbergen kan dat het vaak om liefdesgedichten gaat. Zelf sprak hij van ‘telegrammen die naar ik weet nooit ontvangen worden of zijn. Ik ben een soort op hol geslagen telegraaf.’
Na de eerste bundels bleef het stil tot aan het einde van de jaren '90 toen Leefmans zijn comeback maakte met gedichten in de Spiegel van de Surinaamse poëzie (1995), in tijdschriften als De Gids, Dietsche Warande & Belfort, Armada en De Tweede Ronde en in 2000 op het Poetry International Festival, bij gelegenheid waarvan een brochure verscheen met tien gedichten in het Nederlands met Engelse vertalingen van Paul Vincent en de dichter zelf.
In 2001 verscheen bij In de Knipscheer de omvangrijke bundel Retro met veelal beter verstaanbare poëzie dan de vroegere. Je merkt dat de dichter respect had voor de intelligente poëzielezer. Misschien heeft dat ook te maken met de grote ritmiek van de meeste van zijn gedichten, je merkt hoeveel plezier hij kon hebben in het lied en het lied is natuurlijk bij uitstek een genre waar de verstaanbaarheid van de tekst voorop staat. Leef- | |
| |
mans spande zich ook jarenlang in voor het Surinaams Muziekcollectief dat in Nederland concerten organiseerde met klassieke muziek van Surinaamse componisten. In zijn latere gedichten slaagde Leefmans er beter in de wildgroei aan banden te leggen:
Intussen leerde ik zingen in geschikter
melodieën, zelfs zonder tekst
voor het afzichtelijk domme dobbelspel
van het historisch toeval,
van schakels en toevallige ketens,
met beperkingen van tijd en plaats,
een dashond blaffend naar maan en sterren.
In zijn laatste bundel, Op' a batra/Open die fles uit 2009, eveneens uitgekomen bij In de Knipscheer, begint een van de gedichten zo - het Sranan eerst:
In het Nederlands:
Mijn verzen zal ik schrijven
Als een brief aan mijzelf
Dit is een totaal andere poëzie dan die van die andere grote Sranan dichter, Michaël Slory, wiens woorden uit ‘Orfeo negro’ meezinderen op de hitte van deze regels: ‘Mi sa singi a son opo kon te den stari wasi komoto na loktu’/ ‘Ik zal zingen om de zon te laten opkomen wanneer de sterren weggewassen zijn uit de lucht.’ Maar ik kan onmogelijk zeggen dat Leefmans' poëzie veel onderdoet voor die van Slory. Nooit was John Leefmans eerder zo lyrisch als in Op' a batra/Open die fles. 33 gedichten - sommige pagina's lang - en 20 haiku's bevat de bundel, en wie zal zeggen wat origineel is en wat vertaling? Er is heel veel melancholie in deze bundel.
| |
| |
De gebundelde poëzie van Löffel heeft noch binnen het Surinaamse, noch binnen het migrantencircuit veel weerklank gevonden. De distributie van de bundels was daarvoor te problematisch verlopen. Bovendien gaf zijn poëzie te weinig patriottisme en klonk zij te triomfalistisch over het beleven van de wereld buiten de Surinaamse grenzen, gaf zij te weinig vastomlijnde betekenissen en klonk zij te academisch, gaf zij teveel woorden en was zij voor een volwassen mens veel te speels.
John was een man van de lach, een man van de smakelijke anekdote, van de half gefluisterde confidenties, gevolgd door een schalks ‘kun je je voorstellen?’ en dan die brede lach. Ik kan mij niet herinneren hem ooit ontmoet te hebben, zonder dat ik binnen enkele minuten weer helemaal op de hoogte was van de flater die deze of gene ambassadeur had geslagen, de prijs van het Boheems glas en het wel en wee van de een of andere hoogbejaarde vriendin met wie hij vijftig jaar geleden nog eens de foxtrot had gedanst, en die hem alsnog met een peilloos diep, maar weinig meer inhoudend decolleté richting de hooiberg had proberen te bewegen: ‘Kun je je voorstellen?’ Zijn echtgenote Liesbeth stond daar meestal van een meter afstand naar te kijken als naar een onbegrijpelijk insect dat bij de laatste National Geographic-expeditie naar het Surinaamse binnenland was ontdekt. Dat getuigde van veel inzicht in het wezen van John, want had hij niet immers over zichzelf geschreven:
ik moet met mijn sprieten
een eigen draad mij spinnen
waarvan een wit web ik weven kan
waarin ik alle taal en goden vang
daarin de vleesgeworden woorden strikken
Dat de dood voor hemzelf eraan kwam op een wijze die bij een betere medische diagnose zijn laatste levensjaren toch heel wat plezieriger had kunnen maken, maakte hem teruggetrokken en terecht enigszins bitter. Zijn laatste brief aan mij besloot hij droog met: ‘Geweldig gaat het me niet. Ik leef op pilletjes en zuurstof, hartelijke groet, John’. Maar over de dood sprak hij niet. Toch moet hij er heel wat over nagedacht hebben. En ook over wat die grote passie van hem, de poëzie, aan residu zou overlaten. Ook dat relativeerde hij, zoals in dit korte, nog ongepubliceerde gedicht van hem waarmee ik wil besluiten:
| |
| |
vanuit de verte van eergisteren
een stem die gezongen heeft, jaren,
in een taal die niet werd verstaan,
en zich nu opdringt aan een geheugen
waar die eens kort heeft weerklonken
en allicht al lang is vergalmd en vergaan.
michiel van kempen
Het In Memoriam John Leefmans van R.R. Venetiaan verscheen in Obsession Magazine van 29 augustus 2012 en is online te vinden op de blogspot Caraïbisch Uitzicht van 29 augustus 2012. Op dezelfde blogspot, dd. 26 augustus 2012, ook een In Memoriam van mijn hand, waaraan hier enkele passages zijn ontleend. In het tweede deel van mijn Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (Breda: De Geus, 2003) is een profiel van de dichter Leefmans te vinden.
|
|