Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2015-2016
(2017)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |||||||||||
IntroTussen kerst en oudjaar 2015 brachten we Jaap Zijlstra naar het domineesgraf in Zunderdorp. Het kerkje zat vol. Via internet volgden 700 mensen de dienst, onder wie vele Facebook-volgers. De laatste jaren zette hij iedere avond om 00.01 uur een van zijn gedichten, oud of nieuw, op Facebook. Op 11 december had hij daar uitgeput afscheid genomen met het gedicht ‘Verwachting’: Tussen kerst en oudjaar 2015 brachten we Jaap Zijlstra naar het domineesgraf in Zunderdorp. Het kerkje zat vol. Via internet volgden 700 mensen de dienst, onder wie vele Facebook-volgers. De laatste jaren zette hij iedere avond om 00.01 uur een van zijn gedichten, oud of nieuw, op Facebook. Op 11 december had hij daar uitgeput afscheid genomen met het gedicht ‘Verwachting’:
Als de dag begint te doven
en de zon mij niet meer ziet,
als de schemering gaat komen
en ik stil word van verdriet,
als de nacht valt en mijn vogel
niet meer opdaagt met een lied
na mijn duisternis Uw licht
na mijn zwijgen Uw gedicht.
| |||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||
Een week eerder had hij op Facebook een heel ander poëtisch gezicht laten zien:
Op 5 december heeft in Jorwerd
een ezelin een E verorberd,
in Blija rept men van een hond
die blij van zin de H verslond,
terwijl in Ee een pony leeft
die met plezier de P in heeft.
| |||||||||||
JeugdjarenZijlstra had een zwak voor Friesland. Zijn ouders waren Friezen, in de oorlog verbleef hij er als kind een jaar bij zijn pake en beppe en hij werkte er later als predikant. Zijn vader kreeg in de crisistijd werk als timmerman-uitvoerder in Wassenaar. Zijlstra was de derde van zes kinderen. Het gezin was levendig en vreedzaam, een thuis ‘om rustig te slapen’, vertelde hij. In de oorlog zag hij de gevechten in de duinen. Hij schreef erover in zijn roman De zilverling. Het oorlogsjaar in Friesland doorstond hij niet goed, hij kwam met tbc terug en moest acht maanden liggen. Al vroeg was hij kunstgevoelig. Als puber fietste hij met een hoofd vol dichtregels (Kloos, Verwey, Marsman, Nijhoff) door de duinen en krabbelde zelf schriften vol. De natuur, zijn eerste groene huid, imponeerde hem: ‘alles vibreerde, / zelfs in een kiezelsteen / zoemde een wonder’. In de gereformeerde Zijllaankerk keek hij als jongen geïmponeerd naar de romanschrijver Piet Korthuys, de dichter Bert Bakker en de schilder Roeland Koning. Bij de laatste kwam hij al jong over de vloer. Hij fietste naar Leiden om De Lakenhal te bezoeken en naar Den Haag voor het Mauritshuis. | |||||||||||
Kantoor en jongerenwerkDoorstuderen na de mulo lag buiten het financiële bereik. Als zestienjarige kwam Jaap Zijlstra bij de gemeente Wassenaar om kwitanties voor gas, water en licht te schrijven. Later maakte hij calculaties voor een meubelfabriek, daarna was hij boekhouder op een champignonkwekerij en vervolgens tien jaar administrateur van het Rijnlands Lyceum in Wassenaar. Hij schikte zich in dit kantoorbestaan, maar hij leefde er niet voor. In militaire dienst droeg hij noodgedwongen een andere groene huid | |||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||
die hij verfoeide: ‘wij krijgen grijze gezichten, / hoe bestaat het / dat ik daar liep, / soldaat gemaakt.’ Dit staat in Onder mijn groene huid, ‘een grimmige, ontredderde bundel’, zei hijzelf. ‘De militaire dienst is een hel voor me geweest.’ Wat hij toen angstvallig verborgen hield was zijn homoseksuele geaardheid. ‘Ik hoorde hoe ze over homo's praatten, nou, duidelijker kon het niet.Ga naar eindnoot1. | |||||||||||
DomineeNa de diensttijd wachtte in Wassenaar weer zijn kantoorbaan, maar ook het levendige jongerenwerk in zijn gereformeerde kerk, dat hem uitermate goed lag. Zijn Wassenaarse predikant vond hem geknipt voor dominee. Om zich voor te bereiden op een beslissing ging Zijlstra in 1963 een maand met een groep paters Franciscanen mee naar Israël. Zijn eerste bundel Voor de gelukkige vinder toont daar de neerslag van met gedichten over Jericho (‘ontwapend door palmbomen’), Nazareth (‘stofnest tussen de bergen’), Kapernaüm (‘hier is hij van wal gestoken’). Daar werd hij zich bewust van zijn roeping. Op grond van wat de gereformeerde kerkorde ‘singuliere gaven’ noemde, kreeg hij een verkorte studieroute van drie jaar met coaching door enkele predikanten, maar wel in combinatie met zijn kantoorbaan. In 1966 vroegen negen gemeenten hem als predikant. Hij koos Duurswoude. Hij kende Friesland van pake en beppe, hij sprak Fries en voelde zich aangetrokken tot de gevoelige zandFriezen. Dat hij ook dichter en kunstliefhebber was, verborg hij niet. Zijn talent om het evangelie te brengen voor randkerkelijken en niet-gelovigen viel op. Hij preekte creatief, gebruikte zijn mimiek en zijn woordenschat, wist elk Bijbelverhaal levendig te maken en werkte altijd creatief toe naar de kern: Jezus de Verlosser. In 1971 werd hij evangelisatiepredikant met Delfzijl als standplaats. Het was een stad met veel randgroepjongeren, een paar jeugdbendes en problemen met drank en drugs. Jaap ontving in zijn koffiebar De Stormlantaren niet alleen kerkelijke jongeren, maar ook het tuig van de richel dat de boel soms kort en klein sloeg, maar welkom bleef, ook bij hem thuis. Hij straalde een onbaatzuchtigheid uit die hen imponeerde. Als ze doorvroegen, vertelde hij over het geloof. Jongeren met problemen, ook homo's, klaagden bij hem hun nood. Over zijn eigen problemen als homo sprak hij niet, de kerk was daar niet rijp voor. Na acht roofbouwjaren werd het tijd om weer gewoon gemeentepre- | |||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||
dikant te worden, in Vorden, waar hij ook acht jaar bleef. Op de kansel of 's zomers op het openluchtpodium van een camping voelde hij zich het best. Hij preekte uit zijn hoofd in hechte en beeldende zinnen. Een toga wilde hij nooit dragen, die schiep volgens hem afstand en deed denken aan de rechterlijke macht. De laatste jaren in Vorden was hij parttimer. Twee dagen besteedde hij aan schrijven en schilderen. Maar zijn kunstdagen stonden niet los van zijn domineesdagen. ‘Geloof en kunst hebben met elkaar gemeen dat ze geboren worden uit verwondering,’ zei hij. | |||||||||||
AmsterdamInmiddels had Jaap Zijlstra zijn coming out als homo gehad (waarover hieronder meer). Dat maakte hem mede geschikt voor de speciale opdracht die hij in 1986 in Amsterdam aanvaardde: evangelisatiepredikant van de interkerkelijke stichting dmb (Diensten met Belangstellenden). Er zat een uitgebreid pastoraat aan vast, vooral onder mensen met problemen, waarbij ook het homopastoraat zich aandiende. Als buddy verplaatste hij zich in aidspatiënten:
Mijn woonhuid
is al uitgebrand.
Mijn lijf bracht het
tot schoorsteenrager.
Met één rooktunnel nog te gaan.
Al vanaf 1980 leidde hij in het Amsterdamse Concertgebouw jaarlijks de Kerstnachtdienst met 2000 mensen in de zaal, zijn moeilijkste spreekopgave van het jaar. Vanaf 1986 deed hij op zondagavond diensten in de Engelse kerk op het Begijnhof en op woensdagmiddag menigmaal een dienst van de Alledagkerk. Zijn Bijbelkringen in deze geseculariseerde stad werden druk bezocht door een allegaartje van studenten, zwervers, professoren. Nooit gebruikte hij domineesjargon, hij sprak gewone taal. Als gelovige zei de horizontalistische theologie van Kuitert, die toen aan invloed won, hem niets. Hij bleef vrolijk-orthodox. ‘Tot in alle hoeken van de Bijbel gaat het om het offer van de Messias en zijn verrijzenis.’Ga naar eindnoot2. Het werk in Amsterdam was aanvankelijk een parttimebaan en werd financieel mede mogelijk doordat hij van 1987 tot 1990 het televisiepro- | |||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||
gramma Kerkepad van de ncrv presenteerde. Hij woonde in Amsterdam tot aan zijn dood op Keizersgracht 581e, in een ruim appartement dat plaats bood aan zijn groeiende collectie beeldende kunst. | |||||||||||
DichterOmstreeks 1955 stuurde Jaap Zijlstra, ruim twintig jaar oud, het gedicht ‘Zomernacht’ aan Simon Vestdijk (‘De zee draagt vrede deze nacht / op kleine golven naar ons toe’). Het antwoord kwam per kerende post: dit is goed voor een literair tijdschrift. Eind 1957 verscheen het als zijn debuut in het protestantse literaire tijdschrift Ontmoeting. Vanaf toen publiceerde Zijlstra zijn poëzie in Ontmoeting en in het jeugdblad Jong Gereformeerd. In 1965 verscheen zijn eerste bundel Voor de gelukkige vinder, met veel reisgedichten over zijn maand met de paters Franciscanen. Hij bleek met zijn metaforen (‘Venetië houdt het hoofd / ternauwernood boven water’ en ‘Jezus ging door het land als een lopend vuur’) een leerling van de halve Vijftiger Guillaume van der Graft en van de taalkunstige dominee Okke Jager. In Zijlstra's religieuze en literaire circuit was deze soort beeldspraak nog maar weinig doorgedrongen. Hij verwierf daar lezers, doordat hij niet alleen spits maar tegelijkertijd lichtvoetig schreef, ook in zijn volgende bundel Land in zicht (‘De herders, zij ruiken de stal’, ‘De appels laten hun stamverband los’). Poëtisch sterker was hij wanneer hij zijn toevlucht niet zocht in zulke op de duur belegen woordgrapjes. De recensies op de eerste bundels geven een indruk van Jaap Zijlstra's toen nog betwiste plaats in de Nederlandse poëzie. Jan van der Vegt schreef laatdunkend in de nrc (28.9.1969): ‘Zijlstra wil met anekdotische versjes de literaire mode volgen, en de stichtelijke complicaties verergeren dat nog.’ J. van Doorne had hem in Trouw (17.12.1965) binnengehaald als ‘een begaafde dichter’, maar R.L.K. Fokkema brak in 1970 die lof in dezelfde krant grondig af: ‘Zijlstra is een typisch conventioneel christelijk dichter, die koketteert met zijn frustraties en geen kans ziet het geloof op waarlijk moderne wijze, of op de wijze der poëzie tot uitdrukking te brengen.’ De waarheid ligt waarschijnlijk in het midden. Zijlstra was als jong dichter te schatplichtig aan de Vijftigers, maar wel liet hij een frisse wind waaien door de vaak clichématige christelijke poëzie. Hij introduceerde voor zijn vooral christelijke lezers een beeldspraak die hun ogen opende voor het creatieve van de taal. Zijn aforistische kritiek op de traditionele | |||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||
gereformeerde wereld mocht er zijn: ‘Vandaag / een dominee gehoord / die Jezus / in een preek tijds / heeft vermoord.’ | |||||||||||
PoëziebundelsJaap Zijlstra publiceerde in vijftig jaar dertig poëziebundels, twee romans, een novelle, twee gebedenbundels en drie boeken met meditatief proza. De thema's van zijn poëzie zijn divers. Hij schreef, onder meer in haikuvorm, veel natuurlyriek, zoals in Het onland bloeit: ‘De vlier ruist anders dan de linde, / je kunt ze bij geruchte vinden, - / de adem neemt een andere weg.’ Zijn liefde voor beeldende kunst bleek ook uit zijn gedichten: ‘De oude tafel met z'n kieren / draagt een kudde vreemde dieren. / Staan daar op een hoop gedreven / stil en fonkelend te leven’ (‘Flessen’ in Man en paard). Het christelijk geloof en Bijbelverhalen spelen vaak een rol in zijn werk. De bundel Lichtgeraakt alleen al opent met elf alternatieve kerstgedichten. Vooral Pasen is prominent aanwezig, en de nasleep daarvan, zoals in Het ontbrekende: ‘Hij is er / omdat hij er niet is, / hij staat in de contouren / van ons gemis’. Ook vulde Zijlstra enkele bundels met nonsensicale gedichten, vooral op dieren, een genre dat bij hem toenam naarmate hij ouder werd. Een flink aantal gedichten is poëticaal van aard: ‘Diep weggebladerd in een boek / heb ik niets dan een ezelsoor. / Ik ga al lezende teloor. / Als ik niet opschrijf raak ik zoek.’ (uit Man en paard). Naast de natuur en het geloof is de liefde zijn belangrijkste thema (waarover later). Door de jaren heen raakte Jaap Zijlstra los van zijn schatplichtigheid aan Van der Graft. De vorm van zijn poëzie evolueerde van het vrije vers naar het vers met eindrijm en vast metrum. Hij had deze orde nodig om tot goede resultaten te komen. In 2010 ontving hij de Dr. C. Rijnsdorpprijs, met als motivatie dat hij sinds 1970 in de christelijke literatuur het meest consistente oeuvre van poëzie en liedteksten had opgebouwd. | |||||||||||
HomoAl jong voelde Jaap Zijlstra dat hij erotisch ‘anders’ was, maar een schuldgevoel over zijn homofiele aard ervoer hij nooit. Bevrijdend was het voor hem te ontdekken dat ook een dichter als Willem de Mérode homo was geweest en daarover poëzie had gepubliceerd, en dat grote kunstenaars | |||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||
als Michelangelo, Leonardo da Vinci en Shakespeare homoseksueel waren. In de Delfzijl-periode leerde hij in het kerkelijk jeugdwerk zijn eerste liefde kennen, een jongen die hetero was. De vriendschap bleef volstrekt platonisch. De jongeman trouwde na een aantal jaren en het was Jaap Zijlstra die het huwelijk kerkelijk inzegende. Daarmee bracht hij een offer zonder zich daarover ooit te beklagen. Voor een deel heeft hij de figuur Marten in de novelle De glazen schelp op de huid van deze jongen geschreven (en voor een ander deel op die van zijn schizofrene oudste broer Sip). In zijn Vordense tijd kreeg hij met een negentienjarige jongen een relatie die ze ter wille van de kerk geheim hielden. ‘Er was een grote wederzijdse genegenheid, de enige liefdesrelatie die ik in mijn leven heb gehad, een geluk dat zich eigenlijk alleen in poëzie laat beschrijven.’Ga naar eindnoot3. Over deze jongen (hij kreeg de schuilnaam Adriaan) gaan de laatste negen gedichten van de bundel Ik zie je zo graag:
Ben ik in je gretige ogen
een bidsprinkhaan, zo traag,
wat ik je bidden mag, blijf komen,
ik zie je zo graag.
| |||||||||||
Coming OutPas toen Zijlstra vijftig jaar was, kwam, ongepland, zijn coming out. ‘In mei 1983 preekte ik in Ermelo. Het was volop voorjaar, dus ik had besloten te preken over het Hooglied. Het was pinkstervakantie en er waren mensen uit alle delen van het land en het was bomvol in de kerk. Dus ik hield een heel enthousiaste preek en ineens dacht ik: dit is niet eerlijk. Je legt uit hoe dat er staat in het Hooglied, dat God ons zo gemaakt heeft, mensen met seksualiteit, en dat we daarvan mogen genieten. Nu kan je wel “amen” zeggen, maar er zitten hier ook mensen in de kerk die alleen zijn gebleven. Pijnlijk dan, zo'n preek. Wie weet hoeveel mensen er gescheiden zijn. En er zitten natuurlijk ook homofiele mensen. Dus ik zei dat, en ineens, voor de vuist weg, zei ik zomaar: “Ik weet waarover ik praat, want ik ben zelf ook zo.” Het werd doodstil, maar je moet dan toch doorgaan. Na de dienst was ik nerveus over wat de kerkenraad zou zeggen. De ouderlingen kwamen naar me toe en zeiden: “Dominee, u hebt het in één keer in Ermelo opengebroken, wat zijn we blij met deze preek.”’Ga naar eindnoot4. | |||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||
Het verhaal ging het hele land door en hij kreeg vele brieven, de meeste positief. Er kwam ook een uitvoerig homo-pastoraat uit voort, waaraan hij de handen vol had en waarin hij niet alleen bemoedigde maar ook waarschuwde voor de lichamelijke en geestelijke gevaren van wisselende contacten in de homoscene. | |||||||||||
Literaire coming outIn hetzelfde jaar 1983 won Jaap Zijlstra met een inzending van dertig liefdesgedichten de Prijs van de Vlaamse Poëziedagen. Het juryrapport sprak versluierend over ‘bevreemdende liefde’. Bij de prijsuitreiking werden uit de reeks geen expliciete homo-gedichten voorgedragen. Geen enkele Vlaamse uitgever meldde zich. In de jaren daarna rondde hij de reeks af tot een aantal van tweeënveertig. De oudste waren al geschreven in de periode-Duurswoude, zoals ‘Lemmer’:
Was dat geen toevlucht voor het oog,
het kort en hachelijk moment
dat ik zijn statie heb gekend,
de pracht waarmee hij zich bewoog.
De bundel is wel duidelijk homo-erotisch, maar niet zwoel-zinnelijk. De ridder eist de page niet op, maar vraagt: ‘page mag ik je ridder zijn’. In 1989 stuurde Zijlstra de kopij naar zijn vaste uitgever, Kok in Kampen. De literatuurredacteur was enthousiast, maar de directie wees de bundel af om twee redenen: ze wilde met dit boekje de vertegenwoordigers niet naar de boekhandel sturen en Zijlstra zou zijn naam als christelijk dichter ermee verknoeien. Teleurgesteld nam de dichter de kopij terug, wachtte twee jaar, schreef er nog een aantal nieuwe gedichten bij en ging naar Wim Hazeu van uitgeverij De Prom. Daar verscheen in 1991 Ik zie je zo graag. Dat Jaap Zijlstra na enkele bundels terugkeerde naar Kok getuigde van zijn goede gebrek aan rancune. Bij Kok hing de vlag er toen bovendien anders bij. | |||||||||||
KerkliederenHet kerklied is een belangrijk onderdeel van Zijlstra's oeuvre. Hij volgde de overtuiging van kerklieddichters als Willem Barnard en Ad den Besten, dat kerkliederen geschreven moeten worden door dichters, niet door christelijke rijmers. Zijn eerste liederen stammen nog uit zijn Was- | |||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||
senaarse tijd: ‘Wij leven van de wind’ (een pinksterlied) en ‘De Heer is onze reisgenoot’ (een paaslied). Beide werden in 1973 in het landelijke Liedboek voor de Kerken opgenomen. Zijlstra's criteria bij het schrijven van kerkliederen waren: ze moeten poëzie zijn, begrepen kunnen worden door de gemiddelde kerkganger en een voor de leek zingbare melodie hebben. Zijn cantate Een woord kan een geheim bewaren werd verschillende keren in Vlaanderen en Nederland uitgevoerd met koor, solisten en orkest. In 2013 was Zijlstra in rolstoel, breekbaar en opgewekt, aanwezig in de Grote Kerk van Monnikendam bij de presentatie van het nieuwe Liedboek, waarin negentien van zijn liederen zijn opgenomen. Een van zijn veel gezongen liederen in de kerken is sindsdien ‘Ik breng een rechter aan het licht’, over de Jezus-profetie in Jesaja 42:
Een riet dat buigt in weer en wind,
zo is mijn knecht, een mensenkind,
wat is geknakt, verbreekt hij niet,
zijn adem heelt gelijk een lied.
| |||||||||||
Literaire contactenJaap Zijlstra's neef Sipke van der Land, ook schrijver en prediker, kwam in Wassenaar in contact met Boudewijn Büch, die hem dikke pakken schrijfsels voorlegde. Voor zijn poëzie verwees Van der Land hem naar de dichtende neef. Zo heeft Jaap Zijlstra meegebakerd aan Büchs eerste dichtbundel Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs (1976). Het contact is altijd min of meer gebleven. In Duurswoude kwam Büch wel bij Zijlstra logeren. Na zijn eerste publicaties werd Zijlstra lid van Schrijverscontact, vereniging van christen-auteurs, toen onder leiding van Anne de Vries. Al gauw nam hij er een belangrijke plaats in. Drie periodes van vier of vijf jaar was hij voorzitter en daartussendoor secretaris. Rondom de kloostertafel in zijn Amsterdamse appartement werd menigmaal de dichtersdag van Schrijverscontact gehouden, kritische werkbesprekingen. Zijlstra coachte ook belangeloos menige aankomende dichter die hem zijn werk had gestuurd. In opdracht van Schrijverscontact koos hij samen met Klaas de Jong Ozn. en Hans Werkman de gedichten voor de bloemlezing Symbolen & cimbalen, de beste gedichten uit de christelijke traditie van de twintigste eeuw. Zelf droeg hij menig gedicht bij aan het literaire tijdschrift Li- | |||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||
ter en kwam hij graag op Liter-feestjes, waar hij dichters als Willem Barnard ontmoette, met wie hij bevriend was en veel correspondeerde. Mede door zijn drukke pastoraat had hij weinig contacten in de algemene schrijverswereld, op een praatje met zijn achterbuurman Piet Calis na en een literair gesprek met Gerrit Komrij die af en toe aanbelde. Komrij nam in de laatste druk van de ‘Dikke Komrij’ twee gedichten van Jaap Zijlstra op, waaronder het buddygedicht ‘Ring’:
En je valt in mijn armen
als ooit, onvindbaar alleen,
en ik leg je weer neer, gebroken
een ring om je heen.
| |||||||||||
VerzamelaarJaap Zijlstra had intense belangstelling voor beeldende kunst. Als puber al bezat hij werk van zijn plaatsgenoten Cornelis Jetses en Roeland Koning. In de periode-Delfzijl legde hij contact met de jonge schilder Henk Helmantel. Samen maakten ze vele jaren lang in de maand juni in Jaaps Dafje cultuurtochten door Nederland, Vlaanderen en Duitsland langs oude kerken en musea. Helmantel vond hem een waarnemer die het grootste deel van zijn leven kwaliteit heel goed wist te onderscheiden van middelmaat. Jaap Zijlstra stelde zijn groeiende collectie schilderijen en beeldhouwwerken kundig samen. Hij had geen grote beurs, maar wel goede contacten in de kunstwereld en doordat hij handigheid ontwikkelde in aankoop en verkoop kon hij ook werken kopen van Jan Weissenbruch, Alida van Houten, Jan Sluyters, Jan Mankes, Kees Stoop, Charles Donker. Sinds 2000 verzamelde hij Groninger realisten als Matthijs Röling, Rein Pol, Piet Sebens en Pieter Knorr. Toen hij in 2013 door ziekte het huis niet meer kon verlaten, verruilde hij die werken voor romantische landschappen van o.a. Ben Viegers, die hem het uitzicht op de natuur gaven dat hij miste. Nog in februari 2015, het jaar van zijn dood, leidde hij rond door zijn appartement, na een tweede herseninfarct trekkend met zijn been maar weer duidelijk sprekend. Voor de videocamera vertelde hij toen over zijn mooiste stukken: een Chinees paard uit de zevende eeuw, een groene geglazuurde schaal en een kruislieveheer uit de veertiende eeuw, twee engelenkopjes van Andrea Della Robbia uit de vijftiende eeuw, een vakkun- | |||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||
dig gegoten replica van de Doornuittrekker in Rome, een schilderij van Anton Mauve, een jongenstekening van Paul Citroen, een stilleven met groene fles van Piet Sebens, portretjes van Sam Drukker.Ga naar eindnoot5. En zijn schelpjes van Jan Mankes? Dat had hij verkocht toen hij een nieuwe auto nodig had. Na zijn dood viel zijn collectie door verkoop uiteen. Henk Helmantel was de eerste die een aantal fraaie stukken kocht en ze opnam in zijn Museum Helmantel in Westeremden. | |||||||||||
Laatste jarenIn 1993 ging Jaap Zijlstra met de vut, zestig jaar oud. Zijn uiterst drukke baan had tol geëist. Wel bleef hij mensen met aids begeleiden als buddy en menigmaal als uitvaartdominee. Ook bleef hij overal in Nederland preken. Vaak was hij te horen op de kansel van Zunderdorp, vlak bij Amsterdam. De contacten in die gemeente bevielen hem zo goed dat hij zijn lidmaatschap van de Keizersgrachtkerk (een vrijzinnige gemeente waarmee hij weinig voeling had) opzegde en lid werd van Zunderdorp. Daar reserveerde hij ook zijn ultieme plek op aarde. Achter de kerk bleek een nog leeg negentiende-eeuws domineesgraf te liggen. Na een aantal tia's besloot hij afscheid te nemen van de kansel. Een herseninfarct in 2012, gevolgd door maagkanker, brachten hem in ziekenhuis en revalidatiecentrum. De laatste twee jaar kon hij weer aan de Keizersgracht wonen in zijn persoonlijke museum, met veel thuiszorg van vrienden en professionals. In april 2014 spelde de burgemeester van Amsterdam hem een koninklijke onderscheiding op, vooral voor zijn dichterschap en voor zijn buddyschap.Ga naar eindnoot6. Tot zijn verbazing keerde zijn dichtvermogen terug, zodat nog drie bundels verschenen. Tien dagen voor zijn dood stuurde hij een briefje rond aan zijn vrienden. Zijn fraaie handschrift was wankel geworden, zijn boodschap niet: ‘Ik verlang heen te gaan en met Christus te zijn. Met lieve en laatste groet, Jaap.’ Op zijn overlijdenskaart werd het gedicht afgedrukt waarmee dit levensbericht opent.
hans werkman
Met dank aan Wim Zijlstra te Zwolle. | |||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||
Voornaamste geschriften(gedichtenbundels, voor zover niet anders vermeld)
De complete bibliografie is te vinden op de website www.schrijverscontact.nl onder ‘bibliografieën’. |
|