| |
| |
| |
Olga Krijtová
Hradec Králové (Bohemen) 30 maart 1931 - Praag 7 november 2013
FOTO: JESSE ULTZEN
Als universitair hoofddocent aan de Karelsuniversiteit in Praag is de Tsjechische neerlandica Olga Krijtová-Fuchsová altijd zeer actief geweest als vertaalster. Zo heeft ze ruim zestig Nederlandse romans naar het Tsjechisch overgebracht en heeft ze een nieuwe generatie vertalers opgeleid. Van de naoorlogse periode tot aan de Fluwelen Revolutie was zij beslist de belangrijkste vertaler en grootste kenner van de Nederlandstalige literatuur in het toenmalige Tsjecho-Slowakije. Wie naar haar karakter vraagt, krijgt alom dezelfde antwoorden: bescheiden, creatief en ijverig. Van die drie eigenschappen kenmerkt bescheidenheid haar zozeer, dat iedereen die haar ontmoette er meteen van onder de indruk raakte. Gedurende de vijftig jaar die zij verbonden was aan de Karelsuniversiteit heeft ze alle lief en leed die er met dat tijdperk verbonden waren, meegemaakt. Graag haalde zij het gezegde aan: gelukkig is het land, dat een saaie geschiedenis heeft. Haar leven, huwelijk, en werk, alles is getekend door de bepaald niet saaie geschiedenis van Tsjecho-Slowakije en later Tsjechië in de twintigste eeuw.
Haar jeugd bracht zij voornamelijk door in Nymburk. Tijdens de lagere-schooltijd had ze geleden onder de touwtrekkerij van haar gescheiden ouders, zodat zij nu eens bij haar moeder op een lagere school in Praag
| |
| |
en dan weer op een lagere school in Nymburk zat. Haar vader, de arts Alexander Fuchs, woonde in die plaats met zijn tweede vrouw die er lerares Duits was. Olga Fuchsová was zeer op het stadje gesteld en was geïnteresseerd in het onderzoek van de Praagse historicus Josef Políšenský, die meende dat de stad Nymburk door de Hollanders gesticht zou zijn. In de jaren na de oorlog verslond ze naar eigen zeggen alle vertalingen uit het Nederlands uit de plaatselijke bibliotheek van het kleine stadje aan de Elbe, waaronder Max Havelaar vertaald door R.J. Vonka, en, omdat ze groot liefhebber van de tekenkunst was, levensbeschrijvingen van schilders zoals een Tsjechische vertaling van Theun de Vries' Rembrandt uit 1931.
Op haar achttiende verliet ze het ouderlijk huis. Ze was helemaal niet van plan geweest Nederlands te studeren, maar omdat ze bij haar toelatingsexamen voor de Kunstacademie buiten het vastgestelde quotum viel, besloot ze op grond van haar liefde voor de Nederlandse schilders hun moedertaal te gaan studeren aan de Karelsuniversiteit in Praag. Daar studeerde zij van 1950 tot 1955 en specialiseerde ze zich in werk van Theun de Vries. Later beschreef ze in haar memoires, Geschrift eener bejaarde vrouw uit 1997, hoezeer de kwaliteit van de vertalingen haar tegenviel. Toen ze Max Havelaar in het Nederlands las, ontdekte ze dat de vertaling van Vonka wemelde van de fouten: zo werd er geen papier met ‘rijmelarijtjes’, maar gewoon heel prozaïsch ‘een paar riem papier’ gebruikt om op te schrijven, en slingerde Insulinde zich niet als een gordel van smaragd ‘rond de heupen van haar eigenaar’, maar ‘rond de evenaar’. Olga beschouwde een dergelijke tekst niet als een vertaling maar als ‘kunstige variaties op het onderwerp Max Havelaar’.
Ook andere zaken dan de studie vroegen haar aandacht zoals communistische jeugdkampen in de zomervakantie van 1950. Ze beschreef het als zwaar werk aan een spoorbaantraject in ‘een vreemde, koortsachtige tijd van opgezweept enthousiasme’ voor de ‘opbouw van een betere toekomst’. Tijdens haar studie Nederlands leerde ze haar latere echtgenoot Hans Krijt kennen, die als ‘native speaker’ aan de universiteit een assistentenfunctie had voor Nederlandse taalverwerving. Hij was in februari 1948 als deserteur in Tsjecho-Slowakije aangekomen om de politionele acties in Nederlands-Indië te ontlopen, en kreeg in 1949 na zes weken gevangenschap door de staatsveiligheidsdienst de status van politiek vluchteling en een studiebeurs aan de Filmacademie, famu. Krijt beschreef zelf in zijn memoires, Enkele reis Zaandam-Praag, een van zijn eerste contacten met de studente Olga, die later zijn vrouw zou worden:
| |
| |
Toen ik het me een keer gemakkelijk maakte door mijn benen te strekken naar een lege bank op de eerste rij, stond deze studente op en verklaarde dat zij de klas zou verlaten wanneer ik mijn schoenen niet van de bank zou halen.
Verbouwereerd had hij haar advies opgevolgd.
Olga Fuchsová woonde als student van de Filosofische Faculteit in het studentenhuis (kolej) in de Petrská (de straat met de St. Peterskerk), waar Hans Krijt ook korte tijd als student woonde. Na haar afstuderen in 1955 ging ze college geven bij de afdeling Nederlands van de Karelsuniversiteit, waar ze bijna vijftig jaar zou werken, aanvankelijk als assistent, uiteindelijk als gehabiliteerd hoofddocent. Zij schreef in de loop der tijd voor haar studenten een groot aantal syllabi over verschillende periodes uit de geschiedenis van de Nederlandse literatuur, waarin veel door haar zelf vertaalde poëzie te vinden is. Daarnaast publiceerde ze geregeld artikelen over Nederlandse en Vlaamse letterkunde in kranten en tijdschriften. Vanaf 1958 begon zij Nederlandse romans en verhalen in het Tsjechisch te vertalen en schreef zij diverse studies over de Nederlandse literatuur, taal en geschiedenis.
Voor Hans Krijt zat een terugkeer naar Nederland er aanvankelijk niet in, en voor Olga Fuchsová was het niet gemakkelijk toestemming te krijgen voor een huwelijk met een statenloze. Zij trouwden uiteindelijk in het stadhuis van Praag op 2 maart 1956. Haar echtgenoot studeerde af aan de famu en kreeg werk bij de čst, de Tsjecho-Slowaakse televisie, waar hij bij het journaal tewerk gesteld werd, onder uiteindelijk toezicht van een vertegenwoordiger van de perscensuur. Er waren twee werelden, in zijn woorden: ‘het beeld van de tv-wereld was zwart-wit, die van buiten de tv rijk geschakeerd’.
In principe vond Olga Krijtová het communistisch idee helemaal niet zo slecht, zei ze later tegen Geert Mak in 2004. De generatie intellectuelen vlak na de oorlog en in de jaren vijftig, onder wie Milan Kundera, was voornamelijk communistisch (de Sovjets waren immers hun bevrijders), maar voelde zich na 1956 steeds onbehaaglijker, eigenlijk al na 1952, toen grote processen begonnen tegen oude communisten. In haar memoires schreef Krijtová over de verwerking van haar jeugdidealen in termen van ‘behept zijn met een muizendiscipline’. Ze beschrijft hoe ze in een communistisch werkkamp tijdens het veldwerk een lief veldmuisje in haar handen koesterde en... weer liet gaan. Die avond tijdens de politieke
| |
| |
scholing kreeg zij ervan langs als bourgeoisvrouwtje, dat niet inziet hoeveel nadeel de graanproductie van de natie ondervindt van de veldmuizen:
[...] men vergde toen heel veel van de jonge vrijwilligers. Wij waren uit ons aller wil arbeiders op een spoorbaantraject, wij waren daarna boerenknechten, 's avonds gewillige studenten van de meeslepende en zo heerlijke leer, van het marxisme, maar ook van een misvormd Evangelie van de Haat [...].
Krijtová ontwikkelde wat ze noemde een ‘muizendiscipline’, waardoor ze niet alleen muizen maar ook andere vijanden van het volk zou laten lopen, maar heel hard zou werken om dat weer goed te maken. Later beschreef ze dat een van haar oplossingen was om bijvoorbeeld steevast na een receptie op de Nederlandsche Ambassade waarvan ze altijd direct verslag moest uitbrengen, te melden: ‘Gepraat over het weer in Tsjechoslowakije en Nederland. Dat pikten ze altijd, die mannen moesten ook hun formuliertjes invullen.’ Toch zou ze volgens haar echtgenoot in Enkele reis later wel denken in termen van ‘een skelet in de kast’ als het om haar jeugdige politieke vaderlandsliefde ging.
Een van de meest bepalende ontmoetingen tijdens Krijtová's studententijd was die met Theun de Vries, die op doorreis was naar een schrijverscongres in Wenen. Ze prees zichzelf gelukkig de schrijver van Rembrandt al vroeg in de jaren vijftig te hebben leren kennen, nog voor hij de boeken geschreven had die ze later met zoveel toewijding zou vertalen. Toen zij hem vroeg naar het werk van jonge Nederlandse schrijvers die bij haar op de universiteit geheel onbekend waren, was De Vries zo aardig haar een pakket te sturen met De diamant van Harry Mulisch, Het wilde feest van Adriaan van der Veen, en De Onrustzaaier van Willem G. van Maanen.
Krijtová's eerste gepubliceerde vertaling werd dat laatstgenoemde boek van Van Maanen, waarvan de vertaling uitkwam in Světová literatura (Wereldliteratuur). Eind jaren vijftig vertaalde ze verder Het fregatschip Johanna Maria van Van Schendel en Het meisje met het rode haar van Theun de Vries. Van diezelfde auteur vertaalde ze in de jaren zestig nog Pan onder de mensen & Bruiloftslied voor Swaantje en De vuurdoop, van Jacob Presser De nacht der Girondijnen, twee werken van Jan de Hartog e.a. In 1969 bleken andere tijden aangebroken, getuige haar vertaling van Rinus Ferdinandusse, Ze droeg die nacht een paars corset.
| |
| |
De studieboeken die Krijtová samenstelde, zijn voor de studenten Nederlands van groot belang geweest. In de eerste plaats de nieuwe editie van het Leerboek Nederlands in 1962, in samenwerking met prof. Bohumil Trnka. Dit tot nu toe enige leerboek Nederlands in het Tsjechisch is herhaaldelijk herdrukt. Op cultuurhistorisch gebied zijn met name de in het Tsjechisch geschreven cultuurhistorische overzichten van betekenis zoals Een inleiding tot de geschiedenis en cultuur van de Lage Landen (met prof. J. Polišenský) en Bloemlezing van Nederlandse teksten, beide uitgekomen in 1964.
Al in de vroege jaren zestig nam de rigiditeit van het regime van haar land af en sprak men langzamerhand van ‘het socialisme met het menselijk gezicht’. Er ontstonden meer vrijheden en het lukte Krijtová een paar verhalen van Wolkers te mogen vertalen, namelijk ‘De achtste plaag’ en ‘Wespen’, die wederom in Světová literatura gepubliceerd werden. Haar vertaling van Een roos van vlees kreeg ze vanwege de vele schuttingwoorden niet uitgegeven en bleef op de plank liggen tot na de Fluwelen Revolutie.
Voor haar keuze van te vertalen romans is Krijtová's uitgangspunt lange tijd het begrip leesbaarheid geweest, waarbij de waardering van het lezerspubliek voor haar belangrijker was dan de esthetische waarde van de tekst. Ze stelde zelf vast dat veel Oost-Europese landen tot keuzes kwamen die volgens de Nederlandse kritiek ‘eigenaardig’ of ‘wonderlijk’ waren. Zo werden niet alleen hoog-literaire auteurs als Couperus door de Tsjechen gewaardeerd, maar ook Johan Fabricius, Anton Coolen en Felix Timmermans, allemaal rasvertellers wier boeken soms onder lectuur vallen of als regionale romans worden beschouwd. Door een uitgever liet ze zich ook vermurwen tot het vertalen van meerdelige populaire werken, terwijl ze zelf liever Een roos van vlees van Wolkers had gekozen, zo schreef ze in haar ‘Open brief aan Jan Wolkers’ in Kentering 1969. Relativerend schreef ze in haar Geschrift uit 1997 over deze kwestie:
Al die overwegingen, het krampachtig pleiten voor het recht te mogen kiezen wat wel en niet geschikt is voor vertaling, waren niets anders dan een oratio pro domo, een zelfverdediging van een vertaalster met een muizendiscipline - zie de brief aan Jan Wolkers- die al doende bezig was een eigenaardige canon te vormen, ook voor latere generaties.
| |
| |
Toen in januari 1968 Alexander Dubček aan de macht kwam, brak de periode van ‘het socialisme met het menselijk gezicht’ aan. Krijtová betitelde die tijd altijd als ‘het vrije semester’, toen pers, radio en tv minder aan banden lagen en dissidenten werden vrijgelaten. Maar het eindigde toen in de nacht van 20 op 21 augustus 1968 de troepen van het Warschaupact (‘een half miljoen manschappen uit vijf socialistische broederstaten’) Tsjecho-Slowakije binnenvielen en een eind maakten aan de Praagse Lente. Krijtová en haar man bewoonden inmiddels met hun drie zoons een appartement op de Janáčkovo nábřeží (Janáčekkade) met uitzicht op de Moldau en het Nationaal Theater, en in de verte op de historische burcht Vyšehrad. Over deze dagen vertelde ze in haar Geschrift:
Onze kamer op de kade was vol Nederlandse journalisten, die de situatie kwamen verkennen, ze hadden de unieke kans erbij te zijn. We spraken allemaal door elkaar: al die Nederlanders, mijn stateloze man, ik als enige Tsjech. Mijn kinderen sliepen al op de vloer in de gang, want daar hadden we geen ramen en je weet nooit, bij al dat lukrake schieten buiten.
Jan Hein Donner vroeg bij die gelegenheid aan Krijtová waarom de Tsjechen niet teruggevochten hadden, waarbij een derde van de bevolking dat weliswaar met de dood bekocht zou hebben, maar het land tenminste de eer aan zichzelf had gehouden. Over haar reactie merkte echtgenoot Krijt in Enkele reis op: ‘Ik kon wel van Olga's gezicht aflezen wat ze over dat rekensommetje - en van Jan Hein Donner - dacht.’
Vanaf november 1968 nam Krijtová voor de rest van het academisch jaar studieverlof op en volgde met haar kinderen haar echtgenoot, die al in september '68 vooruit was gereisd naar Nederland. Daar deden zich twee belangrijke gebeurtenissen voor in hun leven. Ten eerste bleek dat haar man zijn Nederlanderschap nooit verloren had. Ten tweede kreeg Krijtová de Martinus Nijhoffprijs voor haar vertalingen, die op 29 januari 1969 werd uitgereikt. Zelf gaf zij bij meer dan een gelegenheid aan dat ze die prijs nog niet waard was. Ze had van het vertalen van de tot dan toe circa vijftien boeken genoten, maar vond haar werk op de faculteit veel belangrijker. In vrijwel elk interview benadrukte ze dat ze met het nieuwe academisch jaar 1969/70 weer naar de Karelsuniversiteit in Praag zou terugkeren. Die opmerking werd in de Nederlandse pers met verbazing ontvangen en ze kreeg brieven van emigranten die haar van collaboratie
| |
| |
beschuldigden. Haar motivering dat ze zich in Praag thuisvoelde, zich met haar vaderland verbonden wist en het gevoel had nog zoveel te moeten doen voor het land, werd niet begrepen. Echtgenoot Krijt karakteriseerde in Enkele reis haar interviews als te argeloos; de Nijhoffprijs leek een nachtmerrie te worden.
Deze gebeurtenissen rond de prijs vonden plaats toen nauwelijks twee weken eerder Jan Palach op 16 januari 1969 tegen de Russische inval had geprotesteerd door zichzelf te verbranden. Krijtová was er vreselijk door geschokt en overwoog om onmiddellijk naar Praag terug te keren. Ze vond dat haar plaats nu aan de Karelsuniversiteit was, aan de Filosofische Faculteit, in het gebouw waar Palach gestudeerd had en waar de gebeurtenissen grote beroering teweeggebracht hadden. In juli 1969 keerde het gezin terug naar Praag, waar Hans Krijt om zijn Nederlanderschap te behouden natuurlijk niet bij de Tsjechische televisie kon werken. Omdat hij zonder werk problemen met zijn verblijfsvergunning zou krijgen, begon hij aan de Praagse talenschool enkele uren Nederlands te doceren. Verder wierp hij zich op het vertaalwerk Nederlands-Tsjechisch, terwijl Krijtová de kost moest verdienen.
Na de mislukte Praagse Lente met de korte periode van ‘het socialisme met het menselijk gezicht’ volgde de opgelegde ‘normalisatie’. Deze zou - zo wilde men doen geloven - het zogenaamde ‘reële socialisme’ brengen, die de jaren zeventig zouden tekenen. Langzaam werden overal de zuiveringen doorgevoerd. Nog voor de zuiveringen in 1969 had Krijtová al per brief bij het Centraal Comité haar partijlidmaatschap opgezegd, waarbij ze haar partijboekje had meegestuurd. Zij kreeg midden jaren zeventig een verbod opgelegd op haar schrijf- en vertaalactiviteiten, dat later iets werd verzacht, al kon zij pas na de omwenteling van 1989 vrij publiceren. Wanneer een schrijver ‘geschrapt’ werd, was het gebruikelijk te proberen dat op te lossen door middel van een ‘dekker’, iemand die zijn of haar naam aan je ‘leende’. Die vond ze in de persoon van haar oudstudente Milena Perglerová. Krijtová had namelijk de vier delen van De boeken der kleine zielen van Couperus in vertaling liggen, een turf van 700 bladzijden, die via deze constructie in een oplage van 49.600 exemplaren kon worden verspreid. De gigantische oplage was binnen twee weken uitverkocht en het werk haalde de eerste plaats in de top-tien van meest gelezen boeken (als er 50.000 exemplaren gedrukt zouden zijn, had de vertaler een bonus van vijfentwintig procent moeten krijgen, reden voor de uitgever om de oplage tot 49.600 te beperken). Ook Krijtová's volgende
| |
| |
vertaling, De grote geus van Johan Fabricius, dat 72.000 exemplaren haalde, verscheen onder de naam van deze ‘dekker’.
In de jaren zeventig heeft Krijtová buitengewoon hard gewerkt, gezien de productie van meer dan twintig romans in tien jaar naast een universitaire baan (en een gezin). Op basis van haar vertaalwerk gedurende zo vele jaren sprak men later van de ‘era Krijtová’. Op het gebied van Tsjechische vertalingen van Nederlandstalige literatuur stak zij met kop en schouders boven iedereen uit. Van Hugo Claus vertaalde zij vier titels, waaronder Suiker en De Metsiers, en van kinderboekenschrijfster Miep Diekmann die zij graag vertaalde, maar liefst vijf. Haar lievelingsauteur was Willem Elsschot, van wie ze vijf romans naar het Tsjechisch overbracht, maar ook vertaalde ze graag Louis Couperus, Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan en de al genoemde De boeken der kleine zielen, en van Theun de Vries Anna Casparii of het heimwee en De vrouweneter. Daarnaast vertaalde ze werk van onder meer Willy Corsari, Johan Daisne, Johan Fabricius, Hugo Raes en Annie M.G. Schmidt. Haar werkwijze was haar vertalingen in klad in allerlei schriften neer te pennen, terwijl ze in haar tas altijd een katern met zich mee droeg van het boek waaraan ze bezig was, aldus haar echtgenoot.
Politiek gesproken brak er in de jaren zeventig weer een periode aan van veel schipperen. Een vast corvee was bijvoorbeeld de ‘spontane’ toejuiching van buitenlandse staatshoofden vanaf de weg van het vliegveld, georganiseerd voor scholieren en studenten, en hun docenten. Volgens Krijt kon zijn vrouw zich nog precies herinneren welke plaatsen zij al vanaf de jaren zestig voor een ‘spontane ontmoeting’ moest innemen met haar collega's van de Filosofische Faculteit van de Karelsuniversiteit om respectievelijk Chroesjtsjov, Gagarin, Valentina Teresjkova, Honecker, etc. toe te juichen. Alleen later bij Gorbatsjov en zijn vrouw liep Praag vanzelf uit. In 1977 trad Charta '77 met als voornaamste woordvoerder Václav Havel voor het eerst in de openbaarheid, dat nog weinig weerklank kreeg onder de bevolking. Overal werd van schrijvers en acteurs geëist dat zij een anti-Charta handtekening zetten, ook op de Karelsuniversiteit. Op de Filosofische Faculteit was de spanning om te snijden. Hans Krijt meldt hierover dat zijn vrouw gebruik maakte van het feit dat ze een zeldzame bloedgroep had en altijd welkom was bij de bloedstransfusie. Die dag meldde zij zich daar als vrijwilliger aan en ontliep zo het vernederende ondertekenen, wat haar overigens weer door anderen verweten werd. Dat zal haar gekwetst hebben, want ze was in principe zeer
| |
| |
vriendelijk, zoals haar man haar ook beschreef: ‘Olga had een karaktertrek, of eerder tactiek, waarmee ze een goede verhouding met de mensen in haar omgeving wist te scheppen: ze legde nooit iemand een strobreed in de weg, maar stond eerder klaar om ze een dienst te bewijzen.’ In de uit het hart gegrepen titel van het huldeboek bij haar zeventigste verjaardag zeggen haar collega's uit de neerlandistiek het op deze wijze: ‘En niemand zo aardig als zij’.
In de jaren tachtig halveerde haar vertaalproductie, maar bracht ze toch meer dan tien titels in het Tsjechisch over. Het gaat o.a. om De Aanslag van Mulisch en verhalen van F.B. Hotz en van Maarten 't Hart. Haar moeilijkste klus noemt ze zelf Herman Teirlinck, Zelfportret of het Galgemaal, moeilijk en daarom zo dierbaar. Voorts nog vier teksten van Johan Fabricius en van Theun de Vries De moergrobben, het toneelstuk Mata Hari van Ton Vorstenbosch en werk van Toon Kortooms, Jan de Hartog en van Yvonne Keuls. Het is in dit decennium dat de universiteit en haar studenten ten volle konden profiteren van haar kennis en werkkracht. Behalve twee studieboeken voor tolken kwamen de in het Tsjechisch geschreven bundels met vertalingen van historische Nederlandse letterkunde uit, voor studenten van groot belang. In de eerste plaats Nederlandse poëzie van de Gouden Eeuw, vol Tsjechische vertalingen van zeventiende-eeuwse poezie. Twee delen volgden over de achttiende en de negentiende eeuw, namelijk Nederlandse literatuur vanaf de Pruikentijd tot de Beweging van Tachtig, en Nederlandse poëzie van de tweede helft van de 19e eeuw. Later na de Wende gaf Krijtová voor een breed Tsjechisch publiek samen met haar man in 1990 de Geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur uit. Haar positie was daarom zo uniek, omdat ze haar vak als vertaalster combineerde met de positie van universitair hoofddocent Nederlandse letterkunde. Studenten profiteerden niet alleen van haar enorme literair-historische kennis, maar hadden ook iemand voor zich bij wie de literaire werken als het ware woord voor woord ‘geproefd’ waren. In 1986 werd ze verkozen tot buitenlands erelid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent. Sinds 1969 was ze al lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde
te Leiden.
Toen de West-Duitse ambassade in 1989 door duizenden Oost-Duitsers als vluchtroute werd gebruikt, zagen Krijtová en haar man tijdens hun avondwandelingen (ze woonden vlakbij deze ambassade) de straten vol staan met achtergelaten Wartburgs en Trabantjes. Zelf was zij na de Fluwelen Revolutie aanvankelijk optimistisch gestemd, maar hield haar
| |
| |
adem in na de roes van vreugde; er volgde een ontnuchtering die soms aan een kater grenst, schreef ze in 1997, ‘De ongebreidelde vrijheid uitte zich vooral in de economie, niet in de cultuur die opeens minder belangrijk leek’. Na de omwenteling van 1989 schoten honderden nieuwe uitgeverijen als paddenstoelen uit de grond, in de stille hoop dat de grote leeshonger van het totalitaire regime zich voort zou zetten en natuurlijk ook dat er tijdens het opluikend kapitalisme veel aan boeken te verdienen zou zijn. Maar de belangstelling voor schone letteren daalde. Nieuwe auteurs brachten niet genoeg geld in het laatje en beproefde auteurs kregen voorrang. Een groot aantal lievelingsauteurs die tijdens het totalitaire regime geen kans hadden gekregen, bleven tot Krijtová's verdriet in de wachtkamer. Wat haar ook niet zinde was dat de keus voor te vertalen boeken niet meer afhing van de eigen voorliefde van de vertaler of de te verwachten smaak van het publiek, maar van de klinkende munt van het (zoals het toen heette) Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds. Zonder die subsidie waagde niemand zich na de Fluwelen Revolutie aan een vertaling, zodat het vanaf dat moment de Nederlandse literaire smaakmakers waren die de keuze van te vertalen boeken bepaalden.
Na de omwenteling heeft ze nog belangrijke romans vertaald, al heeft de buitenlandse keuze haar gehinderd. Ze vertaalde o.a. Bernlefs Hersenschimmen, Arthur Japins Een schitterend gebrek, Mulisch' Twee vrouwen en uiteindelijk Jan Wolkers' Een roos van vlees. Op een gegeven moment namen leerlingen de fakkel over, de zogenaamde ‘dochters van Krijtová’, zoals Jana Pellarová-Irmannová, Petra Schürová en Veronika ter Harmsel-Havlíková. Over gebrek aan waardering hoefde Krijtová, die inmiddels over de zeventig was, niet te klagen: bij Koninklijk Besluit van 16 juni 1994 werd ze benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau; ze kreeg in 2006 de Tsjechische prijs voor de beste vertaling van het jaar, de Magnesia Litera-prijs voor De geruchten van Hugo Claus - overigens niet haar lievelingsboek. Het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds kende haar in 2007 de nlpvf-vertalersprijs toe.
Tot 2001 bleef Olga Krijtová verbonden aan de Karelsuniversiteit en nog jaren erna was ze een graag geziene oud-collega bij examens en congressen, tot de zorg voor haar zieke echtgenoot Hans Krijt het haar bijna onmogelijk maakte veel van huis te gaan. Op 12 maart 2011 is hij overleden. Aan het eind van datzelfde jaar eerden haar collega's van de afdeling Nederlands van de Karelsuniversiteit haar nog met de uitgave van haar memoires, in een speciaal nummer van de Neerlandistische reeks Praagse
| |
| |
Perspectieven. Het was de laatste keer dat zij op de universiteit verscheen. Op 7 november 2013 overleed zij in Praag.
Al met al heeft Olga Krijtová in de periode van na de Tweede Wereldoorlog tot aan de Fluwelen Revolutie volledig gedomineerd op het gebied van Tsjechische vertalingen van Nederlandstalige literatuur. Het is dus niet verbazingwekkend dat men sprak van de ‘era Krijtová’; wel is het tekenend voor haar bescheidenheid dat zij twijfelde of het zin had om haar herinneringen aan die periode op te schrijven. In het eerste opstel van Geschrift eener bejaarde vrouw uit 1997 licht ze dit op onnavolgbare wijze toe:
Maar nu is mijn leeropdracht voltooid, ik moet niets meer, ik mag alles, misschien ook herinneringen ophalen aan dat vijftigtal jaren. Te laat. Gelukkig te laat. Wat dat betreft kom ik dus met de mosterd na de maaltijd, zoals men het zo Bourgondisch in het Nederlands pleegt te zeggen. [...] Als men ergens te laat mee komt in mijn land, zegt men dat hij met een kruisje ná de begrafenis komt. [...] De mosterd en het kruisje hebben dezelfde betekenis, maar het verwoorden van het verschijnsel is hemelsbreed. Ook het waarnemen van dezelfde verschijnselen bij Nederlanders en Tsjechen (en andere volken) is vaak verschillend, de smaak, de goesting zoals we gelijk de Vlamingen zeggen, is nu eenmaal anders. De boeken, die in Nederland opgehemeld zijn, [...] vallen soms in andere landen door de mand. Andere boeken, in Nederland genegeerd, of zelfs afgekamd, worden elders als iets unieks ontdekt - [...].
In haar laatste opstel besluit ze:
Ik zou nog urenlang, bladzijdenlang kunnen doorgaan met mijn geschrijf, er zijn nog zoveel onderwerpen, zoveel herinneringen. Maar laten mijn overpeinzingen overgaan in stille mijmeringen. En stille mijmeringen zijn immers alleen voor de mijmeraars interessant. Punt uit.
ellen krol
| |
| |
| |
Geraadpleegde literatuur
Wilken Engelbrecht, ‘Van lezerscanon naar gestuurd canon. Literaire vertalingen van Nederlandstalige literatuur in Tsjechië.’, in: Jelica Novaković-Lopušina e.a. (red.), Lage landen, hoge heuvels. Handelingen Regionaal Colloquium Neerlandicum Belgrado. Belgrado 2012, p. 111-127. |
|
En niemand zo aardig als zij.... Opstellen voor Olga Krijtová. Zdenka Hrnčířová (red.). Praag 2001. |
|
Hans Krijt, Enkele reis Zaandam-Praag. Baarn 2001. |
|
Olga Krijtová, ‘Het (zelf)beeld van de Nederlandse letterkunde in Tsjechië’, in: Zdenka Hrnčířová, Ellen Krol en Nienke van de Waal (red.), Praagse perspectieven 2. Handelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag, 13 en 14 november 2003. Praag 2004, p. 91-94. |
|
Olga Krijtová, Geschrift eener bejaarde vrouw uit 1997. Ellen Krol en Lucie Sedláčková (red.). Praag 2011. |
|
Geert Mak, In Europa. Reizen door de twintigste eeuw. Amsterdam/Antwerpen 2004. |
|
|